Hoofdstuk 7

Geen gebeurtenis, geen woord, geen gebaar uit die dagen heb ik vergeten, en toch zou ik niet in staat zijn om de feiten in hun chronologische orde te reconstrueren. Het is veeleer een warboel van herinneringen die ieder een eigen leven leiden, die ieder een zelfstandig geheel vormen, en veelal zijn het juist de minst belangrijke, die zich het scherpst omlijnd aftekenen.
Ik zie mezelf, bijvoorbeeld, die middag tegen zessen de deur van de Poker-Bar openen. Die morgen had ik tenminste nog enige reden gehad om daarheen te gaan. Maar nu, nadat ik had besloten dat Martine in geen geval secretaresse zou worden van Raoul Boquet? En, ziet u, misschien vergis ik me wel: ik vraag me plotseling af, of ik dat niet een dag later heb gedaan. Nog voel ik de ijskoude wind door mijn overjas heendringen op het ogenblik dat ik uit de auto stapte, nog zie ik het afdalende rijtje lichten in de ietwat hellende straat, etalagelampen die geen sterveling konden aanlokken in dit hondenweer. Vlak bij me, het romige, licht-rose schijnsel van de bar, en prompt daarop, zodra de deur open was, een atmosfeer van behagelijke warmte en gezelligheid. Het was er in de rook van de pijpen en de sigaretten zo vol, dat je bij het binnenkomen een gevoel kreeg van er buiten te zijn gehouden, niet in vertrouwen te zijn genomen. Dat de straten zo leeg waren en daar enkel wat zielige stumperds doelloos rondzwierven, kwam doordat iedereen een afspraakje had in de Poker-Bar en in andere dergelijke gelegenheden, achter dichte deuren, waar zij onzichtbaar waren.
Wat had ik hier te zoeken? Niets. Ik kwam hier om Boquet te zien. Niet eens om te tarten, want ik kon hem niets vertellen. Alleen maar om te kijken naar een man, die op een avond, toen hij dronken was, Martine had ontmoet, methaar had gesproken — eerder dan ik, — haar had laten drinken en bijna haar baas was geworden. Zou hij bovendien ook nog haar minnaar zijn geworden? Ik heb geen woord tegen hem gesproken. Daarvoor was hij te dronken en hij heeft niet eens gemerkt dat ik er was. Pas hier, in de gevangenis, waar je zo volop de gelegenheid hebt om na te denken, is mij één ding opgevallen. Bijna al mijn herinneringen aan de dagen rond Kerstmis, in de Vendée, zijn, hoever ik ook terugga, heldere beelden, van een ietwat zeegroene, ijzige helderheid, zoals op sommige ansichten, slechts bij uitzondering met sneeuw, bijna altijd met een droge koude.
Maar van dat jaar — het vorige jaar. waarde rechter! — komen alleen beelden op van donkere dagen, waarop in bepaalde kantoren de lampen worden aangedaan, het zwart van straatstenen in de regen, het zwart van winderige avonden die al te vroeg begonnen, met in de stad die verspreide lichten die aan de provincie zo'n intiem en triest voorkomen geven.
Daardoor kwam in mij de herinnering op aan Caen. Maar ik had geen tijd om mij in het verleden te verdiepen. Ik leefde in zo'n voortdurende spanning, dat ik me nog afvraag hoe ik die heb kunnen verdragen, alleen al lichamelijk, ik vraag me vooral af hoe het mogelijk was dat de mensen met wie ik in aanraking kwam, niet hebben gemerkt wat er met mij aan de hand was.
Hoe is het mogelijk dat bepaalde mensen me zagen komen en gaan zonder te vermoeden, wat een wondervreemde tijd ik beleefde? Was ik dan werkelijk de enige, die dat besefte? Armande heeft me herhaaldelijk aangekeken met een verontrustende nieuwsgierigheid. Niet verontrust over mij. Verontrust omdat het haar hinderde dat zij niet begreep, omdat zij instinctief alles van zich afzette, wat de orde dreigde te verstoren die zij om zich heen had geschapen. Het geluk was met mij. We hadden toen ongeveer gelijktijdig een griep-epidemie en een roodvonk-epidemie, die me ademloos bezig hielden van "s morgens tot 's avonds en soms ook nog van 's avonds tot "s morgens. De wachtkamer werd maar niet leeg. Onder het glazen regendak bij de voordeur stonden langs de muur altijd een tiental paraplu's te drui-pen, en de vloeren waren gestreept van al de natte en modderige voetstappen. De telefoon ging onophoudelijk. Slimmerikken, of vrienden, kwamen door onze huisdeur binnen en werden, tussen twee gewone patiënten door, in mijn spreekkamer binnengelaten. Ik aanvaardde al die drukte welgemoed, ik had die koortsachtige drukte nodig als verklaring voor mijn eigen koortsachtigheid. Het was ons, Martine en mij, bijna onmogelijk, elkaar onder vier ogen te spreken. Maar zij bevond zich bij mij thuis en dat was mij voldoende. Ik maakte opzettelijk rumoer, opdat zij mij zou horen, opdat zij zich voortdurend bewust zou blijven van mijn aanwezigheid, 's Morgens onder het scheren begon ik te neuriën, en zij begreep dat zo goed dat ik haar enkele ogenblikken later hoorde zingen in haar kamer. Dat heeft Mama ook begrepen, daarvoor zou ik mijn hand in het vuur willen steken. Zij heeft geen woord gezegd. Zij heeft niets laten merken. Het is een feit, dat Mama geen enkele reden had om bijzonder gesteld te zijn op Armande. Integendeel. Is het onbehoorlijk om verder te gaan met mijn veronderstellingen en mijn moeder inwendig een soort van juichende instemming toe te dichten, die geleidelijk steeg met haar ontdekkingen, welke zij zorgvuldig voor zich hield? Vast staat in elk geval, dat ben ik later te weten gekomen, en dat heeft zij mij trouwens ook bekend, dat zij de tweede of de derde dag al alles had geraden, en dat hindert me nu enigszins, die gedachte dat dingen, waarvan ik meende dat ze zo geheim waren, dat alleen de liefde ze aanvaardbaar maakte, een helderziende en zwijgzame getuige hebben gehad.
Het was op de derde dag, dat Armande 's morgens, tijdens mijn spreekuur, om mij niet te storen, in een taxi met Martine naar mevrouw Debeurre is gereden, bij wie zij voor haar een kamer met een keuken had gevonden. De tweede, de derde dag! Dat alles kwam mij toentertijd als een eeuwigheid voor! En al is dat alles nog geen jaar geleden gebeurd, het lijkt me al zo ver. Verder bijvoorbeeld dan de difteritis van mijn dochtertje, dan mijn huwelijk met Armande, tien jaren geleden, omdat er in die tien jaren niets van wezenlijk belang is voorgevallen. Voor Martine en mij daarentegen veranderde de wereld vanhet ene uur op het andere, de gebeurtenissen hadden zo'n vaart, dat wij niet steeds tijd hadden om elkaar daarvan en van onze eigen evolutie op de hoogte te houden. Ik had haar van de ene deur naar de andere kortaf toegevoegd:- Je gaat niet naar Boquet. Ik heb iets anders gevonden. Laat mij maar begaan...
Ondanks mijn zelfverzekerd optreden bezat ik feitelijk geen enkele zekerheid, ik dacht dat het minstens nog weken, zoal geen maanden, zou kosten. Ik geloofde er in zonder er in te geloven, ik wilde het zonder te weten welke weg ik moest inslaan, zoveel hinderpalen bracht een dergelijk plan mee. En wat te doen in die tussentijd? Ik kon zelfs financieel niet zorgen voor Martine, die door haar geld heen was en die dat ook niet zou hebben aanvaard. Veertig, vijftig patiënten per dag, waarde rechter, niet alleen bij mij aan huis, maar in de stad, aan de rand van de stad, buiten op het platte land, zodat ik wegens de toestand van de wegen bij ons, in de Vendée, voortdurend in rijbroek en laarzen rondliep.
Verder moet u bedenken dat Kerstmis voor de deur stond, dat er cadeautjes moesten zijn voor de kinderen en voor de volwassenen, dat ik moest zorgen voor de boom en zijn versierselen, en dat ik nog geen tijd had gevonden om de kerstkribbe van de vorige jaren te laten repareren. Is het dan zo verrassend, dat ik met de volgorde van de gebeurtenissen in de war kom? Maar ik herinner me heel precies, hoe het op een morgen om tien uur was, terwijl ik bij mij in de spreekkamer een patiënte had met een zwarte wollen omslagdoek, toen ik besloot nog een paar weken bijvoorbeeld drie weken, te wachten, om dan Armande voor mijn plannetje te winnen.
Welnu, die zelfde dag kwam Babette om twaalf uur op de deur van mijn spreekkamer kloppen, wat betekende dat mijn bouillon klaar stond. Het is mijn gewoonte om, wanneer ik onder hoge druk werk, mijn spreekuur voor enkele ogenblikken te onderbreken en in de keuken een kop hete bouillon te gaan drinken. Dat is overigens een idee van Armande. Wanneer ik hieraan terugdenk, dan ontdek ik dat heel mijn doen en laten door Armande geregeld was,en op zo'n vanzelfsprekende wijze dat ik me daarvan niet eens rekenschap gaf.
Ik was inderdaad moe. Toen ik de kop pakte, trilde mijn hand een beetje, van nervositeit. Mijn vrouw was ook net in de keuken bezig, een cake klaar te maken. - Dat kan zo niet langer, zei ik, gebruik makende van de omstandigheid, dat we onmogelijk een uitvoerig gesprek konden voeren en dat zij amper tijd had om te antwoorden. Als ik er zeker van was dat het werkelijk een serieus meisje was, zou ik haar, dunkt me, als assistente aannemen...
Maar dit alles, al die drukte, waarvan ik u net heb verteld, waarde rechter, geeft slechts een beeld van het minst belangrijke deel van mijn leven van toentertijd. De eigenlijke oorzaak van mijn koortsachtigheid lag ergens anders. Ziet u, ik verkeerde in de smartelijke, kwellende periode der ontdekking.
Ik kende Martine niet. Ik voelde een honger om haar te leren kennen. Dat was geen nieuwsgierigheid, maar een schier lichamelijke behoefte. En elk uur, dat verloren ging, deed me pijn, ook lichamelijk pijn. Er kan zoveel gebeuren in een uur! Ondanks mijn geringe verbeeldingskracht, haalde ik mij alle denkbare catastrofen voor de geest. En het allerergste was dan nog, dat zij van het ene ogenblik op het andere niet meer dezelfde zou zijn. Ik besefte, welk een wonder er had plaats gegrepen, en er bestond geen enkele reden voor dat dat wonder moest voortduren. Tot elke prijs dienden wij elkaar zonder verwijl te leren kennen, elkaar tot op de grond te leren kennen, moesten wij geheel voltooien dat waarmee wij in Nantes ongewild waren begonnen.
Dan pas, zo hield ik me voor, zou ik gelukkig zijn. Dan zou ik haar kunnen zien met een blik vol rust en vertrouwen. Zou ik dan misschien in staat zijn om haar enkele uren alleen te laten zonder te hijgen van onrust? Ik. had haar duizend dingen te vragen, duizend dingen te vertellen. En ik had overdag slechts af en toe, en dan nog in het bijzijn van mijn moeder of Armande, gelegenheid om met haar te spreken.
Wij waren begonnen met het slot. Het was dringend nodig,onontbeerlijk, om de leegten te vullen, die mij een soort van duizeling gaven.
Bijvoorbeeld alleen maar haar hand vasthouden, zonder een woord te spreken...
Zo ik in die periode al geslapen heb, dan weet ik dat niet meer, en ik ben er zeker van dat ik niet veel heb geslapen. Ik leefde als een slaapwandelaar. Mijn ogen glansden, staken, mijn huid was overgevoelig als van iemand die vol-, komen uitgeput is. Ik zie me daar nog midden in de nacht van woede liggen bijten in mijn kussens bij de gedachte, dat zij zich slechts enkele meters van mij vandaan bevond, 's Avonds kuchte zij een paar maal voor zij ging slapen, als een soort van afscheidsgroet aan mij. Ik kuchte dan terug. Ik durf er op zweren, dat ook mijn moeder de bedoeling van dat gekuch heeft begrepen.
Ik weet niet wat er zou zijn gebeurd wanneer die situatie zo nog langer had voortgeduurd, wanneer alles was gegaan zoals ik het verwachtte. Een mens meent zo graag, dat zenuwen kunnen knappen, net als al te strak gespannen vioolsnaren.
Dat is natuurlijk belachelijk.
Maar ik geloof dat ik in staat zou zijn geweest om op een goede dag, aan tafel of midden in de salon, op straat, onverschillig waar, te gaan schreeuwen zonder bepaalde aanleiding. Armande zei tegen mij, zonder de bezwaren te opperen, die ik had verwacht:- Wacht tenminste tot Kerstmis, voordat je daarover met haar praat. We moeten het er eerst nog eens met ons beiden over hebben...
Ik moet u nog een paar bijzonderheden over ons vak vertellen. U weet dat wij in de provincie nog altijd de gewoonte hebben om onze voornaamste patiënten de rekening pas aan het einde van het jaar te sturen. Dat is de nachtmerrie van alle artsen. Het was ook de mijne. Het ligt voor de hand dat wij niet steeds nauwkeurig onze visites noteren. We moeten dus onze agenda pagina voor pagina doorkijken om een schatting te maken, die de patiënt niet al te erg doet schrikken.
Tot dusver had Armande zich met dit karwei belast. Ik had haar dat niet hoeven te vragen, want zij hield van dat soortvan precieze en systematische bezigheden, en bovendien had zij, zodra zij haar intrede had gedaan, zich volkomen vanzelfsprekend bemoeid met mijn geldzaken, zo grondig zelfs dat ik haar er nu om moest vragen, wanneer ik eens iets wilde kopen. Wanneer ik me 's avonds uitkleedde, zamelde zij de bankbiljetten in, die ik uit mijn zakken haalde, de opbrengst van de visites die mij contant waren betaald, en dan fronste zij de wenkbrauwen en vroeg mij nadere uitleg. Ik moest dan in mijn hersens mijn rondrit nagaan, me alle zieken herinneren die ik had opgezocht, wie daarvan hadden betaald en wie dat niet hadden gedaan. Maar dat jaar, onder andere, klaagde Armande er over, dat zij het veel te druk had, en toen zij eens in haar gereken verdiept zat, benutte ik dat ogenblik om tegen haar te zeggen: - Ze zou jou ook kunnen helpen, door zich geleidelijk in te werken...
Wie zal uitmaken of het niet juist een karaktertrek van Armande was, die de ontwikkeling van de situatie zo heeft verhaast, dat ik op de eerste plaats er door werd verrast. Zij heeft altijd graag willen dirigeren, of het nu ging om een huishouden dan wel om iets anders. Zo zij inderdaad heeft gehouden van haar eerste echtgenoot, zo zij, gelijk ik hoe vaak niet te horen heb gekregen, een beschermengel voor hem is geweest, is dat dan niet juist te verklaren uit zijn ziekte, doordat hij van haar afhankelijk was, doordat hij op haar alleen kon steunen en zij hem kon behandelen als een kind?
Zij had behoefte om te domineren, en ik geloof niet dat die voortkwam uit domme ijdelheid of zelfs uit trots. Het dunkt me, veeleer om het gevoel van eigenwaarde, dat zij voor haar geestelijk evenwicht nodig had, in stand te houden en te versterken.
Zij had het bij haar vader thuis niet kunnen uithouden, juist omdat haar vader zich niet liet imponeren, haar bleef behandelen als een klein meisje, en voortging zijn eigen bestaan te leiden alsof zij lucht was. Ik vraag me af of ze op den duur niet ziek zou zijn geworden, zo de zenuwen haar niet de baas waren geworden.
Tien jaar lang speelde zij nu al de baas, in de eerste plaats over mij, die niet had getracht weerstand te bieden en diealtijd toegaf om der lieve vrede wille, zodat ik haar zelfs om haar mening vroeg bij de aankoop van een das of het kleinste instrument voor mijn werk, en haar rekenschap gaf van mijn doen en laten. Verder was er nog mijn moeder, die op haar manier had toegegeven, die zich had teruggetrokken op het terrein, haar door Armande toebedeeld, maar met handhaving van haar persoonlijkheid, mijn moeder die gehoorzaamde, o zeker, omdat zij niet meer het gevoel had in haar eigen huis te zijn, maar die ontoegankelijk bleef voor de invloed van haar schoondochter. Dan mijn dochters, die natuurlijk meegaander waren. Het dienstmeisje. Een dienstbode die iets van eigen "karakter" bleek te bezitten, hield het niet lang bij ons uit. Evenmin een dienstbode die geen bewondering aan de dag legde voor mijn vrouw. Tenslotte waren er ook nog al onze vriendinnen, of bijna allemaal, alle jonge vrouwen uit onze kennissenkring, die haar om raad kwamen vragen. Dat was zo vaak voorgekomen, dat Armande er niet meer op wachtte tot men haar erom vroeg, maar eigener beweging over alles haar oordeel gaf; en men had haar zo vaak verteld dat zij zich nooit vergiste, dat dit in een bepaalde kring in La Roche werd aanvaard als een voldongen feit en dat tegenspraak voor haar iets ondenkbaars was geworden. Zo ziet u hoe het, ongewild, een geniale inval van mij was om te beginnen over de rekeningen aan het einde van het jaar. Zodoende zou zij de baas kunnen spelen over Martine en breidde haar heerschappij zich weer over iemand meer uit.
- Dat meisje lijkt me verstandig genoeg, mompelde zij, maar ik weet nog niet of zij wel systematisch genoeg is... Zo kwam het, waarde rechter, dat ik op de avond, toen ik voor de eerste keer Martine zou gaan opzoeken op haar nieuwe kamers bij mevrouw Debeurre, haar twee goede nieuwtjes kon vertellen. Op de eerste plaats dat mijn vrouw haar uitnodigde om de Kerstavond bij ons te komen doorbrengen, waarop ik geen moment had durven hopen. En verder dat zij nog voor het einde van het jaar, binnen tien dagen, waarschijnlijk mijn assistente zou zijn. Desondanks had ik de gehele middag een gevoel van onzekerheid. Martine was niet meer bij ons thuis. Bij delunch zat zij niet meer aan tafel, ik begon bijna te twijfelen aan mijn herinneringen, me af te vragen of zij daar de vorige avond wel werkelijk tegenover mij had gezeten, tussen Armande en mijn moeder in.
Zij was alleen, in een huis, dat ik enkel van aanzien kende. Ik had haar niet meer onder controle. Zij zag andere mensen. Ze praatte natuurlijk met hen, glimlachte tegen hen. En het was mij onmogelijk om naar haar toe te snellen. Ik moest eerst mijn visites afdoen, tweemaal terug naar huis, voor een dringend geval.
Nog een eigenaardigheid van mijn vak, waarde rechter. Neem het mij niet kwalijk, maar dat is nodig. Wanneer ik mijn patiënten in de stad ging bezoeken, dan diende ik, zoals de meeste artsen doen, van te voren het lijstje van mijn visites af te geven opdat men mij, wanneer er een spoedgeval mocht komen, bij de een of de ander telefonisch zou kunnen bereiken. Met het gevolg, dat elk ogenblik precies kon worden nagegaan, wat ik deed. Armande hield aan deze gewoonte straffer dan aan iets anders de hand. Wanneer ik bij het weggaan vergat de adressen, waar ik heenging, op te schrijven in de agenda in de vestibule, dan had zij dat meteen in de gaten, en ik was nog niet met mijn wagen gestart, of zij klopte op het raam om mij terug te roepen. Hoe vaak ben ik in mijn leven niet op die manier terug geroepen! En ik kon daar niets tegen inbrengen. Zij had gelijk! Ik ben er nog altijd niet zeker van, of zij dat eigenlijk wel deed uit jaloezie, en ik geloof dat dat het geval was, zonder het te geloven. Wil ik eens proberen u mijn gedachten duidelijk te maken, eens en voor altijd? Er is nooit sprake van liefde tussen ons geweest. U weet wat er aan ons huwelijk vooraf is gegaan. Voor haar was de liefde, zo zij liefde heeft gekend, en dat wil ik graag toegeven, iets uit het verleden, het was haar eerste man die gestorven was.
Ons huwelijk was een verstandshuwelijk. Zij hield van mijn huis. Zij hield van een zekere levensstandaard, die ik haar mogelijk maakte. Ik van mijn kant, had twee dochtertjes, met alleen mijn oude moeder om voor ze te zorgen, wat ik geen aantrekkelijke figuur vond.
Is zij later van mij gaan houden? Die vraag heeft mij delaatste maanden bezig gehouden, vooral de allerlaatste tijd. Vroeger zou ik dit zonder aarzeling hebben ontkend. Ik was ervan overtuigd dat zij alleen van zichzelf hield, dat zij nooit van iemand anders dan zichzelf heeft gehouden. Als zij jaloers was, dan was zij dat van haar invloed op mij, begrijpt u? Zij vreesde mij de leiband te zullen zien verbreken, waaraan zij mij vasthield.
Dat alles heeft mij door het hoofd gespookt, en nog heel wat meer, want ik heb, zelfs nog vóór Martine, mijn uren van opstandigheid gehad.
Nu ik aan de andere kant ben komen te staan en me los heb gemaakt van de rest, ben ik veel toegeeflijker, of begrijpender. Toen zij als getuige verscheen, bijvoorbeeld, zou ze mij hebben kunnen prikkelen door haar houding, door haar kalmte, door haar zelfverzekerdheid. Je voelde — en zij wilde dat men dat zou voelen, — dat zij het mij niet euvel duidde, dat zij bereid was om mij, indien ik zou worden vrijgesproken, weer tot zich te nemen en me te verplegen als een zieke.
Ook dat laat zich verklaren uit haar heerszucht, uit haar behoefte om zich van zichzelf, van haar karakter, een steeds verhevener idee te vormen. Maar, nee! Zonder te spreken van liefde, want ik weet nu wat dit woord inhoudt, ben ik ervan overtuigd, dat zij eigenlijk wel van mij hield, een beetje, net zoals zij van mijn dochters houdt. Ze is namelijk altijd bijzonder aardig voor mijn dochters geweest. Iedereen in La Roche zal u vertellen, dat zij zich heeft gedragen en zich nog gedraagt als een echte moeder. Zij heeft ze zo volkomen geadopteerd, dat ik daardoor, onopgemerkt, een beetje op een afstand van hen ben komen te staan.
Ik vraag hun daarvoor vergiffenis. Ik ben hun vader. Hoe kan ik hun uitleggen, dat men mij, juist als vader, niet mijn plaats heeft gelaten?
Armande heeft van mij gehouden zoals zij van hen hield, vriendelijk, met een toegeeflijke strengheid. Begrijpt u het nu? Nooit ben ik haar man geweest, nog minder haar minnaar. Ik was een wezen, waarvoor zij de zorg, de verantwoordelijkheid, op zich had genomen, en waarop zij derhalve meende rechten te kunnen laten gelden.
Ook het recht om mijn doen en laten te controleren. En dat is, dunkt me, de grond van haar jaloezie. De mijne was, potdomme! toen ik Martine had leren kennen, van een ander slag, en ik wens geen mens een dergelijke ervaring toe. Ik weet niet waarom die dag veel sterker dan welke andere ook, in mijn herinnering voortleeft als bij uitstek de dag van licht en schaduw. Het was alsof ik die dag niets anders deed dan uit de donkere koude binnenstappen in de heldere warmte der kamers. Op straat zag ik helder verlichte ramen, stralende etalages. Ik liep enkele meters door de duisternis, om dan voor enkele ogenblikken mijn natte jas uit te trekken, terloops deel te nemen aan het leven van een vreemd gezin, en me voortdurend bewust te blijven van het zwart dat achter de ramen stond... Mijn God, wat was ik nerveus!
- Zij is alleen, op haar kamer. Die dikke mevrouw Debeurre gaat natuurlijk naar boven een praatje met haar maken. Ik klampte me vast aan deze geruststellende gedachte, Mevrouw Debeurre is een van die vrouwen, die niet zo jong meer zijn, en wie het niet mee heeft gezeten. Haar man was ontvanger bij de belastingen geweest. Zij woonde, niet ver van het station, in een heel aardig huisje van rose baksteen, met twee verdiepingen, een stoep van drie treden en een gepolitoerde eikenhouten deur met koperwerk. Heel haar huwelijksleven had zij verlangd naar kinderen en zij had mij daarover geraadpleegd, al mijn collega's had zij afgelopen, zij was naar Nantes geweest, naar Parijs zelfs, om overal van iedereen hetzelfde antwoord te krijgen. Haar man was onder een trein gekomen, op het station van La Roche, twee honderd meter van zijn huis, en sindsdien had zij uit angst voor de eenzaamheid haar bovenverdieping verhuurd. En dan genoegen te moeten nemen met de gedachte, dat, na Armande en mijn moeder, een mevrouw Debeurre Martine gezelschap hield.
Tienmaal heb ik op het punt gestaan om haar tussen twee visites door op te zoeken. Ik ben ook nog langs de Poker-Bar gereden. Ik had minder dan ooit reden om naar binnen te gaan en toch heb ik het bijna gedaan. We aten met veel gerinkel van vorken en schalen. Ik moest nog een paar visites maken in de stad.
- Ik ga misschien nog even bij dat meisje kijken, of zij nergens om verlegen zit. Morgen moet ik Artari schrijven, hoe zij het maakt...
Ik verwachtte een tegenwerping, een opmerking. Armande heeft het wei moeten horen, maar ze zei niets, en ik ving alleen een wat al te doordringende blik van mijn moeder op.
Het is een brede laan, die evenwijdig loopt aan de oude bolwerken. Zij ligt in de kazernewijk. Er zijn slechts twee of drie winkels die 's avonds een rechthoek van licht op 't trottoir werpen. Ik was koortsachtig. Mijn hart bonsde. Ik zag het huis. Er brandde links beneden licht, en ook licht op de bovenverdieping. Ik belde aan. Ik hoorde mevrouw Debeurre op haar pantoffels door de gang sloffen.
- U daar, dokter... ? De juffrouw is net weer thuis... Ik vloog de trap op bij vier treden tegelijk. Ik klopte aan. Kalm antwoordde een stem mij, binnen te komen, terwijl ik staarde naar de lichtkier onder de deur.
Om de lamp heen hing een blauwzijden kap en onder die kap kringelde rook omhoog.
Waarom fronste ik de wenkbrauwen? Waarom had ik een gevoel van leegte? Ik verwachtte kennelijk, dat Martine meteen bij me zou staan, tegen me aan. Ik moest met mijn blik het hele vertrek rondgaan, voordat ik haar zag liggen, languit, gekleed en glimlachend, op het bed, een sigaret tussen de lippen. In plaats van toen op haar toe te snellen, haar te omhelzen, in plaats van haar vrolijk de beide goede nieuwtjes te vertellen, die ik onderweg telkens had herkauwd, snauwde ik haar toe:- Wat doe je daar?
Ik had van mijn leven nog nooit zo'n toon aangeslagen. Ik ben nooit autoritair van aard geweest. Ik was altijd bang, te bruusk te zijn, te kwetsend. De klank van mijn stem verraste mij zelf.
- Ik lag op je te wachten...
- Je wist niet dat ik zou komen...
- Heus...
Wat mij prikkelde, was, dunkt mij, dat ik haar weervond precies zoals zij in die bar in Nantes was geweest, met haar pin-up-glimlach, die ik begon te haten.
- Ben je uit geweest?
- Ik moest toch wat gaan eten. Er was hier nog niets afgesproken...
En ik, die met Armande, die ik niet liefhad, zo geduldig was geweest, ik had de neiging om tegen haar wreed te zijn. Het was zo simpel om op haar toe te lopen, haar te omarmen, haar tegen mijn borst te drukken. Daarvan had ik de hele dag gedroomd. Honderdmaal had ik dit moment al van tevoren doorleefd en het verliep alles heel anders, ik bleef staan, zonder mijn jas zelfs uit te trekken, terwijl het water van mijn laarzen op het tapijt droop.
- Waar heb je gegeten?
- In een klein eethuisje, de Chêne Vert, waarvan iemand mij het adres had gegeven.
- Mevrouw Debeurre ik elk geval niet...
Ik kende de Chêne Vert. Dat is geen restaurant voor vreemdelingen, die het ook niet licht zouden weten te vinden, zo ligt het achteraf verscholen aan een binnenplaats, die wel sprekend lijkt op een boerenerf. Het is bijna een familiepension, waar in hoofdzaak ambtenaren komen, vrijgezellen, wat stamgasten en een paar handelsreizigers die regelmatig in La Roche komen.
- Ik wed dat je een aperitief bent gaan drinken...
Zij glimlachte niet langer. Zij was gaan zitten op de rand van haar bed en keek mij aan met een verontruste, teleurgestelde blik, als een kind dat niet weet waarom het wordt beknord.
Zij kende mij toch eigenlijk nog niet. Zij had er geen idee van, hoe mijn karakter was, hoe onze liefde zou zijn. En toch, waarde rechter, aanvaardde zij die liefde, ongezien. Begrijpt u wat dat betekent? Zelf heb ik het pas veel laten begrepen.
Ik was gespannen, bezeten door mijn idee fixe als iemand die teveel heeft gedronken.
- Je bent naar de Poker-Bar geweest...
Ik wist er niets van. Maar ik had daarvoor zo in de rats gezeten, dat ik het beweerde op een verzekerde toon alsof ik me niet kon vergissen.
- Ik meen, dat het inderdaad zo heet... Ik kon hier niet de hele dag opgesloten blijven zitten... Ik moest even eenluchtje happen... Ik heb een beetje rondgelopen door de stad...
- En toen kreeg je dorst...
Verdomme! Stond dan ook niet letterlijk alles wat ik van haar afwist, met bars in verband?
- Je moest je weer eens even thuis voelen in die rotsfeer van jou, hè?
Want die sfeer, die haatte ik opeens feller dan iets anders ter wereld. Die hoge krukken waarop zij zo vanzelfsprekend met de benen over elkaar ging zitten! En haar etui dat zij uit haar tasje haalde, de sigaret, de sigaret met de vettige rode vlekken op het mondstuk, die zij even slecht meer kon missen als de cocktail, waarvan het mixen heel haar aandacht had, waarna zij dan de mannen stuk voor stuk opnam en poogde hun aandacht te trekken, een aandacht waarnaar zij hongerde.
Ik greep haar bij de polsen, zonder dat ik het wist. Ik rukte haar overeind.
- Zeg maar eerlijk, dat je alweer daarnaar snakt... Zeg maar eerlijk, dat je Boquet graag wilde ontmoeten... Maar zeg het dan toch...
Mijn harde greep deed haar pijn. Ik wist niet meer of ik haar liefhad dan wel haar haatte.
- Zeg het!... Ik ben er zo zeker van dat ik gelijk heb... Je moest je weer tegen hem aan schurken...
Zij had het kunnen ontkennen. Dat verwachtte ik ook van haar. Me dunkt dat ik dan tevreden zou zijn geweest. Zij boog het hoofd. Zij stamelde:- Ik kan het niet zeggen... Misschien...
- Je had zin om je tegen hem aan te schurken?
Ik rukte enige keren hard aan haar polsen en ik zag, dat ik haar pijn deed, dat zij bang was, dat haar ogen af en toe automatisch naar de deur dwaalden.
Me dunkt, dat ik van die dag, van dat moment af, haar wel had kunnen slaan. Toch was ik ontroerd. Ik had medelijden met haar, want zij was doodsbleek; uit haar gezicht spraken angst en vermoeidheid. Haar sigaret was op het tapijtje gevallen, en zij probeerde die uit te trappen, uit vrees voor brand. Ik zag dat, en het maakte mijn woede nog groter, te merken dat zij op dit ogenblik kon denken aan zo'nbeuzelarij.
- Je moest een man hebben, hè? Zij schudde het hoofd triest.
- Kom er maar rond voor uit...
- Nee...
- Je moest een borrel hebben...
- Misschien...
- Je moest de aandacht trekken... Jij wilt altijd de aandacht van de mannen trekken en je zou in staat zijn om een politieagent op straat aan te houden en hem met het eerste en het beste kletspraatje aan boord te komen om je het hof te laten maken.
- Je doet me pijn...
- Je bent doodeenvoudig een hoer...
En terwijl dat woord mij ontsnapte, rukte ik nog eens dubbel zo hard aan haar polsen en wierp ik haar op de grond. Zij protesteerde niet. Zij bleef daar liggen met een arm voor haar gezicht uit angst voor de klappen, die ze verwachtte.
- Sta op...
Langzaam gehoorzaamde ze mij, terwijl ze mij strak aankeek met een soort van vrees, maar zonder dat er uit haar blik haat sprak, noch wrok.
Dit alles drong pas geleidelijk tot me door en ik was er stomverbaasd over. Daar had ik me gedragen als een bruut en zij aanvaardde dat. Ik had haar beledigd en zij deed helemaal niet beledigd. Zij stamelde iets als:- Doe me geen pijn...
Daarop bleef ik stilstaan, ik zei met een stem, waarvan de klank nog sprekend moet hebben geleken op die van daareven:- Kom hier...
Zij aarzelde een oogwenk. Eindelijk kwam ze naar me toe, haar arm nog steeds beschermend voor haar gezicht. Zij was ervan overtuigd, dat ik zou slaan. Maar zij kwam, waarde rechter. Zij kwam, o!
En drie dagen geleden hadden wij elkaar voor het eerste ontmoet.
Ik wilde haar niet slaan, integendeel. Ik wilde dat zij uitzichzelf zou komen. Toen zij vlak bij mij was, heb ik haar arm weggetrokken en heb ik haar tegen mijn borst gedrukt, tot stikkens toe, terwijl de tranen me uit de ogen sprongen.
Ik fluisterde in haar oor, dat heel warm voelde tegen mijn gezicht:- Vergeef me...
We stonden met de armen om elkaar heen op twee pas afstand van het bed.
- Heb je hem gezien?
- Wie?
Dit alles op fluistertoon.
- Dat weet je best...
- Nee... Hij was er niet...
- En als hij er wel was geweest...
- Dan zou ik tegen hem hebben gezegd, dat ik niet bij hem kwam...
- Maar iets te drinken zou je wel van hem hebben aangenomen.
- Misschien...
Zij sprak op gedempte toon, als in een biecht. Ik zag haar ogen niet, die over mijn schouders heen moeten hebben gestaard.
- Wie heb je ontmoet?
- Niemand...
- Dat lieg je... Het adres van de Chêne Vert heb je van iemand opgekregen...
- Dat is zo. Maar ik ken zijn naam niet...
- Hij heeft je iets te drinken aangeboden?
En ik was opeens bedroefd, waarde rechter. Op een vertederde wijze bedroefd. Het was mij alsof ik een ziek kind in mijn armen drukte. Zij was leugenachtig. Ze was verdorven.
Maar desondanks was zij naar mij toegekomen, terwijl zij verwachtte dat ik haar pijn zou doen. Op haar beurt stamelde zij:- Vergeef me...
En toen deze woorden die ik me altijd zal blijven herinneren, deze woorden, die er volkomen kinderlijk uit kwamen:- Ik zal het nooit weer doen...
Ook haar drongen de tranen naar de ogen, maar zij huilde niet. Zij stond roerloos, uit angst, dat weet ik zeker, opnieuw mijn demonen te zullen ontketenen, en toen troonde ik haar zachtjes mee naar bed, waarop de indruk van haar lichaam nog stond afgetekend.
Zij zei, weer op die stamelende toon, misschien uit een zekere verbazing:- Wil je?
Ik wilde, ja. Maar niet zoals in Nantes. Ik wilde voelen dat zij van mij was. Ik wilde dat haar lichaam innig verstrengeld zou zijn met het mijne en heel langzaam, met mijn volle bewustzijn, de keel toegeknepen van ontroering, heb ik haar tot mij genomen.
Ik begreep meteen wat er aan schortte, waardoor haar blik iets onrustigs had. Ze was bang iets verkeerds te doen. Zij was in de war gebracht door mijn rustige liefkozing waar zo helemaal niets van wellust uit scheen te spreken.
- Moet ik?...
Ik zei nee. Niet haar hijgend lichaam, op jacht naar een bevrijding die ze niet vond, niet haar starre ogen, haar als in een wanhoopskreet opengespalkte mond waren het, die ik ditmaal verlangde. Trouwens, ik had besloten dat helemaal niet meer te verlangen. Dat was voor de anderen geweest. Dat was de vroegere Martine, die van de cocktails, van de sigaretten en de bars.
Haar pleziertje was die avond voor mij niet van belang. Het mijne evenmin. Het ging mij niet om het pleziertje. Wat ik wilde, dat was, langzaam, ik herhaal, met volledig bewustzijn van wat ik deed, haar wezen doordringen met het mijne, en ik was ontroerd, als iemand die de plechtigste uren van zijn bestaan beleeft.
Ik nam, eens voor altijd, mijn verantwoordelijkheden op me. Niet alleen mijn eigen verantwoordelijkheden, maar ook de hare. Ik nam de zorg voor haar leven op mij, met haar heden en haar verleden, en dat is de reden, waarde rechter, waarom ik haar haast droevig tot mij nam. Zij bleef kalm en ernstig. Toen zij voelde dat ik in haar wegsmolt, wendde zij haar hoofd op het kussen een beetje af, kennelijk om haar tranen te verbergen. Haar hand zochtde mijne, drukte mijn vingers met die zelfde langzame tederheid, die ik daarnet in mijn omhelzing had gelegd. Zo zijn we stil een hele tijd blijven liggen, en toen hoorden we mevrouw Debeurre beneden heen en weer lopen, opzettelijk rumoer maken, natuurlijk verontwaardigd over ons langdurig samenzijn.
Haar al te doorzichtig gedoe begon van lieverlede te werken op onze lachlust, want op het laatst ging de brave vrouw af en toe staan luisteren onder aan de trap als verontrustte het haar, dat zij onze stemmen niet meer hoorde. Was dat, omdat zij had gehoord, dat Martine op de grond was gevallen? Kalm maakte ik me van haar los.
- Haast had ik vergeten het je te zeggen... Je bent uitgenodigd om de Kerstavond door te brengen in de huiselijke kring... En dat was ik, die me zo had voorgesteld, hoe ik haar die woorden jubelend zou toeroepen! En nu praatte ik daar heel gewoontjes over, alsof het er eigenlijk weinig toe deed.
- En dan nog iets: na de Kerstdagen, reken maar op de dag na nieuwjaar kom je bij mij werken als assistente.
Dat alles was al niets bijzonders meer.
- Ik moet er vandoor...
Zij stond op. Zij bracht haar haren even in orde, voordat zij op me toe kwam, haar armen om mijn schouders lei en met een heel natuurlijke beweging mij haar lippen toestak.
- Goeienacht, Charles...
- Goeienacht, Martine...
Haar stem had een ernstige klank, die avond, een klank die mij in het diepste van mijn gemoed raakte, en om die nog eens te horen herhaalde ik:- Goeienacht, Martine...
- Goeienacht, Charles...
Mijn blik dwaalde door de kamer, waarin ik haar achterliet.
Ik stamelde:- Morgen...
- Zij vroeg me niet, om hoe laat, en dat wilde zeggen, dat zij mij de hele dag zou verwachten, dat zij mij voortaan altijd zou verwachten.
Ik moest nu maken dat ik wegkwam, want mijn ontroeringwerd me te machtig en ik wilde me niet nog eens laten meeslepen door mijn gevoelens, ik had behoefte om alleen te zijn, om me weer buiten te bevinden in de koele duisternis, in de eenzaamheid van de verlaten straten. Zij deed de deur voor me open. Ik weet niet meer, hoe wij ons van elkaar los hebben kunnen scheuren. Ik was al een paar treden de trap af, toen zij nog eens herhaalde precies op dezelfde toon als de vorige keren, als was het een toverformule- en dat is het van die avond af ook inderdaad geworden, een toverformule:- Goeienacht, Charles...
Wat ging het ons aan dat mevrouw Debeurre met gespitste oren luisterde achter haar deur, die op een kier stond.
- Goeienacht, Martine...
- Ik zal er niet weer naar toe gaan, hoor...
Ik snelde heen. Ik kon nog net mijn wagen bereiken en achter het stuur gaan zitten, of daar begon ik hete tranen te wenen, en onder het rijden zag ik de lichten van de gaslantaarns en van de paar auto's die ik tegenkwam, zo door een waas, dat ik wel genoopt was een tijdlang stil te staan aan de rand van een trottoir.
Er kwam een agent aanlopen, die zich voorover boog en mij herkende.
- Pech met de auto dokter?
Ik wilde niet dat hij mijn gezicht zag. Ik haalde mijn agenda uit mijn zak. Ik deed alsof ik iets opzocht, hoewel ik de bladzijden niet eens kon onderscheiden.
- Nee... Ik kijk even een adres na...