23

Zodra ik de Auberge de Jehan Cottard had verlaten ging ik naar bed en sliep op een uur na de klok rond. Toen poetste ik voor het eerst in veertien dagen mijn tanden, nam een bad, liet mijn haar knippen en haalde mijn kieren uit de lommerd. Twee heerlijke dagen deed ik niets. Ik ging zelfs in mijn beste pak naar de Auberge, leunde tegen de bar en bestelde een fles Engels bier van vijf franc. Het is een eigenaardige gewaarwording ergens klant te zijn waar je de slaaf van een slaaf bent geweest. Boris vond het jammer dat ik was weggegaan juist nu we lancés waren en we een kans hadden geld te gaan verdienen. Sedertdien heb ik bericht van hem gehad waarin hij me laat weten dat hij honderd franc per dag verdient en een vriendin heeft die tres sérieuse is en nooit naar knoflook ruikt.

Een dag zwierf ik door onze buurt en nam van iedereen afscheid. Die dag vertelde Charlie me over de dood van oude Roucolle de vrek, die vroeger in de buurt had gewoond. Zeer waarschijnlijk loog Charlie zoals gewoonlijk, maar het was een mooi verhaal.

Een of twee jaar voordat ik naar Parijs ging stierf Roucolle, hij was toen vierenzeventig jaar, maar in mijn tijd hadden de buurtmensen het nog steeds over hem. Hij was niet zo'n grote figuur als de beroemde Engelse vrek Daniël Dancer uit de achttiende eeuw of een soortgelijk iemand, maar toch wel een interessant type. Elke ochtend ging hij naar de Parijse Hallen om weggegooide groente op te rapen. Hij at kattevlees, had oude kranten aan zijn lijf in plaats van ondergoed, gebruikte het beschot van zijn kamer voor brandhout en maakte een broek uit een zak, dit alles terwijl hij een half miljoen franc in beleggingen bezat. Het spijt me dat ik hem niet gekend heb.

Zoals vele vrekken kwam Roucolle op een beroerde manier aan zijn eind doordat hij zijn geld in een zwendelaffaire stak. Op zekere dag verscheen er een jood in de wijk, een kwieke, zakelijke jonge vent die een prima manier wist om cocaïne naar Engeland te smokkelen. Natuurlijk is het simpel genoeg om in Parijs cocaïne te kopen en ook het smokkelen op zichzelf is doodeenvoudig. Alleen, er is altijd de een of andere spion die het plan aan de douane en de politie verraadt. Men zegt dat dit vaak dezelfde mensen zijn die de cocaïne verkopen omdat de smokkelhandel in handen is van een grote combinatie die geen concurrentie wenst. Maar de jood zwoer dat er geen gevaar bij was. Hij wist een manier om de cocaïne rechtstreeks uit Wenen te krijgen, en niet via de gebruikelijke kanalen en er hoefde niemand te worden omgekocht. Hij was met Roucolle in contact gekomen door een jonge Pool, een student aan de Sorbonne, die vierduizend franc in het plan zou steken als Roucolle zesduizend bijdroeg. Hiervoor zouden ze tien pond cocaïne kunnen kopen die in Engeland een klein fortuin waard waren.

De Pool en de jood moesten hemel en aarde bewegen om het geld uit Roucolle z'n klauwen te krijgen. Zesduizend franc was niet veel -meer dan dat had hij op zijn kamer in de matras genaaid - maar één cent uitgeven vond hij al verschrikkelijk. De Pool en de jood bewerkten hem wekenlang. Ze legden hem de zaak uit, ze pestten hem, ze probeerden het met mooie praatjes, en met redeneren en ze smeekten hem op hun knieën hun toch het geld te geven. De oude man was half krankzinnig. Hij werd heen en weer geslingerd tussen begeerte en angst. Met zijn hele ziel hunkerde hij naar de vijftigduizend franc winst die hij misschien kon maken en toch durfde hij zijn geld niet op het spel te zetten. Met het hoofd in de handen zat hij kreunend in een hoek. Soms schreeuwde hij het uit van ellende. Meermalen knielde hij neer (hij was erg vroom) en bad om kracht, maar hij kon er niet toe komen zijn geld uit handen te geven. Maar eindelijk, meer van uitputting dan van iets anders, zwichtte hij plotseling. Hij sneed de matras open waarin zijn geld was verstopt en gaf de jood zesduizend franc.

Dezelfde dag nog bracht de jood de cocaïne en verdween prompt. Intussen wist de hele buurt van de zaak, wat geen wonder was na alle herrie die Roucolle erover gemaakt had. Direct de volgende morgen deed de politie een inval en doorzocht het hotel.

Roucolle en de Pool wisten zich geen raad. Beneden was de politie begonnen het hele hotel, kamer voor kamer, uit te kammen en daar lag dat grote pak cocaïne op tafel en er was geen kans om via de trappen weg te komen. De Pool was ervoor om het goedje uit het raam te gooien, maar Roucolle wou er niet van horen. Charlie vertelde me dat hij er bij was geweest. Toen ze Roucolle het pakje probeerden af te nemen, zo vertelde Charlie, drukte de oude man het tegen zijn borst en ofschoon hij al vierenzeventig was vocht hij als een bezetene. Hij was gek van angst, maar hij ging liever de gevangenis in dan dat hij zijn geld weggooide.

Eindelijk, toen de politie nog maar één verdieping lager was, kreeg iemand een idee. Een man op Roucolle's verdieping had twaalf bussen toiletpoeder die hij op provisie verkocht. Het idee was nu om de cocaïne in de bussen te doen en dan voor toiletpoeder te laten doorgaan. De poeder werd vlug uit het raam gegooid en vervangen door de cocaïne, daarna werden de bussen voor iedereen zichtbaar op Roucolle's tafel gezet, alsof er niets te verbergen viel. Enkele minuten later kwam de politie de kamer van Roucolle doorzoeken. Ze beklopten de muren, keken in de schoorsteen, keerden de laden ondersteboven en onderwierpen de vloerplanken aan een kritisch onderzoek. Maar net toen ze al op het punt stonden er maar mee op te houden omdat ze niets gevonden hadden zag de inspecteur de bussen op de tafel.

'Tiens,' zei hij, 'bekijk die bussen eens. Die had ik nog niet gezien. Wat zit er in?'

'Toiletpoeder,' zei de Pool zo kalm als hij kon. Maar tegelijkertijd liet Roucolle van schrik een luid gekreun horen en de politie kreeg onmiddellijk argwaan: Ze maakten een van de bussen open en schudden hem leeg. De inspecteur rook aan de inhoud en zei dat het volgens hem cocaïne was, waarop Roucolle en de Pool bij alle heiligen zwoeren dat er alleen toiletpoeder in de bussen zat. Maar het hielp ze niet; hoe meer ze protesteerden, hoe wantrouwender de politie werd. De beide mannen werden gearresteerd en naar het politie-bureau gebracht, met de halve buurt achter zich aan.

Op het bureau werden Roucolle en de Pool door de commissaris ondervraagd, terwijl een van de bussen cocaïne voor een analyse werd weggebracht. Charlie vertelde dat Roucolle een onbeschrijfelijke scène maakte. Hij huilde, bad, sprak zichzelf tegen en gaf plotseling de Pool van alles de schuld en wel zo luid dat het een halve straat ver te horen was. De politie-agenten lachten zich slap om hem.

Na een half uur kwam een agent terug met de bus cocaïne en een briefje van de analyst. Hij lachte.

'Dit is geen cocaïne, monsieur,' zei hij.

'Wat, geen cocaïne?' zei de commissaris. 'Mais, alors - wat is het dan wel?'

'Het is toiletpoeder.'

Roucolle en de Pool werden direct vrijgelaten, van elke blaam gezuiverd, maar ze waren erg kwaad. De jood had hen bedrogen. Naderhand, toen de opwinding voorbij was, bleek dat hij dezelfde truc met twee andere mensen in de buurt had uitgehaald.

De Pool was allang blij dat hij er zo afkwam, al had hij dan zijn vierduizend franc verspeeld, maar de arme oude Roucolle was totaal gebroken. Hij ging onmiddellijk naar bed en die hele dag en de halve nacht hoorden ze hoe hij lag te woelen en in zichzelf te mompelen. En soms schreeuwde hij zo hard als hij kon!

'Zesduizend franc! Nom de Jésus-Christ! Zesduizend franc!'

Drie dagen later kreeg hij een soort beroerte en nóg veertien dagen later stierf hij van verdriet, zei Charlie.