* * *

 

'Hoe wist je eigenlijk dat Tim en ik in het Formentor waren? We waren er nog maar net aangekomen.'
Geruisloos draaide de rolstoel om. De rechterhand ging omhoog - en nu lachte Fischer! Hij lachte met twee rijen verbluffend gezonde, ontblote tanden. 'Hoe ik het wist? Ik wist niets. Ik zal je iets verklappen. Zoals je weet laat ik me niet gauw van de wijs brengen, maar voor mij was het de verrassing van mijn leven -een schok. Toen begon ik na te denken en vroeg me af: Hoe is zij erachter gekomen dat ik hier woon? Ik woon hier niet eens onder mijn eigen naam - dat is om diverse redenen niet mogelijk. Maar hoe heeft zij het ontdekt?'
'Ik heb niets ontdekt, Fred. Ik wilde niets ontdekken. Ja, ik had gehoord datje hier ergens moest zitten. Maar ik ben gelukkig en dat weet je...' Hij scheen niet eens te luisteren. Angstwekkender dan dat zwijgen waren zijn ogen. De barnsteen gele irissen werden door de sterke brillenglazen enorm vergroot en omsloten de zwarte schijf van de pupillen. Hij keek over het dal langs haar heen naar de blauwgroene zee waar een wit schip voorbijvoer.
Ze kon hem niet aankijken met zijn eeuwige glimlachje op zijn gespannen, strakke gezicht. De afschuwelijke rolstoel. Zijn gevouwen handen die zich soms even samentrokken als iets hem scheen op te winden: kat en muis. Of misschien ook de duivel die met zijn prooi speelde... En bij dat alles het panorama van groene hellingen waar de wind overheen streek achter hem. Het eiland deed zich voor als een paradijs. Het grote huis werd omgeven door palmen. In alle richtingen bloeiden bloemen. Het blauwe vierkant van een reusachtig zwembad schemerde door het gebladerte. En boven hun hoofden verhief zich een grote, stompe toren. Ze keek langs de muren omhoog. De buitenplaats Son Vent was vroeger het middelpunt van de hele streek geweest, had Fischer haar verteld. De eigenaar had oneindig veel land gehad. De boeren hadden hun graan en hun olijven naar de molen gebracht. Son Vent - De Wind. 'Ik heb alles opgekocht wat ik kopen kon. Ik wilde geen buren. Ik heb ook geen contact met de bevolking hier. Zelfs de arbeiders heb ik uit Duitsland laten overkomen. Ik heb een eiland op een eiland gecreëerd.'
Dat was van hem te verwachten. Hij zat naar zijn 'eiland op een eiland' te kijken en scheen zijn gedachten volkomen uitgeschakeld te hebben. Aan het verlamde lichaam bewogen alleen de vingertoppen zich, als verwelkte bladeren aan een dorre tak. Waar dacht hij aan? Ze kende dat abrupte, verlammende zwijgen. En ze voelde iets van medelijden. Hij was invalide. Wat betekende dat? Hij zag het als een soort heldhaftige strijd tegen ledematen die hem niet meer gehoorzamen wilden. Uit- en aankleden - de vraag hoe je van je stoel in je bed komt- de eenvoudigste, primitiefste levensbehoeften, hoe is daaraan te voldoen? 'Ik speel het klaar. Bijna zonder hulp. Maar wat daarvoor komt kijken kan ik je niet zeggen. Ik heb leren huilen. En leren haten.'
Daarna had hij gezwegen. Net als nu. Langzaam draaide hij zijn gezicht naar haar toe. 'Je bent gelukkig? Je hebt een keurige man. Keurig, bescheiden en vakkundig - in één woord: een nul.'
Ze spande zich in om geen blijk te geven van een reactie. Ook nu niet. Speel zijn spel!
'Ik wil niet over hem praten, Melissa. Hij hoort niet bij onze situatie. Ik zal je eens iets zeggen. Je bent nog nooit gelukkig geweest. Je weet niet wat geluk betekenen kan, volmaakt geluk. Dagen die een feest zijn. Dat geluk zul je met mij beleven. Misschien niet lang, een enkele week - maar een week van volmaaktheid.' Buiten op het terras was het warm, maar nu voelde ze een ijzige kilte in haar nek: een week van volmaaktheid? Hij was krankzinnig. En het was niet het ongeluk dat hem tot een psychopaat gemaakt had. Hij was het al voordien, met zijn mensen verachtende grootheidswaan, zijn neiging om zichzelf als het middelpunt van de wereld, als de maatstaf voor alles te beschouwen. En krankzinnig was hij ook in zijn werk geweest, bij dat eeuwige experimenteren met stoffen die uitsluitend ten gevolge hadden dat ze de ziel van de mens veranderden. Had hij misschien de zijne eraan opgeofferd? Weer knepen zijn handen zich samen en haar angst keerde terug. Hij liet de rolstoel draaien tot hij met een ruk voor haar stopte. 'Dat wij elkaar weer ontmoetten, hartje, is bijna een wonder. Kort geleden heb ik een van die walgelijke Amerikaanse tv-draken gezien. Een gescheiden echtpaar komt elkaar weer tegen. En natuurlijk beseffen ze op dat ogenblik dat hun scheiding de doorslaggevende fout in hun leven geweest is. Maar waar ontmoeten ze elkaar? In het World Trade Center in New York. En de man realiseert zich in eerste instantie niet eens wat hem overkomt. Zij loopt in trance door naar de lift en verdwijnt. Dan wordt hij wakker, slaat een zekeringkast kapot en brengt de lift tot stilstand. Zo verging het mij ook. Ik heb de lift stilgezet.' Ze knikte alleen maar. Heel vriendelijk, alsof hij een vanzelfsprekend verhaaltje vertelde. Ze had al haar kracht nodig om in die koortsachtig brandende ogen beheerst te lijken.
'Dat tweetal ontmoette elkaar in een wolkenkrabber waar dagelijks honderdduizenden mensen komen. En ze kwamen uit verschillende landen naar New York. Een volkomen stom toeval, nietwaar? Zulke ongelooflijke toevallen gebeuren altijd onverwachts. En wat overkomt mij? Hetzelfde. Sinds vier dagen, sinds het moment waarop ik je voor het eerst weer zag, geloof ik in wonderen.'
Ze knikte alleen maar. Nog nooit in haar leven had zij de donshaartjes in haar nek gevoeld, maar nu voelde zij ze. En hij, hij keek haar aan met die vreselijke blik en praatte over wonderen.
Opnieuw begon de rolstoel te zoemen. Hij hief zijn hand op. Toen zij hem voor het eerst teruggezien had, waren zijn benen met een plaid bedekt geweest. Nu staken ze als twee dunne, bruinachtige stokken in veel te wijde shorts. Hij lachte. 'Kom, ik moetje iets laten zien.' De rolstoel ging voorop en zij volgde met een gevoel van versuftheid dat met elke stap sterker werd. Hij opende een van de terrasdeuren, reed door een kleine hal, nog een deur door en toen - dat was zeker zijn werkkamer. Het moest wel. Een groot vertrek. De jaloezieën waren neergelaten. Licht druppelde door de kieren. Het was zo donker in de kamer dat haar ogen er even aan moesten wennen. Er stond een groot schrijfbureau. Boekenkasten tegen de wanden. Een wand was vrij en daarop tekende zich de rechthoek van een groot schilderij af. Fischer drukte op een van de knoppen van zijn besturingspaneel. Lampen gingen aan en dompelden de hele kamer in zacht licht.
'En, hartje, wat zegje nu?' Hij had zich voor het schilderij gereden.
Wat moest ze zeggen? Woorden en gedachten vervlogen in haar hoofd als een verdampende nevel. Dat schilderij - hoe kwam hij op zo'n inval? Het hing tegenover hem. Als hij achter zijn bureau zat moest hij het doek zien. Het was een afbeelding van een vrouw wier naakte, blanke lichaam bijna tot haar knieën omhuld werd door golvend, goudblond haar. Haar ranke voeten rustten op een bol die waarschijnlijk de aardbol moest voorstellen. Het gezicht, de groene ogen, de vragend glimlachende mond - die vrouw - was zij! Juister gezegd: het doek beeldde haar waarschijnlijk uit zoals hij haar zag. 'Zeg iets, hartje. Ik wacht.'
'Wie heeft dat gemaakt?'
'Doet dat ertoe? Ik heb het naar een foto laten maken. Hoe vind je het?'
'Afschuwelijk,' zei ze. 'Kitscherig.' Hij lachte weer langs haar heen naar de plaat.
'Melissa,' zei hij toen, 'laat één ding je duidelijk zijn: mijn gevoelens zijn niet te raken. En helemaal niet door jou. En weet je waarom niet? Omdat jij je eigen gevoelens niet kent.' Hypnotiserend schenen de donkere pupillen zich in de hare te boren. 'Nog niet, Melissa...'