Hoofdstuk 9
Daarnet is men mijn celgenoot komen halen om hem naar het
spreekkamertje te brengen, waar bezoek op hem zat te wachten. Dat
is de jongeman van wie ik u heb verteld dat hij geleek op een jonge
stier. Het heeft lang geduurd voor ik zijn naam wist, en die kon me
eerst ook niet schelen. Hij heet Antoine Belhomme, en hij komt uit
le Loiret. Tenslotte ben ik er ook achter gekomen, waarom zijn.
gezicht zo somber stond, zijn mond zo bitter, zijn oog zo nors. Ze
hebben hem, waarde rechter, erin laten stinken, om het met zijn
eigen woorden te zeggen. Feitelijk hadden zij niet voldoende
bewijzen om hem een proces aan te doen. Hij wist dat niet. Hij
meende dat hij "erbij" was, en dat hij nog ontkende, was alleen een
kwestie van beginsel om zijn moreel niet te verliezen. En toen
heeft zijn rechter van instructie, uw confrater, hem een soort
koehandel voorgesteld.
Ik neem aan dat het niet met zoveel woorden is gezegd. Maar ik
geloof wat Belhomme mij heeft verteld. Men begon tegen hem te
praten over de gevangenis, over de guillotine, men heeft die jonge
bul zo de stuipen op het lijf gejaagd, dat hem van angst het koude
zweet op het voorhoofd parelde. Daarop werd hem, toen men oordeelde
dat hij murw was, te verstaan gegeven, dat er misschien iets aan
zou zijn te doen.
Of hij maar wilde bekennen, dan zou men daarmee rekening houden, de
voorbedachte rade zou men officieel laten vallen, omdat het corpus
delicti een fles was, die hij in de slijterij op de toonbank had
aangetroffen; men zou ook rekening houden met zijn berouw, met zijn
bereidwilligheid gedurende de instructie, met zijn goed gedrag
tijdens het proces, en men beloofde hem, men liet hem althans
hopen, dat hij er zou afkomen met tien jaren.
Hij is daarin getrapt. Hij was zo goed van vertrouwen, dat hij zijn
advocaat, toen die zich uitsloofde voor zijn verdediging, zelf
geruststelde:- Laat de zaak toch op zijn beloop. Ik heb u toch
gezegd, dat-ie gepiept is.
Maar evengoed hebben ze het hem ingepeperd. Ze hebben hem opgeknapt
met twintig jaren, het maximum... En dat aangezien er, tussen de
instructie en het proces in, toevallig in de buitenwijken nog twee
soortgelijke misdaden zijn gepleegd, tot overmaat van ramp, allebei
door knapen van zijn leeftijd, wat een ware perscampagne heeft
ontketend. De kranten hebben het gehad over een golf van terreur,
over een ernstig maatschappelijk gevaar, over de noodzaak van
drastisch ingrijpen.
En mijn jonge stier werd het kind van de rekening. Neem me niet
kwalijk dat ik al net ga spreken als hij. In elk geval hoeft men
hem voortaan al niet meer aan boord te komen met de Maatschappij
met een hoofdletter M, noch met de Justitie. Hij heeft zijn buik
vol van u, van u allemaal.
Dit is de eerste keer, dat hij bezoek krijgt, sinds wij samen
zitten. Hij schoot de deur uit als een meteoor, het hoofd
vooruit.
Toen hij terugkwam, enkele ogenblikken geleden, was hij een ander
mens. Hij keek mij aan met een blik zo vol trots, als ik zelden in
iemands ogen heb zien schitteren. Hij barstte tegen mij los, want
hij kon geen andere woorden vinden, maar hij wist wat hij bedoelde,
en ik wist het ook:- Het was de kleine meid...
Ik wist dat hij samenwoonde met een meisje van amper vijftien jaar,
dat op een fabriek van radio-apparaten werkte, bij de pont de
Puteaux. Hij had me nog meer te vertellen, maar dat brandde hem zo
met geweld in de keel, dat spoot zo diep uit zijn binnenste omhoog,
dat de woorden er niet meteen uit wilden.
- Zij is zwanger!
In mijn kwaliteit van arts, waarde rechter, is het mij honderd maal
overkomen, dat ik de eerste was, die een jonge vrouw dat nieuws
mocht mededelen, veelal in het bijzijn van haar echtgenoot.
Ik ken allerlei soorten van reacties, van de een zowel als van de
ander.
Een zo volkomen geluk, een dergelijke trots, dat was ik nog niet
eerder tegengekomen. En hij liet er eenvoudig op volgen:- Nu,
zo zei ze, heb ik rust.
Vraagt u me niet, waarom ik u dit verhaal heb verteld. Ik weet het
niet. Ik probeer niets iets te bewijzen. Het heeft geen enkel
aanrakingspunt met het mijne. En toch zou het wellicht kunnen
dienen om duidelijk te maken, wat ik versta onder absolute liefde,
of wat ik bedoel met zuiverheid. Noemt u mij maar eens iets wat
zuiverder is dan dat kind, dat daar zo trots, zo gelukkig met haar
minnaar, die tot twintig jaren dwangarbeid veroordeeld was, kwam
meedelen dat zij een kind van hem verwachtte?
- Nu heb ik rust!
En hij had, toen hij uit de spreekkamer terugkwam, geen rimpels
meer in zijn voorhoofd.
In zekere zin had onze liefde iets van deze zuiverheid. Zij was
even totaal, als dit woord u duidelijk kan maken, dat wij ongezien,
en zonder precies te weten wat zich in ons afspeelde, ook haar
uiterste consequenties al hadden aanvaard.
Doordat Martine zo van mij hield, hield ik van haar. Wellicht
doordat mijn liefde voor haar even schuldeloos was -het kan me niet
schelen of u hierom glimlacht, - heeft zij mij haar liefde
geschonken.
Een vicieuze cirkel? Wat kan ik daaraan doen? Wij geraken, waarde
rechter, op een terrein, waar het moeilijk wordt je duidelijk uit
te drukken, vooral tegenover lieden, die onwetend zijn.
Ik wilde alles van haar afweten, dat heb ik u al gezegd, en nadat
zij een paar malen had geprobeerd te liegen - zij wilde vermijden
mij pijn te doen - heeft zij mij gehoorzaam alles opgebiecht, zij
heeft mij zelfs te veel opgebiecht, dat heb ik later bemerkt, zo
diep schuldig voelde zij zich nog steeds.
Haar komst naar La Roche, in een regenachtige decembermaand, met
een omweg over Nantes om daar wat geld te lenen, was eigenlijk een
soort van zelfmoord. Zij gaf hetspel op. De walging van jezelf kan
zo sterk worden, dat een mens zich nog meer degradeert om des te
sneller het eindpunt te bereiken, het dieptepunt, waar dan niets
ergers meer kan gebeuren.
Maar in plaats daarvan bood een man haar aan, te leven. Met dat te
doen heb ik, en ik was me daarvan bewust, een zware
verantwoordelijkheid op mij genomen. Ik voelde dat zij wilde worden
bevrijd van zichzelf, van haar verleden, van die paar, die luttele
jaren waarin zij alles had verspeeld. Ik meende dat ik. om dit te
bereiken, de last van dat verleden op mijn schouders diende te
nemen. Ik ontvang medische tijdschriften met artikelen over de
psychoanalyse. Ook al heb ik die niet altijd gelezen, toch ben ik
met die kwestie wel een beetje op de hoogte. Sommige confraters in
de provincie laten zich daarmee in, en die hebben mij altijd
afgeschrikt.
Was het nu niet noodzakelijk, haar eens voor altijd te ontlasten
van haar herinneringen?
Ik heb dat oprecht gemeend. Ik heb, geloof ik, in het geheel geen
aanleg tot sadisme noch tot masochisme. Om wat voor reden, anders
dan om haar te bevrijden, zou ik er dan uren en uren aan hebben
besteed om haar te laten opbiechten, hardnekkig op jacht in de
smerigste en meest beschamende schuilhoeken van het hart? Ik was
jaloers, waarde rechter, wild jaloers. In dit verband zal ik u één
enkel belachelijk detail onthullen. Toen ik een tijdje later Raoul
Boquet op straat tegenkwam, zo half januari, heb ik hem niet
gegroet. Ik heb hem strak aangekeken en ik heb hem niet
gegroet.
Omdat hij eerder met haar in aanraking was geweest dan ik! Omdat
hij haar iets te drinken had aangeboden en zij daarop ingegaan was.
Omdat hij die andere Martine nog had gekend. Die Martine van voor
mijn tijd, de Martine die ik haatte, die ik al op het eerste
gezicht had gehaat en die zijzelf ook haatte.
De nieuwe Martine, die heb ik niet geschapen. Die pretentie bezit
ik niet. Ik houd mezelf niet voor God de Vader. De nieuwe Martine,
ziet u, dat was de oudste, dat was het kleine meisje van vroeger
dat nooit helemaal had opgehouden te bestaan, en mijn enige
verdienste, zo er al vanverdienste sprake is, mijn enige aanspraak
op haar liefde, dat is haar te hebben ontdekt, onder een rommelzooi
van valse schijn waarvan zij zelf op de eerste plaats de dupe was.
Ik heb haar tot elke prijs weer vertrouwen in zichzelf willen
geven, vertrouwen in het leven, en met dat doel voor ogen zijn wij
samen met inspanning en volharding begonnen aan de grote
schoonmaak.
Wanneer ik beweer, dat ik alles van haar verleden afweet, dan dient
u wel te begrijpen, dat ik inderdaad bedoel, alles, tot en met
gebaren, gedachten, reacties, die de ene mens slechts zelden
toevertrouwt aan een ander. Ik heb verschrikkelijke nachten
beleefd. Maar de verkeerde Martine vervaagde en dat was het enige
wat telde. Ik zag geleidelijk een andere Martine ontstaan, die elke
dag een beetje meer ging gelijken op een fotootje van haar op haar
zestiende jaar, dat zij mij had gegeven. Ik ben niet meer bang om
belachelijk te schijnen. Hier vreest een mens niets meer, tenzij
zichzelf. Ieder mens, ook al bezit hij op aarde slechts twee
koffers, zeult door de jaren heen een zeker aantal voorwerpen met
zich mee. Wij hebben daarmee de proef genomen. Een onverbiddelijke
proef, waarbij zozeer de wil overheerste dat bepaalde dingen dood
moesten zijn, dat bijvoorbeeld een paar schoenen — ik zie ze nog
voor me, ze waren bijna nieuw — die zij had aangehad op een avond,
toen zij een afspraakje had, zijn opgestookt in de kachel.
Er is haar zo te zeggen niets overgebleven van wat zij had
meegebracht, en ik, die nooit over veel geld kon beschikken zonder
Armande daarom te vragen, ik zag geen kans om voor haar te kopen
wat zij nodig had. Haar koffers waren leeg, haar garderobe was
geslonken tot het uiterste minimum.
Dat was in januari. Denkt u eens aan de wind, aan de koude, aan de
te korte dagen, aan de schaduwen en de lichten van het stadje, aan
ons beider gevecht om onze liefde te vrijwaren tegen alles wat
dreigde haar te verstikken. Denkt u eens aan mijn spreekuren, hoe
hartverscheurend telkens het afscheid was, en dan aan het huisje
van mevrouw Debeurre, dat onze enige vrijplaats was en waar ik
hijgend van emotie binnenging.
Denkt u eens aan alle benauwende problemen die wij moesten
oplossen, aan de verdere problemen die ons leven in het huis van
Armande opriep en die voortdurend moeilijker werden door onze
duurzame bezorgdheid voor haar gemoedsrust.
O ja, wij logen. En daarvoor dienden wij erkentelijkheid, zoal niet
bewondering te oogsten, want wij hadden nog wel iets anders te doen
dan ons hoofd te breken over andermans zielevrede.
Wij hadden elkaar te ontdekken. Wij hadden te leren leven met onze
liefde, wij hadden, als ik het zo mag zeggen, onze liefde over te
planten in het leven van alledag en haar daar te laten
acclimatiseren.
En elke dag kreeg ik dertig patiënten op mijn spreekuur! En aan de
lunch zat ik, zonder Martine, tussen Mama en Armande in, tegenover
mijn dochters! Ik praatte met hen. Ik moet erin zijn geslaagd om
als een doodgewoon mens tegen hen te spreken, want Armande heeft
met al haar scherpzinnigheid en intelligentie niets gemerkt.
Dubbelhartigheid, hè, waarde rechter? Kom nu! Soms wanneer ik in de
huiselijke kring aan tafel zat — jawel, in de huiselijke kring, en
Martine was er niet bij ! — tekende zich plotseling op mijn
netvlies het beeld af van een man, de herinnering aan een obsceen
gebaar dat zij had gemaakt, even scherp als een pornografische
foto. Dat, rechter, wens ik geen mens toe. De smart van het
gescheiden zijn is vreselijk, maar dit is een gevoel dat een mens
doet geloven in de hel.
Toch bleef ik rustig zitten, en ik geloof dat ik nog at ook. Er
werd tegen mij gepraat over alledaagse beuzelarijen, en ik gaf
antwoord.
Ik moest haar onmiddellijk zien, begrijpt u wel, goeie God! om
mijzelf gerust te stellen, dat er heus een nieuwe Martine bestond,
dat dat niet dezelfde was als die van het pornografische beeld. Ik
bespiedde haar. Ik telde de minuten, de seconden. Daar ging zij
door het hek, ik hoorde haar voeten knersen in het grind van het
tuinpad, zij kwam er aan met dat flauwe glimlachje op haar gezicht,
dat zij mij trouw al bij voorbaat aanbood voor het geval dat ik
behoefte mocht hebben aan vertroosting.
Eens heb ik haar, tóen zij mijn spreekkamer binnenkwam, aangestaard
zonder haar te zien. Het was het beeld van de andere, dat nog op
mijn netvlies stond afgetekend, en plompverloren heb ik, ondanks
mezelf, voor de eerste keer van mijn leven, geslagen. Ik kon niet
meer. Ik was op. Op van smart. Ik sloeg niet met open hand, maar
met de vuist, en ik voelde botten stoten op botten.
Prompt daarop zakte ik ineen. De reactie. Ik viel op mijn knieën,
ik schaam me niet dat te zeggen. En zij, waarde rechter, zij
glimlachte en keek me door haar tranen heen heel teder aan.
Zij huilde niet. Er stonden tranen in haar ogen, de tranen van een
klein meisje dat lichamelijke pijn gevoelt, maar zij huilde niet,
zij glimlachte, en ik verzeker u, dat zij wel droevig was, maar ook
gelukkig.
Zij heeft mij over mijn voorhoofd, mijn haren, mijn ogen, mijn
wangen, mijn mond gestreeld. Zij fluisterde:- Mijn arme
Charles...
Ik dacht toen dat dit nooit weer zou gebeuren, dat de bruut in mij
nooit weer zou ontwaken. Ik had haar lief, rechter. Ik heb zin u
dit toe te roepen, totdat mijn keel ervan barst.
Toch heb ik het later weer gedaan. Een keer bij haar, bij ons
thuis, toen wij 's avonds naast elkaar lagen en ik haar lichaam
streelde, en toen mijn vingers het lidteken tegenkwamen en de
spookbeelden in mijn geest herleefden. Want ik was van haar lichaam
gaan houden op een schier waanzinnige wijze, die haar deed zeggen
met een glimlach, maar ook met een vage verontrusting onder haar
vrolijkheid:- Dat is toch niet meer christelijk, Charles. Dat
mag niet. Alles aan haar had ik lief, alles, haar huid, haar
speeksel, haar zweet, en vooral, o! vooral haar gezicht van 's
morgens vroeg, dat ik toentertijd nog maar amper kende, want alleen
dank zij het wonder van een spoedgeval kon ik eens een keer 's
morgens vroeg de deur uit komen en haar gaan wekken.
Wat mevrouw Debeurre wel van ons mag hebben gedacht, dat lap ik aan
mijn laars. Is dat nog van enig belang, zegt u het maar, naast een
ervaring als wij beleefden?
Zij lag daar met een bleek gelaat, haar haren uitgespreid over het
kussen, en zij had in haar slaap iets kinderlijks van gezicht;
eens, toen ik haar op die manier wakker maakte, deed zij mij de
adem in de keel stokken door, de ogen nog dicht, te mompelen: -
Papa...
Omdat haar vader haar gezicht, 's morgens, ook zo lief vond, omdat
haar vader op zijn tenen naar haar bed liep in die tijd, nog niet
zo lang geleden, toen hij nog leefde en zij een klein meisje
was.
Zij was zo niet mooi, waarde rechter. Zij leek dan heus in niets op
de voorplaat van zo'n weekblad, en ik wilde ook niet dat zij mooi
zou zijn, nooit meer mooi op die manier. De rouge was van haar
lippen af, de kohl van haar wimpers, de poeder van haar wangen, en
zij was weer doodgewoon een vrouw; allengs kreeg haar gezicht weer
de hele dag die uitdrukking, die het had wanneer zij in de
ochtendschemering nog lag te slapen.
Soms was het mij net alsof ik met een stuk gom over haar gezicht
was gegaan. De eerste tijd was zij nog wazig als een half
uitgevlakte tekening. Slechts beetje bij beetje begon haar ware
gezicht zich daar doorheen af te tekenen, voltooide zich de
vergroeiing met haar vroegere ik. Wanneer u dit niet begrijpt,
rechter, dan heeft het geen zin dat ik verder ga, maar ik heb juist
u uitgezocht, omdat ik voelde dat u het zou begrijpen.
Ik heb niets geschapen. Ik heb nooit de overmoed bezeten om een
vrouw te willen fatsoeneren naar het beeld dat ik mij maakte van de
vrouw.
Martine was het, de echte Martine van voordat de smeerlappen haar
hadden bezoedeld, die ik zo naarstig trachtte naar voren te
brengen. Van die Martine hield ik en houd ik nog; die is de mijne,
die is zo versmolten met mijn hele wezen, dat ik niet meer weet wie
van ons beiden waar begint.
Vermoedelijk heeft mevrouw Debeurre wel alles gehoord, ons
gefluister, het bulderen van mijn stem, mijn woedeuitbarstingen,
mijn klappen? En wat dan nog? Is dat onze schuld?
Armande heeft later gezegd:- Wat moet die vrouw wel hebben gedacht?
Nee maar, waarde rechter, weegt u alstublieft de beide kanten tegen
elkaar af! Enerzijds mijn huis, weet u, ons huis, het huis van
Armande, met de leunstoelen, de rosé traploper en de koperen
roeden, de bridge-partijtjes en de modiste, mevrouw Debeurre en
haar ellende — haar echtgenoot dood onder een trein, en haar cyste,
— en anderzijds de ontdekkingstocht die wij waren aangevangen, de
hoge inzet van ons spel, alles op alles, zonder enigerlei
bijgedachte, met gevaar voor ons leven. Met gevaar voor ons leven,
ja.
Dat heeft Martine eerder begrepen dan ik. Zij heeft het toen niet
gezegd. Dat is het enige wat zij voor mij verborgen heeft. Dat is
de reden, waarom zij mij op sommige ogenblikken aankeek met
wijdopen pupillen, alsof 'zij niets zag.
Zij zag verder, zij zag mij, maar anders, in de toekomst, zoals ik
in haar de kleine Martine uit het verleden zag. Zij is er niet voor
teruggedeinsd, rechter. Zij heeft geen oogwenk geaarzeld. En toch.
als u eens wist hoe bang zij was voor de dood, hoe kinderlijk bang
voor alles wat in verband staat met sterven!
Op de morgen na een dag, dat ik slag had geleverd met het verleden,
met de andere Martine en met mijn spookbeelden de morgen na een dag
dat ik haar heviger dan ooit had geslagen, zijn wij betrapt.
Het was acht uur. Mijn vrouw was boven, zou daar althans hebben
moeten zijn, bij mijn jongste dochtertje dat die dag geen school
had. In de wachtkamer zaten patiënten op een rijtje te wachten op
de beide banken. Ik had niet de moed om hun meteen de deur te
openen.
Martine had een blauw oog. Zij glimlachte, en haar glimlach was zo
nog ontroerender. Mijn hart liep over van schaamte en tederheid. Ik
had na mijn crisis van de vorige avond die nacht bijna niet
geslapen.
Ik nam haar in mijn armen. Met oneindige zachtheid, ja zeker, met
oneindige zachtheid, daartoe was ik in staat, en ik voelde mij
tegelijkertijd haar vader en haar minnaar. Ik begreep dat, wat er
ook mocht gebeuren, wij voortaan alleen nog maar met ons beiden op
de wereld zouden staan,dat haar vlees het mijne was, dat er al heel
spoedig een dag zou komen, waarop wij elkaar niets meer zouden
hoeven te vragen en waarop de spookbeelden zouden vervliegen.
Ik fluisterde in haar oor, dat nog koud was van de koude
buiten:- Vergeef me...
Ik voelde geen schaamte. Ik schaamde mij niet voor mijn
uitbarstingen, voor mijn crisis, omdat ik nu wist dat zij een
onderdeel vormden van onze liefde, dat onze liefde zoals die was,
zoals wij haar wilden, daarzonder niet zou hebben kunnen
bestaan.
Wij verroerden ons niet. Zij stond met haar hoofd op mijn schouder
geleund. Op dat moment, ik herinner me dat nog, reikte mijn blik
heel ver, tegelijk in het verleden en in de toekomst, met schrik
begon ik te beseffen welk een lange weg er nog voor ons lag.
Dat is geen verzinsel achteraf. Dat zou noch haar noch mij waardig
zijn. Ik had helemaal geen voorgevoelens, dat wil ik u er meteen
bijzeggen. Alleen maar het visioen van die weg waarlangs alleen wij
beiden voorttogen. Ik zocht haar lippen om mij moed te geven, en
toen ging de deur naar de vestibule open. Wij hadden, Martine en
ik, niet eens de instinctieve reactie, ons van elkaar los te maken,
toen wij daar Armande voor ons zagen. We bleven staan met de armen
om elkaar heen. Zij keek naar ons en zei, ik hoor nog de klank in
haar stem:- Pardon...
Daarop ging zij de kamer uit, en de deur sloeg dicht. Martine
begreep niet, waarde rechter, waarom ik begon te glimlachen, waarom
mijn gezicht zo'n kennelijke vreugde verried.
Ik was opgelucht. Eindelijk!
- Kalm blijven, lieveling. Niet huilen. Vooral niet huilen. Ik
wilde geen tranen. Die waren niet nodig. Er werd op de deur
geklopt. Het was Babette.
- Mevrouw laat meneer vragen, of hij even op haar kamer wil
komen.
Welzeker, beste Babette! Welzeker, Armande! Het werd tijd. Ik kon
niet meer. Ik stikte.
Kalm blijven, Martine. Ik weet wel, dat je beeft, dat het kleine
meisje in jou verwacht alweer klappen te krijgen. Heb je niet
altijd klappen gekregen?
Heb goede moed lieveling. Ik ga naar boven. En het is de vrijheid
van onze liefde, zie je, die ik daar boven ga halen. Er zijn van
die woorden, waarde rechter, die een mens nooit zou moeten zeggen,
woorden die de een verraden in al zijn beperktheid en de ander zijn
vrijheid geven.
- Ik neem aan dat je haar de deur uit zult zetten? Welnee,
Armande. Welnee. Daar is geen sprake van.
- In elk geval zal ik niet dulden dat zij één uur langer onder
mijn dak blijft...
Ach zo! Als het dan jouw dak is, tante... pardon. Ik heb ongelijk.
En ook die dag had ik ongelijk. Ik heb al mijn gal uitgespuwd.
Reken maar! Die heb ik uitgespuwd, een uur lang, aan één stuk door,
terwijl ik liep te ijsberen als een wild dier tussen het bed en de
deur, en terwijl Armande bij het raam stond, met een hand het
gordijn vasthield en een waardige houding bewaarde.
Ik vraag ook jou vergiffenis, Armande, hoe onwaarschijnlijk dat
moge klinken. Want dat alles was onnodig, overbodig.
Ik heb er alles uitgekotst, alles wat ik op het hart had, al mijn
vernederingen, mijn lafheden, mijn onderdrukte verlangens, ik heb
die zelfs overdreven, en dat alles heb ik jou op de hals geschoven,
jou op je eentje, alsof jij daar voortaan de verantwoordelijkheid
voor zou moeten dragen. Jou, die het nooit aan koelbloedigheid
heeft ontbroken, zag ik je zekerheid verliezen en je keek me bijna
met iets van angst in je ogen aan, omdat je, in hem met wie je tien
jaren lang in je bed had geslapen, een man ontdekte, waarvan je
nooit enig vermoeden had gehad. Ik schreeuwde je toe, en men heeft
mij beneden moeten horen:- Ik heb haar lief, begrijp je!
Ik-heb-haar-lief!
En toen heb jij in je verbouwereerdheid die woorden
gezegd:- Als je het...
Ik herinner mij dat zinnetje niet precies meer. Ik had koorts. De
vorige avond had ik in woede een andere vrouw geslagen, een vrouw
die ik liefhad.
- Als je het er nu nog bij had gelaten, haar alleen
buitenshuis te ontmoeten...
Ik ben losgebarsten, waarde rechter. Niet tegen Armande alleen.
Tegen jullie allemaal, tegen het leven zoals jullie dat verstaan,
tegen het idee dat jullie je vormt van de vereniging van twee
wezens en van de hoogtepunten die hun hartstochtkan bereiken.
Ik had ongelijk. Het spijt me. Zij kon het niet begrijpen. Haar
verantwoordelijkheid was niet groter dan die van de
advocaat-generaal of van mr. Gabriël. Zij stond daar met knikkende
knieën en zei alleen maar telkens:- Je patiënten wachten op
je...
En Martine dan! Wacht die soms niet op mij?
- We zullen dit gesprek straks voortzetten, wanneer je jezelf
weer bent.
Zeker niet. Op stel en sprong, als een spoed-operatie.
- Ah je haar dan zo nodig hebt...
Want ziet u, ik had haar de hele waarheid in het gezicht
geslingerd. Alles! Tot en met het gezicht, bont en blauw geslagen
door mijn vuisten, en mijn lakens waarin ik beet in mijn slapeloze
nachten.
Toen werd mij een compromis aangeboden. Ik zou haar kunnen gaan
opzoeken, zoals een Boquet dat zou hebben gedaan, kortom, ik zou,
mits op discrete wijze, me af en toe kunnen gaan bevredigen.
Het huis moet ervan hebben getrild. Ik ben heftig geweest, ruw, ik,
die door mijn moeder altijd ben vergeleken met een grote, al te
goedige hond.
Ik ben boosaardig geweest, opzettelijk wreed. Ik had dat nodig.
Het moest er bij mij uit, en de prijs was nu eenmaal niet
minder.
- Denk aan je moeder...
- Barst.
- Denk aan je dochters...
- Barst.
- Denk aan...
Barst, barst en barst! Het was uit met dat alles, opeens, op het
ogenblik waarop ik dat het minste verwachtte, en ik hadgeen enkele
lust om weer van voren af aan te beginnen. Babette klopte op de
deur. Babette zei op angstige toon:- Het is de juffrouw die
zegt dat er telefoon is voor meneer...
- Ik kom.
Het was Martine, Martine die me zwijgend de hoorn aanreikte, op het
ergste voorbereid, Martine, die alles al berustend had
aanvaard.
- Hallo... ! Met wie spreek ik?
Iemand die echt ziek was. Een echt "spoedgeval".
- Ik ben over een paar minuten bij u. Ik wendde me om en
zei:- Zeg tegen de mensen in de wachtkamer...
Alsof het de meest gewone zaak ter wereld was, rechter. Voor mij
was dat alles een uitgemaakte zaak. Ik zag daar voor me haar
doodsbleke gezicht, haar kleurloze lippen, en ik was er bijna door
geprikkeld.
- Alles is in orde. We gaan weg...
Ik had mijn koffertje al in de hand. Achter de deur nam ik mijn jas
van de haak. Ik heb er niet eens aan gedacht om haar te kussen.
- We gaan met ons beiden weg...
Die avond, het liep tegen negenen. Met het oog op mijn dochters,
die dan naar bed moesten zijn, had ik de nachtsneltrein uitgezocht.
Ik ben naar boven gegaan om hun in bed nog een kus te geven. Ik
stond er op, dat niemand met me meeging. Daar boven ben ik een paar
minuten gebleven, en alleen de oudste is half wakker geworden. Ik
was, toen ik weer naar beneden ging, heel kalm. De taxi stond voor
het hek te wachten, en de chauffeur was bezig mijn bagage daar naar
toe te brengen.
Mama was in de salon blijven zitten. Haar ogen waren rood, zij had
een zakdoek in haar hand verfrommeld tot een bal. Ik dacht eerst
dat het toch nog wel los zou lopen, maar op het laatste ogenblik
toen ik me losmaakte uit haar armen, fluisterde zij haast
onhoorbaar, om meteen daarop in snikken uit te barsten:- Je
laat me helemaal alleen bij haar achter... Armande stond in de
vestibule. Zij had mijn koffersvoor mij gepakt. Ook nu dacht ze nog
aan alles, ze stuurde Babette achter een vergeten reisnecessaire
aan. In de vestibule brandde het licht. Je hoorde, gedempt, het
snikken van Mama en, buiten, het geronk van de motor, die door de
chauffeur werd aangezet.
- Tot ziens, Charles...
- Tot ziens, Armande...
En toen deden we onze mond open, we hebben allebei tegelijk
dezelfde woorden gezegd:- Ik neem het je niet kwalijk...
We moesten ongewild glimlachen. Ik nam haar in mijn armen en gaf
haar een kus op beide wangen; zij van haar kant drukte mij een kus
op het voorhoofd, duwde me naar de deur en fluisterde me
toe:- Ga...
Ik heb toen Martine afgehaald en daar stonden we weer met ons
beiden op het perron. Ditmaal regende het niet en ik heb nooit
zoveel sterren aan de hemel zien staan. Arme Martine, die nog
steeds in de rats zat, die mij tersluiks bespiedde, die mij op het
moment dat wij in onze coupé stapten, de vraag stelde:- Weet
je zeker, dat je er geen spijt van zult hebben? Wij waren alleen.
We hebben meteen het licht uitgedaan en ik heb haar zo stijf tegen
me aangedrukt, dat het er wel moet hebben uitgezien alsof daar zo'n
paartje emigranten zat, zoals je die dicht opeen gedrukt ziet
zitten op het tussendek van de oceaanstomers.
Ook wij gingen een onbekende toekomst tegemoet... Wat viel er die
nacht te zeggen? Zelfs toen ik de warmte van een traan op mijn wang
voelde, heb ik niet naar woorden gezocht om haar gerust te stellen,
maar alleen maar haar oogleden gestreeld.
Eindelijk sliep zij in, en ik telde alle stations, die met hun
lichten achter onze gordijnen voorbij schoten. In Tours deden
mensen, beladen met bagage, de deur van onze coupé open. Hun
blikken tastten spiedend in de duisternis en hebben onze
saamgestrengelde gestalten moeten bespeuren. Zij zijn op hun tenen
weggeslopen, nadat ze de deur heel zachtjes weer hadden
dichtgedaan.
Het was geen vlucht, weet u. Voor het vertrek hadden wealles heel
keurig geregeld, Armande en ik. We hadden zelfs uren de tijd gehad
om details van onze toekomst onder ogen te zien.
Wat zeg ik? Zij heeft me verschillende malen raad gegeven, met iets
van aarzeling in haar stem, alsof ze mij daarvoor excuus vroeg.
Geen raad inzake Martine, natuurlijk, maar met het oog op mijn
privé-zaken. Een ding dat er sterk toe heeft bijgedragen om alles
zonder teveel schokken te regelen, is dat de kleine Braille, als
door een wonder, vrij was. Dat is een jonge arts uit een heel arm
gezin — zijn moeder is werkster ergens bij de gare d'Austerlitz —
die, omdat hij geen geld heeft, zich nog in geen jaren kan
vestigen.
Daarom neemt hij zolang de praktijk van anderen waar. Ik kende hem
doordat ik hem tijdens mijn laatste vakantie als waarnemer had
genomen, en dat had hij er heel aardig afgebracht.
Na overleg met Armande heb ik hem thuis, in Parijs, opgebeld. In
verband met de wintersport vreesde ik, dat hij al zou zijn
besproken door een collega, die graag eens een paar weekjes in
Chamonix of Megève, wilde doorbrengen. Hij was vrij. Hij ging er
mee akkoord om meteen over te komen en zich voor onbepaalde tijd
bij mij te installeren. Ik weet niet, wat hij ervan heeft begrepen.
Ik, van mijn kant, heb hem te verstaan gegeven, dat het slechts van
hem zou afhangen om er voorgoed te blijven. Er werd een kamer voor
hem gereserveerd, die waarin Martine twee nachten heeft geslapen.
Het is een rossige jongen, een beetje te gespannen, te nerveus naar
mijn smaak— je voelt te duidelijk dat hij zich nog eens op het
leven denkt te wreken — maar de meeste mensen vinden hem
sympathiek.
Er is dan ook haast niets veranderd daar in huis, in La Roche. Ik
heb hun de auto gelaten. Armande, mijn moeder en mijn dochters
konden hun zelfde levenswijs voortzetten, want de kleine Braille
heeft genoegen genomen met een vast salaris, zodat er heel wat
overschiet.
- Neem niet zo maar iets. Ga niet meteen akkoord met het
eerste bedrag dat ze je zullen bieden...
Want ik zou natuurlijk blijven werken. Ik heb er eerstover gedacht
om een baantje te zoeken aan een groot laboratorium in Parijs, maar
dan zou ik een deel van de dag Martine alleen moeten laten. Ik heb
dat openhartig tegenArmande gezegd, en ze mompelde met een glimlach
die niet zo ironisch was, als ik wel had mogen vrezen:- Ben je
dan zo bang?
Ik. ben jaloers, maar ik ben niet bang. Angst is niet de reden,
waarom ik ongelukkig ben, van streek, nerveus, zodra ik haar even
alleen laat.
Wat voor zin kon het hebben dat uit te leggen aan Armande, die het
trouwens, daarop durf ik zweren, heel goed heeft begrepen.
Om een praktijk in de omgeving van Parijs over te nemen, had ik
slechts een deel van onze overgespaarde gelden nodig. De rest,
bijna alles wat wij bezitten, heb ik voor de kinderen en Armande
achtergelaten. Ik hoefde zelfs niet eens een machtiging voor haar
te tekenen, want die bezat zij allang.
Zo hebben wij dus de zaken onderling geregeld. En we konden het,
dat zag ik nog eens, rustig bepraten. Het was alles een beetje
bedekt, begrijpt u me? Als vanzelf spraken we op gedempte toon.
- Je bent van plan af en toe te komen kijken naar je
dochters?
- Ik hoop ze heel vaak te zien...
- Zonder haar? Ik gaf geen antwoord.
- Dat zul je me toch niet aandoen, hè, Charles? Ik heb niets
beloofd.
We zijn vertrokken, Martine en ik, en we hebben de nacht
doorgebracht in eikaars armen, op een coupébank, zonder een woord
te spreken.
De zon scheen bij onze aankomst op de voorsteden van Parijs. We
zijn afgestapt in een heel gewoon, fatsoenlijk hotel dicht bij het
station, en daar schreef ik in het register "Meneer en Mevrouw
Alavoine... "We begonnen onze vrijheid pas te leren kennen en we
waren nog wat onwennig. Tienmaal per dag gebeurde het dat de een de
ander onderzoekend aankeek, en wie zich betrapt voelde, als ik het
zo mag zeggen, toverde ijlings een glimlach te voorschijn.
Hele wijken van Parijs boezemden mij angst in, omdat zij waren
bevolkt met schimmen uit het verleden, of wel met mensen van vlees
en bloed die wij hadden kunnen tegenkomen.
In zo'n geval, waarde rechter, ontweken wij ze allebei, als bij
onderlinge afspraak. Soms maakten wij op de hoek van een straat of
van een laan rechtsomkeert, of we sloegen linksaf, rechtsaf, zonder
dat we elkaar iets hoefden te zeggen, en dan gaf ik Martine's arm
gauw een vriendelijk drukje, omdat ik voelde, hoe triest ze opeens
was. Ze was ook bang me terneergeslagen te zien, omdat ik mijn
carrière opnieuw moest gaan opbouwen, en dat stemde daarentegen mij
opgewekt, het prikkelde mijn werklust om weer van onder af te
beginnen.
We zijn samen de bureaus afgelopen, die gespecialiseerd zijn in
artsenpraktijken, en we zijn een stuk of wat van die praktijken
gaan bekijken, zowat heel Parijs door, in de armoe buurten en in de
middenstandswijken. Waarom trokken de armoe wijken me sterker aan
dan de andere? Ik had behoefte om me op een afstand te houden van
een bepaald soort van milieu, dat me deed denken aan mijn vroegere
leven en ik dacht dat Martine. des te meer de mijne zou zijn, naar
mate wij ons daar verder vandaan zouden houden. Na amper vier dagen
rondtrekken hadden wij per slot van rekening onze keuze laten
vallen op een praktijk in Issy-les-Moulineaux, een van de zwartste
en drukste arbeiderswijken aan de buitenkant van Parijs. Mijn
voorganger was een Roemeen die in enkele jaren fortuin had gemaakt
en die terugging naar zijn vaderland. Hij had uiteraard zijn
praktijk veel te fraai voorgesteld. Het was vrijwel een fabriek en
de spreekuren liepen haast in elkaar over. De wachtkamer deed, met
haar witgekalkte volgekrabbelde muren, denken aan een openbare
inrichting. Er werd gerookt en gespuwd. En het zou ongetwijfeld op
knokken zijn uitgedraaid, wanneer ik op de gedachte was gekomen een
patiënt voorrang te verlenen. Het was er gelijkvloers. De
wachtkamer keek uit op de straat en je liep er net binnen als in
een winkel, zonder een meisje om je binnen te laten, zonder een
bel; je kwam achteraan in de rij en wachtte op je beurt.
De spreekkamer, waar wij, Martine en ik, bijna de hele dag zaten,
keek uit op de binnenplaats, en daar, op die binnenplaats stond een
smid van 's morgens vroeg tot 's avonds laat te hameren.
Wat onze woning betreft, die bevond zich op de derde verdieping,
alles was er nog vrij nieuw, maar de kamertjes waren zo klein, dat
het wel een poppenhuis geleek. Wij hadden de meubelen van de
Roemeen moeten overnemen, seriemeubelen zoals je die ziet in de
etalages van de grote warenhuizen.
Ik heb tweedehands een two-seater gekocht, een vijf P. K., want
Issy-les-Moulineaux is even uitgestrekt als een provinciestad en ik
had in alle buurten patiënten wonen. Bovendien voelde ik me in het
begin nog het diepst vernederd, ik kom daar rond voor uit, door
vaak minuten lang op de hoek van de straat te moeten wachten op de
tram. Martine heeft leren autorijden en haar rijbewijs gehaald, zij
stond me bij als mijn chauffeur.
Hoe heeft ze mij niet bijgestaan? Het lukte ons maar niét een
dienstmeisje te vinden. We zaten te wachten op brieven op de
advertenties, die wij in de provinciale bladen hadden geplaatst, en
we behielpen ons met een werkster, een smerig varken, een kreng van
een wijf, dat dan wel zo goed was twee a drie uur per dag te
komen.
Maar 's morgens om half acht ging Martine al met mij mee naar
beneden voor het spreekuur, trok haar verpleegsters-schort aan,
zette haar kap op en zette alles klaar. We gingen samen uit
lunchen, gewoonlijk in een eethuisje voor chauffeurs, en soms
vestigde zij op mij een diep verontruste blik.
Ik moest haar telkens weer verzekeren: - Ik zweer je dat ik heel
gelukkig ben... Dat was waar, het was waarlijk leven, dat weer
opnieuw bijna van voren af aan, begon. Ik zou nog armer hebben
willen zijn, nog meer van de grond af me moeten opwerken. Zij reed
me dan later door de overvolle straten, wachtte bij mijn patiënten
voor de deur, en 's avonds gingen we, als het even mogelijk was,
samen boodschappen doen om in ons poppenhuisje te eten.
We gingen weinig uit. We hadden ongewild de gewoontenovergenomen
van de buurt, waarin we woonden; eens in de week gingen we 's
avonds naar dezelfde bioscoop als mijn patiënten, een bioscoop waar
het rook naar sinaasappelen, ijschocolade, zuurtjes, en waar je op
de pindadoppen trapte. We maakten geen toekomstplannen. Is dat geen
bewijs dat we gelukkig waren?