* * *

 

'Ja, nu herken ik het. Ik zie het heel duidelijk. Je hebt je knie bewogen, dat is heel goed: het litteken is nog te zien.'
De stem kwam uit de stilte, uit een krakend niets, en scheen bij dit beeld te horen. Dat beeld bestond uit een dubbele openslaande terrasdeur, geflankeerd door de kozijnen van twee vensters. En uit gordijnen die zachtjes bewogen in de wind. Witte gordijnen. 'Werkelijk bijzonder goed genezen. Niets dan een klein streepje op je huid. Hoe heette die chirurg toch, Melissa? O ja, Vranjek - een Joegoslaaf, nietwaar, Melissa? Ik had professor Tascher. Ook een knappe man, een autoriteit op zijn gebied zelfs. Nou ja, veel eer viel er voor hem niet te behalen. De arme kerel heeft zijn tijd verknoeid. Maar bij jou, Melissa? Niets dan een klein wit streepje.'
Woorden. Ze schenen op haar neer te zinken, zacht en licht en zo dichtbij dat ze een wonderlijk vertrouwelijke, gewichtloze intimiteit creëerden, net als de groenachtige schemer die in de kamer hing. Woorden zoals je ze in een droom hoort. En dat was het ook - een droom. 'Hoe voel je je, Melissa?'
Ze liet haar oogleden zakken. Goed, o ja... Maar diep in haar oogkassen voelde ze een lichte, schurende pijn. En haar oogleden waren zwaar. 'Voor mij is dat litteken erg belangrijk, Melissa. En weet je waarom? Omdat het een soort bezegeling is. Het is voor mij het bewijs dat alles net is zoals het geweest is -en datje bij mij hoort. Ik hoop dat je dat niet misverstaat. Ik hoop datje iets kunt verstaan. Versta je me, Melissa?' Er werd haar een vraag gesteld. De nu ontstane pauze verlangde naar antwoord. Ze moest beleefd blijven. Melissa knikte, knikte met gesloten ogen. 'Weet je, ik heb die lui gezegd dat ze heel voorzichtig met je moesten omgaan. En de dosis encefaline, ons welbekende FK33-836, was er precies op afgestemd datje alles als in de slaap beleeft. Je hebt toch geslapen? Voel je bijwerkingen?' Bijwerkingen? Encefaline? 'Kun je me eigenlijk wel verstaan, hartje?' Hartje? Die stem? Wie had haar ooit 'hartje' genoemd? Haar moeder. En wie praatte zo? Hij - Fred. Fred Fischer.
Alleen nog maar een naam, een naam waar ze al heel lang niet meer aan gedacht had. Vroeger droomde ze vaak van die stem. Daar kon ze zich niet tegen verzetten en was 's nachts huilend wakker geworden - maar dat was al zo lang geleden. De naam en die stem - en al het vreselijke wat daarmee verbonden was - waren al lang uitgewist.
'Och, Melissa, wat zegje nu? We zijn weer bij elkaar. Ik heb me afgevraagd of het goed is wat ik doe. Maar ik had geen andere keus. Het was noodzakelijk dat ik je liet halen. En wat noodzakelijk is, is in de grond van de zaak ook goed, want zie je, hartje, noodzaak wist iedere twijfel weg. Noodzaak heeft haar eigen wetten. Begrijp je dat?'
Zijn taal en zijn manier om sommige woorden zo te draaien dat ze meer betekenis kregen... Noodzaak? ... Laten halen? Wie had haar gehaald? - Hoe? -Waar?...
Het was als een koele stroom die door haar rug omhoog kroop en zich in de delta van cellen en bloedvaten vertakte. Ze huiverde. En toen keek ze om zich heen. Ze kon niet naar buiten kijken. De gordijnen beletten het uitzicht. De kamer was groot en ovaal van vorm met lichte meubelen. Fleurige kussens op de bank. Een spiegel in een vergulde lijst. En geen mens te zien. Nee, hier was niemand.
Ze lag alleen op een bed met een slipje aan en een kort nachthemd dat niet van haar was. Haastig pakte ze het laken en trok het over zich heen. Die stem ... had ze gedroomd? Nee, daar hoorde ze hem weer. 'Nu ben je echt wakker.' Een zacht lachen, Freds lachen. 'Maak je geen zorgen, hartje. Magdalena, mijn huishoudster, heeft je gisteren naar bed gebracht en heeft je dat nachthemd aangetrokken. Maar je was ook in een toestand waarin je helemaal niet reageren kon. Overigens - als je je nog een beetje suf voelt, dan gaat dat zo dadelijk wel over.' Over?
Weer draaide ze haar hoofd om. Bij het woord 'over' had ze een zacht gekraak gehoord dat van opzij kwam - ja, daarvandaan, daar op de console stond een klein houten kastje. Kwam daar die stem vandaan? Uit een kastje? En zat daar een luidspreker in? Maar hoe kon hij haar zien?
'Je verbaast je, hè? Maar je kent me toch, ik had alles voorbereid. Ik had er minder dan vierentwintig uur tijd voor. Maar vanaf dat ik je weer zag heb ik besloten het woord "toeval" niet te accepteren. Het lot, vind je dat beter? Blijf maar kalm. Je ziet me niet omdat ik je niet aan het schrikken wilde maken als je wakker werd. Maar ik kan jou wel zien. Als je omhoog kijkt naar de houten ombouw van de gordijnen, zie je een camera. Een hele goeie. De lenssterkte is zo groot dat ik zelfs je litteken ontdekte.'
Ze begreep niet goed wat hij bedoelde, maar ze keek omhoog. Een camera? En werkelijk - bij een gebeeldhouwde fries in het houtwerk was het glazen oog van een objectief op haar gericht.
'Ik had dat ding nu eenmaal nodig. Voor een patiënt. Voor jou heb ik het niet ingebouwd, hartje, denk dat niet... Wil je nu opstaan? Kom maar naar de deur.' Ze verroerde zich niet. Uit een of ander vakje in haar hersenen doken feiten op, toepassingsmogelijkheden en wetenschappelijke samenhangen: chloorpromazine...! De verbinding 4560 was een farmacon waarmee Fred in eindeloze series proeven geëxperimenteerd had. Vermengd met reserpine of meprobamaat kon men iemand naar behoefte kalmeren, in een staat van gelukzaligheid brengen zoals die ook door een acute verlaging van de bloedsuikerspiegel bereikt kan worden. Die toestand kon bovendien als zeer aangenaam ervaren worden.
Dat was het dus! 'De mens is niets anders dan een combinatie van biochemische en elektrofysische schakelfuncties.' Een van Freds lievelingsuitspraken. 'Sta op, hartje. Je kunt het. Op de stoel naast je bed ligt een kimono. Trek die aan en kom naar het raam.' Ze gehoorzaamde. Terwijl ze naar het raam liep, registreerde een deel van haar bewustzijn elk van haar handelingen, terwijl het andere deel slechts één doel kende: zich niet te laten verwonden. 'Trek het gordijn maar open.'
Het zonlicht stroomde naar binnen en deed zo’n pijn aan haar ogen dat zij ze een ogenblik moest sluiten. Daarna kon ze weer kijken. Ze zag de hemel en daaronder een stuk van een dal met bruine huizen en groentetuintjes en olijfgaarden. Ze zag de cipressen, palmen en exotische vruchtbomen van een prachtig park. En voor zich een terras, een heel groot terras van goudbruin geglazuurde tegels en omzoomd door een balustrade. Midden op het terras, nog geen vijf meter van haar vandaan, zat een man. Hij zat in een rolstoel. Zijn benen gingen schuil onder een plaid. Een lichtblauw overhemd bedekte zijn zware, breedgeschouderde bovenlichaam. Groot en rechthoekig leek ook zijn diepbruine gezicht. De ogen kon zij niet onderscheiden, want hij droeg een zonnebril.
Haar hart stokte en een fractie van een seconde had zij het gevoel dat het nooit meer zou gaan kloppen. 'Kijk,' klonk de stem door de luidspreker, 'daar zijn we weer, hè?'
Haar hand probeerde de knop van de terrasdeur omlaag te drukken. Het koele metaal week geen millimeter. De deur zat op slot.