Hoofdstuk 4

Het speelde zich af in de tweede nacht. Ongetwijfeld heeft zij aan de deur geklopt, maar zij heeft niet op antwoord gewacht. Zonder de schakelaar bij de deur om te draaien, en alsof zij met de kamer volkomen vertrouwd was, heeft zij het leeslampje aangedaan. Vaag drong het tot me door dat iemand mijn schouder aanraakte. Ik slaap zwaar. Mijn haren plakken 's nachts tegen mijn hoofd en daardoor ziet mijn gezicht er nog grover uit. Ik heb het altijd warm en ik moet hebben geglommen.
Toen ik de ogen open deed, zat zij op de rand van mijn bed, in haar witte schort, de hoofddoek om haar hoofd, en zei rustig en kalm tegen mij:- Schrik maar niet, Charles. Ik wou alleen even met je spreken.
Ergens in huis klonk het geluid als het gekrabbel van een muis. Dat was waarschijnlijk mijn moeder, die nauwelijks een oog dicht doet en die ongetwijfeld scherp lag te luisteren. Het was de eerste keer, dat Armande mij Charles noemde. Nu dient te worden gezegd, dat zij altijd had verkeerd in kringen, waar men gemakkelijk familiair wordt.
- Het is niet erger met Anne-Marie, je hoeft heus niet bang te zijn...
Zij had geen jurk aan onder haar witte schort, alleen dessous, zodat de stof op bepaalde plaatsen strak over het vlees spande.
- Henri is zeer zeker een voortreffelijk medicus, zo ging zij verder, en ik zou hem voor geen geld ter wereld willen kwetsen. Ik heb hem daareven ernstig toegesproken, maar hij scheen het niet te begrijpen. Weet je, als arts neemt hij niet licht risico's en hij voelt zijn verantwoordelijkheid des te groter, omdat jij een confrater van hem bent...
Ik had er een lief ding voor gegeven om een kam door mijnharen te halen, om mijn tanden te poetsen. Maar ik moest wel onder de dekens blijven wegens mijn gekreukte piama. Zij dacht er aan om mij een glas water aan te reiken, en stelde voor:- Een sigaret?
Zelf stak zij er ook een op.
- In Zwitserland heb ik eens net zo'n geval verpleegd als dat van Anne-Marie, het dochtertje van een van onze buren. Dit ter verklaring, hoe het komt dat ik er iets van af weet. Bovendien telden wij, mijn man en ik, onder onze vrienden nogal wat artsen, waaronder een paar bekende professoren, en wij hebben avonden en avonden lang met hen zitten praten óver...
Kennelijk was mijn moeder de angst om het hart geslagen. Ik zag haar grijze verschijning, lichter dan het duistere trapportaal, opdoemen in de omlijsting van de deur, die open was blijven staan. Ze was in peignoir, met krulspelden in de haren.
- Schrikt u maar niet, mevrouw. Ik wilde alleen uw zoon even raadplegen over de te volgen medische behandeling... Mama keek naar onze beide sigaretten, waarvan de rook zich vermengde met de lichtkring van het leeslampje. Ik ben er van overtuigd dat dat haar het meest heeft getroffen. Wij rookten sigaretten samen, 's morgens om drie uur, op mijn bed.
- Ik wist van niets, neem me niet kwalijk. Ik hoorde geluid en toen ben ik gaan kijken...
Zij verdween, en Armande ging, als had niets ons gestoord, verder:- Henri heeft haar twintigduizend eenheden van het serum ingespoten. Ik durfde hem niet tegenspreken. Je hebt de avond-temperatuur gezien...
- Laten we even naar beneden, naar mijn spreekkamer gaan, zei ik.
Zij wendde zich om, terwijl ik een sjamberloek aandeed. Wanneer ik maar eerst vaste grond onder de voeten had, kon ik een pijp stoppen, wat me meer houding zou geven.
- Hoe hoog was die vannacht?
- Veertig. Dat is de reden waarom ik je wakker heb gemaakt. De meeste professoren, die ik heb ontmoet, hieldener, inzake sera, een andere opvatting op na dan Henri. Een van hen zei telkens weer: krachtig toeslaan of helemaal niet toeslaan; een sterke dosis of niets... Drie jaren lang heb ik in Nantes mijn goede leermeester Chevalier met zijn stem als een klok die zelfde wijsheid horen verkondigen, en hij liet daar met zijn legendarische ruwheid op volgen: - Wanneer de patiënt eraan crepeert, dan is het de patiënt die ongelijk heeft. Ik bemerkte dat twee of drie van mijn boeken over therapie uit de kast ontbraken en ik begreep dat Armande naar beneden was gegaan om die te halen. Tien minuten lang sprak zij tegen mij over difteritis op een wijze, die ik haar niet had kunnen nadoen.
- Je kunt natuurlijk dokter Dambois opbellen. Ik vraag me af of het niet eenvoudiger zou zijn, en minder onaangenaam voor hem, als je ertoe kunt besluiten om zelf een nieuwe serum-injectie toe te dienen.
Dat was een heel besluit. Het ging om mijn dochtertje. Het ging, anderzijds, om een collega, om een zware medische verantwoordelijkheid, om iets wat toch op zijn allerminst een ondelicaatheid diende te heten.
- Ga eens naar haar kijken...
De kamer van mijn dochtertje, dat was haar domein al, dat zij had ingericht naar haar inzichten. Hoe kwam het dat je dat aanvoelde, zodra je er binnenkwam? En waarom was het, ondanks het ziekenluchtje en de geur van geneesmiddelen, haar eigen geur die mij trof, hoewel het veldbed niet beslapen was?
- Lees die passage eens... Je zult zien, dat bijna alle grote geleerden het eens zijn...
Over die nacht, waarde rechter, vraag ik me af, of ik toen niet inderdaad de ziel van een misdadiger heb bezeten. Ik ben bezweken. Ik heb gedaan wat zij had uitgemaakt dat ik moest doen. Niet omdat ik daarin geloofde, niet om de opvattingen van mijn leermeester Chevalier ten aanzien van sera, noch om de teksten die mij onder de neus werden geduwd.
Ik ben bezweken, omdat zij dat wilde.
Ik was me dat ten volle bewust. Het leven van mijn oudstedochtertje stond op spel. Alleen al strikt van het gezichtspunt der deontologie uit gezien, beging ik een grove fout. Ik heb het gedaan en ik wist dat ik verkeerd deed. Ik wist dat zo goed, dat ik beefde bij de gedachte, opnieuw de spookachtige verschijning van mijn moeder te zullen zien opdoemen.
Tien duizend eenheden meer. Zij hielp mij het spuitje gereed te maken. Alleen de handeling zelf liet ze mij verrichten. Tijdens de ingreep streken haar haren langs mijn gelaat. Dat heeft mij niets gedaan. Ik begeerde haar niet en ik geloof, dat ik er toen al zeker van was, haar nooit te zullen begeren.
- Ga nu maar weer slapen. Je spreekuur begint al om acht uur.
Ik heb slecht geslapen. In mijn halve dommel had ik een gevoel als van iets onontkoombaars. Meent u nu niet dat ik achteraf dingen verzin. Ik was trouwens, ondanks mijn ongerustheid en mijn onbehagen, nogal voldaan. Ik hield me zelf voor: "Het is mijn werk niet, maar het hare. " Ten lange leste sliep ik in. Toen ik de volgende morgen beneden kwam, liep Armande in de tuin een luchtje te scheppen en zij had een jurk aan onder haar schort.
- Negen en dertig twee, verkondigde zij mij opgewekt. Ze heeft zo getranspireerd in de nanacht, dat ik haar tweemaal schone lakens heb moeten geven.
We hebben geen van beiden iets gezegd tegen Dambois. Het kostte Armande geen moeite om haar mond te houden. Ik moest me, elke keer dat ik hem zag, op de tong bijten. Ik stond op het punt te schrijven, waarde rechter, dat wat ik u nu over haar heb verteld, de hele geschiedenis van mijn huwelijk is. Zij heeft haar intree bij ons gedaan, zonder dat ik daarom heb gevraagd, zonder dat ik dat wenste. De tweede dag al was zij het, die de voornaamste beslissingen nam - of mij die deed nemen.
Mama was sinds haar komst veranderd in een grijs schrikachtig muisje, dat je langs de deuren zag sluipen, en om de haverklap begon zij zich weer, net als vroeger, te verontschuldigen.
Toch had Armande in het begin Mama op de hand. U, die haar in de getuigenbank hebt gezien, kent enkel de vrouw van veertig jaar. Zij bezat, nu tien jaar geleden, dezelfdezekerheid van optreden, dezelfde aangeboren eigenschap alles om zich heen te domineren, alles te dirigeren, zou ik willen zeggen, zonder die indruk te wekken. Plus toentertijd, wat meer sjeuïgheid dan nu, niet alleen lichamelijk, maar ook geestelijk.
Zij was het, aan wie het dienstmeisje als vanzelfsprekend ging vragen, wat er nodig was, en wel tien maal per dag zei ze:- Mevrouw Armande heeft gezegd, dat... Mevrouw Armande heeft het zo besteld...
Later ben ik me gaan afvragen of zij er bepaalde bedoelingen bij heeft gehad, om zo bij ons de deur binnen te komen, onder het voorwendsel, Anne-Marie te verplegen. Dat is nonsens, ik geef het toe. Heel vaak heb ik die dingen bij mezelf overwogen. Strikt zakelijk bekeken, staat het vast dat zij haar moederlijk erfdeel had opgemaakt voor de verpleging van haar eerste echtgenoot en dat zij nu teerde op de zak van haar vader. Maar die bezat een aardig fortuin, dat na zijn dood, zelfs over vijf kinderen verdeeld, voor ieder van hen een aardig sommetje moest vertegenwoordigen. Ik heb me ook voorgehouden dat de oude heer een tikje maniakaal was, heerszuchtig, dat hij gold als "een type, " wat bij ons in de streek van alles inhoudt. Te proberen om over hem haar gezag te doen gelden, zou voor haar ongetwijfeld vergeefse moeite zijn geweest en ik ben er van overtuigd, dat zij, in het huis aan de place Boildieu, zich noodgedwongen heel klein maakte. Is dat de sleutel van het probleem? Ik was niet rijk. Mijn beroep is, beoefend door iemand die zich zo bewust is van zijn beperkte kunnen als ik, niet een, waarin je een fortuin kunt vergaren of in weelde kunt leven. Ik ben geen schoonheid, waarde rechter. Ik ben zover gegaan, dat ik de stoutmoedige veronderstellingen overwoog. Mijn stoere boerenlijf, mijn van gezondheid glimmende kop, zelfs mijn zware lichaamsbouw... U weet toch ook wel, dat sommige vrouwen, juist uit de meest ontwikkelde kringen...
Maar nee! Ik weet het nu. Armande bezit een normalesexualiteit, eerder nog iets beneden het normale.
Er blijft slechts één verklaring over. Haar leven bij haarvader thuis was net of zij op Kamers woonde. Ze had geen eigen "thuis" meer.
Zij is bij toeval ons huis binnengestapt, door een samenloop van omstandigheden. En dan nog! Kijk eens! Ik wil mijn diepste gedachten blootleggen, ook al haalt u daarvoor uw schouders op. Ik heb u verteld van haar eerste bezoek bij ons, op ons eerste bridge-avondje. Ik heb u verteld dat zij alles zag, dat zij alle dingen om zich heen bekeek met een glimlachje om haar lippen.
Een heel klein detail komt me nu weer voor de geest. Mijn moeder heeft gezegd, toen zij de nog kale salon liet zien:- We denken er over om het salon-ameublement te kopen, dat de vorige week bij Durant-Weil in de etalage stond. Ik had het daar namelijk vaag met haar over gehad. De stijl was een imitatie van Beauvais, de stoelen hadden vergulde poten.
De neusvleugels van Armande, die ons amper kende, die net voor het eerst een voet bij ons in huis had gezet, trokken een tikje naar boven.
Dan ben ik maar gek, waarde rechter, maar ik zeg u het volgende:- Op dat moment wist Armande al heel precies, dat wij dat salon-ameublement bij Durand-Weil niet zouden kopen.
Ik beweer niets van samenzwering of zo. Ik zal ook niet zeggen, dat zij al wist dat ze met mij zou trouwen. Ik zeg: wist, en op dat woord leg ik de nadruk. Ik ben gewend om met dieren om te gaan, net als alle boeren. Wij hebben honden gehad en katten, ons leven lang, en dit was zo innig met hen verbonden, dat mijn moeder, wanneer zij een of andere herinnering in de tijd wil bepalen, bijvoorbeeld zegt:- Dat was in het jaar, waarin we onze arme Brutus hebben verloren... Of anders:- Dat was, toen de zwarte kat haar jongen kreeg bovenop de kast...
Nu komt het buiten wel voor, dat een beest je achterna komt lopen, jou en niet een ander, en dat het achter je aan het huis binnengaat en daar dan, rustig, zo te zeggen met volmaakte zekerheid, beslist dat dit voortaan zijn tehuis zal zijn. Zo hebben wij, in Bourgneuf drie jaren lang eenoude, gele, half blinde hond bij ons thuis gehad, waarmee de andere honden van mijn vader noodgedwongen wel genoegen moesten nemen.
Hij was bovendien nog onzindelijk, en vaak heb ik mijn vader horen zeggen:- Het zou maar beter zijn, als ik hem een schot in zijn hersens joeg.
Hij heeft dat niet gedaan. Het dier, dat wij geeltje hadden gedoopt, is in zijn eigen mooie dood gestorven, of liever zijn lelijke dood, want hij heeft drie dagen lang gezieltoogd, terwijl mijn moeder al die tijd weinig anders deed dan hem warme kompressen op de buik leggen. Bij mij is later die gedachte ook wel opgekomen:- Het zou maar beter zijn als ik haar een schot in de hersens joeg.
En ik heb het niet gedaan. Het was een andere die... Wat ik probeer u te laten begrijpen, waarde rechter, dat is dat zij bij ons op de meest natuurlijke wijze het huis binnen is gekomen, en dat zij daar op de meest natuurlijke wijze ter wereld is gebleven.
Mooier nog. Wanneer het gaat om dit soort van fataliteiten, onontkoombare dingen, dan lijkt het wel of iedereen zich beijvert om het lot een handje te helpen; of iedereen er op uit is om het te vleien.
Na een paar dagen begonnen mijn vrienden me regelmatig te vragen:- Hoe gaat het met Armande?
En ze vonden het heel gewoon dat ze bij mij was, dat aan mij de vraag werd gesteld, hoe het met haar ging. Na twee weken kreeg ik, toen de ziekte haar gewone verloop had, op diezelfde toon van vanzelfsprekendheid, waarin toch zoveel besloten lag, te horen:- Die vrouw is een wonder.
Met de suggestie, begrijpt u, dat ik al werd beschouwd als haar bezitter. Mijn moeder zelfs... Ik heb u genoeg over haar verteld, dat u haar nu kent... Haar zoon laten trouwen, goed, omdat ik geen pastoor had willen worden... Maar dan uitdrukkelijk onder voorwaarde dat het huis van haar bleef, en dat zij het naar haar inzichten zou blijven bestieren...
Welnu dan, waarde rechter, het was mijn moeder die het eerst heeft gezegd, toen Armande toch eigenlijk nog maar alleen bij ons was als vrijwillige verpleegster, het was mijn moeder die op een avond, toen ik er mij over verwonderde doperwtjes voorgezet te krijgen, die op een andere manier waren klaargemaakt dan zoals bij ons thuis, heeft gezegd:- Ik heb Armande gevraagd, hoe zij ze het lekkerste vond. Zij heeft mij het recept gegeven. Vind jij ze zo niet lekker? Armande heeft mij prompt Charles genoemd en zij ook heeft mij gevraagd, haar bij haar voornaam te noemen. Zij was niet behaagziek. Ik heb haar zelfs in ons huwelijk altijd heel correct gekleed gezien, en ik herinner mij hoe ik van haar heb horen zeggen:- Mevrouw Alavoine, dat is net een wandelend standbeeld. Toen Anne-Marie weer beter was, kwam zij haar nog bijna elke dag opzoeken. Daar Mama vrijwel geen tijd had om met de kinderen uit te gaan, kwam zij ze ophalen en ging met hen een luchtje scheppen in de tuin van de Prefectuur. Mijn moeder zei tegen mij:- Ze is dol op je dochtertjes.
Een van de patiënten versprak zich:- Ik ben net uw vrouw en uw dochtertjes tegengekomen, toen ze in de rue de la République de hoek omkwamen. En Anne-Marie zei op zekere dag, toen we allemaal samen aan tafel zaten, doodernstig:- Dat heeft mama Armande me gezegd...
Toen wij zes maanden later trouwden, bestierde zij al lang het huishouden, het gezin; en het scheelde niet veel, of de mensen uit de stad zouden van mij hebben gezegd, niet: "Dat is dokter Alavoine... " maar: "Dat is de aanstaande echtgenoot van mevrouw Armande... " Heb ik het recht om te beweren, dat ik dat niet heb gewild? Ik heb er in toegestemd. Om te beginnen waren daar mijn twee dochtertjes.
"Ze zullen zo blij zijn, een Mama te hebben... "Mijn moeder begon oud te worden, en al wilde ze dat niettoegeven, dat gedribbel van 's morgens vroeg tot 's avondslaat begon boven haar krachten te gaan.
Vooruit! Laat ik volkomen eerlijk zijn. Anders, waarderechter, heeft deze brief aan u geen zin. Ik zal u in tweewoorden mijn geestesgesteldheid van toen samenvatten. Primo: lafheid. Secundo: ijdelheid.
Lafheid, omdat ik niet de moed bezat, nee te zeggen, ledereen was tegen mij. Iedereen stuurde, uit een soort van stilzwijgende afspraak, op dat huwelijk toe. Nu begeerde ik echter dat wonder van een vrouw niet. Ik heb ook Jeanne, mijn eerste vrouw, niet bepaald begeerd, maar in die tijd was ik te jong, ik trouwde om te trouwen. Ik wist, toen ik met haar trouwde, niet dat zij een groot deel van mijn eigen wezen onbevredigd zou laten en dat ik mijn leven lang zou worden gekweld door het verlangen om haar te bedriegen.
In het geval van Armande wist ik dat wel. Ik zal u een belachelijke bekentenis doen. Veronderstel eens, dat de conventies, de fatsoenlijkheid niet bestaan hadden. Dan zou ik liever getrouwd zijn met Laurette, het meisje uit Ormois, met haar brede blanke dijen, dan met de dochter van meneer Hilaire de Lanusse.
Wat zeg ik? Liever nog dan haar zou ik dat kleine dienstmeisje, Lucile, hebben gehad, met wie ik wel eens in liefde ben geweest, zonder dat zij tijd had een schoen weg te zetten, die zij bezig was te poetsen en die zij, koddig genoeg, in de hand hield.
Maar ik had me net in de stad gevestigd. Ik woonde in een mooi huis. Alleen al dat geluid van voetstappen op het fijne grind in de tuinpaden was voor mij als het ware een teken van weelde en ik had mezelf een cadeautje gegeven, waarin ik al lang zin had, een draaiende watersproeier voor de gazons.
Het was geen lichtvaardige uitspraak, waarde rechter, toen ik tegen u volhield, dat een generatie meer of minder van beslissende betekenis kan zijn.
Armande had, ik weet wel niet hoeveel generaties voorsprong. Hoogstwaarschijnlijk hebben haar voorouders - zulke mensen hebben we er heel wat in de Vendée, - zich verrijkt aan de verbeurdverklaarde landerijen, ten tijde van de Revolutie, en hebben zij zich later dat woordje "de" aangeschaft. Ik doe mijn uiterste best, dat ziet u, om de waarheid zo dicht mogelijk te benaderen. God mag weten of, zoals heter met mij voorstaat, een beetje meer of minder eigenlijk nog wel van belang is. Ik meen zo oprecht te zijn, als een mens maar kan zijn. En ik ben zo helder van geest als een mens pas wordt, wanneer hij eenmaal aan de andere kant is komen te staan.
Desondanks ben ik mij bewust, tekort te schieten. Alles wat ik tot dusver heb gezegd, is waar en het is niet waar. En toch heb ik avond aan avond, als ik mijn volle lengte naast Armande in bed lag en de slaap niet kon vatten, mezelf deze vraag voorgelegd, en mij afgevraagd, waarom zij zich daar naast mij bevond.
En ik vraag me nu af, waarde rechter, en dat is nog erger, of u, nadat u deze brief van mij hebt gelezen, diezelfde vraag niet ook bij u zult voelen opkomen, niet wat mij aangaat, maar wat uzelf betreft. Ik ben met haar getrouwd.
En daarna? Meteen die avond al sliep zij bij mij in bed. Meteen die avond al ben ik met haar naar bed geweest, heel onbevredigend, van haar kant zowel als van de mijne, omdat ik me geneerde, dat ik zo transpireerde - ik transpireer heel gauw - en omdat ik me zo onhandig en onervaren voelde.
Weet u wat voor mij het moeilijkste is geweest? Om haar op de mond te zoenen. Vanwege haar glimlach. Want dag en nacht glimlacht zij precies eender, die uitdrukking ligt van nature op haar gezicht. Het is echter niet gemakkelijk om een dergelijke glimlach te zoenen.
Na tien jaren had ik nog het gevoel, wanneer ik er bovenop kroop, zoals mijn vader zou hebben gezegd, dat zij mij uitlachte.
Wat heb ik niet over haar gedacht! U kent het huis niet. Iedereen zal u vertellen, dat het een van de aardigste woningen van La Roche-sur-Yon is geworden. Zelfs de paar meubelen van onszelf, die er zijn-overgebleven, zijn er zo heel anders gaan uitzien, dat moeder en ik ze amper herkennen. Inderdaad! voor mij is het altijd haar huis geweest. Je eet er uitstekend, maar het is haar keuken. De vrienden? Een jaar later beschouwde ik ze niet meer als mijn vrienden, maar als de hare.
En ze hebben trouwens ook haar partij gekozen, toen laterdie geschiedenis zich afspeelde, allemaal, ook degenen die ik als mijn intimi beschouwde, met wie ik college heb gelopen, met wie ik als jongen heb gespeeld.
- Jij geluksvogel, dat je zo'n vrouw hebt opgescharreld! Ja, waarde rechter. Ja, mijne heren. Ik geef me daarvan in alle nederigheid rekenschap. En juist omdat ik me daarvan rekenschap heb gegeven, dag in dag uit, tien jaren lang. Kom! Daar raak ik weer op zijpaden. Maar ik heb ook zo sterk de indruk, dat het met een klein beetje inspanning mogelijk moet zijn om eens en voorgoed de zaak tot op de grond te doorzien!
In de geneeskunde is het vooral de diagnose, waarop het aankomt. Ben je de ziekte eerst maar op het spoor, dan is het alleen nog maar een kwestie van routine of van het lancet. Waar ik zo achterheen zit, is dan ook juist een diagnose.
Ik heb niet van Jeanne gehouden en ik heb me nooit afgevraagd of ik van haar hield. Ik heb van niet een van de meisjes gehouden, waarmee ik wel naar bed ben geweest. Ik had daar geen behoefte aan, ik verlangde er niet naar. Wat zeg ik? Het woord liefde scheen mij, behalve dan in de vulgaire uitdrukking: in de liefde gaan, een woord toe, dat je uit een soort van schaamte niet uitspreekt. Dan gebruik ik nog liever het woord syfilis, dat precies uitdrukt wat er mee is bedoeld. Spreken ze op het platteland soms van liefde? Bij ons zeggen ze:- Ik heb onder een slootswal een nummertje gemaakt met die meid van Zus-en-zo...
Mijn vader hield echt wel van mijn moeder, en toch ben ik ervan overtuigd dat hij tegen haar nooit het woord liefde heeft gebruikt. Wat Mama betreft, ik kan me niet voorstellen dat zij bepaalde sentimentele frases zou zeggen, die je in de bioscoop hoort of die je in romans leest. Ook tegen Armande heb ik niet van liefde gesproken. Op zekere avond, toen ze bij ons thuis, tussen mijn moeder en mij in, zat te eten, werd er gesproken over de kleur van de gordijnen, die er voor de eetkamer moesten worden gekocht. Zij zag ze rood, nogal fel rood, wat Mama deed schrikken.
- Neem me niet kwalijk, mompelde zij met haar glimlach. Ik spreek er over alsof het over mijn eigen huis ging.
En ik hoorde mezelf antwoorden, zonder dat ik daar van tevoren ook maar aan had gedacht, zonder het me bewust te zijn, als een banale beleefdheidsfrase:- Het ligt alleen aan jezelf om dat waar te maken.
Zo is het met dat huwelijksaanzoek gegaan. Een ander is er nooit geweest.
- Je maakt maar een grapje, Charles.
Die arme Mama van mij ondersteunde. me nog:- Charles maakt nooit grapjes.
- Wil je heus dat ik mevrouw Alavoine wordt?
- In elk geval - nog steeds is het mijn moeder, die de pas markeert - zouden de kleintjes erg blij zijn.
- Wie weet?... Bent u niet bang dat ik teveel drukte in uw huis zou veroorzaken?
Als Mama het eens had geweten! Bedenkt u wel dat Armande altijd erg aardig tegen haar heeft gedaan. Zij gedroeg zich volkomen als de doktersvrouw, die waakt over het gemak, de rust en de bekendheid van haar echtgenoot. Altijd heeft zij, onveranderlijk, met een aangeboren tact — u hebt dat zelf kunnen merken tijdens haar verhoor — gedaan wat zij moest doen.
Was het niet haar eerste taak om mij te ontbolsteren, want zij bezat immers meer beschaving dan ik, en ik kwam van het platteland om carrière te maken in de stad? Diende zij mijn spraak niet zoveel mogelijk te verfijnen, mijn dochtertjes te omringen met een deftiger sfeer dan die, waaraan mijn moeder en ik gewend waren?
Dat alles heeft zij volbracht met een gemak als zij alleen bezit, met een bijzondere tact. O! Dat woord!...
- Zij is werkelijk bijzonder! Hoe vaak heb ik me dat niet in alle toonaarden horen toevoegen in die tien jaren. Je hebt een bijzondere vrouw.
En ik kwam thuis met een gevoel van onrust, zo overtuigd van mijn minderwaardigheid, dat ik het liefst bij het meisje in de keuken was gaan eten.
Wat Mama betreft, waarde rechter, zij kreeg zwarte of grijze kleren, deftige en waardige kleren, zelfs haar kapselwerd veranderd — vroeger zakte haar toetje altijd af, — en zij werd neergezet in de salon voor een keurig naaitafeltje. Ze mocht, met het oog op haar gezondheid, niet meer voor negen uur beneden komen, en ze kreeg haar ontbijt op bed geserveerd, zij die thuis het vee voederde, de koeien, de kippen en de varkens, voordat zij aan tafel kwam. Ze kreeg, op de feestdagen en op de verjaardagen, smaakvolle geschenken, waaronder ook echte sieraden voor oude dames.
- Vind je niet Charles, dat Mama er deze zomer een beetje vermoeid uitziet?
Maar ditmaal was het een vergeefse poging, die werd aangewend om haar naar Evian te sturen en haar daar te laten kuren voor haar lever, die niet te best meer is. En dat alles, waarde rechter, is voortreffelijk. Alles wat Armande heeft gedaan, wat zij doet, wat zij zal doen, is uitstekend. Begrijpt u, hoe wanhopig dat is? Haar optreden als getuige was niet dat van een weeklagende of haatdragende echtgenote. Ze verscheen niet in rouwkleren. Ze heeft de samenleving niet aangespoord om mij te straffen, evenmin als zij trouwens een beroep heeft gedaan op het medelijden. Ze deed gewoon en rustig. Ze was zichzelf: beheerst.
Zij was het, die op de gedachte is gekomen om mr. Gabriël in de arm te nemen, de vermaarde "scheur" van de balie, die tegelijk ook de duurste advocaat is; zij ook is het geweest die heeft gedacht dat het pas zou geven als de Vendée, aangezien ik in zeker opzicht tot La Roche-sur-Yon behoorde, zou zijn vertegenwoordigd door haar beste advocaat. Zij heeft op de vragen geantwoord met een natuurlijkheid die de algemene bewondering heeft gewekt, en meer dan eens verwachtte ik dat een deel van het publiek zou gaan applaudisseren.
Herinnert u zich de toon waarop zij, toen mijn misdaad ter sprake kwam, heeft gezegd:- Ik heb niets over die vrouw te zeggen... Ik heb haar drie of viermaal thuis ontvangen, maar ik ken haar zo weinig...
Zonder haat, zoals in de kranten zorgvuldig werd onderstreept. Bijna zonder bitterheid. En met welk een waardigheid!
Kijk, waarde rechter. Mij dunkt dat ik het woord heb gevonden zonder het te willen. Armande is waardig. Zij is de waardigheid in persoon. En probeert u zich dat nu eens voor te stellen: tien jaren lang dag in dag uit samen te leven met de Waardigheid, probeert u zichzelf eens te zien in één bed met de Waardigheid.
Het is mis dat ik dit zeg. Het is allemaal niet waar, volkomen niet waar. Dat weet ik, maar ik heb het nog maar net ontdekt. Daarvoor heb ik de grote sprong moeten maken. Toch ben ik wel genoodzaakt om u uit te leggen, om te proberen u te doen begrijpen, hoe mijn geestestoestand daarvóór is geweest, gedurende de jaren van mijn huwelijksleven. Hebt u ooit gedroomd dat u getrouwd was met uw onderwijzeres? Welnu dan, dat is mij, waarde rechter, in wezen overkomen. Mijn moeder en ik, wij hebben tien jaren lang geleefd als op school, in de hoop op een goed cijfer, in de vrees voor een slechte aantekening. En voor mijn moeder duurt dat leven nog voort.
Stelt u zich voor dat u in een kalme provinciestraat loopt, op een warme namiddag in augustus. De straat is in tweeën verdeeld door de lijn die de schaduwkant scheidt van de zonzijde. U loopt op het trottoir, dat overgoten is met licht, en uw schaduw gaat met u mee, bijna naast u, zo ziet u, doormidden gebroken, waar de huizen met hun witte muren een hoek maken met het trottoir.
Stelt u zich verder voor... Doet u nu even uw best... Plotseling is die schaduw, die u vergezelde, verdwenen... Zij is niet van plaats veranderd, zij komt niet achter u aan, omdat u van richting bent veranderd. Ik zeg wel degelijk: zij is verdwenen.
En daar staat u nu eensklaps, zonder schaduw in de straat. U draait u om en u vindt haar nergens. U kijkt naar uw voeten en uw voeten staan in een plas van licht. De huizen aan de andere kant van de straat bezitten nog steeds hun koele schaduw. Er komen twee mensen voorbij, die genoegelijk babbelen, en hun schaduw gaat voor hen uit, beweegt in hetzelfde ritme, maakt precies dezelfde gebaren als zij. Daar heb je een hond aan de rand van het trottoir. Ook die bezit zijn eigen schaduw.
Dan betast u uzelf. Uw lichaam voelt onder uw handen net aan als anders. U loopt snel een paar passen door en dan blijft u abrupt staan, in de hoop uw schaduw weer te vinden. U draaft. Ze is er nog steeds niet. U draait u een halve slag om en er is geen spoor van een donkere plek op het glinsterende plaveisel.
De wereld is vol geruststellende schaduwen. De kerk op het plein overdekt daarmee op haar eentje een heel grote ruimte, waarin een paar oude mensen zitten uit te blazen. U droomt niet. U hebt geen schaduw meer en nu spreekt u, in uw grote angst, een voorbijganger aan.
- Pardon meneer...
Hij blijft staan. Hij kijkt u aan. Dus u bestaat, al hebt u uw schaduw dan ook verloren. Hij staat in afwachting van wat u hem hebt te vragen.
- Dat is toch het marktplein daarginds?
En hij houdt u voor een halve gek, of voor een vreemdeling. Kunt u zich de angst voorstellen van zo alleen, zonder schaduw, rond te dolen in een wereld, waar ieder de zijne bezit? Ik weet niet of ik dat heb gedroomd of dat ik het ergens heb gelezen. Toen ik hierover tegen u begon te praten, meende ik een vergelijking te bedenken later kwam mij de angst van de man zonder schaduw bekend voor, alsof ik die aan den lijve had ervaren, en alsof dat vage herinneringen wakker riep, en dat is de reden waarom ik denk aan de vergeten droom.
Jarenlang, ik weet niet precies hoe lang, me dunkt vijf of zes jaren, heb ik in de stad rondgelopen, net als iedereen. Ik geloof dat ik, als iemand mij had gevraagd of ik gelukkig was, verstrooid zou hebben geantwoord: ja. Zo ziet u dat alles wat ik u tot dusver had verteld, niet helemaal nauwkeurig was.
In huis liep alles op rolletjes, de inrichting werd steeds comfortabeler en knusser. Mijn dochters werden groter, de oudste deed haar eerste communie. Mijn praktijk groeide uit, geen praktijk van rijke lui, maar veeleer van kleine burgermensen. Dat brengt wel niet zoveel per visite op, maar de kleine burgers betalen contant; vaak komen ze je spreekkamer binnen met het geld voor het consult al in de hand. Ik heb geleerd om correct bridge te spelen en dat heeft memaanden bezig gehouden. We hebben een auto gekocht en daarmee ging weer een tijdje heen. Ik ben weer tennis gaan spelen, omdat Armande tennis speelde, waarmee heel wat avonden gevuld waren.
Dat alles bij elkaar, die kleine nieuwigheidjes, dat hopen op een nieuwe verbetering, dat uitzien naar kleine genoegens, kleine vreugden, banale voldoeningen, heeft me per slot van rekening vijf of zes jaren van mijn leven bezig gehouden. - De volgende zomer gaan wij met vakantie naar zee. Een ander jaar was er wintersport. Weer een ander jaar nog iets anders.
Wat die geschiedenis van de schaduw betreft, daarmee is het niet zo plotseling gegaan, als met mijn man in die straat. Maar ik heb geen duidelijker beeld kunnen vinden. Ik kan het zelfs bij benadering niet op een jaar af zeggen. Mijn humeur is ogenschijnlijk niet veranderd, mijn eetlust is niet verminderd, en mijn werklust is altijd even groot gebleven.
Op een gegeven ogenblik begon ik, doodeenvoudig met andere ogen om mij heen te zien en ik zag een stad, die mij vreemd voorkwam, een aardige stad, heel keurig, heel licht, heel netjes, een stad waar iedereen mij vriendelijk groette. Waardoor heb ik toen dat gevoel van leegte gekregen? Ik begon ook tegen mijn huis aan te kijken en ik vroeg mij af, waarom dat mijn huis was, in welk verband die kamers, die tuin, dat hek met de koperen plaat waarop mijn naam voorkwam stonden tot mij.
Ik keek naar Armande en dan moest ik mezelf telkensvoorhouden dat zij mijn vrouw was.
Waarom?
En die beide meisjes die mij Papa noemden... Ik zeg het u nog eens, dat alles is niet opeens gekomen want in dat geval zou ik me ernstig zorgen hebben gemaakt, over mezelf en zou ik een confrater zijn gaan raadplegen. Wat deed ik daar, in een vredig stadje, in een aardig comfortabel huis temidden van mensen die tegen mij glimlachten en die me vertrouwelijk de hand drukten? En wie had de indeling van mijn dagen vastgesteld, waaraan ik zo zorgvuldig vasthield, als hing mijn leven ervan af? Wat zeg ik! Als had de Schepper het, in den beginne, voorbeschikt dat deze tijdsindeling onverbiddelijk de mijne zou zijn!
We kregen vaak bezoek, twee of drie maal in de week. Goede vrienden, die hun vaste dagen hadden, hun gewoonten, hun eigenaardigheden, hun eigen stoel. En met een zekere ontsteltenis sloeg ik ze gade, en zei bij mezelf: "Wat heb ik met hen te maken?"Het was net alsof mijn blik te scherp was geworden, en alsof die, bijvoorbeeld, eensklaps gevoelig was geworden voor ultraviolette stralen.
En ik alleen was het die de wereld zo zag, die helemaal op mijn eentje rondliep in een heelal, dat er geen weet van had, wat zich met mij afspeelde.
Per slot van rekening had ik zelf jaren en jarenlang voortgeleefd zonder het te merken. Ik had nauwgezet mijn best gedaan, alles gedaan wat men mij had gezegd te doen. Zonder te trachten de reden daarvan te leren kennen Zonder te trachten te begrijpen.
Een mens moet een beroep hebben, en Mama had van mij een dokter gemaakt. Hij moet kinderen hebben en ik had kinderen. Hij moet een huis hebben, een vrouw, en dat alles had ik. Hij moet afleiding hebben, en ik reed auto, ik speelde bridge, tennis. Hij moet vakantie hebben, en ik ging met mijn gezin naar zee.
Mijn gezin! Ik zag ze om me heen zitten in de eetkamer en het scheen wel of ik ze niet herkende. Ik keek naar mijn dochters. Iedereen beweerde dat ze op mij leken. In welk opzicht? Waarom?
En wat deed die vrouw in mijn huis, in mijn bed? En die mensen die geduldig in de wachtkamer zaten te wachten en die ik één voor één binnenliet in mijn spreekkamer?... Waarom?
Ik ging voort met het verrichten van mijn alledaagse bezigheden. Ik was niet ongelukkig, dat moet u niet menen. Maar het was net of ik in een leegte liep. Vervolgens werd ik geleidelijk bevangen door een vaag verlangen, zo vaag dat ik niet weet hoe ik daarover moet spreken. Er ontbrak mij iets en ik wist niet wat. Het komt nogal eens voor, dat mijn moeder, tussen de maaltijden in, zegt: "Ik geloof dat ik een beetje honger heb... " Zij is er niet zeker van. Het is een vaag onbehagen dat zij fluks probeert te bestrijden door een boterham te eten of een stukje kaas.
En ik, ik had kennelijk ook honger, maar honger waarnaar? Het begon zo onopvallend, dat het mij onmogelijk is, ik zeg dat nog eens, om het begin van dat gevoel van onbehagen ook maar bij benadering op een of twee jaar aan te geven. Ik werd het mij niet bewust. We worden er zo sterk op afgericht om te denken dat dat wat bestaat, inderdaad bestaat, dat de wereld werkelijk is zoals wij haar zien, dat je zus of zo moet doen en niet anders... Ik haalde de schouders op. "Bah! Een tikje moedeloosheid... "Was dat soms te wijten aan Armande, die me niet voldoende de vrije teugel liet? Dat bedacht ik op zekere dag, en van dat ogenblik af was het Armande, en zij alleen, of bijna alleen, die de belichaming werd van de al te rustige stad, het al te vredige huis, het gezin, het werk, alles wat er al te zeer alledaags was in mijn bestaan. "Haar wil is het, dat het zo gaat... " Zij was het die me belette vrij te zijn, het leven te leiden van een echte man. Ik begon op haar te letten. Ik bespiedde haar. Alles wat ze zei, al haar gebaren, versterkten mij in mijn mening.
"Zij heeft doorgezet dat het huis werd wat het is, dat ons bestaan op die bepaalde manier werd ingedeeld, dat mijn leven zou verlopen naar haar inzichten... " Dat, waarde rechter, heb ik nu onlangs leren inzien. Armande nam geleidelijk in mijn ogen, zonder het te weten, de gestalte aan van het Lot. En in opstand tegen dat Lot, ben ik in opstand gekomen tegen haar. "Zij is zo jaloers dat ze me geen ogenblik vrijheid laat... " Was dat uit jaloezie? Dat betwijfel ik nu wel eens. Misschien was het alleen maar omdat zij vindt dat. de plaats van een vrouw naast haar man is?
Ik moest in die tijd echt een keer naar Caen, omdat mijn tante gestorven was. Ik ben er op mijn eentje naar toe gegaan. Ik weet niet meer om welke reden Armande thuis is gebleven, waarschijnlijk omdat een van de meisjes ziekwas, want bijna altijd was er een van beiden ziek. Toen ik langs de hoek van dat straatje kwam, herinnerde ik mij opeens dat meisje met haar rode hoedje en dat deed mij de warmte naar het hoofd stijgen. Ik meende te begrijpen, wat mij ontbrak. Die avond ben ik, in mijn rouwkleren, naar de Brasserie Chandivert gegaan, waar het bijna net als vroeger was, alleen met wat meer licht. Me dunkt dat de zaal nu groter is, nog meer naar achteren uitgebouwd. Ik zocht, ik wilde hetzelfde avontuur. Ik keek met een soort van angst alle alleenzittende vrouwen aan. Niet een geleek ook i maar vaag op haar van destijds. Maar wat kon het mij schelen! Ik had behoefte om Armande te bedriegen en ik koos een grote blonde meid uit met een ordinaire glimlach, die een gouden tand had, midden in haar mond.
- Je bent niet hier uit de stad, hè?
Zij heeft me niet meegenomen naar huis, maar naar een hotelletje achter de St. Janskerk. De gebaren, waarmee zij zich uitkleedde, waren zo sprekend die van een hoertje, dat ik ervan walgde, dat ik op een bepaald ogenblik er bijna vandoor was gegaan.
- Wat krijg ik van je?
En eensklaps overviel het mij. Als een drang tot wraak, anders kan ik het niet zeggen. Zij zei, verbaasd, keer op keer, waarbij dan haar gouden tand te zien kwam:- Goed zo, oude jongen!...
Dat was de eerste keer, waarde rechter, dat ik Armande heb bedrogen. Ik deed dat met dezelfde verwoedheid als waarmee ik zou hebben getracht mijn schaduw te hervinden, tot elke prijs.