22


Voor wat ze waard zijn wil ik eens mijn gedachten weergeven over het leven van een Parijse plongeur. Als je goed nagaat is het vreemd dat duizenden mensen in een grote moderne stad de uren dat ze niet slapen doorbrengen met borden wassen in ondergrondse holen. De vraag die ik hier stel is waarom dit zo blijft, waartoe het dient en wie het zo wil houden, tevens waarom ik niet de houding aanneem van een fainéant die alleen maar dwars wil wezen. Ik probeer het bestaan van een plongeur van de maatschappelijke kant te bekijken.

Ik geloof dat we ervan uit moeten gaan dat een plongeur een der slaven van onze moderne wereld is. Niet dat we om hem hoeven te snotteren want hij is beter af dan vele handarbeiders. Maar hij is net zo onvrij als iemand die gekocht en verkocht kan worden, dat wel. Hij doet minderwaardig werk dat geen scholing vereist. Hij verdient net genoeg om in leven te blijven. Zijn enige vacantie is ontslag. Trouwen kan hij niet. Als hij toch trouwt moet zijn vrouw ook gaan werken. Afgezien van een gelukkig toeval of de gevangenis kan hij niet aan dat bestaan ontkomen. Op dit moment werken mannen met een universitaire graad vijftien uur per dag in Parijs als bordenwassers. Men kan niet zeggen dat dit komt omdat ze lui zijn, want iemand die lui is kan geen plongeur wezen. Ze zitten doodeenvoudig gevangen in een sleurgang die nadenken onmogelijk maakt. Als plongeurs überhaupt nadachten, hadden ze allang een vakbond gevormd en waren ze allang in staking gegaan om een betere behandeling te krijgen. Maar ze denken niet na, omdat ze er de tijd niet voor hebben. Hun bestaan heeft hen tot slaven gemaakt.

De vraag is, waarom duurt deze slavernij voort? Doorgaans wordt als vanzelfsprekend aangenomen dat alle werk een nuttig doel dient. Men ziet iemand onaangenaam werk doen en denkt dat de kwestie is opgelost door te zeggen dat dit werk noodzakelijk is: steenkool moeten we nu eenmaal hebben. Werken in de riolen is onaangenaam, maar iemand moet tenslotte in de riolen werken. En zo gaat het ook met het werk van een plongeur. Sommige mensen moeten in restaurants eten en dus moeten andere mensen tachtig uur per week borden wassen. Zo functioneert de beschaving en daarmee af. Dit punt is waard om eens nader bekeken te worden.

Is het werk van een plongeur werkelijk noodzakelijk voor de beschaving? We hebben ergens het gevoel dat het wel 'eerlijk' werk zal zijn want het is hard en onaangenaam en we hebben een soort fetisj van handenarbeid gemaakt. We zien een man een boom omhakken en vergeten daarbij vooral niet dat hij een maatschappelijke behoefte vervult, alleen omdat hij zijn spieren gebruikt. Het komt niet bij ons op dat hij misschien alleen een prachtige boom omhakt om ruimte voor een afschuwelijk standbeeld te maken. Ik geloof dat het met een plongeur ook zo is. Hij verdient zijn brood in het zweet zijns aanschijns, maar daaruit volgt nog niet dat hij iets nuttigs doet. Misschien voorziet hij alleen maar in een luxe die heel vaak geen luxe is.

Neem eens als voorbeeld van wat ik bedoel met luxe die geen luxe is een extreem geval, zoals men het in Europa vrijwel niet tegenkomt. Neem een Indiase riksj a-koelie of een gharry-pony [Indiase pony-taxi - Vert.]. In elke stad in het verre oosten vind je honderden riksj a-koelies, zwarte scharminkels van vijftig kilo in lendedoeken. Sommigen hebben een kwaal, sommigen zijn vijftig jaar. Kilometers en kilometers, in zon en regen, lopen ze in draf tussen de trekhouten, het hoofd gebogen, met zweetdruppels aan hun grijze snor. Als ze te langzaam gaan worden ze door de passagier bahinchut [In India een gemene en onvergefelijke belediging - Vert.] genoemd. Ze verdienen dertig of veertig roepia's per maand en hoesten na enkele jaren hun longen uit. De gharry-pony's zijn magere, nukkige beestjes, goedkoop verkocht, omdat ze nog maar enkele jaren kunnen werken. Hun meester beschouwt de zweep als een vervangingsmiddel voor voer. Het werk dat ze doen laat zich in een wiskundige vergelijking uitdrukken: zweep plus voer is gelijk aan energie. Gewoonlijk is het ongeveer zestig procent zweep en veertig procent voer. Soms is hun nek één grote zwerende wond zodat het tuig de hele dag in het rauwe vlees snijdt. Toch is er nog werk uit ze te krijgen, namelijk door ze zo hard met de zweep te ranselen dat de pijn van achteren nog erger is dan de pijn van voren. Na enkele jaren helpt de zweep ook niet meer en gaat de pony naar de paardeslachter. Dit zijn voorbeelden van onnodig werk want gharry's en riksja's zijn niet werkelijk nodig. Ze bestaan alleen omdat oosterlingen lopen ordinair vinden. Ze zijn een luxe en, zoals iedereen weet die er in gereden heeft, een bijzonder povere luxe. Het kleine beetje gemak dat ze geven weegt bij lange na niet op tegen het lijden van mens en dier.

Zo is het ook met de plongeur. Vergeleken met een riksj a-koelie of een gharry-pony is hij een koning, maar zijn situatie is analoog. Hij is de slaaf van een hotel of een restaurant en zijn slavernij is min of meer nutteloos. Want bestaat er nu wel echt behoefte aan grote hotels en sjieke restaurants? Het heet dat ze in een luxe voorzien, maar in werkelijkheid is het een goedkope imitatie-luxe. Vrijwel iedereen haat hotels. Sommige restaurants zijn beter dan anderen maar een goede maaltijd in een particulier huis kost minder dan men in een restaurant moet uitgeven. Hotels en restaurants moeten er ongetwijfeld zijn, maar het is niet nodig dat honderden mensen daardoor in slavernij leven. Het vele werk in hotels en restaurants heeft met hun eigenlijke functie niet zoveel te maken. Het wordt veroorzaakt door de verlakkerij, de franje van de zogeheten luxe. Wat men sjiek noemt betekent in feite niets anders dan dat het personeel harder moet werken en de klant meer moet betalen. Niemand heeft er voordeel van behalve de eigenaar die weldra een gestreepte villa in Deauville voor zichzelf koopt. Op de keper beschouwd is een 'sjiek' hotel een plaats waar honderd mensen zich een ongeluk werken opdat tweehonderd mensen te veel betalen voor iets dat ze niet werkelijk nodig hebben. Indien de onzin werd weggelaten en het werk gewoon efficiënt werd gedaan zouden de plongeurs maar zes of acht uur per dag hoeven te werken in plaats van tien of vijftien uur.

Indien men toegeeft dat het werk van een plongeur min of meer nutteloos is, dan volgt hieruit vanzelf de vraag: waarom wil men dat dit zo voortduurt? Ik probeer achter de onmiddellijke economische oorzaak te kijken en na te gaan hoe iemand behagen kan scheppen in de gedachte dat er mannen zijn die hun leven lang borden moeten wassen. Want er bestaan zonder twijfel mensen - mensen die in welstand leven - bij wie dit inderdaad zo is. Een slaaf, die niet slaapt dient te werken zei Marcus Cato. Het komt er niet op aan of zijn werk enig nut heeft, hij moet werken omdat werk op zichzelf goed is, voor slaven althans. Deze mentaliteit heerst nog steeds en is de oorzaak van verschrikkelijk veel zinloos gezwoeg.

Ik geloof dat dit instinct om nutteloos werk in de wereld te houden gewoon voortkomt uit angst voor de horde. De horde (zo denkt men) bestaat uit zulke primitieve dieren dat ze een gevaar zouden vormen als ze vrije tijd hadden. Het is veiliger om ze zo druk aan het werk te houden dat ze geen tijd hebben om na te denken. Een rijk man die toevallig eerlijk voor zijn mening uitkomt zal op de vraag wat hij denkt van verbetering van de arbeidsvoorwaarden bijna altijd het volgende soort antwoord geven:

'We weten dat armoede onaangenaam is. Omdat het zo ver van ons afstaat vinden we het eigenlijk wel prettig om onszelf met de gedachte eraan te kwellen. Maar verwacht niet dat we er iets aan zullen doen. We vinden het beroerd voor jullie, het lagere volk, zo goed als we te doen hebben met een kat die de schurft heeft, maar we zullen ons als duivels verzetten tegen verbetering van jullie omstandigheden. Dat zou te gevaarlijk voor ons worden. De huidige stand van zaken bevalt ons best en we zullen niet het risico nemen jullie te bevrijden, al ging het maar om een uur kortere werktijd per dag. En, waarde broeders, aangezien het duidelijk is, dat jullie moeten zweten voor onze reizen naar Italië, zullen wij jullie niet tegenhouden. Voor de rest kunnen jullie barsten.'

Dit is speciaal de houding van intelligente, beschaafde mensen. Waar het in hoofdzaak op neerkomt kan men in honderden essays lezen. Heel weinig beschaafde mensen verdienen minder dan pak weg vijf mille per jaar. Vanzelfsprekend scharen ze zich aan de kant van de rijken omdat ze zich verbeelden dat elke vorm van vrijheid voor de armen een gevaar voor hun eigen vrijheid is. Omdat hij een akelig Marxistisch Utopia als alternatief voorziet wil een ontwikkeld mens de zaken liever laten zoals ze zijn. Misschien heeft hij niet veel op met zijn mede-rijken, maar hij vindt wel dat ook de ordinairste mede-rijke minder vijandig tegenover zijn genoegens staat, meer bij hem hoort, dan de armen en dat hij maar beter aan hun kant kan blijven staan. Het is deze vrees voor een denkbeeldige gevaarlijke horde die maakt dat vrijwel alle intelligente mensen conservatief zijn.

Vrees voor de horde stoelt op bijgeloof en komt voort uit het denkbeeld dat er een of ander geheimzinnig fundamenteel onderscheid bestaat tussen rijk en arm, als waren het twee verschillende rassen, zoals negers en blanken. Maar in werkelijkheid is er geen onderscheid. Het verschil tussen arm en rijk is niets anders dan een kwestie van inkomen, en de doorsnee miljonair is gewoon de doorsnee bordenwasser met een nieuw pak aan. Wissel ze eens om. Wie is dan wie? Wie de rechter en wie de dief? Een ieder die op voet van gelijkheid met arme mensen is omgegaan weet dit heel goed. Maar het vervelende is dat intelligente, ontwikkelde mensen, juist degenen die brede opvattingen zouden moeten hebben, nooit met arme mensen omgaan. Want wat weten de meeste ontwikkelde mensen van armoede af? In mijn exemplaar van de gedichten van Villon heeft de redacteur het nota bene nodig gevonden om bij de regel 'Ne pain ne voyent qu'aux fenestres' een verklarende voetnoot te plaatsen. Zo weinig zelfs kan een ontwikkeld iemand zich voorstellen wat honger is. Door deze onwetendheid ontstaat vanzelf een bijgelovige vrees voor de horde. Een ontwikkeld iemand denkt aan een horde barbaren die alleen maar een dag vrijheid willen om zijn huis te plunderen, zijn boeken te verbranden, hem een machine te laten bedienen of een w.c. te laten schoonmaken. 'Dat nooit,' denkt hij, 'liever onrechtvaardigheid dan die horde op ons los te laten.' Maar omdat er geen wezenlijk onderscheid bestaat tussen arm en rijk ziet hij niet dat het helemaal geen kwestie is van de horde loslaten. In feite is nu de horde los en gebruikt ze - in de gedaante van rijke mensen - haar macht om enorme geestdodende tredmolens te creëren, zoals 'sjieke' hotels.

Om alles nog eens samen te vatten, een plongeur is een slaaf, bovendien een slaaf die stom en grotendeels onnodig werk doet. Uiteindelijk wordt hij aan het werk gehouden omdat men het vage gevoel heeft dat hij gevaarlijk wordt als hij vrije tijd krijgt. En ontwikkelde mensen, die aan zijn kant behoorden te staan, stemmen hiermee in omdat ze niets omtrent hem weten en daardoor bang voor hem zijn. Ik zeg dit over de plongeur omdat ik speciaal zijn geval heb bekeken, maar het geldt in gelijke mate voor talloze andere arbeiders. Dit zijn slechts mijn persoonlijke ideeën over de hoofdzaken - zonder te letten op economische kwesties die er direct mee in verband staan - en als zodanig ongetwijfeld grotendeels gemeenplaatsen. Ik geef ze om te laten zien wat voor gedachten bij je opkomen als je in een hotel werkt.