Hoofdstuk 7
Geen gebeurtenis, geen woord, geen gebaar uit die dagen heb ik
vergeten, en toch zou ik niet in staat zijn om de feiten in hun
chronologische orde te reconstrueren. Het is veeleer een warboel
van herinneringen die ieder een eigen leven leiden, die ieder een
zelfstandig geheel vormen, en veelal zijn het juist de minst
belangrijke, die zich het scherpst omlijnd aftekenen.
Ik zie mezelf, bijvoorbeeld, die middag tegen zessen de deur van de
Poker-Bar openen. Die morgen had ik tenminste nog enige reden gehad
om daarheen te gaan. Maar nu, nadat ik had besloten dat Martine in
geen geval secretaresse zou worden van Raoul Boquet? En, ziet u,
misschien vergis ik me wel: ik vraag me plotseling af, of ik dat
niet een dag later heb gedaan. Nog voel ik de ijskoude wind door
mijn overjas heendringen op het ogenblik dat ik uit de auto stapte,
nog zie ik het afdalende rijtje lichten in de ietwat hellende
straat, etalagelampen die geen sterveling konden aanlokken in dit
hondenweer. Vlak bij me, het romige, licht-rose schijnsel van de
bar, en prompt daarop, zodra de deur open was, een atmosfeer van
behagelijke warmte en gezelligheid. Het was er in de rook van de
pijpen en de sigaretten zo vol, dat je bij het binnenkomen een
gevoel kreeg van er buiten te zijn gehouden, niet in vertrouwen te
zijn genomen. Dat de straten zo leeg waren en daar enkel wat
zielige stumperds doelloos rondzwierven, kwam doordat iedereen een
afspraakje had in de Poker-Bar en in andere dergelijke
gelegenheden, achter dichte deuren, waar zij onzichtbaar waren.
Wat had ik hier te zoeken? Niets. Ik kwam hier om Boquet te zien.
Niet eens om te tarten, want ik kon hem niets vertellen. Alleen
maar om te kijken naar een man, die op een avond, toen hij dronken
was, Martine had ontmoet, methaar had gesproken — eerder dan ik, —
haar had laten drinken en bijna haar baas was geworden. Zou hij
bovendien ook nog haar minnaar zijn geworden? Ik heb geen woord
tegen hem gesproken. Daarvoor was hij te dronken en hij heeft niet
eens gemerkt dat ik er was. Pas hier, in de gevangenis, waar je zo
volop de gelegenheid hebt om na te denken, is mij één ding
opgevallen. Bijna al mijn herinneringen aan de dagen rond Kerstmis,
in de Vendée, zijn, hoever ik ook terugga, heldere beelden, van een
ietwat zeegroene, ijzige helderheid, zoals op sommige ansichten,
slechts bij uitzondering met sneeuw, bijna altijd met een droge
koude.
Maar van dat jaar — het vorige jaar. waarde rechter! — komen alleen
beelden op van donkere dagen, waarop in bepaalde kantoren de lampen
worden aangedaan, het zwart van straatstenen in de regen, het zwart
van winderige avonden die al te vroeg begonnen, met in de stad die
verspreide lichten die aan de provincie zo'n intiem en triest
voorkomen geven.
Daardoor kwam in mij de herinnering op aan Caen. Maar ik had geen
tijd om mij in het verleden te verdiepen. Ik leefde in zo'n
voortdurende spanning, dat ik me nog afvraag hoe ik die heb kunnen
verdragen, alleen al lichamelijk, ik vraag me vooral af hoe het
mogelijk was dat de mensen met wie ik in aanraking kwam, niet
hebben gemerkt wat er met mij aan de hand was.
Hoe is het mogelijk dat bepaalde mensen me zagen komen en gaan
zonder te vermoeden, wat een wondervreemde tijd ik beleefde? Was ik
dan werkelijk de enige, die dat besefte? Armande heeft me
herhaaldelijk aangekeken met een verontrustende nieuwsgierigheid.
Niet verontrust over mij. Verontrust omdat het haar hinderde dat
zij niet begreep, omdat zij instinctief alles van zich afzette, wat
de orde dreigde te verstoren die zij om zich heen had geschapen.
Het geluk was met mij. We hadden toen ongeveer gelijktijdig een
griep-epidemie en een roodvonk-epidemie, die me ademloos bezig
hielden van "s morgens tot 's avonds en soms ook nog van 's avonds
tot "s morgens. De wachtkamer werd maar niet leeg. Onder het glazen
regendak bij de voordeur stonden langs de muur altijd een tiental
paraplu's te drui-pen, en de vloeren waren gestreept van al de
natte en modderige voetstappen. De telefoon ging onophoudelijk.
Slimmerikken, of vrienden, kwamen door onze huisdeur binnen en
werden, tussen twee gewone patiënten door, in mijn spreekkamer
binnengelaten. Ik aanvaardde al die drukte welgemoed, ik had die
koortsachtige drukte nodig als verklaring voor mijn eigen
koortsachtigheid. Het was ons, Martine en mij, bijna onmogelijk,
elkaar onder vier ogen te spreken. Maar zij bevond zich bij mij
thuis en dat was mij voldoende. Ik maakte opzettelijk rumoer, opdat
zij mij zou horen, opdat zij zich voortdurend bewust zou blijven
van mijn aanwezigheid, 's Morgens onder het scheren begon ik te
neuriën, en zij begreep dat zo goed dat ik haar enkele ogenblikken
later hoorde zingen in haar kamer. Dat heeft Mama ook begrepen,
daarvoor zou ik mijn hand in het vuur willen steken. Zij heeft geen
woord gezegd. Zij heeft niets laten merken. Het is een feit, dat
Mama geen enkele reden had om bijzonder gesteld te zijn op Armande.
Integendeel. Is het onbehoorlijk om verder te gaan met mijn
veronderstellingen en mijn moeder inwendig een soort van juichende
instemming toe te dichten, die geleidelijk steeg met haar
ontdekkingen, welke zij zorgvuldig voor zich hield? Vast staat in
elk geval, dat ben ik later te weten gekomen, en dat heeft zij mij
trouwens ook bekend, dat zij de tweede of de derde dag al alles had
geraden, en dat hindert me nu enigszins, die gedachte dat dingen,
waarvan ik meende dat ze zo geheim waren, dat alleen de liefde ze
aanvaardbaar maakte, een helderziende en zwijgzame getuige hebben
gehad.
Het was op de derde dag, dat Armande 's morgens, tijdens mijn
spreekuur, om mij niet te storen, in een taxi met Martine naar
mevrouw Debeurre is gereden, bij wie zij voor haar een kamer met
een keuken had gevonden. De tweede, de derde dag! Dat alles kwam
mij toentertijd als een eeuwigheid voor! En al is dat alles nog
geen jaar geleden gebeurd, het lijkt me al zo ver. Verder
bijvoorbeeld dan de difteritis van mijn dochtertje, dan mijn
huwelijk met Armande, tien jaren geleden, omdat er in die tien
jaren niets van wezenlijk belang is voorgevallen. Voor Martine en
mij daarentegen veranderde de wereld vanhet ene uur op het andere,
de gebeurtenissen hadden zo'n vaart, dat wij niet steeds tijd
hadden om elkaar daarvan en van onze eigen evolutie op de hoogte te
houden. Ik had haar van de ene deur naar de andere kortaf
toegevoegd:- Je gaat niet naar Boquet. Ik heb iets anders gevonden.
Laat mij maar begaan...
Ondanks mijn zelfverzekerd optreden bezat ik feitelijk geen enkele
zekerheid, ik dacht dat het minstens nog weken, zoal geen maanden,
zou kosten. Ik geloofde er in zonder er in te geloven, ik wilde het
zonder te weten welke weg ik moest inslaan, zoveel hinderpalen
bracht een dergelijk plan mee. En wat te doen in die tussentijd? Ik
kon zelfs financieel niet zorgen voor Martine, die door haar geld
heen was en die dat ook niet zou hebben aanvaard. Veertig, vijftig
patiënten per dag, waarde rechter, niet alleen bij mij aan huis,
maar in de stad, aan de rand van de stad, buiten op het platte
land, zodat ik wegens de toestand van de wegen bij ons, in de
Vendée, voortdurend in rijbroek en laarzen rondliep.
Verder moet u bedenken dat Kerstmis voor de deur stond, dat er
cadeautjes moesten zijn voor de kinderen en voor de volwassenen,
dat ik moest zorgen voor de boom en zijn versierselen, en dat ik
nog geen tijd had gevonden om de kerstkribbe van de vorige jaren te
laten repareren. Is het dan zo verrassend, dat ik met de volgorde
van de gebeurtenissen in de war kom? Maar ik herinner me heel
precies, hoe het op een morgen om tien uur was, terwijl ik bij mij
in de spreekkamer een patiënte had met een zwarte wollen
omslagdoek, toen ik besloot nog een paar weken bijvoorbeeld drie
weken, te wachten, om dan Armande voor mijn plannetje te
winnen.
Welnu, die zelfde dag kwam Babette om twaalf uur op de deur van
mijn spreekkamer kloppen, wat betekende dat mijn bouillon klaar
stond. Het is mijn gewoonte om, wanneer ik onder hoge druk werk,
mijn spreekuur voor enkele ogenblikken te onderbreken en in de
keuken een kop hete bouillon te gaan drinken. Dat is overigens een
idee van Armande. Wanneer ik hieraan terugdenk, dan ontdek ik dat
heel mijn doen en laten door Armande geregeld was,en op zo'n
vanzelfsprekende wijze dat ik me daarvan niet eens rekenschap
gaf.
Ik was inderdaad moe. Toen ik de kop pakte, trilde mijn hand een
beetje, van nervositeit. Mijn vrouw was ook net in de keuken bezig,
een cake klaar te maken. - Dat kan zo niet langer, zei ik, gebruik
makende van de omstandigheid, dat we onmogelijk een uitvoerig
gesprek konden voeren en dat zij amper tijd had om te antwoorden.
Als ik er zeker van was dat het werkelijk een serieus meisje was,
zou ik haar, dunkt me, als assistente aannemen...
Maar dit alles, al die drukte, waarvan ik u net heb verteld, waarde
rechter, geeft slechts een beeld van het minst belangrijke deel van
mijn leven van toentertijd. De eigenlijke oorzaak van mijn
koortsachtigheid lag ergens anders. Ziet u, ik verkeerde in de
smartelijke, kwellende periode der ontdekking.
Ik kende Martine niet. Ik voelde een honger om haar te leren
kennen. Dat was geen nieuwsgierigheid, maar een schier lichamelijke
behoefte. En elk uur, dat verloren ging, deed me pijn, ook
lichamelijk pijn. Er kan zoveel gebeuren in een uur! Ondanks mijn
geringe verbeeldingskracht, haalde ik mij alle denkbare catastrofen
voor de geest. En het allerergste was dan nog, dat zij van het ene
ogenblik op het andere niet meer dezelfde zou zijn. Ik besefte,
welk een wonder er had plaats gegrepen, en er bestond geen enkele
reden voor dat dat wonder moest voortduren. Tot elke prijs dienden
wij elkaar zonder verwijl te leren kennen, elkaar tot op de grond
te leren kennen, moesten wij geheel voltooien dat waarmee wij in
Nantes ongewild waren begonnen.
Dan pas, zo hield ik me voor, zou ik gelukkig zijn. Dan zou ik haar
kunnen zien met een blik vol rust en vertrouwen. Zou ik dan
misschien in staat zijn om haar enkele uren alleen te laten zonder
te hijgen van onrust? Ik. had haar duizend dingen te vragen,
duizend dingen te vertellen. En ik had overdag slechts af en toe,
en dan nog in het bijzijn van mijn moeder of Armande, gelegenheid
om met haar te spreken.
Wij waren begonnen met het slot. Het was dringend
nodig,onontbeerlijk, om de leegten te vullen, die mij een soort van
duizeling gaven.
Bijvoorbeeld alleen maar haar hand vasthouden, zonder een woord te
spreken...
Zo ik in die periode al geslapen heb, dan weet ik dat niet meer, en
ik ben er zeker van dat ik niet veel heb geslapen. Ik leefde als
een slaapwandelaar. Mijn ogen glansden, staken, mijn huid was
overgevoelig als van iemand die vol-, komen uitgeput is. Ik zie me
daar nog midden in de nacht van woede liggen bijten in mijn kussens
bij de gedachte, dat zij zich slechts enkele meters van mij vandaan
bevond, 's Avonds kuchte zij een paar maal voor zij ging slapen,
als een soort van afscheidsgroet aan mij. Ik kuchte dan terug. Ik
durf er op zweren, dat ook mijn moeder de bedoeling van dat gekuch
heeft begrepen.
Ik weet niet wat er zou zijn gebeurd wanneer die situatie zo nog
langer had voortgeduurd, wanneer alles was gegaan zoals ik het
verwachtte. Een mens meent zo graag, dat zenuwen kunnen knappen,
net als al te strak gespannen vioolsnaren.
Dat is natuurlijk belachelijk.
Maar ik geloof dat ik in staat zou zijn geweest om op een goede
dag, aan tafel of midden in de salon, op straat, onverschillig
waar, te gaan schreeuwen zonder bepaalde aanleiding. Armande zei
tegen mij, zonder de bezwaren te opperen, die ik had verwacht:-
Wacht tenminste tot Kerstmis, voordat je daarover met haar praat.
We moeten het er eerst nog eens met ons beiden over hebben...
Ik moet u nog een paar bijzonderheden over ons vak vertellen. U
weet dat wij in de provincie nog altijd de gewoonte hebben om onze
voornaamste patiënten de rekening pas aan het einde van het jaar te
sturen. Dat is de nachtmerrie van alle artsen. Het was ook de
mijne. Het ligt voor de hand dat wij niet steeds nauwkeurig onze
visites noteren. We moeten dus onze agenda pagina voor pagina
doorkijken om een schatting te maken, die de patiënt niet al te erg
doet schrikken.
Tot dusver had Armande zich met dit karwei belast. Ik had haar dat
niet hoeven te vragen, want zij hield van dat soortvan precieze en
systematische bezigheden, en bovendien had zij, zodra zij haar
intrede had gedaan, zich volkomen vanzelfsprekend bemoeid met mijn
geldzaken, zo grondig zelfs dat ik haar er nu om moest vragen,
wanneer ik eens iets wilde kopen. Wanneer ik me 's avonds
uitkleedde, zamelde zij de bankbiljetten in, die ik uit mijn zakken
haalde, de opbrengst van de visites die mij contant waren betaald,
en dan fronste zij de wenkbrauwen en vroeg mij nadere uitleg. Ik
moest dan in mijn hersens mijn rondrit nagaan, me alle zieken
herinneren die ik had opgezocht, wie daarvan hadden betaald en wie
dat niet hadden gedaan. Maar dat jaar, onder andere, klaagde
Armande er over, dat zij het veel te druk had, en toen zij eens in
haar gereken verdiept zat, benutte ik dat ogenblik om tegen haar te
zeggen: - Ze zou jou ook kunnen helpen, door zich geleidelijk in te
werken...
Wie zal uitmaken of het niet juist een karaktertrek van Armande
was, die de ontwikkeling van de situatie zo heeft verhaast, dat ik
op de eerste plaats er door werd verrast. Zij heeft altijd graag
willen dirigeren, of het nu ging om een huishouden dan wel om iets
anders. Zo zij inderdaad heeft gehouden van haar eerste echtgenoot,
zo zij, gelijk ik hoe vaak niet te horen heb gekregen, een
beschermengel voor hem is geweest, is dat dan niet juist te
verklaren uit zijn ziekte, doordat hij van haar afhankelijk was,
doordat hij op haar alleen kon steunen en zij hem kon behandelen
als een kind?
Zij had behoefte om te domineren, en ik geloof niet dat die
voortkwam uit domme ijdelheid of zelfs uit trots. Het dunkt me,
veeleer om het gevoel van eigenwaarde, dat zij voor haar geestelijk
evenwicht nodig had, in stand te houden en te versterken.
Zij had het bij haar vader thuis niet kunnen uithouden, juist omdat
haar vader zich niet liet imponeren, haar bleef behandelen als een
klein meisje, en voortging zijn eigen bestaan te leiden alsof zij
lucht was. Ik vraag me af of ze op den duur niet ziek zou zijn
geworden, zo de zenuwen haar niet de baas waren geworden.
Tien jaar lang speelde zij nu al de baas, in de eerste plaats over
mij, die niet had getracht weerstand te bieden en diealtijd toegaf
om der lieve vrede wille, zodat ik haar zelfs om haar mening vroeg
bij de aankoop van een das of het kleinste instrument voor mijn
werk, en haar rekenschap gaf van mijn doen en laten. Verder was er
nog mijn moeder, die op haar manier had toegegeven, die zich had
teruggetrokken op het terrein, haar door Armande toebedeeld, maar
met handhaving van haar persoonlijkheid, mijn moeder die
gehoorzaamde, o zeker, omdat zij niet meer het gevoel had in haar
eigen huis te zijn, maar die ontoegankelijk bleef voor de invloed
van haar schoondochter. Dan mijn dochters, die natuurlijk
meegaander waren. Het dienstmeisje. Een dienstbode die iets van
eigen "karakter" bleek te bezitten, hield het niet lang bij ons
uit. Evenmin een dienstbode die geen bewondering aan de dag legde
voor mijn vrouw. Tenslotte waren er ook nog al onze vriendinnen, of
bijna allemaal, alle jonge vrouwen uit onze kennissenkring, die
haar om raad kwamen vragen. Dat was zo vaak voorgekomen, dat
Armande er niet meer op wachtte tot men haar erom vroeg, maar
eigener beweging over alles haar oordeel gaf; en men had haar zo
vaak verteld dat zij zich nooit vergiste, dat dit in een bepaalde
kring in La Roche werd aanvaard als een voldongen feit en dat
tegenspraak voor haar iets ondenkbaars was geworden. Zo ziet u hoe
het, ongewild, een geniale inval van mij was om te beginnen over de
rekeningen aan het einde van het jaar. Zodoende zou zij de baas
kunnen spelen over Martine en breidde haar heerschappij zich weer
over iemand meer uit.
- Dat meisje lijkt me verstandig genoeg, mompelde zij, maar ik weet
nog niet of zij wel systematisch genoeg is... Zo kwam het, waarde
rechter, dat ik op de avond, toen ik voor de eerste keer Martine
zou gaan opzoeken op haar nieuwe kamers bij mevrouw Debeurre, haar
twee goede nieuwtjes kon vertellen. Op de eerste plaats dat mijn
vrouw haar uitnodigde om de Kerstavond bij ons te komen
doorbrengen, waarop ik geen moment had durven hopen. En verder dat
zij nog voor het einde van het jaar, binnen tien dagen,
waarschijnlijk mijn assistente zou zijn. Desondanks had ik de
gehele middag een gevoel van onzekerheid. Martine was niet meer bij
ons thuis. Bij delunch zat zij niet meer aan tafel, ik begon bijna
te twijfelen aan mijn herinneringen, me af te vragen of zij daar de
vorige avond wel werkelijk tegenover mij had gezeten, tussen
Armande en mijn moeder in.
Zij was alleen, in een huis, dat ik enkel van aanzien kende. Ik had
haar niet meer onder controle. Zij zag andere mensen. Ze praatte
natuurlijk met hen, glimlachte tegen hen. En het was mij onmogelijk
om naar haar toe te snellen. Ik moest eerst mijn visites afdoen,
tweemaal terug naar huis, voor een dringend geval.
Nog een eigenaardigheid van mijn vak, waarde rechter. Neem het mij
niet kwalijk, maar dat is nodig. Wanneer ik mijn patiënten in de
stad ging bezoeken, dan diende ik, zoals de meeste artsen doen, van
te voren het lijstje van mijn visites af te geven opdat men mij,
wanneer er een spoedgeval mocht komen, bij de een of de ander
telefonisch zou kunnen bereiken. Met het gevolg, dat elk ogenblik
precies kon worden nagegaan, wat ik deed. Armande hield aan deze
gewoonte straffer dan aan iets anders de hand. Wanneer ik bij het
weggaan vergat de adressen, waar ik heenging, op te schrijven in de
agenda in de vestibule, dan had zij dat meteen in de gaten, en ik
was nog niet met mijn wagen gestart, of zij klopte op het raam om
mij terug te roepen. Hoe vaak ben ik in mijn leven niet op die
manier terug geroepen! En ik kon daar niets tegen inbrengen. Zij
had gelijk! Ik ben er nog altijd niet zeker van, of zij dat
eigenlijk wel deed uit jaloezie, en ik geloof dat dat het geval
was, zonder het te geloven. Wil ik eens proberen u mijn gedachten
duidelijk te maken, eens en voor altijd? Er is nooit sprake van
liefde tussen ons geweest. U weet wat er aan ons huwelijk vooraf is
gegaan. Voor haar was de liefde, zo zij liefde heeft gekend, en dat
wil ik graag toegeven, iets uit het verleden, het was haar eerste
man die gestorven was.
Ons huwelijk was een verstandshuwelijk. Zij hield van mijn huis.
Zij hield van een zekere levensstandaard, die ik haar mogelijk
maakte. Ik van mijn kant, had twee dochtertjes, met alleen mijn
oude moeder om voor ze te zorgen, wat ik geen aantrekkelijke figuur
vond.
Is zij later van mij gaan houden? Die vraag heeft mij delaatste
maanden bezig gehouden, vooral de allerlaatste tijd. Vroeger zou ik
dit zonder aarzeling hebben ontkend. Ik was ervan overtuigd dat zij
alleen van zichzelf hield, dat zij nooit van iemand anders dan
zichzelf heeft gehouden. Als zij jaloers was, dan was zij dat van
haar invloed op mij, begrijpt u? Zij vreesde mij de leiband te
zullen zien verbreken, waaraan zij mij vasthield.
Dat alles heeft mij door het hoofd gespookt, en nog heel wat meer,
want ik heb, zelfs nog vóór Martine, mijn uren van opstandigheid
gehad.
Nu ik aan de andere kant ben komen te staan en me los heb gemaakt
van de rest, ben ik veel toegeeflijker, of begrijpender. Toen zij
als getuige verscheen, bijvoorbeeld, zou ze mij hebben kunnen
prikkelen door haar houding, door haar kalmte, door haar
zelfverzekerdheid. Je voelde — en zij wilde dat men dat zou voelen,
— dat zij het mij niet euvel duidde, dat zij bereid was om mij,
indien ik zou worden vrijgesproken, weer tot zich te nemen en me te
verplegen als een zieke.
Ook dat laat zich verklaren uit haar heerszucht, uit haar behoefte
om zich van zichzelf, van haar karakter, een steeds verhevener idee
te vormen. Maar, nee! Zonder te spreken van liefde, want ik weet nu
wat dit woord inhoudt, ben ik ervan overtuigd, dat zij eigenlijk
wel van mij hield, een beetje, net zoals zij van mijn dochters
houdt. Ze is namelijk altijd bijzonder aardig voor mijn dochters
geweest. Iedereen in La Roche zal u vertellen, dat zij zich heeft
gedragen en zich nog gedraagt als een echte moeder. Zij heeft ze zo
volkomen geadopteerd, dat ik daardoor, onopgemerkt, een beetje op
een afstand van hen ben komen te staan.
Ik vraag hun daarvoor vergiffenis. Ik ben hun vader. Hoe kan ik hun
uitleggen, dat men mij, juist als vader, niet mijn plaats heeft
gelaten?
Armande heeft van mij gehouden zoals zij van hen hield,
vriendelijk, met een toegeeflijke strengheid. Begrijpt u het nu?
Nooit ben ik haar man geweest, nog minder haar minnaar. Ik was een
wezen, waarvoor zij de zorg, de verantwoordelijkheid, op zich had
genomen, en waarop zij derhalve meende rechten te kunnen laten
gelden.
Ook het recht om mijn doen en laten te controleren. En dat is,
dunkt me, de grond van haar jaloezie. De mijne was, potdomme! toen
ik Martine had leren kennen, van een ander slag, en ik wens geen
mens een dergelijke ervaring toe. Ik weet niet waarom die dag veel
sterker dan welke andere ook, in mijn herinnering voortleeft als
bij uitstek de dag van licht en schaduw. Het was alsof ik die dag
niets anders deed dan uit de donkere koude binnenstappen in de
heldere warmte der kamers. Op straat zag ik helder verlichte ramen,
stralende etalages. Ik liep enkele meters door de duisternis, om
dan voor enkele ogenblikken mijn natte jas uit te trekken, terloops
deel te nemen aan het leven van een vreemd gezin, en me voortdurend
bewust te blijven van het zwart dat achter de ramen stond... Mijn
God, wat was ik nerveus!
- Zij is alleen, op haar kamer. Die dikke mevrouw Debeurre gaat
natuurlijk naar boven een praatje met haar maken. Ik klampte me
vast aan deze geruststellende gedachte, Mevrouw Debeurre is een van
die vrouwen, die niet zo jong meer zijn, en wie het niet mee heeft
gezeten. Haar man was ontvanger bij de belastingen geweest. Zij
woonde, niet ver van het station, in een heel aardig huisje van
rose baksteen, met twee verdiepingen, een stoep van drie treden en
een gepolitoerde eikenhouten deur met koperwerk. Heel haar
huwelijksleven had zij verlangd naar kinderen en zij had mij
daarover geraadpleegd, al mijn collega's had zij afgelopen, zij was
naar Nantes geweest, naar Parijs zelfs, om overal van iedereen
hetzelfde antwoord te krijgen. Haar man was onder een trein
gekomen, op het station van La Roche, twee honderd meter van zijn
huis, en sindsdien had zij uit angst voor de eenzaamheid haar
bovenverdieping verhuurd. En dan genoegen te moeten nemen met de
gedachte, dat, na Armande en mijn moeder, een mevrouw Debeurre
Martine gezelschap hield.
Tienmaal heb ik op het punt gestaan om haar tussen twee visites
door op te zoeken. Ik ben ook nog langs de Poker-Bar gereden. Ik
had minder dan ooit reden om naar binnen te gaan en toch heb ik het
bijna gedaan. We aten met veel gerinkel van vorken en schalen. Ik
moest nog een paar visites maken in de stad.
- Ik ga misschien nog even bij dat meisje kijken, of zij
nergens om verlegen zit. Morgen moet ik Artari schrijven, hoe zij
het maakt...
Ik verwachtte een tegenwerping, een opmerking. Armande heeft het
wei moeten horen, maar ze zei niets, en ik ving alleen een wat al
te doordringende blik van mijn moeder op.
Het is een brede laan, die evenwijdig loopt aan de oude bolwerken.
Zij ligt in de kazernewijk. Er zijn slechts twee of drie winkels
die 's avonds een rechthoek van licht op 't trottoir werpen. Ik was
koortsachtig. Mijn hart bonsde. Ik zag het huis. Er brandde links
beneden licht, en ook licht op de bovenverdieping. Ik belde aan. Ik
hoorde mevrouw Debeurre op haar pantoffels door de gang
sloffen.
- U daar, dokter... ? De juffrouw is net weer thuis... Ik
vloog de trap op bij vier treden tegelijk. Ik klopte aan. Kalm
antwoordde een stem mij, binnen te komen, terwijl ik staarde naar
de lichtkier onder de deur.
Om de lamp heen hing een blauwzijden kap en onder die kap kringelde
rook omhoog.
Waarom fronste ik de wenkbrauwen? Waarom had ik een gevoel van
leegte? Ik verwachtte kennelijk, dat Martine meteen bij me zou
staan, tegen me aan. Ik moest met mijn blik het hele vertrek
rondgaan, voordat ik haar zag liggen, languit, gekleed en
glimlachend, op het bed, een sigaret tussen de lippen. In plaats
van toen op haar toe te snellen, haar te omhelzen, in plaats van
haar vrolijk de beide goede nieuwtjes te vertellen, die ik onderweg
telkens had herkauwd, snauwde ik haar toe:- Wat doe je
daar?
Ik had van mijn leven nog nooit zo'n toon aangeslagen. Ik ben nooit
autoritair van aard geweest. Ik was altijd bang, te bruusk te zijn,
te kwetsend. De klank van mijn stem verraste mij zelf.
- Ik lag op je te wachten...
- Je wist niet dat ik zou komen...
- Heus...
Wat mij prikkelde, was, dunkt mij, dat ik haar weervond precies
zoals zij in die bar in Nantes was geweest, met haar
pin-up-glimlach, die ik begon te haten.
- Ben je uit geweest?
- Ik moest toch wat gaan eten. Er was hier nog niets
afgesproken...
En ik, die met Armande, die ik niet liefhad, zo geduldig was
geweest, ik had de neiging om tegen haar wreed te zijn. Het was zo
simpel om op haar toe te lopen, haar te omarmen, haar tegen mijn
borst te drukken. Daarvan had ik de hele dag gedroomd. Honderdmaal
had ik dit moment al van tevoren doorleefd en het verliep alles
heel anders, ik bleef staan, zonder mijn jas zelfs uit te trekken,
terwijl het water van mijn laarzen op het tapijt droop.
- Waar heb je gegeten?
- In een klein eethuisje, de Chêne Vert, waarvan iemand mij
het adres had gegeven.
- Mevrouw Debeurre ik elk geval niet...
Ik kende de Chêne Vert. Dat is geen restaurant voor vreemdelingen,
die het ook niet licht zouden weten te vinden, zo ligt het achteraf
verscholen aan een binnenplaats, die wel sprekend lijkt op een
boerenerf. Het is bijna een familiepension, waar in hoofdzaak
ambtenaren komen, vrijgezellen, wat stamgasten en een paar
handelsreizigers die regelmatig in La Roche komen.
- Ik wed dat je een aperitief bent gaan drinken...
Zij glimlachte niet langer. Zij was gaan zitten op de rand van haar
bed en keek mij aan met een verontruste, teleurgestelde blik, als
een kind dat niet weet waarom het wordt beknord.
Zij kende mij toch eigenlijk nog niet. Zij had er geen idee van,
hoe mijn karakter was, hoe onze liefde zou zijn. En toch, waarde
rechter, aanvaardde zij die liefde, ongezien. Begrijpt u wat dat
betekent? Zelf heb ik het pas veel laten begrepen.
Ik was gespannen, bezeten door mijn idee fixe als iemand die teveel
heeft gedronken.
- Je bent naar de Poker-Bar geweest...
Ik wist er niets van. Maar ik had daarvoor zo in de rats gezeten,
dat ik het beweerde op een verzekerde toon alsof ik me niet kon
vergissen.
- Ik meen, dat het inderdaad zo heet... Ik kon hier niet de
hele dag opgesloten blijven zitten... Ik moest even eenluchtje
happen... Ik heb een beetje rondgelopen door de stad...
- En toen kreeg je dorst...
Verdomme! Stond dan ook niet letterlijk alles wat ik van haar
afwist, met bars in verband?
- Je moest je weer eens even thuis voelen in die rotsfeer van
jou, hè?
Want die sfeer, die haatte ik opeens feller dan iets anders ter
wereld. Die hoge krukken waarop zij zo vanzelfsprekend met de benen
over elkaar ging zitten! En haar etui dat zij uit haar tasje
haalde, de sigaret, de sigaret met de vettige rode vlekken op het
mondstuk, die zij even slecht meer kon missen als de cocktail,
waarvan het mixen heel haar aandacht had, waarna zij dan de mannen
stuk voor stuk opnam en poogde hun aandacht te trekken, een
aandacht waarnaar zij hongerde.
Ik greep haar bij de polsen, zonder dat ik het wist. Ik rukte haar
overeind.
- Zeg maar eerlijk, dat je alweer daarnaar snakt... Zeg maar
eerlijk, dat je Boquet graag wilde ontmoeten... Maar zeg het dan
toch...
Mijn harde greep deed haar pijn. Ik wist niet meer of ik haar
liefhad dan wel haar haatte.
- Zeg het!... Ik ben er zo zeker van dat ik gelijk heb... Je
moest je weer tegen hem aan schurken...
Zij had het kunnen ontkennen. Dat verwachtte ik ook van haar. Me
dunkt dat ik dan tevreden zou zijn geweest. Zij boog het hoofd. Zij
stamelde:- Ik kan het niet zeggen... Misschien...
- Je had zin om je tegen hem aan te schurken?
Ik rukte enige keren hard aan haar polsen en ik zag, dat ik haar
pijn deed, dat zij bang was, dat haar ogen af en toe automatisch
naar de deur dwaalden.
Me dunkt, dat ik van die dag, van dat moment af, haar wel had
kunnen slaan. Toch was ik ontroerd. Ik had medelijden met haar,
want zij was doodsbleek; uit haar gezicht spraken angst en
vermoeidheid. Haar sigaret was op het tapijtje gevallen, en zij
probeerde die uit te trappen, uit vrees voor brand. Ik zag dat, en
het maakte mijn woede nog groter, te merken dat zij op dit ogenblik
kon denken aan zo'nbeuzelarij.
- Je moest een man hebben, hè? Zij schudde het hoofd
triest.
- Kom er maar rond voor uit...
- Nee...
- Je moest een borrel hebben...
- Misschien...
- Je moest de aandacht trekken... Jij wilt altijd de aandacht
van de mannen trekken en je zou in staat zijn om een politieagent
op straat aan te houden en hem met het eerste en het beste
kletspraatje aan boord te komen om je het hof te laten maken.
- Je doet me pijn...
- Je bent doodeenvoudig een hoer...
En terwijl dat woord mij ontsnapte, rukte ik nog eens dubbel zo
hard aan haar polsen en wierp ik haar op de grond. Zij protesteerde
niet. Zij bleef daar liggen met een arm voor haar gezicht uit angst
voor de klappen, die ze verwachtte.
- Sta op...
Langzaam gehoorzaamde ze mij, terwijl ze mij strak aankeek met een
soort van vrees, maar zonder dat er uit haar blik haat sprak, noch
wrok.
Dit alles drong pas geleidelijk tot me door en ik was er
stomverbaasd over. Daar had ik me gedragen als een bruut en zij
aanvaardde dat. Ik had haar beledigd en zij deed helemaal niet
beledigd. Zij stamelde iets als:- Doe me geen pijn...
Daarop bleef ik stilstaan, ik zei met een stem, waarvan de klank
nog sprekend moet hebben geleken op die van daareven:- Kom
hier...
Zij aarzelde een oogwenk. Eindelijk kwam ze naar me toe, haar arm
nog steeds beschermend voor haar gezicht. Zij was ervan overtuigd,
dat ik zou slaan. Maar zij kwam, waarde rechter. Zij kwam, o!
En drie dagen geleden hadden wij elkaar voor het eerste
ontmoet.
Ik wilde haar niet slaan, integendeel. Ik wilde dat zij uitzichzelf
zou komen. Toen zij vlak bij mij was, heb ik haar arm weggetrokken
en heb ik haar tegen mijn borst gedrukt, tot stikkens toe, terwijl
de tranen me uit de ogen sprongen.
Ik fluisterde in haar oor, dat heel warm voelde tegen mijn
gezicht:- Vergeef me...
We stonden met de armen om elkaar heen op twee pas afstand van het
bed.
- Heb je hem gezien?
- Wie?
Dit alles op fluistertoon.
- Dat weet je best...
- Nee... Hij was er niet...
- En als hij er wel was geweest...
- Dan zou ik tegen hem hebben gezegd, dat ik niet bij hem
kwam...
- Maar iets te drinken zou je wel van hem hebben
aangenomen.
- Misschien...
Zij sprak op gedempte toon, als in een biecht. Ik zag haar ogen
niet, die over mijn schouders heen moeten hebben gestaard.
- Wie heb je ontmoet?
- Niemand...
- Dat lieg je... Het adres van de Chêne Vert heb je van iemand
opgekregen...
- Dat is zo. Maar ik ken zijn naam niet...
- Hij heeft je iets te drinken aangeboden?
En ik was opeens bedroefd, waarde rechter. Op een vertederde wijze
bedroefd. Het was mij alsof ik een ziek kind in mijn armen drukte.
Zij was leugenachtig. Ze was verdorven.
Maar desondanks was zij naar mij toegekomen, terwijl zij verwachtte
dat ik haar pijn zou doen. Op haar beurt stamelde
zij:- Vergeef me...
En toen deze woorden die ik me altijd zal blijven herinneren, deze
woorden, die er volkomen kinderlijk uit kwamen:- Ik zal het
nooit weer doen...
Ook haar drongen de tranen naar de ogen, maar zij huilde niet. Zij
stond roerloos, uit angst, dat weet ik zeker, opnieuw mijn demonen
te zullen ontketenen, en toen troonde ik haar zachtjes mee naar
bed, waarop de indruk van haar lichaam nog stond afgetekend.
Zij zei, weer op die stamelende toon, misschien uit een zekere
verbazing:- Wil je?
Ik wilde, ja. Maar niet zoals in Nantes. Ik wilde voelen dat zij
van mij was. Ik wilde dat haar lichaam innig verstrengeld zou zijn
met het mijne en heel langzaam, met mijn volle bewustzijn, de keel
toegeknepen van ontroering, heb ik haar tot mij genomen.
Ik begreep meteen wat er aan schortte, waardoor haar blik iets
onrustigs had. Ze was bang iets verkeerds te doen. Zij was in de
war gebracht door mijn rustige liefkozing waar zo helemaal niets
van wellust uit scheen te spreken.
- Moet ik?...
Ik zei nee. Niet haar hijgend lichaam, op jacht naar een bevrijding
die ze niet vond, niet haar starre ogen, haar als in een
wanhoopskreet opengespalkte mond waren het, die ik ditmaal
verlangde. Trouwens, ik had besloten dat helemaal niet meer te
verlangen. Dat was voor de anderen geweest. Dat was de vroegere
Martine, die van de cocktails, van de sigaretten en de bars.
Haar pleziertje was die avond voor mij niet van belang. Het mijne
evenmin. Het ging mij niet om het pleziertje. Wat ik wilde, dat
was, langzaam, ik herhaal, met volledig bewustzijn van wat ik deed,
haar wezen doordringen met het mijne, en ik was ontroerd, als
iemand die de plechtigste uren van zijn bestaan beleeft.
Ik nam, eens voor altijd, mijn verantwoordelijkheden op me. Niet
alleen mijn eigen verantwoordelijkheden, maar ook de hare. Ik nam
de zorg voor haar leven op mij, met haar heden en haar verleden, en
dat is de reden, waarde rechter, waarom ik haar haast droevig tot
mij nam. Zij bleef kalm en ernstig. Toen zij voelde dat ik in haar
wegsmolt, wendde zij haar hoofd op het kussen een beetje af,
kennelijk om haar tranen te verbergen. Haar hand zochtde mijne,
drukte mijn vingers met die zelfde langzame tederheid, die ik
daarnet in mijn omhelzing had gelegd. Zo zijn we stil een hele tijd
blijven liggen, en toen hoorden we mevrouw Debeurre beneden heen en
weer lopen, opzettelijk rumoer maken, natuurlijk verontwaardigd
over ons langdurig samenzijn.
Haar al te doorzichtig gedoe begon van lieverlede te werken op onze
lachlust, want op het laatst ging de brave vrouw af en toe staan
luisteren onder aan de trap als verontrustte het haar, dat zij onze
stemmen niet meer hoorde. Was dat, omdat zij had gehoord, dat
Martine op de grond was gevallen? Kalm maakte ik me van haar
los.
- Haast had ik vergeten het je te zeggen... Je bent
uitgenodigd om de Kerstavond door te brengen in de huiselijke
kring... En dat was ik, die me zo had voorgesteld, hoe ik haar die
woorden jubelend zou toeroepen! En nu praatte ik daar heel
gewoontjes over, alsof het er eigenlijk weinig toe deed.
- En dan nog iets: na de Kerstdagen, reken maar op de dag na
nieuwjaar kom je bij mij werken als assistente.
Dat alles was al niets bijzonders meer.
- Ik moet er vandoor...
Zij stond op. Zij bracht haar haren even in orde, voordat zij op me
toe kwam, haar armen om mijn schouders lei en met een heel
natuurlijke beweging mij haar lippen toestak.
- Goeienacht, Charles...
- Goeienacht, Martine...
Haar stem had een ernstige klank, die avond, een klank die mij in
het diepste van mijn gemoed raakte, en om die nog eens te horen
herhaalde ik:- Goeienacht, Martine...
- Goeienacht, Charles...
Mijn blik dwaalde door de kamer, waarin ik haar achterliet.
Ik stamelde:- Morgen...
- Zij vroeg me niet, om hoe laat, en dat wilde zeggen, dat zij
mij de hele dag zou verwachten, dat zij mij voortaan altijd zou
verwachten.
Ik moest nu maken dat ik wegkwam, want mijn ontroeringwerd me te
machtig en ik wilde me niet nog eens laten meeslepen door mijn
gevoelens, ik had behoefte om alleen te zijn, om me weer buiten te
bevinden in de koele duisternis, in de eenzaamheid van de verlaten
straten. Zij deed de deur voor me open. Ik weet niet meer, hoe wij
ons van elkaar los hebben kunnen scheuren. Ik was al een paar
treden de trap af, toen zij nog eens herhaalde precies op dezelfde
toon als de vorige keren, als was het een toverformule- en dat
is het van die avond af ook inderdaad geworden, een
toverformule:- Goeienacht, Charles...
Wat ging het ons aan dat mevrouw Debeurre met gespitste oren
luisterde achter haar deur, die op een kier stond.
- Goeienacht, Martine...
- Ik zal er niet weer naar toe gaan, hoor...
Ik snelde heen. Ik kon nog net mijn wagen bereiken en achter het
stuur gaan zitten, of daar begon ik hete tranen te wenen, en onder
het rijden zag ik de lichten van de gaslantaarns en van de paar
auto's die ik tegenkwam, zo door een waas, dat ik wel genoopt was
een tijdlang stil te staan aan de rand van een trottoir.
Er kwam een agent aanlopen, die zich voorover boog en mij
herkende.
- Pech met de auto dokter?
Ik wilde niet dat hij mijn gezicht zag. Ik haalde mijn agenda uit
mijn zak. Ik deed alsof ik iets opzocht, hoewel ik de bladzijden
niet eens kon onderscheiden.
- Nee... Ik kijk even een adres na...