Gevaarlijk paradijs

 

 

Tim geloofde in zijn geluk - in het exclusieve, ongeëvenaarde, hoogst persoonlijke, fantastische en in wezen toch ongrijpbare Tim Mattau-geluk. Daarvoor was een enkele blik uit het raam al genoeg. Een sprookjeslandschap strekte zich voor Tim uit, een werkelijk onvoorstelbare parade van majestueuze bergtoppen met daarvoor glooiende heuvels, dorpen, boerenhoeven en het blauwe vlak van een meer. En nog dichterbij, bijna binnen handbereik - slank, lenig, met een weelde van rossigblonde haren - een jonge vrouw met lange benen, in Tims ogen een sprookjesfiguur Melissa, die juist bezig was zijn doktersjassen aan de lijn te hangen.
Ja - Melissa! Melissa Mattau; volgende week een jaar Tims vrouw. Want op de vierentwintigste zouden ze hun eerste trouwdag vieren.
Alleen de lucht wilde niet erg meewerken. Die zag er een beetje dreigend uit met al die leigrijze wolken en bergen die zich langzaam volzogen met blauwzwarte tinten. Het zou verdorie wel weer gaan regenen ... Waarom hing ze die stomme jassen op? Waarom hing Melissa eigenlijk jassen op?
'Waarom hang je die jassen nou op?' riep Tim uit het raam. 'Ze zijn toch naar de wasserij geweest?'
'Wassen doet wassen,' riep Melissa terug. 'Niet soms? Jij maakt je er niet druk om hoe de was terugkomt. Helemaal vergeeld! Wil je soms in gele jassen rondlopen?'
O, die Melissa van hem! De perfectioniste. Vooruit dan maar, ze wilde een sneeuwwitte dokter hebben. 'Het gaat straks toch weer regenen.'
'Jawel, maar tot die tijd drogen ze lekker.' Tim knikte ontroerd: Melissa op de groene weide. Het koperen naambord tegen de witgekalkte tuinmuur rechts naast de ingang werd een beetje donkerder toen het boven op de Hirschberg begon te regenen. Ook het naambord hoorde bij Tim Mattau's geluk. Tim Mattau, stond erop, Huisarts. Alle ziekenfondsen. Spreekuur dagelijks van 8 - 12 en van 14 - 16 uur, behalve woensdag.
Vandaag was het woensdag. En woensdag betekende ontspanning, plaatjes draaien, boeken lezen en naar het sportprogramma op de televisie kijken. Misschien zouden ze naar Rottach rijden om met Franz en Susanne bij een kop koffie met een koekje gezellig, als artsen onder elkaar, te babbelen over lastige patiënten en de gezondheidszorg. Franz was ook huisarts. Zou hij Franz nu even bellen?
De telefoon was hem voor. En vandaag klonk het gerinkel bijzonder brutaal. 'Ben jij het, dokter?'
'Wie anders?'
'Je zei je naam niet.'
Tim peinsde over alle antwoorden die hij daarop kon geven. Hij hield ze voor zich en tuurde naar de loodgrijze wolken die zich boven het Mangfallgebergte samenbalden, keek naar de stormvlaggetjes op de Wendelstein en naar de sombere Benediktinerwand. Hij haalde diep adem: 'Mijn beste mevrouwtje...' Er volgde een pauze, want Tim zocht naar woorden zoals een sprokkelaar naar dorre takken zoekt. De stem van het 'beste mevrouwtje' had hij meteen herkend: een tamelijk roestig geluid, maar ongewoon vol van toon. De heesheid werd veroorzaakt door de cigarillo's die Hélène Brandeis, ondanks Tims waarschuwingen en haar vijfenzeventig jaar, verstokt bleef roken. 'Wat ga je vandaag doen, Tim?'
'Ik? U weet toch...'
'Ja, het is woensdag.'
'Precies,' hernam Tim resoluut. 'Woensdag.' Met de hoorn in zijn hand geklemd had hij zich opgericht en keek weer naar buiten. In het raam van de linkervleugel van hun huis leek zijn een meter vijfentachtig lange gestalte wel een uitroepteken. Ditmaal dwaalde zijn blik niet in Melissa's richting af, maar omhoog naar de ronde heuveltop, waar zich, omringd door donkere dennen, een villa in Jugendstil verhief; romantisch met torentjes en erkertjes en alles wat erbij hoorde.
En daarboven keek zij waarschijnlijk net zo naar hem en wilde zijn dag verpesten.
Geen sprake van! Ze moest haar miljonairsgrillen maar eens uit haar hoofd zetten. Hélène Brandeis was trouwens toch al een buitenissig mens. Zelfs haar katten nam hij op de koop toe, - een heel dozijn zwarte, gele, gevlekte en gestreepte mormels, waaronder Farah met de met gouden knopen bezette halsband. 'Het is erg belangrijk. Ook voor jullie. Voor jou en Melissa.'
'Ik zou eigenlijk een wandelingetje maken de heuvel op ... voor het begint te regenen ...'
'Een wandeling? Wil je gaten in je schoenzolen lopen?'
'Waar vandaan belt u?'
'Van de Noorderbegraafplaats in München. Eerlijk, Tim, ik heb een fantastisch voorstel voor je...'
'De Noorderbegraafplaats?' Tim fluisterde het. Een fantastisch voorstel? En Melissa dan, buiten met de wasmand? En Franz en Susanne die in Rottach aan de koffie zaten...
'Wat doet u op de Noorderbegraafplaats?'
'Ja, wat doet iemand hier?' De zojuist nog zo energieke stem beefde een beetje. 'Men bestelt iemand ter aarde of hoe het ook heten mag. Dat heb ik vanmorgen gedaan ...'
'O ja?' Koortsachtig overlegde Tim of een 'mijn oprechte deelneming' op zijn plaats was. Maar toen bedacht hij: op mijn vrije woensdag zou ik naar de Noorder-begraafplaats moeten naar de miljoenenerfgename van een kogellagerfabriek die de een of ander ter aarde besteld heeft?
Waarom moet ze jóu altijd hebben?
'Breng je de betoverende Melissa ook mee- Ze zal echt genieten.'
Genieten? Dat kon je net denken - de betoverende Melissa zou hem mooi op zijn nummer zetten. 'Hoor eens, Tim, ik ben er nogal kapot van. Ik moet me er doorheen slaan. En het is werkelijk een schitterend aanbod voor jullie. Het betreft jullie trouwdag... Die wilden jullie toch een keer in het buitenland vieren? Ik heb een ideetje dat jullie wel zal aanstaan.' De Noorderbegraafplaats? En een schitterend aanbod voor onze trouwdag?
Het tolde in Tims hoofd en maakte iedere nuchtere reactie onmogelijk.
'Stap in je auto,' hoorde hij. 'Kom!'
'Naar de Noorderbegraafplaats?' herhaalde hij stompzinnig.
'Juist ja. Ik zit er precies tegenover bij de Italiaan. Daar wacht ik op je.'
'Waar? Luister even, Hélène.' Maar ze luisterde niet meer; ze had al opgehangen.
Kerkhoven: berken, beuken en buksboompjes. Dennen en treurwilgen die hun takken boven graven laten hangen. Eromheen de kerkhofmuur. En de gedachte dat onder zulke bomen en achter zulke muren alles eens zal eindigen. Tim deelde zijn bijna pathologische weerzin tegen de dood ongetwijfeld met de meeste artsen. Wat was zijn leven anders dan er jaar in jaar uit, vierentwintig uur per dag en tweeënvijftig weken lang, tegen te vechten...
Als verwacht stuitte hij bij Melissa op een muur van verzet. 'Ik? Naar München? Nota bene naar de Noorderbegraafplaats? Kom nou! Meen je dat?' Haar ogen waren onbeschrijflijk groen en er blonken kleine lichtjes in. Lichtjes van woede. En trillend van woede zwollen haar neusvleugels op: 'Zo? Ze heeft een fantastisch voorstel voor ons? Geweldig hoor. En ik? Wat ben ik eigenlijk?' Hij moest even slikken.
Melissa had intussen haar natte blauwe huishoudschort uitgetrokken en daar stond ze nu, woedend, op haar lange benen met haar blanke, gladde huid, met alleen een broekje en een beha aan, haar hals een beetje gespikkeld van de zomersproeten, met wapperende gouden lokken waarvan ze er een beetpakte en die, zoals ze altijd deed wanneer ze zich probeerde te beheersen, om haar wijsvinger wikkelde.
Melissa - één en al naakte, groenogige verontwaardiging.
'Zeg eens op. Wil je werkelijk...' Natuurlijk wilde hij niet. En even vanzelfsprekend hield de overhand wat Melissa zijn 'karakterloze' goedmoedigheid noemde. Beloofd blijft nu eenmaal beloofd. En wie kan het over zijn hart verkrijgen om een oude vrouw die om hulp smeekt en haar smeekbede ook nog met aanbiedingen onderstreept, moederziel alleen op de Noorderbegraafplaats - of althans in de omgeving ervan - te laten zitten? Een Tim Mattau in elk geval niet.
Nat en dieprood glansde de bakstenen muur. Tim zag de door hem zo gehate kerkhofbeplanting en bij de ingang zag hij een groep zwarte paraplu's. Hij stapte uit.
Een beetje onzeker stond hij op zijn benen. De rit over de snelweg en daarna het manoeuvreren door de regen over de rondweg om München waren inspannend geweest.
Tim probeerde zich te oriënteren. Aan de overkant van de brede straat waren de zaken van bloemisten, hoveniers en steenhouwers ... niet bepaald de entourage voor een Italiaan. Maar toch - zowaar, en ook nog precies onder het bordje met een doorgestreepte P - zag hij een bekende auto: een chocoladebruine stokoude Mercedes met voornaam gebogen koetswerk. Een onvervalste Adenauer-karos: de Daimler van Hélène Brandeis. Ze was eraan verknocht. Ze liet hem dagelijks oppoetsen door een bediende die - hoe kon het anders -ook nog Ernst Putzer heette en als factotum in de villa op de heuvel werkte. Daarbij had de Daimler nog een respect afdwingende naam gekregen: Sir Henry. Maar op de dagen dat de oude dame zelf achter het stuur van Sir Henry zat, veranderde hij in de schrik van de omgeving. Verkeersagenten maakten zich met een snoeksprong voor hem uit de voeten; geen rood verkeerslicht dat niet genegeerd werd en geen bordje met 'niet parkeren' waaronder hij niet onverstoorbaar op zijn bazin wachtte.
Dit scheen een dergelijk moment te zijn.
Vlak boven het chocoladebruine dak van Sir Henry las Tim nu: Ristorante.
En daar zat ze ook, aan het laatste tafeltje in de achterste hoek, half verscholen achter een horde in het zwart geklede mensen. Ze waren allemaal nat en verregend. 'Hallo! Hierheen, Tim.' Tim schoof de natte jassen opzij. De zwarte japon van Hélène Brandeis werd dramatisch geaccentueerd door de blik uit haar helderblauwe ogen, haar witte lokken en het witte kraagje met de camee om haar hals. Ze had iets voor zich staan. Schuin en besluiteloos stak er een lepel in. Uit de asbak kringelde de rook omhoog van de onvermijdelijke cigarillo van het merk Rosana. Ze nam hem nu in haar hand. 'Ga zitten, dokter. Fijn datje er bent. Hoe was de rit?’
‘Belabberd. Een wolkbreuk tot Rosenheim.'
'Een cognacje?' Tim knikte.
'En je betoverende Melissa?'
Aan haar had Tim ook juist gedacht, vervuld van weemoed en woede. 'Op mijn vrije middagen verlangt de betoverende Melissa nu eenmaal niet naar kerkhoven.'
'Niet? Och ja, natuurlijk...'
Hélène Brandeis leunde achterover en hulde zich in rookwolken. Snel sloeg Tim zijn cognacje naar binnen. Veel hielp het niet.
'Geloof jij eigenlijk in reïncarnatie?' klonk Hélènes stem door het grijze rookgordijn heen.
'Pardon?'
'Reïncarnatie. Marie-Louise geloofde erin. Mijn nicht. We hebben haar zojuist begraven. Voor haar draait het rad des levens nu door, weetje. Zou ze misschien terugkomen? Misschien als kikvors, wat denk je? Of als kat?'
'Tja, wat zal ik zeggen .. .'Tim probeerde tijd te winnen. Maar hij hoefde niet te zoeken naar een antwoord, want de oude dame vuurde al een nieuwe vraag op hem af. 'Ken je Formentor, Tim?'
'Formentor? Wat is dat?'
Maar hij kreeg geen antwoord. Hélène Brandeis wenkte de kelner, rekende af en stond met Tims hulp op. Hij ging heel voorzichtig met haar om. Ze was kennelijk een beetje in de war, op haar leeftijd geen wonder in een dergelijke situatie. 'Weetje,' fluisterde ze, terwijl ze tussen de gasten door schoof, 'ze had altijd nogal een zwak hart, de arme Marie-Louise. Ze was gewoon te dik. Ze zou bij mij op de heuvel komen om de katten te verzorgen. Maar daar komt nu niets meer van ...' Tim knikte. De oude dame schudde een dikke man met een imponerende zwarte krullenbol die kennelijk de eigenaar was de hand, babbelde een paar zinnen en ruiste majesteitelijk, alsof ze helemaal alleen was, naar buiten. Maar nog onder de luifel bleef ze staan. 'Jij zult me nu moeten rijden, dokter. Je kent mijn Sir Henry toch?'
'Ja. En mijn auto dan?'
'Al geregeld.' Ze glimlachte een beetje wrang. 'Zo gaat het nu eenmaal: op mijn leeftijd moetje een stamlokaal hebben in de buurt van het kerkhof. Ik heb het met de restauranteigenaar geregeld. Zijn zoon zal je auto naar huis brengen en voor je deur neerzetten.'
'Zijn zoon? En de autopapieren dan?'
'Regel jij dat maar even.'
Tim deed het. Hij voelde zich een beetje versuft. En dus kon hij ook niet anders dan knikken toen hij haar in haar grote, naar leer ruikende Mercedes 300 laadde en zij opmerkte: 'Weetje, Tim, dit is een bijzondere dag. Ook voor jou, dat zul je nog wel merken.'
'Akkoord, maar...'
'Op een bijzondere dag moet het woordje "maar" achterwege blijven. Afgesproken?'
'Goed. Waar gaan we heen?'
'Naar een reisbureau in het centrum.'
Het reisbureau was gevestigd in een voornaam gebouw in de Maximilianstrasse. Het lag midden in een voetgangerszone en van binnen was het marmer, chroom en teak wat de klok sloeg.
'Rij het trottoir op, dokter,' beval de oude dame. Goed, zij haar zin!
Sir Henry schommelde geducht met zijn brede achterwerk, maar hij liet zich parkeren. In het grote, halfronde reisbureau heerste een weldadige droogte. Aan de houten lambrisering glansden kleurenfoto's van Griekse zuilen tegen een strakblauwe hemel: Rhodos en de Acropolis. Een gouden strand in Turkije. De Verenigde Staten waren vertegenwoordigd met de roodgevlamde Grand Canyon. 'Just come over and see,' stond eronder. Het plein van San Marco met duizend witte duiven. En rechts? Dat zou Verona wel zijn... Tim ging opzij om een kletsnatte, magere man met een vaal gezicht te laten passeren die vloekend met zijn paraplu stond te zwaaien. Het trof Tim hoe niet alleen gezondheidstoestand en welbehagen, maar ook het karakter van mensen afhankelijk is van het klimaat van hun geboorteland. Dat gold voor hele volksstammen. Immers, wat kon zulk hondenweer anders opleveren dan prestaties, prestaties en nog eens prestaties, frustraties en griep?
'Tim, waar blijf je? Kom dan toch!' Dat was de hese stem van de oude dame. Ze stond even verderop: een zwarte pilaar, omzweefd door een bruingebrande heer in een leren jasje. De leerdrager was kennelijk de chef. Zelfs de secretaressen en baliejuffrouwen verstijfden. De duvel mocht weten hoe ze het klaarspeelde, maar Hélène Brandeis had nooit langer dan een minuut nodig om het middelpunt van een gezelschap te worden.
'Kom toch bij ons, Tim!' Tim kwam.
'Dit is meneer Pichler,' lichtte Hélène toe. 'En dit is Tim Mattau, mijn goede vriend en huisarts uit Rottach. Eén ding kan ik u meteen wel zeggen, meneer Pichler er is heinde en ver geen betere dokter. Als u ooit eens aan de Tegernsee komt en problemen zou hebben ...'
'Heel aangenaam!' straalde Pichler en hij schudde Tim zo krachtig de hand dat Tims vingers er pijn van deden. 'Komt u even mee naar mijn kantoor, mevrouw? Dan kunnen we de zaak meteen afwikkelen.' De zaak? Goeie genade! Welke zaak? Tim was huisarts in een gemeente waarvan een deel van de bevolking uit welgestelde Beierse boeren bestond en een ander deel uit reumatische rijke couponnetjesknippers, waardoor hij niet alleen de gespleten duimen van houthakkers, de meest uiteenlopende vormen van alcoholmisbruik en gebroken neuzen na vechtpartijen in cafés te behandelen kreeg, maar ook allerlei ouderdomskwaaltjes. Zijn altijd hulpvaardige, alles begrijpende, zonnige huisartsennatuur was overal gevraagd.
Dat had hij vandaag ook weer bewezen. Maar hoorde daar werkelijk ook nog bij dat hij op zijn vrije woensdag als chauffeur van Hélène Brandeis moest fungeren na de begrafenis van haar nicht Marie-Louise? Helemaal naar de Noorderbegraafplaats van München? In Hélènes oude staatsiebrik omdat ze Tims Passat niet vertrouwde? 'Daar regent hét toch in, dokter!' Natuurlijk mocht hij Hélène wel. Ze was beslist een imponerend mens en niet alleen omdat ze cigarillo's rookte en in haar oude villa op de heuvel een half kattenasiel in stand hield, maar ook omdat ze grote klasse had, een klasse die niet in de laatste plaats uit de door haar betaalde honoraria bleek. Maar dit hier...! Met moeite balanceerde Tim op de rand van een frambooskleurige fauteuil, want in de stoffering zonk je weg als in een donzen bed. In zijn buiten door de elementen gegeselde kantoor zette de buitengewoon dynamische meneer Pichler, met de elegant afhangende haarlok die hij steeds weer van zijn neus wegstreek, zijn beste beentje voor.
'Maar natuurlijk, mevrouw. Een zo gewaardeerde, jarenlange trouwe cliënte als u zullen wij natuurlijk tegemoetkomen, zo ver als maar enigszins mogelijk is. Dat zei ik u al aan de telefoon.'
'Zo ver als maar enigszins mogelijk is zei u niet, meneer Pichler.'
Hélène had zich in haar volle lengte opgericht en haar cigarillo was dreigend op Pichlers borst gericht. Staalhard was de blik uit haar korenblauwe ogen. 'U zei dat het moeiteloos geregeld zou worden.'
'Inderdaad, mevrouw.' De uitdrukking op Pichlers gezicht was die van een man die geleerd had onvermijdelijke nederlagen tijdig in te zien. 'Daarom zullen we uw boeking naar Formentor annuleren.'
'Annuleren? Ik wil niets annuleren.. .U hebt weer eens in het geheel niet naar me geluisterd, meneer Pichler. Ik heb u over de telefoon gezegd dat mijn arme nicht Marie-Louise heel onverwachts is heengegaan. Nou ja, haar hart was allang niet meer wat het zijn moest en bovendien was ze verzot op Schwarzwalder Kirsch en meer van dat soort spul.. ."Marie-Louise," heb ik haar steeds gezegd, "het enige waar jij baat bij kunt hebben is afslanken." Maar ja, nu is het te laat.' Pichler wrong zich in de handen. 'Een heel tragische gebeurtenis die u hierheen brengt; ik weet het.' Een blik vol vernietigende scepsis was zijn loon. 'U? U weet niets. Marie-Louise was de enige die met mijn menagerie, met de katten en honden, overweg kon. Daarom zou ze bij mij op de heuvel komen, want aan mijn tuinman-chauffeur Putzer kan ik zoiets niet overlaten. Die is al totaal overbelast. Aan hem kan ik die lieverdjes maar net voor de duur van een begrafenis toevertrouwen. Daarom heeft de dokter me nu ook gereden.'
Pichler scheen eveneens overbelast te zijn. Hij blies de haarlok nu voor zijn neus weg. 'Waar het om gaat, meneer Pichler, is dit: ik wil dat mijn reservering voor Formentor overgeboekt wordt op de dokter hier. We hebben dus geen eenpersoonssuite meer nodig, maar nemen er een voor twee personen. Dat is voor u ook een aardig extraatje, nietwaar? Twee reserveringen, meneer Pichler, namelijk voor de dokter hier én voor zijn vrouw.'
Tim slikte en stak bezwerend zijn hand op. Hij was nu echt nerveus geworden, maar wie kon er tegen Hélène Brandeis op?
'U krijgt van mij meteen een cheque voor het verschil, meneer Pichler. Belangrijk blijft alleen dat de dokter zijn vliegtickets en het hotelvoucher meekrijgt. De vakantie in Formentor is namelijk mijn cadeautje voor zijn trouwdag. Begrijpt u het nu?'
Pichler was één en al activiteit. Hij straalde zowaar, maar Tim begreep er nog steeds niets van. 'Als er iemand is die Formentor verdiend heeft,' dreunde Hélènes schorre stem terwijl ze haar rechterhand als voor een eed ophief, een hand met ringen aan iedere vinger en die bovendien nog een walmende cigarillo omklemde, 'dan is het dokter Mattau wel. Weet u wel wat het betekent om zo'n plattelandspraktijk uit te oefenen? Dag in dag uit bezopen lieden of vervelende oude vrouwen zoals ik behandelen, koppige Beierse boeren, zwangere vrouwen, alcoholisten, drugsverslaafden en weet ik wat al meer?'
Nu werd het Tim toch te veel. Met een 'Allemaal verzinsels' was het gesprek niet meer af te breken. Hij leunde achterover, strekte zijn lange benen uit en verklaarde: 'Ik denk er niet aan.'
Twee paar ogen staarden hem aan. Het ene paar helderblauw en constaterend, het andere lichtelijk verward. 'Ik ben geen postpakket en Melissa al helemaal niet. Wij laten ons niet naar believen hier of daar heen sturen.' De oude dame in het zwart had zich als eerste weer in bedwang. Een van haar wenkbrauwen schoot omhoog, de rechter. 'Breng me niet van mijn a propos af, dokter. De dag is al beroerd genoeg. Trouwens: wie heeft er lopen rondbazuinen dat hij zijn trouwdag met inbegrip van zijn huwelijksreis graag wilde inhalen omdat vorig jaar het hele feest in het water viel doordat de komst van een drieling of zoiets roet in het eten gooide? Wie was dat, Tim? Jij toch? En jouw Melissa was ook enthousiast over het plan. Basta, jullie vliegen nu naar Formentor. Iets mooiers of geweldigere bestaat er niet. Waar of niet, meneer Pichler?'
'Het is werkelijk een droomhotel, mevrouw. Misschien wel het mooiste in heel Europa.' Een hotel dus?
Verlangens, argumenten en tegenargumenten verstrengelden zich in Tims hoofd tot een warrige kluwen. Een hotel dat Formentor heette? 'En waar ligt dat Formentor?'
'Heb ik je dat nog niet verteld? Op Mallorca natuurlijk.' Natuurlijk. Tim draaide zijn hoofd om naar het raam. Buiten goot het. Moest dat gieten heten? Een wolkbreuk smeet het water met bakken vol tegen de ruiten. Mallorca?
Zijn hart zwol op en zijn gedachten trokken zuidwaarts, zoals ze al heel lang in die richting getrokken waren. Hélène Brandeis had gelijk: Hoe dikwijls hadden zij er al niet van gedroomd om samen zo maar in een vliegtuig te stappen en weg te vliegen, over landen en breedtegraden, naar een plek waar geen patiënten en geen ziekenfondsen waren, geen doktersattesten en verklaringen van arbeidsongeschiktheid ... Zijn mond werd kurkdroog. 'Een ogenblikje, dokter.'
De vriendelijke meneer Pichler had nog maar nauwelijks iets in zijn intercom gefluisterd of de deur ging open en er kwam een van die op en top verzorgde tover-wezens binnen die tot het decorum van een kantoor als dit schenen te behoren. 'Rosi,' beval Pichler, 'breng meneer de brochure over Formentor even.' Tim bladerde erin. Het papier ritselde in zijn hand. In het kantoor heerste een afwachtend zwijgen. 'Prachtig,' zou hij nu wel moeten zeggen. Dat was het dan ook. Hotelbrochures zijn hotelbrochures, maar deze? Plaatjes om van te dromen. Kolossale bedden en kostbare gordijnen die een panorama omvatten dat alleen maar goddelijk genoemd kon worden. Een baai. Palmen. Witte zeilboten. Bergen. En vreselijk gedistingeerde personages in een nog gedistingeerdere eetzaal. 'En, wat zegt u nu?'
Ja, wat moest hij nu zeggen? Tim zei helemaal niets ...
Een vrij jonge man en een tamelijk bejaarde dame. In zuidelijke richting reden ze door de avond ... Ze waren Sauerlach al gepasseerd en naderden de afslag Tegernsee.
De man liet de auto gewoon voortglijden. Dat paste bij de verchroomde, ouderwetse voornaamheid. Het paste ook bij de bejaarde dame. In het westen glom nog een rode streep licht achter de regenwolken. Als frambozensap op havermoutpap, dacht de man, maar ook een beetje als een glans van hoop ... Mallorca, dacht hij, volgende week! Een luxe suite bij een zwembad in Formentor. Allemensen, wat zou Melissa wel zeggen? ' Het leven is soms wel eens eigenaardig, hè Tim?' zuchtte de oude dame achter haar rouwsluier.
Tim knikte.
'Ik heb het gevoel dat ze naar ons kijkt..’
'Wie? Uw Marie-Louise?'
'Wie anders?'
'Misschien rijdt ze wel mee.'
Hélène Brandeis wierp een snelle blik over haar schouder naar de achterbank, niet direct geschrokken, maar tamelijk waakzaam. 'Het zou kunnen, waarom ook niet? Zij geloofde altijd al in reïncarnatie en al dat goeroegedoe. Maar op haar wedergeboorte zal ze toch nog een poosje moeten wachten. Ik had haar in dit leven al zo graag een huwelijksreis gegund.'
'Bent u zelf ooit op huwelijksreis geweest?' Ze lachte haar Hélène Brandeis-lachje, een zacht, hees lachje diep uit haar keel. 'Huwelijksreis? Maar Tim toch! Ik ben nooit zo gek geweest om te trouwen. Maar ik zal je wat zeggen, Tim. Ik heb avonturen achter de rug waar geen huwelijksreis tegenop kan. Formentor bijvoorbeeld ... Hopelijk is daar niemand meer die zich mij en mijn uitspattingen nog herinnert.'
'Wat voor uitspattingen?'
'Welke?' Nu greep ze weer naar haar verwenste cigarillo's. 'Een heette Juan. En ik kan je zeggen, dat was een prachtexemplaar van een olé-jongen! Hij kwam uit Granada ... of was het uit Malaga? Ik weet het niet precies meer. In elk geval was Juan hovenier of zoiets en hij kende het park als zijn broekzak. In het park van het hotel staat een theepaviljoen. Daar moet je eens heengaan. Als ik daar nog aan denk - aan Juan en het theepaviljoen, lieve hemel! Daar mag ik nu helemaal niet meer aan denken. Op je oude dag moetje bescheiden dromen ... Zullen we een slokje nemen? Voel eens achter mijn stoel, Tim? Daar is een vakje waar een zakflacon in zit.'
Tim stak zijn hand uit en voelde koel metaal. De oude dame trok het bekertje van de flacon en schonk in. 'Whisky?' vroeg Tim toen hij de geur opsnoof. 'Klopt. Hier, jij neemt de flacon en ik de beker. Op onze gezondheid! Nee, eerst op die goeie arme Marie- Louise. En dan op jou en Melissa.'
Ze leunde achterover en dronk. Toen herhaalde ze de naam: 'Melissa .. .'Ze sprak hem bijna dromerig uit. 'Je bent dolverliefd op je vrouw, hè Tim?'
'Verliefd? Ik houd innig veel van haar.'
'Daar kan ik inkomen. En zoals zij zich inspant, is ze ook een voortreffelijke doktersvrouw, nietwaar? Ook voor mij...'
Sir Henry plensde door plassen regen, zodat Tim de laatste woorden niet verstond. 'Wat is er met Melissa?'
'Ik weet niet hoe ik het moet formuleren ... Voor mij heeft ze iets geheimzinnigs over zich, Tim. Een Undine-achtig wezen, weetje?'
'Undine-achtig?'
'Ja, lach me er maar om uit, dat is je goed recht. Maar als ik haar zo zie lopen met haar lange haren en haar groene ogen ... dan is ze een schepsel uit een andere wereld, een schepsel dat uit onbekende diepten opduikt om Tim Mattau te bekoren.'
'Neem me nou niet kwalijk .. .Wat is dat voor onzin? En iets geheimzinnigs ...? Wij kennen geen geheimzinnigheden.'
Maar de oude dame luisterde niet. Ze had het portierraam opengedraaid en de wind blies naar binnen. Ze gooide haar stinkstok het raam uit en in de achteruitkijkspiegel zag Tim hoe hij als een minuscule komeet een roodgloeiende boog beschreef en in een regen van vonken op het wegdek neerkwam. 'Je ziet dat ik dat vieze ding weggesmeten heb,' verklaarde ze trots. 'Precies zoals je het me bevolen hebt. Als tegenprestatie moet jij me nu thuisbrengen en dan drinken we gezellig samen nog een glaasje.'
'En Melissa dan?' aarzelde hij. 'Och,' verklaarde Hélène wijs, 'wachten verhoogt de voorpret.'
Tien minuten later kwam de Daimler op de binnenplaats van de villa tot stilstand. De regen had de katte-lucht verdreven, maar de katten zelf waren duidelijk te horen als ijle stemmetjes in een heel koor van gemiauw. Een zwarte kater stak schuin de binnenplaats over en de donkere, natte muren schenen nog dichter naar elkaar toe te schuiven. Boven op het dak stak, zwart als in een spookfilm, de weerhaan tegen de door de maan beschenen wolken af.
'Vijf minuten maar, Tim,' zei de oude dame, 'langer niet.'
Tien slagen hoorde Tim toen de taxi uit Rottach hem naar huis bracht. En torenklokken vergissen zich maar zelden. De whisky's die Hélène Brandeis hem nog opgedrongen had, vochten tegen groeiend onbehagen. Zijn Passat stond keurig langs de stoeprand geparkeerd. Alles was inderdaad geregeld. Wat die vrouw niet allemaal klaarspeelde!
Hij keek omhoog. Door een gat in het wolkendek boven het dak flonkerde de avondster. En achter een van de ramen op de bovenverdieping brandde een eenzame lamp op de slaapkamer.
'Lissa!' Haar naam galmde hol door de stilte van het huis.
In de kleine vestibule lachte de vergulde witte barok-engel Tim toe. Deze 'Jimmy' was vorig jaar hun wederzijdse kerstcadeau geweest. Tim gooide zijn sjaal om de hals van het engeltje en klom de trap op. Het ging een beetje moeilijk. Kwam dat door de trap of waren het zijn benen?
Heel voorzichtig draaide Tim de deurknop om. En daar lag ze, met haar naakte schouders rozig beschenen door het nachtlampje, verdiept in een boek. Vrouwen die zich in bed aan een boek vastklampen, hebben iets tamelijk dreigends over zich - vond Tim. 'Hallo, hallo...' Maar zo opgewekt als zijn stem klonk was het hem niet te moede. 'Weet je dat we er nog eentje op jouw gezondheid gedronken hebben, Hélène en ik ...? En ook nog een paar op Marie-Louise?' Stilte. De wekker kon helemaal niet tikken, want die liep elektronisch, en toch meende Tim hem te horen. Was zijn vrouw boos? Jij sukkel had kunnen opbellen, maar je hebt je troeven in handen: twee vliegbiljetten eerste klasse, vakantiestemming, een voucher voor een luxe suite... Is dat soms niks?
'Ik breng palmen voor je mee, Lissa,' hoorde hij zichzelf zeggen. 'En een blauwe hemel in plaats van deze eeuwig doordrenzende regen. En de blauwe zee breng ik natuurlijk ook mee.'
Nu liet ze het boek toch zakken. Slechts zelden hadden Melissa's ogen hem zo felgroen toegeschenen. 'En als je op een knopje drukt,' fantaseerde hij gejaagd verder, 'verschijnt er een kelner. In rok natuurlijk. Die brengt je je ontbijt op bed. Of champagne. Die brengt hij je zelfs 's nachts om drie uur.'
'Zeg eens ...'
Maar Tim was niet meer te stuiten. 'Als je opstaat, Lissa, loopje het balkon op en dan kijkje uit over de brede baai van Alcudia, naar men zegt een der mooiste ter wereld.' Haar blik werd nu toch opmerkzaam. Twee kleine plooien aan weerszijden van haar neus richtten zich op over haar wangen. Melissa's gezicht maakte een uiterst alerte en geconcentreerde indruk. Ze had vroeger biologie gestudeerd en het was alsof ze op het objectief van haar microscoop een vreemdsoortig diertje ontdekt had. Maar ook dat kon Tim niet in de war brengen. 'Volgende week gaan we op huwelijksreis, Lissa. Weliswaar met een jaar vertraging, maar ditmaal definitief geboekt. En dat ik nu zo laat thuiskom ...' - hij had haar hand gepakt -'... is misschien niet aardig, maar dat komt gewoon door de begrafenis. Marie-Louise is heengegaan, maar ze zal terugkomen, al duurt dat nog een poosje.'
Ze trok haar schouders een beetje op alsof ze huiverde. Ze hield hem voor een gek. Zoals hij haar het gebeuren verklaarde had ze daar vermoedelijk ook wel een beetje gelijk in. Als ze woedend was, bestonden Melissa's bijdragen aan de dialogen uit akelig lange pauzes. Haastig greep Tim in zijn binnenzak en hij hield de elegante envelop die de producten van de exclusieve reis van het reisbureau Pichler bevatte in het lamplicht. Ze keurde de envelop geen blik waardig. 'Je moest Hélène Brandeis dus naar huis brengen?'
'Het kon niet anders, Lissa, zie dat nu eindelijk toch eens in. Ik zat met Sir Henry opgescheept.'
'Met wie?'
'Met haar auto. Een museumstuk dat anders alleen door Putzer bestuurd wordt. Maar die moest bij de katten blijven. Stel je toch niet zo aan, Melissa. Kun je van een vrouw van vijfenzeventig verlangen dat ze met dit hondenweer achter het stuur van zo'n slee van een auto plaatsneemt? Dat gaat toch niet? Toen heeft ze bij het kerkhof een knul gehuurd die mijn Passat hier voor de deur moest neerzetten. Dat heeft hij blijkbaar gedaan. Het regent nu al drie weken en er is een nieuw lagedrukgebied voorspeld. En als je het mij vraagt, Melissa, is dat geen weer voor een feestdag. We moeten eruit. Als ik me voorstel dat we op onze eerste trouwdag in een wolkbreuk zitten - nee, Melissa, dat is me te gek!' De plooien waren verdwenen. Ze dacht na. Dat had hij tenminste al bereikt. Ze knikte zelfs. Nog beter. 'Maar waarheen?'
'Waarheen? Hier, kijk dan. Alles is al geregeld. Het mooiste hotel van Europa. Twee zwembaden. Voor ons een luxe suite met een hemelbed. De passende entourage.'
'Een luxe suite met hemelbed?'
'Gratis, Melissa, alles gratis.'
Haar boek plofte op de grond. Ze zat rechtop.
'Een cadeautje van Hélène. Bel haar maar als je me niet gelooft. Bovendien beweerde zij dat jullie het er kort geleden nog over gehad hadden hoe heerlijk zoiets zou zijn.'
'Dat hebben we ook. Maar niet op haar kosten.'
'Wie praat er over haar kosten? Heb ik haar katten niet gratis behandeld? En staat die kolossale rekening voor het serumonderzoek van Cleopatra soms niet nog open? Transamenasenbepalingen bij weefselnecrose; cholesterolonderzoek... en dat allemaal voor zo'n snert-kat. We hebben zelfs een kwantitatieve elektroforese laten uitvoeren. En vanwege Hélènes bloeddruk en een iets onregelmatige hartslag hobbel ik iedere week de heuvel op, hoewel ze afgezien van een versleten heup kerngezond is.'
Melissa keek dromerig voor zich uit.
'Bekijk die brochure maar eens,' hield hij vol. 'Moet je die terrassen zien! En de zee. Het ligt echt idyllisch, zie je wel? Kijk - hier zie je de bergen.'
'Is het daar echt zo zonnig?' Haar hand streek over zijn haar en graaide een beetje door zijn kuif.
'Daar schijnt de zon altijd.'
'Formentor?' Besluiteloos bladerde ze weer in het prospectus. 'Waar ligt dat ergens?'
'Aan een sprookjesachtige baai. En die sprookjesachtige baai omspoelt een sprookjeseiland: Mallorca.' Haar hand hield op met zijn haar te spelen en zakte omlaag. Lang, heel lang keek ze hem aan. 'Wat is er?' vroeg hij. 'Niets.'
Haar blik was nog steeds op hem gericht, maar hij had de indruk dat ze hem niet zag. Zo laag en bijna levenloos leken haar ogen plotseling. Hij kende die uitdrukking. Er waren vaker momenten geweest waarop zij hem zo aangekeken had en altijd waren het nare momenten geweest, ogenblikken waarop er een muur tussen hen verrees, alsof hij helemaal niet bestond. Maar nu? 'Kom nou!' Hij pakte haar schouder. Ze was volkomen gespannen. Zulke bliksemsnelle veranderingen van stemming, even onverwacht als een wervelwind in de winter, waren hem niet onbekend. Net als haar gezicht, dat hem plotseling zo vreemd voorkwam alsof het aan iemand anders toebehoorde. 'Melissa?'
Ze liet haar hoofd zakken en fluisterde iets dat hij niet verstond.
'Wat is er dan? Zeg het toch ...'
En toen verstond hij het: 'Waarom Mallorca? Waarom eigenlijk Mallorca?'
'Nou ja, waarom niet?'
Ze schudde alleen maar haar hoofd.
Hij was nooit grof tegen haar geweest. Waarom zou hij ook? Maar nu schreeuwde hij haar toe: 'Melissa, begrijp het dan toch: we gaan vliegen! Ik kan onze trouwdag toch niet in mijn eentje gaan vieren? Of wil je dat?'
Ze gaf geen antwoord. Ze sloeg haar armen om haar knieën en kromp bijna ineen. Ook dat had hij al eens van haar meegemaakt. En toen gleed ze ineens van hem weg, zwaaide haar benen over de rand van het bed, pakte een deken, wikkelde zich erin als een verkleumd kind, en liep naar de deur.
'Melissa!'
'Tim, het spijt me heel erg, maar ik ga boven slapen.'
'Melissa!'
De deur ging zo zachtjes dicht dat hij niets hoorde dan het klikken van het slot.
Hij kon niet slapen. Hoe zou hij dat ook gekund hebben? Met zijn handen onder zijn hoofd lag hij in bed en stelde zichzelf talloze vragen die op zulke momenten bij hem opkwamen.
'Een Undine-achtig wezen uit een andere wereld ...?' Hij vroeg zich af waarom hij Hélène Brandeis eigenlijk voorgelogen had. Voor haar had Melissa iets geheimzinnigs, een geheim of zo. Hij had haar uitgelachen -tegen beter weten in. Instinct, intuïtie of wat het ook geweest mocht zijn, Hélène Brandeis had gelijk gehad. Alleen kende Tim de oplossing van het raadsel niet. Hij had Melissa op een dag in september in het Max Planck Instituut in München ontmoet, of liever gezegd - ze was hem letterlijk in de armen gevallen. Op die bewuste dag wilde hij een bezoek brengen aan Fred Schneider, een dappere medestrijder uit zijn tijd als plaatsvervangend arts in het ziekenhuis van Barmbeck. Hij had zijn huis aan de Tegernsee gehuurd, de eerste afschuwelijke wanorde van de inrichting van een praktijk was achter de rug en de eerste patiënten druppelden zijn wachtkamer binnen. En toen een dag naar Fred in de grote stad - wat had hij zich daarop verheugd! Maar het liep anders ... Fred had nog net tijd voor een kop koffie in de kantine en moest toen weer terug naar zijn vreselijk belangrijke conferentie. 'Kijk een beetje rond. Over twee uur..
En zo had Tim onder de berken over smalle paadjes tussen de gebouwen van het instituut rondgewandeld en met de punten van zijn schoenen de eerste afgevallen herfstbladeren omgewoeld. Langs de paadjes stonden banken en op een van die banken zat een meisje. Ze stond op, kwam naar hem toe en begon te wankelen. Tim deed twee of drie stappen om haar op te vangen -en toen zakte ze al met half gesloten ogen en een lijkbleek gezicht tegen hem aan.
De situatie had iets pathetisch en tegelijk iets belachelijks. Misschien een mooie aanloop voor een televisieserie, maar niet bepaald datgene wat hij die middag had verwacht.
'Voelt u zich niet goed?'
'Niet goed ...' Ze fluisterde het alleen maar. Ze was er zelfs slecht aan toe. Zijn artsenbrein stelde bliksemsnel de diagnose: stoornis in de bloedsomloop. Haar polsslag bevestigde zijn vermoeden. Er konden allerlei oorzaken voor zijn, meestal het weer, en bij een zo jonge, knappe vrouw waren er nog duizend andere mogelijkheden...
'Kom, ik zet u weer op de bank. Ik heb in mijn auto wel een paar tabletten. Ik ben arts.' Maar ze wilde niet op de bank gaan zitten. Ze wilde met hem mee naar de auto. Tim zette haar op de stoel naast hem, viste een fles mineraalwater op, bood haar een slokje cognac aan uit de flacon die hij ooit eens van een patiënt gekregen had en die totaal vergeten in het handschoenenvakje lag - en dat alles bij elkaar hielp. 'U bent zo aardig .. 'Werkt u op het Instituut?'
Ze knikte. 'Als biologe. Sinds drie weken.' Toen liet ze haar hoofd tegen de rugleuning rusten en sloot haar ogen. 'Ik kan niet tegen de stad.'
'Waar woont u? Zal ik u naar huis brengen?' Ze knikte alleen maar. Ze woonde in de voorstad Balham in een naargeestige grijze huurkazerne. Toen hij zijn auto parkeerde, keek ze hem meelijwekkend aan: 'Ik zou u graag uitnodigen voor een kop koffie; u was zo bijzonder aardig voor me, maar...'
'Al goed,' zei Tim. 'Ik bel u nog wel eens. En kruipt u nu maar lekker onder de wol. Ik heb een vriend op het Instituut die ik u kan aanbevelen. Hij zou u eens moeten onderzoeken.'
Maar ze schudde zwijgend haar hoofd en wikkelde een lok van haar haren om haar wijsvinger. Dan maar niet... Misschien stond de gedachte dat zij zo dadelijk voorgoed achter de voordeur daar zou verdwijnen hem niet aan, of het kon medische bezorgdheid zijn - in ieder geval haalde hij een visitekaartje uit zijn portefeuille: 'Ik kan nog iets anders voorstellen: Wat u werkelijk zou opknappen, zou een paar weken rust zijn in een mooie omgeving met frisse lucht. Die zou ik u kunnen aanbieden. Ik heb sinds kort een eigen praktijk aan de Tegernsee. Daar zou u me een handje kunnen helpen.'
Die ogen van haar! Groen en diep als een bergmeer. 'Ik heb een gastenverblijf met een aparte ingang,' zei hij vlug en vond zichzelf een beetje onnozel. 'Maar zoals gezegd, het is maar een gedachte ... Het zou u er wel bevallen. En helpen zou u ook kunnen.'
'Ik denk erover na.' Met een vluchtige, bijna tedere beweging legde ze haar hand op zijn schouder en voor het eerst zag hij haar glimlachen. 'Dank u, dokter. Heel erg bedankt.'
Hij dacht in die tijd veel aan haar, maar het leek hem onwaarschijnlijk dat zij zou opbellen. Daarom verraste het hem des te meer toen op een avond de telefoon ging en haar zachte stem zei: 'Bent u dat, dokter? Is uw aanbod aan mij nog van kracht?'
'Natuurlijk.'
'En wat voor werk wilt u mij laten doen?'
'Tja, werk ... Er is van alles te doen. In het laboratorium .. .tijdens het spreekuur. Niet als employé,' voegde hij er gauw aan toe, want ze was tenslotte biologe. 'Als wat dan?'
'Als partner.'
Dit woord 'partner', volkomen onbekommerd en luchtig uitgesproken, liep vooruit op wat er in de weken daarna volgen zou: aarzelende toenadering, gevolgd door het geluk van een samenzijn zoals Tim het nog nooit eerder gekend had. Soms had hij het gevoel alsof zijn werkelijke leven pas met haar begonnen was. En dan waren er de ogenblikken die al het andere weer twijfelachtig dreigden te maken. Momenten waarop ze scheen te vervreemden, hem niet meer opmerkte en afdaalde in een andere wereld waarin hij geen toegang had.
Melissa's geheim ... Dat klonk zo vreselijk hoogdravend. En een 'geheim'? De meeste problemen van de vrouwen houden nu eenmaal verband met mannen, zei Tim bij zichzelf. Wat wil je eigenlijk? Ze heeft er met je over gepraat. En die vent die er voor jou was, haar vroegere chef, vond ze een etter.
Het enige dat overbleef was het ongeluk waarover ze hem verteld had. Alleen een klein litteken boven haar knie herinnerde daar nog aan, maar het had meer achtergelaten: datgene wat niet alleen artsen, maar ook psychologen een 'traumatische shock' noemden. Melissa en die ander, haar 'chef ... Soms noemde ze hem zelfs een monster. Allebei waren ze bij het ongeluk betrokken geweest. Om de een of andere reden gaf ze zichzelf de schuld, maar zonder erover te willen praten. 'Blijf niet aanhoudend vragen, Tim. Begrijp me toch. Dan komt alles weer boven...' Hij wilde haar juist graag begrijpen en deed er zijn uiterste best voor. Maar wat kwam er boven? Wat wilde zij in vredesnaam verdringen?
'Je moet er heel voorzichtig en behoedzaam met haar over spreken.' Wemer Bennrad, een vriend van hem die praktiserend psycholoog was, had hem die raad gegeven. 'En als datje niet lukt, stuur haar dan naar mij toe. Ze moet haar hart uitstorten, anders krijgen jullie nog problemen.'
Bennrad had gemakkelijk praten. Voorzichtig en behoedzaam - reken maar dat hij behoedzaam met Melissa omging. Ruzie wilde hij niet. Melissa's bezoek aan Bennrad vond nooit plaats. De ogenblikken, waarop zij hem door haar eigenaardige gedrag tot radeloze vertwijfeling bracht, keerden niet terug. En toen hij op een keer de oude geschiedenis aanroerde, kort nadat zij een jaar geleden getrouwd waren, had ze glimlachend geantwoord: 'Het was eigenlijk heel eenvoudig. Ik heb het hele geval in een zwarte doos gestopt en de sleutel weggegooid.'
En nu? Ja, nu lag hij in bed, kon niet in slaap komen, lag hier omringd door vakantiebrochures en al die vrolijke, bruingebrande toeristengezichten op die brochures schenen hem toe te grijnzen.
Zij gingen een vliegreis maken, dat stond voor hem vast. Morgen zou hij het haar aan het verstand brengen, al zou hij ervoor met zijn vuist op tafel moeten slaan. Morgen zou hij haar wel eens laten zien dat het zo niet ging. Maar Tim hoefde niet met zijn vuist op tafel te slaan en tot morgen wachten hoefde hij ook niet. Op een zeker moment in de nacht maakte een zacht strelen een eind aan een nachtmerrie waarin Tim, achtervolgd door tientallen geluidloze katten, door een beangstigend labyrint van lange, stille gangen en lege kamers doolde. Dat was toen Melissa zich tegen hem aan vlijde en fluisterde: 'Tim ... je had gelijk... Neem het me niet kwalijk... Tim, we gaan vliegen, hè? We vliegen naar Mallorca! Ik verheug me er echt op