2

Het leven in de buurt. Onze bistro bijvoorbeeld, aan de voet van het Hotel des Trois Moineaux. Een piepklein, half ondergronds kamertje met een bakstenen vloer en tafels met wijnvlekken en een foto van een begrafenis met het opschrift 'Crédit est mort.' en werklui in rode sjerpen bezig met grote knipmessen worst te snijden; en Madame F., een prachtige boerenvrouw uit Auvergne met het gezicht van een eigenzinnige koe, de hele dag 'voor haar maag' Malaga drinkend; io en gedobbel om apéritifs en liedjes over 'Les Fraises et Les Fran-boises' en over Madeion die zei: 'Comment épouser un soldat, moi qui aime tout le regiment?'; en soms gevrij in het bijzijn van iedereen. Het halve hotel kwam 's avonds in de bistro bij elkaar. Ik wou dat er in Londen een pub met een kwart van al die vrolijkheid te vinden was.

Men hoorde wonderlijke conversaties in de bistro. Als voorbeeld laat ik Charlie, een der plaatselijke rariteiten, voor u aan het woord.

Charlie was een jongeman uit een gegoede familie en had een dito opvoeding gehad. Hij was van huis weggelopen en leefde van wat hij zo nu en dan kreeg toegestuurd. Erg blozend en jong, met de frisse wangen en het zachte bruine haar van een lieve kleine jongen en buitengewoon rode en vochtige lippen als kersen - zo moet u zich Charlie voorstellen. Hij heeft hele kleine voetjes en abnormaal korte armpjes. Kuiltjes in zijn handen zoals een baby. Hij heeft voor de gewoonte om al pratend te dansen en capriolen te maken alsof hij zo gelukkig is en zo vol leven zit dat hij geen ogenblik kan stilstaan. Het is drie uur in de middag. Er is niemand in de bistro behalve Madame F. en een of twee mannen zonder werk. Maar het maakt Charlie niets uit tegen wie hij praat zolang hij het maar over zichzelf kan hebben. Hij declameert als een redenaar op een barricade waarbij hij de woorden op zijn tong laat rollen en met zijn korte armpjes gesticuleert. Zijn kleine, nogal varkensachtige oogjes schitteren van enthousiasme. Op de een of andere manier is hij uiterst walgelijk om aan te zien.

Hij heeft het over de liefde, zijn geliefkoosd onderwerp.

'Ah, l'amour, Vamour! Ah, que les femmes m'ont tué! Helaas, messieurs et dames, de vrouwen zijn mijn ondergang geweest, mijn ondergang die mij geen hoop meer laat. Op mijn tweeëntwintigste ben ik totaal versleten en opgebruikt. Maar wat heb ik niet allemaal geleerd, welke afgronden van wijsheid heb ik niet gepeild! Hoe groots is het de ware wijsheid te hebben verworven, om in de hoogste betekenis van het woord een beschaafd man te zijn geworden, raffiné, vicieux,' enz. enz.

Messieurs et dames, ik merk dat u droevig bent. Ah, mais la vie est belle - u moet niet treurig zijn. Ik smeek u, wees wat opgewekter!

Fill high ze bowl vid Samian wine,

Ve vill nog sink of semes like zese!*

(* Fill high the bowl with Samian wine, We will not think of themes like these!

Vul de bokaal met Samos-wijn

Aan zulke dingen willen wij niet denken!

Uit de Rubayat van Omar Khayyam - Vert.)

Ah, que la vie est belle! Luister, messieurs et dames, uit de volheid van mijn ervaring wil ik u over de liefde spreken. Ik wil u duidelijk maken wat de ware bedoeling van de liefde is, de ware ontvankelijkheid, het hogere verfijnde genot dat alleen de beschaafde mens kent. Ik wil u over de mooiste dag van mijn leven vertellen. Helaas is voor mij de tijd waarin ik een dergelijk geluk kon smaken voorbij, voor altijd voorbij. De mogelijkheid, zelfs het verlangen ernaar bestaat niet meer.

Luister dan nu. Het was twee jaar geleden. Mijn broer was in Parijs - hij is advocaat - en mijn ouders hadden hem gezegd dat hij mij eens moest opzoeken om samen te gaan dineren. Wij haten elkaar, mijn broer en ik, maar mijn ouders wilden het nu eenmaal. Wij dineerden en onder het diner werd hij erg dronken van drie flessen Bordeaux. Ik bracht hem naar zijn hotel terug en onderweg kocht ik een fles cognac en toen we er waren liet ik mijn broer een tumbler vol ervan drinken - ik zei hem dat het iets was om weer nuchter te worden. Hij dronk het op en viel onmiddellijk neer als iemand die een toeval krijgt - smoordronken. Ik tilde hem op en zette hem met zijn rug tegen het bed. Toen zocht ik zijn zakken na. Ik vond elfhonderd franc en daarmee repte ik mij de trappen af, sprong in een taxi en ontsnapte. Mijn broer kende mijn adres niet - ik was veilig.

Waar gaat een man heen als hij geld heeft? Naar de bordels natuurlijk. Maar u veronderstelt toch niet dat ik mijn tijd ging verknoeien met de een of andere uitspatting die alleen voor arbeiders goed genoeg is? Wat drommel, men is een beschaafd man! Ik was kieskeurig, veeleisend, begrijpt u, met duizend franc op zak. Het werd middernacht voordat ik vond wat ik zocht. Ik was in aanraking gekomen met een zeer elegante jongen van achttien jaar, gekleed en smoking en met zijn haar à l'américaine geknipt en wij spraken met elkaar in een rustige bistro, een eindje buiten de boulevards. Wij begrepen elkaar goed, die jongen en ik. Wij hadden het over alles en nog wat en we bespraken de wijze waarop we ons zouden kunnen vermaken. Weldra namen we samen een taxi en reden weg.


De taxi stopte in een smalle, verlaten straat met het flikkerende licht van een enkele gaslamp aan het eind. Er waren donkere plassen tussen de stenen. Aan een kant liep de hoge blinde muur van een klooster. Mijn gids bracht mij bij een hoog, vervallen huis met luiken voor de ramen en klopte verscheidene keren op de deur. Spoedig klonk het geluid van voetstappen, er werden grendels weggeschoven en de deur ging een stukje open. Er kwam een hand om de deur. Het was een grote, kromme hand die ons met de palm naar boven onder de neus werd gehouden en geld verlangde.

Mijn gids stak zijn voet tussen de deur. "Hoeveel moet je hebben?" zei hij.

"Duizend franc," zei een vrouwenstem. "Direct betalen of je komt er niet in."

Ik stopte duizend franc in de hand en gaf de resterende honderd aan mijn gids: hij zei goede nacht en verliet mij. Ik hoorde de stem daar binnen de bankbiljetten tellen en toen jstak een magere oude kraai van een vrouw in een zwarte japon haar neus naar buiten en bekeek mij eerst argwanend voordat ze mij binnen liet. Binnen was het erg donker: ik kon niets zien behalve de vlam van een gasbrander die een stuk gekalkte muur verlichtte waardoor al het andere in diepe schaduwen lag. Het rook er naar ratten en stof. Zonder iets te 'zeggen stak de oude vrouw een kaars in de gasvlam aan en hinkte toen voor mij uit een stenen gang door tot aan een stenen bordes.

"Voilà!" zei ze, "ga de kelder daar in en doe wat je wil. Ik zie niets, hoor niets, weet niets. Je bent vrij, begrijp je - volkomen vrij."

Ha, messieurs, moet ik u nog beschrijven - forcément, u kent dit zelf - die huivering, half van angst en half van vreugde die op deze ogenblikken door je heen gaat? Langzaam ging ik op de tast naar beneden. Onder aan de trap vond mijn hand een electrische schakelaar. Ik draaide hem om en een schitterende electrische kroonluchter met twaalf bolvormige rode lampen zette de kelder in een gloed van rood licht. En ziedaar, ik was niet in een kelder, maar in een slaapkamer, een prachtige, rijke, opzichtige slaapkamer, van onder tot boven bloedrood. Stelt u zich voor, messieurs et dames! Een rood tapijt op de vloer, rood behang op de muren, rood pluche op de stoelen, zelfs het plafond rood; overal rood, brandend aan de ogen. Het was een zwaar, verstikkend rood, alsof het licht door bokalen met bloed scheen. Aan het verste eind stond een reusachtig vierkant bed met een sprei als de rest en daarop lag een meisje, gekleed in een jurk van rood fluweel. Toen zij mij zag kroop zij weg en trachtte haar knieën onder de korte jurk te verbergen.

Ik was bij de deur blijven staan. "Kom hier, mijn duifje," riep ik haar toe.

Zij gaf een klaaglijk geluid van angst. Met één sprong was ik naast het bed. Zij probeerde mij te ontwijken maar ik greep haar bij de keel - zó, ziet u het? - stevig! Zij spartelde tegen, zij begon om genade te roepen, maar ik hield haar vast, drukte haar hoofd achterover en keek haar strak aan. Zij was misschien twintig jaar. Haar gezicht was het brede, suffe gezicht van een dom kind, maar het was bedekt met een laag verf en poeder en haar blauwe, domme ogen, glanzend in het rode licht, hadden die geschokte, verwrongen blik die men alleen in de ogen van deze vrouwen ziet. Zij was ongetwijfeld het een of andere boerenmeisje dat door haar ouders als slavin was verkocht.

Zonder verder nog iets te zeggen trok ik haar van het bed en smeet haar tegen de vloer. En toen viel ik op haar aan als een tijger! Ah, de vreugde, de onvergelijkelijke verrukking van die keer! Daar hebt u, messieurs et dames, wat ik voor u wilde vertolken. Voilà l'amour! Dat is de ware liefde. Dat is het enige op de wereld dat waard is om naar te streven. Dat maakt al uw kunst en idealen, al uw filosofieën en belijdenissen, al uw mooie woorden en hoge opvattingen zo leeg en grauw als as. Is er, wanneer men de liefde heeft ervaren - de ware liefde - nog iets ter wereld dat meer schijnt te zijn dan louter een zweem van vreugde?

Steeds woester viel ik aan. Telkens weer probeerde het meisje te ontkomen. Opnieuw riep zij om genade maar ik lachte haar uit.

"Genade!" zei ik, "denk je soms dat ik hier gekomen ben om genade te schenken? Denk je soms dat ik daarvoor duizend franc heb betaald?" Ik zweer u, messieurs et dames, als het niet was om die vervloekte wet die ons van onze vrijheid berooft, dan had ik haar op dat moment vermoord.

Ach, wat schreeuwde zij. Hoe bitter waren haar kreten van folterende pijn. Maar niemand kon haar horen. Daar beneden, onder de straten van Parijs, waren wij even veilig als in het binnenste van een pyramide. Tranen stroomden over het gezicht van het meisje en spoelden de poeder in lange vuile vegen weg. Ach, die keer die nooit meer terugkomt! U, messieurs et dames, u die de fijnere gevoelens van de liefde niet hebt gecultiveerd, u kunt zich zulk genot nauwelijks voorstellen. En nu mijn jeugd voorbij is - ach, de jeugd! - zal ook ik nooit meer die schoonheid in het leven aanschouwen. Het is afgelopen. ^

Ach ja, het is voorbij, voor altijd voorbij. Ach, de armoede, de kortstondigheid, de teleurstelling van de menselijke vreugde! Want wat is in werkelijkheid - en realité - de duur van het hoogste liefdesmoment. Het is niets, een ogenblik, een seconde misschien. Een seconde van extase en daarna - stof, as, niets.

En zo veroverde ik slechts één enkel ogenblik het hoogste geluk, de hoogste en meest verfijnde emotie die voor menselijke wezens is weggelegd. En op datzelfde moment was het voorbij. Wat restte mij nog? Al mijn woestheid, mijn hartstochten, waren versnipperd als de bladeren van een roos. Koud en lusteloos, vol vergeefs berouw, bleef ik achter. In mijn plotselinge afkeer had ik zelfs een soort medelijden met het huilende meisje op de vloer. Is het niet walgelijk dat wij aan zulke lage emoties ten prooi vallen? Naar het meisje keek ik niet meer om, ik wilde alleen nog maar weg. Ik haastte mij de trap van het gewelf op en toen naar buiten. Het was donker en bitter koud, de straten waren verlaten. Het geluid van mijn hakken op de stenen gaf een holle, eenzaam klinkende echo. Ik was platzak, zelfs het geld voor een taxi had ik niet meer. Moederziel alleen liep ik terug naar mijn koude, eenzame kamer.

Ziedaar, messieurs et dames, wat ik voor u wilde vertolken. Dat is Liefde. Dat was de mooiste dag van mijn leven.'

Hij was een vreemdsoortig exemplaar, deze Charlie. Ik beschrijf hem alleen om te laten zien wat er allemaal voor verschillende typen in de wijk van de Coq d'Or rondsprongen.