Gevaarlijk paradijs
Tim geloofde in zijn geluk - in het exclusieve,
ongeëvenaarde, hoogst persoonlijke, fantastische en in wezen toch
ongrijpbare Tim Mattau-geluk. Daarvoor was een enkele blik uit het
raam al genoeg. Een sprookjeslandschap strekte zich voor Tim uit,
een werkelijk onvoorstelbare parade van majestueuze bergtoppen met
daarvoor glooiende heuvels, dorpen, boerenhoeven en het blauwe vlak
van een meer. En nog dichterbij, bijna binnen handbereik - slank,
lenig, met een weelde van rossigblonde haren - een jonge vrouw met
lange benen, in Tims ogen een sprookjesfiguur Melissa, die juist
bezig was zijn doktersjassen aan de lijn te hangen.
Ja - Melissa! Melissa Mattau; volgende week een jaar Tims vrouw.
Want op de vierentwintigste zouden ze hun eerste trouwdag
vieren.
Alleen de lucht wilde niet erg meewerken. Die zag er een beetje
dreigend uit met al die leigrijze wolken en bergen die zich
langzaam volzogen met blauwzwarte tinten. Het zou verdorie wel weer
gaan regenen ... Waarom hing ze die stomme jassen op? Waarom hing
Melissa eigenlijk jassen op?
'Waarom hang je die jassen nou op?' riep Tim uit het raam. 'Ze zijn
toch naar de wasserij geweest?'
'Wassen doet wassen,' riep Melissa terug. 'Niet soms? Jij maakt je
er niet druk om hoe de was terugkomt. Helemaal vergeeld! Wil je
soms in gele jassen rondlopen?'
O, die Melissa van hem! De perfectioniste. Vooruit dan maar, ze
wilde een sneeuwwitte dokter hebben. 'Het gaat straks toch weer
regenen.'
'Jawel, maar tot die tijd drogen ze lekker.' Tim knikte ontroerd:
Melissa op de groene weide. Het koperen naambord tegen de
witgekalkte tuinmuur rechts naast de ingang werd een beetje
donkerder toen het boven op de Hirschberg begon te regenen. Ook het
naambord hoorde bij Tim Mattau's geluk. Tim Mattau, stond erop,
Huisarts. Alle ziekenfondsen. Spreekuur dagelijks van 8 - 12 en van
14 - 16 uur, behalve woensdag.
Vandaag was het woensdag. En woensdag betekende ontspanning,
plaatjes draaien, boeken lezen en naar het sportprogramma op de
televisie kijken. Misschien zouden ze naar Rottach rijden om met
Franz en Susanne bij een kop koffie met een koekje gezellig, als
artsen onder elkaar, te babbelen over lastige patiënten en de
gezondheidszorg. Franz was ook huisarts. Zou hij Franz nu even
bellen?
De telefoon was hem voor. En vandaag klonk het gerinkel bijzonder
brutaal. 'Ben jij het, dokter?'
'Wie anders?'
'Je zei je naam niet.'
Tim peinsde over alle antwoorden die hij daarop kon geven. Hij
hield ze voor zich en tuurde naar de loodgrijze wolken die zich
boven het Mangfallgebergte samenbalden, keek naar de
stormvlaggetjes op de Wendelstein en naar de sombere
Benediktinerwand. Hij haalde diep adem: 'Mijn beste mevrouwtje...'
Er volgde een pauze, want Tim zocht naar woorden zoals een
sprokkelaar naar dorre takken zoekt. De stem van het 'beste
mevrouwtje' had hij meteen herkend: een tamelijk roestig geluid,
maar ongewoon vol van toon. De heesheid werd veroorzaakt door de
cigarillo's die Hélène Brandeis, ondanks Tims waarschuwingen en
haar vijfenzeventig jaar, verstokt bleef roken. 'Wat ga je vandaag
doen, Tim?'
'Ik? U weet toch...'
'Ja, het is woensdag.'
'Precies,' hernam Tim resoluut. 'Woensdag.' Met de hoorn in zijn
hand geklemd had hij zich opgericht en keek weer naar buiten. In
het raam van de linkervleugel van hun huis leek zijn een meter
vijfentachtig lange gestalte wel een uitroepteken. Ditmaal dwaalde
zijn blik niet in Melissa's richting af, maar omhoog naar de ronde
heuveltop, waar zich, omringd door donkere dennen, een villa in
Jugendstil verhief; romantisch met torentjes en erkertjes en alles
wat erbij hoorde.
En daarboven keek zij waarschijnlijk net zo naar hem en wilde zijn
dag verpesten.
Geen sprake van! Ze moest haar miljonairsgrillen maar eens uit haar
hoofd zetten. Hélène Brandeis was trouwens toch al een buitenissig
mens. Zelfs haar katten nam hij op de koop toe, - een heel dozijn
zwarte, gele, gevlekte en gestreepte mormels, waaronder Farah met
de met gouden knopen bezette halsband. 'Het is erg belangrijk. Ook
voor jullie. Voor jou en Melissa.'
'Ik zou eigenlijk een wandelingetje maken de heuvel op ... voor het
begint te regenen ...'
'Een wandeling? Wil je gaten in je schoenzolen lopen?'
'Waar vandaan belt u?'
'Van de Noorderbegraafplaats in München. Eerlijk, Tim, ik heb een
fantastisch voorstel voor je...'
'De Noorderbegraafplaats?' Tim fluisterde het. Een fantastisch
voorstel? En Melissa dan, buiten met de wasmand? En Franz en
Susanne die in Rottach aan de koffie zaten...
'Wat doet u op de Noorderbegraafplaats?'
'Ja, wat doet iemand hier?' De zojuist nog zo energieke stem beefde
een beetje. 'Men bestelt iemand ter aarde of hoe het ook heten mag.
Dat heb ik vanmorgen gedaan ...'
'O ja?' Koortsachtig overlegde Tim of een 'mijn oprechte
deelneming' op zijn plaats was. Maar toen bedacht hij: op mijn
vrije woensdag zou ik naar de Noorder-begraafplaats moeten naar de
miljoenenerfgename van een kogellagerfabriek die de een of ander
ter aarde besteld heeft?
Waarom moet ze jóu altijd hebben?
'Breng je de betoverende Melissa ook mee- Ze zal echt
genieten.'
Genieten? Dat kon je net denken - de betoverende Melissa zou hem
mooi op zijn nummer zetten. 'Hoor eens, Tim, ik ben er nogal kapot
van. Ik moet me er doorheen slaan. En het is werkelijk een
schitterend aanbod voor jullie. Het betreft jullie trouwdag... Die
wilden jullie toch een keer in het buitenland vieren? Ik heb een
ideetje dat jullie wel zal aanstaan.' De Noorderbegraafplaats? En
een schitterend aanbod voor onze trouwdag?
Het tolde in Tims hoofd en maakte iedere nuchtere reactie
onmogelijk.
'Stap in je auto,' hoorde hij. 'Kom!'
'Naar de Noorderbegraafplaats?' herhaalde hij stompzinnig.
'Juist ja. Ik zit er precies tegenover bij de Italiaan. Daar wacht
ik op je.'
'Waar? Luister even, Hélène.' Maar ze luisterde niet meer; ze had
al opgehangen.
Kerkhoven: berken, beuken en buksboompjes. Dennen en treurwilgen
die hun takken boven graven laten hangen. Eromheen de kerkhofmuur.
En de gedachte dat onder zulke bomen en achter zulke muren alles
eens zal eindigen. Tim deelde zijn bijna pathologische weerzin
tegen de dood ongetwijfeld met de meeste artsen. Wat was zijn leven
anders dan er jaar in jaar uit, vierentwintig uur per dag en
tweeënvijftig weken lang, tegen te vechten...
Als verwacht stuitte hij bij Melissa op een muur van verzet. 'Ik?
Naar München? Nota bene naar de Noorderbegraafplaats? Kom nou! Meen
je dat?' Haar ogen waren onbeschrijflijk groen en er blonken kleine
lichtjes in. Lichtjes van woede. En trillend van woede zwollen haar
neusvleugels op: 'Zo? Ze heeft een fantastisch voorstel voor ons?
Geweldig hoor. En ik? Wat ben ik eigenlijk?' Hij moest even
slikken.
Melissa had intussen haar natte blauwe huishoudschort uitgetrokken
en daar stond ze nu, woedend, op haar lange benen met haar blanke,
gladde huid, met alleen een broekje en een beha aan, haar hals een
beetje gespikkeld van de zomersproeten, met wapperende gouden
lokken waarvan ze er een beetpakte en die, zoals ze altijd deed
wanneer ze zich probeerde te beheersen, om haar wijsvinger
wikkelde.
Melissa - één en al naakte, groenogige verontwaardiging.
'Zeg eens op. Wil je werkelijk...' Natuurlijk wilde hij niet. En
even vanzelfsprekend hield de overhand wat Melissa zijn
'karakterloze' goedmoedigheid noemde. Beloofd blijft nu eenmaal
beloofd. En wie kan het over zijn hart verkrijgen om een oude vrouw
die om hulp smeekt en haar smeekbede ook nog met aanbiedingen
onderstreept, moederziel alleen op de Noorderbegraafplaats - of
althans in de omgeving ervan - te laten zitten? Een Tim Mattau in
elk geval niet.
Nat en dieprood glansde de bakstenen muur. Tim zag de door hem zo
gehate kerkhofbeplanting en bij de ingang zag hij een groep zwarte
paraplu's. Hij stapte uit.
Een beetje onzeker stond hij op zijn benen. De rit over de snelweg
en daarna het manoeuvreren door de regen over de rondweg om München
waren inspannend geweest.
Tim probeerde zich te oriënteren. Aan de overkant van de brede
straat waren de zaken van bloemisten, hoveniers en steenhouwers ...
niet bepaald de entourage voor een Italiaan. Maar toch - zowaar, en
ook nog precies onder het bordje met een doorgestreepte P - zag hij
een bekende auto: een chocoladebruine stokoude Mercedes met
voornaam gebogen koetswerk. Een onvervalste Adenauer-karos: de
Daimler van Hélène Brandeis. Ze was eraan verknocht. Ze liet hem
dagelijks oppoetsen door een bediende die - hoe kon het anders -ook
nog Ernst Putzer heette en als factotum in de villa op de heuvel
werkte. Daarbij had de Daimler nog een respect afdwingende naam
gekregen: Sir Henry. Maar op de dagen dat de oude dame zelf achter
het stuur van Sir Henry zat, veranderde hij in de schrik van de
omgeving. Verkeersagenten maakten zich met een snoeksprong voor hem
uit de voeten; geen rood verkeerslicht dat niet genegeerd werd en
geen bordje met 'niet parkeren' waaronder hij niet onverstoorbaar
op zijn bazin wachtte.
Dit scheen een dergelijk moment te zijn.
Vlak boven het chocoladebruine dak van Sir Henry las Tim nu:
Ristorante.
En daar zat ze ook, aan het laatste tafeltje in de achterste hoek,
half verscholen achter een horde in het zwart geklede mensen. Ze
waren allemaal nat en verregend. 'Hallo! Hierheen, Tim.' Tim schoof
de natte jassen opzij. De zwarte japon van Hélène Brandeis werd
dramatisch geaccentueerd door de blik uit haar helderblauwe ogen,
haar witte lokken en het witte kraagje met de camee om haar hals.
Ze had iets voor zich staan. Schuin en besluiteloos stak er een
lepel in. Uit de asbak kringelde de rook omhoog van de
onvermijdelijke cigarillo van het merk Rosana. Ze nam hem nu in
haar hand. 'Ga zitten, dokter. Fijn datje er bent. Hoe was de
rit?’
‘Belabberd. Een wolkbreuk tot Rosenheim.'
'Een cognacje?' Tim knikte.
'En je betoverende Melissa?'
Aan haar had Tim ook juist gedacht, vervuld van weemoed en woede.
'Op mijn vrije middagen verlangt de betoverende Melissa nu eenmaal
niet naar kerkhoven.'
'Niet? Och ja, natuurlijk...'
Hélène Brandeis leunde achterover en hulde zich in rookwolken. Snel
sloeg Tim zijn cognacje naar binnen. Veel hielp het niet.
'Geloof jij eigenlijk in reïncarnatie?' klonk Hélènes stem door het
grijze rookgordijn heen.
'Pardon?'
'Reïncarnatie. Marie-Louise geloofde erin. Mijn nicht. We hebben
haar zojuist begraven. Voor haar draait het rad des levens nu door,
weetje. Zou ze misschien terugkomen? Misschien als kikvors, wat
denk je? Of als kat?'
'Tja, wat zal ik zeggen .. .'Tim probeerde tijd te winnen. Maar hij
hoefde niet te zoeken naar een antwoord, want de oude dame vuurde
al een nieuwe vraag op hem af. 'Ken je Formentor, Tim?'
'Formentor? Wat is dat?'
Maar hij kreeg geen antwoord. Hélène Brandeis wenkte de kelner,
rekende af en stond met Tims hulp op. Hij ging heel voorzichtig met
haar om. Ze was kennelijk een beetje in de war, op haar leeftijd
geen wonder in een dergelijke situatie. 'Weetje,' fluisterde ze,
terwijl ze tussen de gasten door schoof, 'ze had altijd nogal een
zwak hart, de arme Marie-Louise. Ze was gewoon te dik. Ze zou bij
mij op de heuvel komen om de katten te verzorgen. Maar daar komt nu
niets meer van ...' Tim knikte. De oude dame schudde een dikke man
met een imponerende zwarte krullenbol die kennelijk de eigenaar was
de hand, babbelde een paar zinnen en ruiste majesteitelijk, alsof
ze helemaal alleen was, naar buiten. Maar nog onder de luifel bleef
ze staan. 'Jij zult me nu moeten rijden, dokter. Je kent mijn Sir
Henry toch?'
'Ja. En mijn auto dan?'
'Al geregeld.' Ze glimlachte een beetje wrang. 'Zo gaat het nu
eenmaal: op mijn leeftijd moetje een stamlokaal hebben in de buurt
van het kerkhof. Ik heb het met de restauranteigenaar geregeld.
Zijn zoon zal je auto naar huis brengen en voor je deur
neerzetten.'
'Zijn zoon? En de autopapieren dan?'
'Regel jij dat maar even.'
Tim deed het. Hij voelde zich een beetje versuft. En dus kon hij
ook niet anders dan knikken toen hij haar in haar grote, naar leer
ruikende Mercedes 300 laadde en zij opmerkte: 'Weetje, Tim, dit is
een bijzondere dag. Ook voor jou, dat zul je nog wel merken.'
'Akkoord, maar...'
'Op een bijzondere dag moet het woordje "maar" achterwege blijven.
Afgesproken?'
'Goed. Waar gaan we heen?'
'Naar een reisbureau in het centrum.'
Het reisbureau was gevestigd in een voornaam gebouw in de
Maximilianstrasse. Het lag midden in een voetgangerszone en van
binnen was het marmer, chroom en teak wat de klok sloeg.
'Rij het trottoir op, dokter,' beval de oude dame. Goed, zij haar
zin!
Sir Henry schommelde geducht met zijn brede achterwerk, maar hij
liet zich parkeren. In het grote, halfronde reisbureau heerste een
weldadige droogte. Aan de houten lambrisering glansden
kleurenfoto's van Griekse zuilen tegen een strakblauwe hemel:
Rhodos en de Acropolis. Een gouden strand in Turkije. De Verenigde
Staten waren vertegenwoordigd met de roodgevlamde Grand Canyon.
'Just come over and see,' stond eronder. Het plein van San Marco
met duizend witte duiven. En rechts? Dat zou Verona wel zijn... Tim
ging opzij om een kletsnatte, magere man met een vaal gezicht te
laten passeren die vloekend met zijn paraplu stond te zwaaien. Het
trof Tim hoe niet alleen gezondheidstoestand en welbehagen, maar
ook het karakter van mensen afhankelijk is van het klimaat van hun
geboorteland. Dat gold voor hele volksstammen. Immers, wat kon zulk
hondenweer anders opleveren dan prestaties, prestaties en nog eens
prestaties, frustraties en griep?
'Tim, waar blijf je? Kom dan toch!' Dat was de hese stem van de
oude dame. Ze stond even verderop: een zwarte pilaar, omzweefd door
een bruingebrande heer in een leren jasje. De leerdrager was
kennelijk de chef. Zelfs de secretaressen en baliejuffrouwen
verstijfden. De duvel mocht weten hoe ze het klaarspeelde, maar
Hélène Brandeis had nooit langer dan een minuut nodig om het
middelpunt van een gezelschap te worden.
'Kom toch bij ons, Tim!' Tim kwam.
'Dit is meneer Pichler,' lichtte Hélène toe. 'En dit is Tim Mattau,
mijn goede vriend en huisarts uit Rottach. Eén ding kan ik u meteen
wel zeggen, meneer Pichler er is heinde en ver geen betere dokter.
Als u ooit eens aan de Tegernsee komt en problemen zou hebben
...'
'Heel aangenaam!' straalde Pichler en hij schudde Tim zo krachtig
de hand dat Tims vingers er pijn van deden. 'Komt u even mee naar
mijn kantoor, mevrouw? Dan kunnen we de zaak meteen afwikkelen.' De
zaak? Goeie genade! Welke zaak? Tim was huisarts in een gemeente
waarvan een deel van de bevolking uit welgestelde Beierse boeren
bestond en een ander deel uit reumatische rijke
couponnetjesknippers, waardoor hij niet alleen de gespleten duimen
van houthakkers, de meest uiteenlopende vormen van alcoholmisbruik
en gebroken neuzen na vechtpartijen in cafés te behandelen kreeg,
maar ook allerlei ouderdomskwaaltjes. Zijn altijd hulpvaardige,
alles begrijpende, zonnige huisartsennatuur was overal
gevraagd.
Dat had hij vandaag ook weer bewezen. Maar hoorde daar werkelijk
ook nog bij dat hij op zijn vrije woensdag als chauffeur van Hélène
Brandeis moest fungeren na de begrafenis van haar nicht
Marie-Louise? Helemaal naar de Noorderbegraafplaats van München? In
Hélènes oude staatsiebrik omdat ze Tims Passat niet vertrouwde?
'Daar regent hét toch in, dokter!' Natuurlijk mocht hij Hélène wel.
Ze was beslist een imponerend mens en niet alleen omdat ze
cigarillo's rookte en in haar oude villa op de heuvel een half
kattenasiel in stand hield, maar ook omdat ze grote klasse had, een
klasse die niet in de laatste plaats uit de door haar betaalde
honoraria bleek. Maar dit hier...! Met moeite balanceerde Tim op de
rand van een frambooskleurige fauteuil, want in de stoffering zonk
je weg als in een donzen bed. In zijn buiten door de elementen
gegeselde kantoor zette de buitengewoon dynamische meneer Pichler,
met de elegant afhangende haarlok die hij steeds weer van zijn neus
wegstreek, zijn beste beentje voor.
'Maar natuurlijk, mevrouw. Een zo gewaardeerde, jarenlange trouwe
cliënte als u zullen wij natuurlijk tegemoetkomen, zo ver als maar
enigszins mogelijk is. Dat zei ik u al aan de telefoon.'
'Zo ver als maar enigszins mogelijk is zei u niet, meneer
Pichler.'
Hélène had zich in haar volle lengte opgericht en haar cigarillo
was dreigend op Pichlers borst gericht. Staalhard was de blik uit
haar korenblauwe ogen. 'U zei dat het moeiteloos geregeld zou
worden.'
'Inderdaad, mevrouw.' De uitdrukking op Pichlers gezicht was die
van een man die geleerd had onvermijdelijke nederlagen tijdig in te
zien. 'Daarom zullen we uw boeking naar Formentor annuleren.'
'Annuleren? Ik wil niets annuleren.. .U hebt weer eens in het
geheel niet naar me geluisterd, meneer Pichler. Ik heb u over de
telefoon gezegd dat mijn arme nicht Marie-Louise heel onverwachts
is heengegaan. Nou ja, haar hart was allang niet meer wat het zijn
moest en bovendien was ze verzot op Schwarzwalder Kirsch en meer
van dat soort spul.. ."Marie-Louise," heb ik haar steeds gezegd,
"het enige waar jij baat bij kunt hebben is afslanken." Maar ja, nu
is het te laat.' Pichler wrong zich in de handen. 'Een heel
tragische gebeurtenis die u hierheen brengt; ik weet het.' Een blik
vol vernietigende scepsis was zijn loon. 'U? U weet niets.
Marie-Louise was de enige die met mijn menagerie, met de katten en
honden, overweg kon. Daarom zou ze bij mij op de heuvel komen, want
aan mijn tuinman-chauffeur Putzer kan ik zoiets niet overlaten. Die
is al totaal overbelast. Aan hem kan ik die lieverdjes maar net
voor de duur van een begrafenis toevertrouwen. Daarom heeft de
dokter me nu ook gereden.'
Pichler scheen eveneens overbelast te zijn. Hij blies de haarlok nu
voor zijn neus weg. 'Waar het om gaat, meneer Pichler, is dit: ik
wil dat mijn reservering voor Formentor overgeboekt wordt op de
dokter hier. We hebben dus geen eenpersoonssuite meer nodig, maar
nemen er een voor twee personen. Dat is voor u ook een aardig
extraatje, nietwaar? Twee reserveringen, meneer Pichler, namelijk
voor de dokter hier én voor zijn vrouw.'
Tim slikte en stak bezwerend zijn hand op. Hij was nu echt nerveus
geworden, maar wie kon er tegen Hélène Brandeis op?
'U krijgt van mij meteen een cheque voor het verschil, meneer
Pichler. Belangrijk blijft alleen dat de dokter zijn vliegtickets
en het hotelvoucher meekrijgt. De vakantie in Formentor is namelijk
mijn cadeautje voor zijn trouwdag. Begrijpt u het nu?'
Pichler was één en al activiteit. Hij straalde zowaar, maar Tim
begreep er nog steeds niets van. 'Als er iemand is die Formentor
verdiend heeft,' dreunde Hélènes schorre stem terwijl ze haar
rechterhand als voor een eed ophief, een hand met ringen aan iedere
vinger en die bovendien nog een walmende cigarillo omklemde, 'dan
is het dokter Mattau wel. Weet u wel wat het betekent om zo'n
plattelandspraktijk uit te oefenen? Dag in dag uit bezopen lieden
of vervelende oude vrouwen zoals ik behandelen, koppige Beierse
boeren, zwangere vrouwen, alcoholisten, drugsverslaafden en weet ik
wat al meer?'
Nu werd het Tim toch te veel. Met een 'Allemaal verzinsels' was het
gesprek niet meer af te breken. Hij leunde achterover, strekte zijn
lange benen uit en verklaarde: 'Ik denk er niet aan.'
Twee paar ogen staarden hem aan. Het ene paar helderblauw en
constaterend, het andere lichtelijk verward. 'Ik ben geen
postpakket en Melissa al helemaal niet. Wij laten ons niet naar
believen hier of daar heen sturen.' De oude dame in het zwart had
zich als eerste weer in bedwang. Een van haar wenkbrauwen schoot
omhoog, de rechter. 'Breng me niet van mijn a propos af, dokter. De
dag is al beroerd genoeg. Trouwens: wie heeft er lopen rondbazuinen
dat hij zijn trouwdag met inbegrip van zijn huwelijksreis graag
wilde inhalen omdat vorig jaar het hele feest in het water viel
doordat de komst van een drieling of zoiets roet in het eten
gooide? Wie was dat, Tim? Jij toch? En jouw Melissa was ook
enthousiast over het plan. Basta, jullie vliegen nu naar Formentor.
Iets mooiers of geweldigere bestaat er niet. Waar of niet, meneer
Pichler?'
'Het is werkelijk een droomhotel, mevrouw. Misschien wel het
mooiste in heel Europa.' Een hotel dus?
Verlangens, argumenten en tegenargumenten verstrengelden zich in
Tims hoofd tot een warrige kluwen. Een hotel dat Formentor heette?
'En waar ligt dat Formentor?'
'Heb ik je dat nog niet verteld? Op Mallorca natuurlijk.'
Natuurlijk. Tim draaide zijn hoofd om naar het raam. Buiten goot
het. Moest dat gieten heten? Een wolkbreuk smeet het water met
bakken vol tegen de ruiten. Mallorca?
Zijn hart zwol op en zijn gedachten trokken zuidwaarts, zoals ze al
heel lang in die richting getrokken waren. Hélène Brandeis had
gelijk: Hoe dikwijls hadden zij er al niet van gedroomd om samen zo
maar in een vliegtuig te stappen en weg te vliegen, over landen en
breedtegraden, naar een plek waar geen patiënten en geen
ziekenfondsen waren, geen doktersattesten en verklaringen van
arbeidsongeschiktheid ... Zijn mond werd kurkdroog. 'Een
ogenblikje, dokter.'
De vriendelijke meneer Pichler had nog maar nauwelijks iets in zijn
intercom gefluisterd of de deur ging open en er kwam een van die op
en top verzorgde tover-wezens binnen die tot het decorum van een
kantoor als dit schenen te behoren. 'Rosi,' beval Pichler, 'breng
meneer de brochure over Formentor even.' Tim bladerde erin. Het
papier ritselde in zijn hand. In het kantoor heerste een afwachtend
zwijgen. 'Prachtig,' zou hij nu wel moeten zeggen. Dat was het dan
ook. Hotelbrochures zijn hotelbrochures, maar deze? Plaatjes om van
te dromen. Kolossale bedden en kostbare gordijnen die een panorama
omvatten dat alleen maar goddelijk genoemd kon worden. Een baai.
Palmen. Witte zeilboten. Bergen. En vreselijk gedistingeerde
personages in een nog gedistingeerdere eetzaal. 'En, wat zegt u
nu?'
Ja, wat moest hij nu zeggen? Tim zei helemaal niets ...
Een vrij jonge man en een tamelijk bejaarde dame. In zuidelijke
richting reden ze door de avond ... Ze waren Sauerlach al
gepasseerd en naderden de afslag Tegernsee.
De man liet de auto gewoon voortglijden. Dat paste bij de
verchroomde, ouderwetse voornaamheid. Het paste ook bij de bejaarde
dame. In het westen glom nog een rode streep licht achter de
regenwolken. Als frambozensap op havermoutpap, dacht de man, maar
ook een beetje als een glans van hoop ... Mallorca, dacht hij,
volgende week! Een luxe suite bij een zwembad in Formentor.
Allemensen, wat zou Melissa wel zeggen? ' Het leven is soms wel
eens eigenaardig, hè Tim?' zuchtte de oude dame achter haar
rouwsluier.
Tim knikte.
'Ik heb het gevoel dat ze naar ons kijkt..’
'Wie? Uw Marie-Louise?'
'Wie anders?'
'Misschien rijdt ze wel mee.'
Hélène Brandeis wierp een snelle blik over haar schouder naar de
achterbank, niet direct geschrokken, maar tamelijk waakzaam. 'Het
zou kunnen, waarom ook niet? Zij geloofde altijd al in reïncarnatie
en al dat goeroegedoe. Maar op haar wedergeboorte zal ze toch nog
een poosje moeten wachten. Ik had haar in dit leven al zo graag een
huwelijksreis gegund.'
'Bent u zelf ooit op huwelijksreis geweest?' Ze lachte haar Hélène
Brandeis-lachje, een zacht, hees lachje diep uit haar keel.
'Huwelijksreis? Maar Tim toch! Ik ben nooit zo gek geweest om te
trouwen. Maar ik zal je wat zeggen, Tim. Ik heb avonturen achter de
rug waar geen huwelijksreis tegenop kan. Formentor bijvoorbeeld ...
Hopelijk is daar niemand meer die zich mij en mijn uitspattingen
nog herinnert.'
'Wat voor uitspattingen?'
'Welke?' Nu greep ze weer naar haar verwenste cigarillo's. 'Een
heette Juan. En ik kan je zeggen, dat was een prachtexemplaar van
een olé-jongen! Hij kwam uit Granada ... of was het uit Malaga? Ik
weet het niet precies meer. In elk geval was Juan hovenier of
zoiets en hij kende het park als zijn broekzak. In het park van het
hotel staat een theepaviljoen. Daar moet je eens heengaan. Als ik
daar nog aan denk - aan Juan en het theepaviljoen, lieve hemel!
Daar mag ik nu helemaal niet meer aan denken. Op je oude dag moetje
bescheiden dromen ... Zullen we een slokje nemen? Voel eens achter
mijn stoel, Tim? Daar is een vakje waar een zakflacon in zit.'
Tim stak zijn hand uit en voelde koel metaal. De oude dame trok het
bekertje van de flacon en schonk in. 'Whisky?' vroeg Tim toen hij
de geur opsnoof. 'Klopt. Hier, jij neemt de flacon en ik de beker.
Op onze gezondheid! Nee, eerst op die goeie arme Marie- Louise. En
dan op jou en Melissa.'
Ze leunde achterover en dronk. Toen herhaalde ze de naam: 'Melissa
.. .'Ze sprak hem bijna dromerig uit. 'Je bent dolverliefd op je
vrouw, hè Tim?'
'Verliefd? Ik houd innig veel van haar.'
'Daar kan ik inkomen. En zoals zij zich inspant, is ze ook een
voortreffelijke doktersvrouw, nietwaar? Ook voor mij...'
Sir Henry plensde door plassen regen, zodat Tim de laatste woorden
niet verstond. 'Wat is er met Melissa?'
'Ik weet niet hoe ik het moet formuleren ... Voor mij heeft ze iets
geheimzinnigs over zich, Tim. Een Undine-achtig wezen, weetje?'
'Undine-achtig?'
'Ja, lach me er maar om uit, dat is je goed recht. Maar als ik haar
zo zie lopen met haar lange haren en haar groene ogen ... dan is ze
een schepsel uit een andere wereld, een schepsel dat uit onbekende
diepten opduikt om Tim Mattau te bekoren.'
'Neem me nou niet kwalijk .. .Wat is dat voor onzin? En iets
geheimzinnigs ...? Wij kennen geen geheimzinnigheden.'
Maar de oude dame luisterde niet. Ze had het portierraam
opengedraaid en de wind blies naar binnen. Ze gooide haar stinkstok
het raam uit en in de achteruitkijkspiegel zag Tim hoe hij als een
minuscule komeet een roodgloeiende boog beschreef en in een regen
van vonken op het wegdek neerkwam. 'Je ziet dat ik dat vieze ding
weggesmeten heb,' verklaarde ze trots. 'Precies zoals je het me
bevolen hebt. Als tegenprestatie moet jij me nu thuisbrengen en dan
drinken we gezellig samen nog een glaasje.'
'En Melissa dan?' aarzelde hij. 'Och,' verklaarde Hélène wijs,
'wachten verhoogt de voorpret.'
Tien minuten later kwam de Daimler op de binnenplaats van de villa
tot stilstand. De regen had de katte-lucht verdreven, maar de
katten zelf waren duidelijk te horen als ijle stemmetjes in een
heel koor van gemiauw. Een zwarte kater stak schuin de binnenplaats
over en de donkere, natte muren schenen nog dichter naar elkaar toe
te schuiven. Boven op het dak stak, zwart als in een spookfilm, de
weerhaan tegen de door de maan beschenen wolken af.
'Vijf minuten maar, Tim,' zei de oude dame, 'langer niet.'
Tien slagen hoorde Tim toen de taxi uit Rottach hem naar huis
bracht. En torenklokken vergissen zich maar zelden. De whisky's die
Hélène Brandeis hem nog opgedrongen had, vochten tegen groeiend
onbehagen. Zijn Passat stond keurig langs de stoeprand geparkeerd.
Alles was inderdaad geregeld. Wat die vrouw niet allemaal
klaarspeelde!
Hij keek omhoog. Door een gat in het wolkendek boven het dak
flonkerde de avondster. En achter een van de ramen op de
bovenverdieping brandde een eenzame lamp op de slaapkamer.
'Lissa!' Haar naam galmde hol door de stilte van het huis.
In de kleine vestibule lachte de vergulde witte barok-engel Tim
toe. Deze 'Jimmy' was vorig jaar hun wederzijdse kerstcadeau
geweest. Tim gooide zijn sjaal om de hals van het engeltje en klom
de trap op. Het ging een beetje moeilijk. Kwam dat door de trap of
waren het zijn benen?
Heel voorzichtig draaide Tim de deurknop om. En daar lag ze, met
haar naakte schouders rozig beschenen door het nachtlampje,
verdiept in een boek. Vrouwen die zich in bed aan een boek
vastklampen, hebben iets tamelijk dreigends over zich - vond Tim.
'Hallo, hallo...' Maar zo opgewekt als zijn stem klonk was het hem
niet te moede. 'Weet je dat we er nog eentje op jouw gezondheid
gedronken hebben, Hélène en ik ...? En ook nog een paar op
Marie-Louise?' Stilte. De wekker kon helemaal niet tikken, want die
liep elektronisch, en toch meende Tim hem te horen. Was zijn vrouw
boos? Jij sukkel had kunnen opbellen, maar je hebt je troeven in
handen: twee vliegbiljetten eerste klasse, vakantiestemming, een
voucher voor een luxe suite... Is dat soms niks?
'Ik breng palmen voor je mee, Lissa,' hoorde hij zichzelf zeggen.
'En een blauwe hemel in plaats van deze eeuwig doordrenzende regen.
En de blauwe zee breng ik natuurlijk ook mee.'
Nu liet ze het boek toch zakken. Slechts zelden hadden Melissa's
ogen hem zo felgroen toegeschenen. 'En als je op een knopje drukt,'
fantaseerde hij gejaagd verder, 'verschijnt er een kelner. In rok
natuurlijk. Die brengt je je ontbijt op bed. Of champagne. Die
brengt hij je zelfs 's nachts om drie uur.'
'Zeg eens ...'
Maar Tim was niet meer te stuiten. 'Als je opstaat, Lissa, loopje
het balkon op en dan kijkje uit over de brede baai van Alcudia,
naar men zegt een der mooiste ter wereld.' Haar blik werd nu toch
opmerkzaam. Twee kleine plooien aan weerszijden van haar neus
richtten zich op over haar wangen. Melissa's gezicht maakte een
uiterst alerte en geconcentreerde indruk. Ze had vroeger biologie
gestudeerd en het was alsof ze op het objectief van haar microscoop
een vreemdsoortig diertje ontdekt had. Maar ook dat kon Tim niet in
de war brengen. 'Volgende week gaan we op huwelijksreis, Lissa.
Weliswaar met een jaar vertraging, maar ditmaal definitief geboekt.
En dat ik nu zo laat thuiskom ...' - hij had haar hand gepakt -'...
is misschien niet aardig, maar dat komt gewoon door de begrafenis.
Marie-Louise is heengegaan, maar ze zal terugkomen, al duurt dat
nog een poosje.'
Ze trok haar schouders een beetje op alsof ze huiverde. Ze hield
hem voor een gek. Zoals hij haar het gebeuren verklaarde had ze
daar vermoedelijk ook wel een beetje gelijk in. Als ze woedend was,
bestonden Melissa's bijdragen aan de dialogen uit akelig lange
pauzes. Haastig greep Tim in zijn binnenzak en hij hield de
elegante envelop die de producten van de exclusieve reis van het
reisbureau Pichler bevatte in het lamplicht. Ze keurde de envelop
geen blik waardig. 'Je moest Hélène Brandeis dus naar huis
brengen?'
'Het kon niet anders, Lissa, zie dat nu eindelijk toch eens in. Ik
zat met Sir Henry opgescheept.'
'Met wie?'
'Met haar auto. Een museumstuk dat anders alleen door Putzer
bestuurd wordt. Maar die moest bij de katten blijven. Stel je toch
niet zo aan, Melissa. Kun je van een vrouw van vijfenzeventig
verlangen dat ze met dit hondenweer achter het stuur van zo'n slee
van een auto plaatsneemt? Dat gaat toch niet? Toen heeft ze bij het
kerkhof een knul gehuurd die mijn Passat hier voor de deur moest
neerzetten. Dat heeft hij blijkbaar gedaan. Het regent nu al drie
weken en er is een nieuw lagedrukgebied voorspeld. En als je het
mij vraagt, Melissa, is dat geen weer voor een feestdag. We moeten
eruit. Als ik me voorstel dat we op onze eerste trouwdag in een
wolkbreuk zitten - nee, Melissa, dat is me te gek!' De plooien
waren verdwenen. Ze dacht na. Dat had hij tenminste al bereikt. Ze
knikte zelfs. Nog beter. 'Maar waarheen?'
'Waarheen? Hier, kijk dan. Alles is al geregeld. Het mooiste hotel
van Europa. Twee zwembaden. Voor ons een luxe suite met een
hemelbed. De passende entourage.'
'Een luxe suite met hemelbed?'
'Gratis, Melissa, alles gratis.'
Haar boek plofte op de grond. Ze zat rechtop.
'Een cadeautje van Hélène. Bel haar maar als je me niet gelooft.
Bovendien beweerde zij dat jullie het er kort geleden nog over
gehad hadden hoe heerlijk zoiets zou zijn.'
'Dat hebben we ook. Maar niet op haar kosten.'
'Wie praat er over haar kosten? Heb ik haar katten niet gratis
behandeld? En staat die kolossale rekening voor het serumonderzoek
van Cleopatra soms niet nog open? Transamenasenbepalingen bij
weefselnecrose; cholesterolonderzoek... en dat allemaal voor zo'n
snert-kat. We hebben zelfs een kwantitatieve elektroforese laten
uitvoeren. En vanwege Hélènes bloeddruk en een iets onregelmatige
hartslag hobbel ik iedere week de heuvel op, hoewel ze afgezien van
een versleten heup kerngezond is.'
Melissa keek dromerig voor zich uit.
'Bekijk die brochure maar eens,' hield hij vol. 'Moet je die
terrassen zien! En de zee. Het ligt echt idyllisch, zie je wel?
Kijk - hier zie je de bergen.'
'Is het daar echt zo zonnig?' Haar hand streek over zijn haar en
graaide een beetje door zijn kuif.
'Daar schijnt de zon altijd.'
'Formentor?' Besluiteloos bladerde ze weer in het prospectus. 'Waar
ligt dat ergens?'
'Aan een sprookjesachtige baai. En die sprookjesachtige baai
omspoelt een sprookjeseiland: Mallorca.' Haar hand hield op met
zijn haar te spelen en zakte omlaag. Lang, heel lang keek ze hem
aan. 'Wat is er?' vroeg hij. 'Niets.'
Haar blik was nog steeds op hem gericht, maar hij had de indruk dat
ze hem niet zag. Zo laag en bijna levenloos leken haar ogen
plotseling. Hij kende die uitdrukking. Er waren vaker momenten
geweest waarop zij hem zo aangekeken had en altijd waren het nare
momenten geweest, ogenblikken waarop er een muur tussen hen
verrees, alsof hij helemaal niet bestond. Maar nu? 'Kom nou!' Hij
pakte haar schouder. Ze was volkomen gespannen. Zulke bliksemsnelle
veranderingen van stemming, even onverwacht als een wervelwind in
de winter, waren hem niet onbekend. Net als haar gezicht, dat hem
plotseling zo vreemd voorkwam alsof het aan iemand anders
toebehoorde. 'Melissa?'
Ze liet haar hoofd zakken en fluisterde iets dat hij niet
verstond.
'Wat is er dan? Zeg het toch ...'
En toen verstond hij het: 'Waarom Mallorca? Waarom eigenlijk
Mallorca?'
'Nou ja, waarom niet?'
Ze schudde alleen maar haar hoofd.
Hij was nooit grof tegen haar geweest. Waarom zou hij ook? Maar nu
schreeuwde hij haar toe: 'Melissa, begrijp het dan toch: we gaan
vliegen! Ik kan onze trouwdag toch niet in mijn eentje gaan vieren?
Of wil je dat?'
Ze gaf geen antwoord. Ze sloeg haar armen om haar knieën en kromp
bijna ineen. Ook dat had hij al eens van haar meegemaakt. En toen
gleed ze ineens van hem weg, zwaaide haar benen over de rand van
het bed, pakte een deken, wikkelde zich erin als een verkleumd
kind, en liep naar de deur.
'Melissa!'
'Tim, het spijt me heel erg, maar ik ga boven slapen.'
'Melissa!'
De deur ging zo zachtjes dicht dat hij niets hoorde dan het klikken
van het slot.
Hij kon niet slapen. Hoe zou hij dat ook gekund hebben? Met zijn
handen onder zijn hoofd lag hij in bed en stelde zichzelf talloze
vragen die op zulke momenten bij hem opkwamen.
'Een Undine-achtig wezen uit een andere wereld ...?' Hij vroeg zich
af waarom hij Hélène Brandeis eigenlijk voorgelogen had. Voor haar
had Melissa iets geheimzinnigs, een geheim of zo. Hij had haar
uitgelachen -tegen beter weten in. Instinct, intuïtie of wat het
ook geweest mocht zijn, Hélène Brandeis had gelijk gehad. Alleen
kende Tim de oplossing van het raadsel niet. Hij had Melissa op een
dag in september in het Max Planck Instituut in München ontmoet, of
liever gezegd - ze was hem letterlijk in de armen gevallen. Op die
bewuste dag wilde hij een bezoek brengen aan Fred Schneider, een
dappere medestrijder uit zijn tijd als plaatsvervangend arts in het
ziekenhuis van Barmbeck. Hij had zijn huis aan de Tegernsee
gehuurd, de eerste afschuwelijke wanorde van de inrichting van een
praktijk was achter de rug en de eerste patiënten druppelden zijn
wachtkamer binnen. En toen een dag naar Fred in de grote stad - wat
had hij zich daarop verheugd! Maar het liep anders ... Fred had nog
net tijd voor een kop koffie in de kantine en moest toen weer terug
naar zijn vreselijk belangrijke conferentie. 'Kijk een beetje rond.
Over twee uur..
En zo had Tim onder de berken over smalle paadjes tussen de
gebouwen van het instituut rondgewandeld en met de punten van zijn
schoenen de eerste afgevallen herfstbladeren omgewoeld. Langs de
paadjes stonden banken en op een van die banken zat een meisje. Ze
stond op, kwam naar hem toe en begon te wankelen. Tim deed twee of
drie stappen om haar op te vangen -en toen zakte ze al met half
gesloten ogen en een lijkbleek gezicht tegen hem aan.
De situatie had iets pathetisch en tegelijk iets belachelijks.
Misschien een mooie aanloop voor een televisieserie, maar niet
bepaald datgene wat hij die middag had verwacht.
'Voelt u zich niet goed?'
'Niet goed ...' Ze fluisterde het alleen maar. Ze was er zelfs
slecht aan toe. Zijn artsenbrein stelde bliksemsnel de diagnose:
stoornis in de bloedsomloop. Haar polsslag bevestigde zijn
vermoeden. Er konden allerlei oorzaken voor zijn, meestal het weer,
en bij een zo jonge, knappe vrouw waren er nog duizend andere
mogelijkheden...
'Kom, ik zet u weer op de bank. Ik heb in mijn auto wel een paar
tabletten. Ik ben arts.' Maar ze wilde niet op de bank gaan zitten.
Ze wilde met hem mee naar de auto. Tim zette haar op de stoel naast
hem, viste een fles mineraalwater op, bood haar een slokje cognac
aan uit de flacon die hij ooit eens van een patiënt gekregen had en
die totaal vergeten in het handschoenenvakje lag - en dat alles bij
elkaar hielp. 'U bent zo aardig .. 'Werkt u op het Instituut?'
Ze knikte. 'Als biologe. Sinds drie weken.' Toen liet ze haar hoofd
tegen de rugleuning rusten en sloot haar ogen. 'Ik kan niet tegen
de stad.'
'Waar woont u? Zal ik u naar huis brengen?' Ze knikte alleen maar.
Ze woonde in de voorstad Balham in een naargeestige grijze
huurkazerne. Toen hij zijn auto parkeerde, keek ze hem
meelijwekkend aan: 'Ik zou u graag uitnodigen voor een kop koffie;
u was zo bijzonder aardig voor me, maar...'
'Al goed,' zei Tim. 'Ik bel u nog wel eens. En kruipt u nu maar
lekker onder de wol. Ik heb een vriend op het Instituut die ik u
kan aanbevelen. Hij zou u eens moeten onderzoeken.'
Maar ze schudde zwijgend haar hoofd en wikkelde een lok van haar
haren om haar wijsvinger. Dan maar niet... Misschien stond de
gedachte dat zij zo dadelijk voorgoed achter de voordeur daar zou
verdwijnen hem niet aan, of het kon medische bezorgdheid zijn - in
ieder geval haalde hij een visitekaartje uit zijn portefeuille: 'Ik
kan nog iets anders voorstellen: Wat u werkelijk zou opknappen, zou
een paar weken rust zijn in een mooie omgeving met frisse lucht.
Die zou ik u kunnen aanbieden. Ik heb sinds kort een eigen praktijk
aan de Tegernsee. Daar zou u me een handje kunnen helpen.'
Die ogen van haar! Groen en diep als een bergmeer. 'Ik heb een
gastenverblijf met een aparte ingang,' zei hij vlug en vond
zichzelf een beetje onnozel. 'Maar zoals gezegd, het is maar een
gedachte ... Het zou u er wel bevallen. En helpen zou u ook
kunnen.'
'Ik denk erover na.' Met een vluchtige, bijna tedere beweging legde
ze haar hand op zijn schouder en voor het eerst zag hij haar
glimlachen. 'Dank u, dokter. Heel erg bedankt.'
Hij dacht in die tijd veel aan haar, maar het leek hem
onwaarschijnlijk dat zij zou opbellen. Daarom verraste het hem des
te meer toen op een avond de telefoon ging en haar zachte stem zei:
'Bent u dat, dokter? Is uw aanbod aan mij nog van kracht?'
'Natuurlijk.'
'En wat voor werk wilt u mij laten doen?'
'Tja, werk ... Er is van alles te doen. In het laboratorium ..
.tijdens het spreekuur. Niet als employé,' voegde hij er gauw aan
toe, want ze was tenslotte biologe. 'Als wat dan?'
'Als partner.'
Dit woord 'partner', volkomen onbekommerd en luchtig uitgesproken,
liep vooruit op wat er in de weken daarna volgen zou: aarzelende
toenadering, gevolgd door het geluk van een samenzijn zoals Tim het
nog nooit eerder gekend had. Soms had hij het gevoel alsof zijn
werkelijke leven pas met haar begonnen was. En dan waren er de
ogenblikken die al het andere weer twijfelachtig dreigden te maken.
Momenten waarop ze scheen te vervreemden, hem niet meer opmerkte en
afdaalde in een andere wereld waarin hij geen toegang had.
Melissa's geheim ... Dat klonk zo vreselijk hoogdravend. En een
'geheim'? De meeste problemen van de vrouwen houden nu eenmaal
verband met mannen, zei Tim bij zichzelf. Wat wil je eigenlijk? Ze
heeft er met je over gepraat. En die vent die er voor jou was, haar
vroegere chef, vond ze een etter.
Het enige dat overbleef was het ongeluk waarover ze hem verteld
had. Alleen een klein litteken boven haar knie herinnerde daar nog
aan, maar het had meer achtergelaten: datgene wat niet alleen
artsen, maar ook psychologen een 'traumatische shock' noemden.
Melissa en die ander, haar 'chef ... Soms noemde ze hem zelfs een
monster. Allebei waren ze bij het ongeluk betrokken geweest. Om de
een of andere reden gaf ze zichzelf de schuld, maar zonder erover
te willen praten. 'Blijf niet aanhoudend vragen, Tim. Begrijp me
toch. Dan komt alles weer boven...' Hij wilde haar juist graag
begrijpen en deed er zijn uiterste best voor. Maar wat kwam er
boven? Wat wilde zij in vredesnaam verdringen?
'Je moet er heel voorzichtig en behoedzaam met haar over spreken.'
Wemer Bennrad, een vriend van hem die praktiserend psycholoog was,
had hem die raad gegeven. 'En als datje niet lukt, stuur haar dan
naar mij toe. Ze moet haar hart uitstorten, anders krijgen jullie
nog problemen.'
Bennrad had gemakkelijk praten. Voorzichtig en behoedzaam - reken
maar dat hij behoedzaam met Melissa omging. Ruzie wilde hij niet.
Melissa's bezoek aan Bennrad vond nooit plaats. De ogenblikken,
waarop zij hem door haar eigenaardige gedrag tot radeloze
vertwijfeling bracht, keerden niet terug. En toen hij op een keer
de oude geschiedenis aanroerde, kort nadat zij een jaar geleden
getrouwd waren, had ze glimlachend geantwoord: 'Het was eigenlijk
heel eenvoudig. Ik heb het hele geval in een zwarte doos gestopt en
de sleutel weggegooid.'
En nu? Ja, nu lag hij in bed, kon niet in slaap komen, lag hier
omringd door vakantiebrochures en al die vrolijke, bruingebrande
toeristengezichten op die brochures schenen hem toe te
grijnzen.
Zij gingen een vliegreis maken, dat stond voor hem vast. Morgen zou
hij het haar aan het verstand brengen, al zou hij ervoor met zijn
vuist op tafel moeten slaan. Morgen zou hij haar wel eens laten
zien dat het zo niet ging. Maar Tim hoefde niet met zijn vuist op
tafel te slaan en tot morgen wachten hoefde hij ook niet. Op een
zeker moment in de nacht maakte een zacht strelen een eind aan een
nachtmerrie waarin Tim, achtervolgd door tientallen geluidloze
katten, door een beangstigend labyrint van lange, stille gangen en
lege kamers doolde. Dat was toen Melissa zich tegen hem aan vlijde
en fluisterde: 'Tim ... je had gelijk... Neem het me niet
kwalijk... Tim, we gaan vliegen, hè? We vliegen naar Mallorca! Ik
verheug me er echt op