15
Kuti
Wolken trekken langs de hemel,
Over de velden waait de wind,
... Ergens achter de bergen
Moet mijn verre vaderland zijn.
HERMANN HESSE, Gedichte, 1902
Weinig dingen geven mij zo’n gevoel van bevrediging als uit het niets met toevallig beschikbare natuurlijke materialen een woning bouwen, in harmonie met het ongerepte landschap van Afrika.
Het moet een werk van liefde en begrip zijn, van nederigheid omdat we met onze aanwezigheid indringers zijn in de stilte en de waardigheid van de natuur. De schoonheid van het land – een ongrijpbare, ondefinieerbare factor - en onze plicht die te respecteren zijn voor mij altijd het leidende esthetische en spirituele principe als ik iets tot stand breng.
Toen we naar Laikipia verhuisden, hadden Paolo en ik aanvankelijk besloten op ons gemak op de ranch uit te kijken naar een bijzonder plekje om daar ons definitieve huis te bouwen. Overal boven aan het Mukutanravijn had je zo’n puur, majestueus uitzicht over de heuvels op de ranch, van Mlima ya Kissu tot Kurmakini, van Nagirir tot Kutua, over dalen en op de loodrechte rotswanden van de Riftvallei, dat de keuze moeilijk was. Vooral de heuvel van Mugongo ya Ngurue, met mijn favoriete oude boom die het ravijn beheerste, was verleidelijk, aangezien het gevoel van vrijheid, ruimte en hoogte me altijd de adem benam. Ik ben blij dat ik die verleiding heb weerstaan en uiteindelijk heb besloten tot uitbreiding van de oorspronkelijke woongebouwen op Kuti die door onze voorgangers al waren verbouwd. Er stonden een generator en een installatie om water uit de bron van Ol Ari Nyiro te pompen; verder waren het huis en de voorzieningen volkomen primitief en moest er enorm veel werk worden verzet. Het huis was gebouwd op een hoogte met vergezichten over een groot plateau met golvende heuvels dat hoger lag dan de rest van het zichtbare land, en ik hield van dat gevoel van ruimte. We bakenden ongeveer vier hectare wildernis af als tuin en ik liet alle acacia’s en andere inheemse bomen staan.
Iedere fase van het bouwproces vergde veel denkwerk, discussie en precisie, vooral het bepalen van de verhoudingen, die essentieel zijn voor ieder bouwwerk. Versiering is van later zorg, je moet beginnen met een goed, evenwichtig geraamte. We gebruikten wat we op het land vonden: murramblokken en stenen, hout uit ons bos en gras voor het dak. Het huis was eenvoudig maar harmonieus, met een bijzondere, positieve atmosfeer, en iedere bezoeker voelde dat het met liefde was gebouwd. Het was een plek waar mensen zich op hun gemak voelden. In diezelfde tijd leerde ik een tuin aanleggen. Tuinieren is in Afrika buitengewoon bevredigend: met water en een minimum aan zorg groeit alles zo snel dat je al na een paar jaar in de schaduw kunt zitten van de bomen die je hebt geplant.
Met zoveel nieuwe planten hadden we meer water nodig dan het dunne straaltje dat tien kilometer verderop uit de bron werd gepompt en Paolo besloot een deel van een dal boven Kuti af te dammen. Olifanten waren dol op dat gebied, ze vonden er schaduw, vocht en voedsel. Olea africana, Acacia gerardia en Euclea divinorum waren de belangrijkste bomen. Die vormden een ideale omgeving voor olijfduiven, uilen, genetkatten en, uiteraard, luipaarden. Je kon er uit ons huis heen lopen over een sprookjesachtig, schaduwrijk pad waar ik vaak met Gordon wandelde.
Toen de dam klaar was, kwamen er zelfs nog meer dieren, en het dal met omliggend gebied bleef een van de favoriete plekken van de olifanten. Ik bouwde tenslotte een uitkijkpost in een van de grootste acacia’s boven het reservoir dat ons huis van water voorzag. Daar konden we onopgemerkt naar de dieren kijken, zodat we ons op een heerlijke manier deel van het landschap voelden. Ik was iets minder gelukkig toen de olifanten de tuin in kwamen, die ik net op de wildernis begon te veroveren. Ik leerde het een en ander over de aantrekkelijkste inheemse bomen en had enthousiast massa’s bloemen en struiken gepoot. Maar al gauw merkte ik dat olifanten dol zijn op een gevarieerd menu van planten. Dikwijls zag ik ’s ochtends bij het opstaan dat hele bomen waren ontworteld en stekelige cactussen geplukt alsof het malse artisjokkeloten waren. Wat de olifanten niet lustten, smaakte de dikdiks, hazen of impala’s wel. Langzamerhand ontdekte ik welke soorten onze bezoekers niet bevielen en die plantte ik aan. Maar bepaalde bomen, zoals acacia’s, een lekkernij voor olifanten, wilde ik niet kwijt en toen we eenmaal een zwembad hadden aangelegd, waren de olifanten helemaal niet meer uit de tuin te houden.
Een kudde van vijftig stuks viel iedere avond de tuin en de pas aangeplante boomgaard binnen. Toen een van hen op de beerput was gaan staan en erin was gevallen, besloten we rondom het erf schrikdraad aan te leggen. Dat hield de olifanten buiten de deur, maar niet de buffels, leeuwen, hyena’s, luipaarden, honingdassen en andere vreemdelingen die ons ’s nachts bleven bezoeken.
Ik begon weer een dagboek bij te houden in het Italiaans en die bladzijden herinneren me aan veel details van ons nieuwe leven die ik anders was vergeten.
30 juli 1976
Ngobithu komt vertellen dat zeven leeuwen een kongoni hebben gedood en dat vier andere een elandantilope en een koe hebben gedood. Carletto kwam aan vliegen en is met Paolo en Emanuele vertrokken om de leeuwen op te wachten. Hevige regen.
24 augustus 1976
Nieuw grasveld aangelegd en keukenblok afgewerkt. Vannacht is er een olifant in de tuin geweest, met de tuinman Seronera heb ik zijn spoor gevolgd. Aan de kant van de paardenboma is hij over het hek gekomen. Hij heeft drie jonge peperboompjes uit de grond getrokken en opgepeuzeld, de nieuwe rotstuin overhoop gehaald en daar alle blauwe yucca’s opgegeten, een acacia naast de kuil voor het zwembad vernield en is aan de zuidkant de tuin weer uit gegaan.
28 augustus 1976
Bij het bekken van Antonietta op Colobus heeft een nijlpaard een kind gedood. Beroepsjagers zijn hem komen afschieten. Dat moet Rastus geweest zijn, Antonietta’s eenzame, oude nijlpaard. Wat verschrikkelijk dat dit moest gebeuren. Op Kuti trompetteren de hele nacht olifanten in de tuin en niemand doet een oog dicht.
31 augustus
Weer olifanten in de tuin. Gordon heeft ze weggejaagd voor twee palmen eraan gingen. Dikdiks zijn dol op de jonge knoppen in de rode bougainvillea.
2 september
Gisteravond tientallen dikdik-ogen in het licht van mijn zaklantaarn en vanochtend blijken de nieuwe hibiscussen opgegeten. Vandaag hebben we langs de oprijlaan een rij euphorbia geplant: op een dag moet die indrukwekkend zijn, maar al het personeel waarschuwt me dat olifanten er dol op zijn.
4 september
Onze vrachtwagen komt uit Colcheccio terug met zand voor het zwembad en met het bericht dat de bliksem bij Carletto twee stieren en vier koeien heeft gedood!! Paolo gaat de leeuwen opwachten die de kalveren hebben gedood. Een grote mannétjesleeuw heeft vlak bij Kutiboma een stier gedood. Koud en klam.
5 september
Paolo kwam terug in de stromende regen, hij had drie stropende leeuwen neergelegd. In de open laadbak van zijn auto lijken het net slapende katten, groot, geel en gespierd.
6 september
Volle maan. Gisteren een opwindende nacht voor Paolo en Emanuele bij het grote bekken. Op leeuwejacht zien ze eerst twee jakhalzen, een neushoorn en een kudde buffels. Dan verschijnen een honingdas en een luipaard. Paolo schiet twee mannetjesleeuwen. Bij zonsopgang legt hij de derde neer. Intussen doe ik op Kuti geen oog dicht, want Gordon blijft maar blaffen. Overal olifanten.
16 september
Vannacht zwierf er de hele nacht een groep van zes leeuwen rond de tuin. Paolo op zoek naar een gewonde buffel.
3 oktober
Met Mirimuk en Luka twee grote stenen gezocht voor het nieuwe vogelbad.
7 oktober
Bij zonsopgang staan drie giraffen in mijn tuin nieuwsgierig in de kuil van het zwembad te turen. Vanavond in mijn eentje bij het lokaas boven het huis op luipaarden gewacht. Honderden vogels komen op het vogelbad af en ik sta verbaasd over hun pracht en vreemdsoortigheid. Mirimuk brengt me een struisvogelei.
15 november
Gisteren waren er weer olifanten; ze vernielden acht acacia’s, dronken uit het zwembad en trokken twee peperboompjes uit de grond. Overal mest. Tubby en Aino kwamen aanvliegen uit Nairobi.
9 januari 1977
Stilletjes kwamen de olifanten vannacht helemaal bij de gang naar de slaapkamers. Ze hebben alle hibiscussen en vetplanten opgegeten. Van de ravenala is niets meer over en de acacia in het perk van sanseveria’s is vernield. Ik vermoed dat ze ons duidelijk willen maken dat we indringers zijn op hun grondgebied. Al zijn ze overdag onzichtbaar, ’s nachts zijn zij de baas.
Toen het huis eindelijk klaar was, het dak gedekt met makuti, de rode cederen balken uit het bos geboend tot ze glommen, de tapijten en meubels die we uit Europa hadden meegebracht zo gerangschikt alsof ze er van oudsher thuishoorden, besloten we als inwijdingsfeest een ngoma te organiseren.
Alle stammen waarvan leden op onze ranch werkten, waren vertegenwoordigd door groepen die, gekleed in hun traditionele kostuums, in onze tuin voor ons kwamen dansen en ons gelukwensen. De Meru waren er met Garisha, met kleurige shuka’s en hoofdtooien, de Tharaka met Luka, met rokken van gedroogd savannegras, rinkelende enkelbanden en beschilderde schilden. Luka ontplooide ook onverwachte talenten als hoofddanser en mimespeler. Gehuld in apevachten danste hij voor ons - en vooral voor Paolo - een acrobatische pantomime over de leeuwejacht. De Turkana kwamen met Mirimuk mee. Veel vrouwen droegen fel blauwe en rode kralen kettingen, ze hadden lange, rijk geplooide rokken van huiden aan, voor korter dan achter, met slepen die als staarten elegant golfden op het struisvogelritme van de dans, en hun mannen, wier hoofden schuilgingen in brede, blauwe vedertooien, zongen hese liederen en maakten hoge sprongen.
Ik werd getroffen door de verandering die zich had voltrokken in de mensen die voor ons werkten en die gewoonlijk Europese kleding droegen. Gekleed - of ontkleed - in hun traditionele stijl ontpopten ze zich uit hun daagse werkvodden en afgetrapte schoenen als vlinders uit hun cocon. Slank en lenig, trots en knap, kleurrijk en nobel, vrij en lichtvoetig op het ritme van de dans, leken ze tot mijn verwondering op een zwerm vogels in de glinsterende luister van hun baltspluimage, eendrachtig in zang en beweging.
Op het middaguur, midden in de feestelijkheden, meenden we opeens in de verte onweer te horen. De aarde leek te trillen als voor een aardbeving. Aanhoudend geroffel van stampende, naderende voeten en een lied als de wind, dat in vlagen aan woei: het grommende safarilied van het Pokotvolk.
In het westen grensde Ol Ari Nyiro aan het Pokotreservaat. De Pokot waren opmerkelijk omdat ze hun tradities langer hadden bewaard dan veel andere stammen. De Pokot waren van oorsprong geen landbouwers, zoals de Kikuyu, de Meru en de Kamba, maar een volk van herders, jagers en verzamelaars. Ze kenden Ol Ari Nyiro sinds onheuglijke tijden. Ze waren vertrouwd met de waterbronnen, de doorsteken door de heuvels en de jachtpaden.
Hun vrouwen droegen lange rokken van zachte huiden, net als hun gezicht en haar ingesmeerd met een mengsel van geitevet en rode oker. Ze leken net terracotta standbeelden, lenig en vrouwelijk, met rissen koperen ringen om hun tengere polsen en enkels en grote, bungelende koperen oorringen. Zelfs hun halskettingen hadden dezelfde roestkleur; gemaakt van leer en houten of benen kralen, omsloten ze, opeengestapeld in vele lagen, als een bruine, gesteven kraag een trots geheven hoofd. Hun borsten waren naakt en ingevet. Hun hoofden waren opzij kaalgeschoren, maar bovenop ontsproten roestrode lokken als de pluimen van exotische vogels of de manen van wilde dieren, wat een verrassend vrouwelijk effect gaf. De mannen waren somber gekleed in knielange, zwarte shuka’s en droegen lange struisvogelveren op hun kleine vogelachtige hoofden die waren bedekt met een mengsel van gedroogde mest en aarde, en blauw en wit geschilderd. Ze droegen altijd lange speren waarvan het vlijmscherpe, langwerpige mes werd beschermd door een strak foedraal van diere vel.
De stoet slingerde dansend en zingend door de tuin. Hun schoonheid en wildheid deden mijn Europese gasten verstommen, en tot laat in de avond klonken de keelklanken ononderbroken in koor met het gekerm van de hyena’s die op de heuvels naar de maan jankten.
Het huis was nu gereed en we begonnen onze buren uit te nodigen. In 1975 waren er niet veel meer over. Ol Ari Nyiro was een van de laatst gekoloniseerde ranches: marginaal land als dit werd niet geschikt geacht voor veeteelt en zeker niet voor landbouw. Alleen wilde dieren konden hier leven, zo dacht men. Ol Ari Nyiro grensde in het zuiden aan Colobus, de boerderij van de Buonajuti’s, aan de kant van de Riftvallei van het zuidwesten tot het noordwesten aan de reservaten van de Tugen en de Pokot, in het noordoosten aan een overheidsranch, Lwonyek, en in het oosten aan Ol Morani.
Ol Morani had toebehoord aan Gilbert Colvile, een buitensporig rijke, excentrieke landeigenaar uit de pionierstijd, die nooit van zijn paard kwam, geen fatsoenlijk huis had en bevriend was met de Masai, die hem de bijnaam Nyasore - ‘de Dunne’ - hadden gegeven. Colvile deed iedereen versteld staan toen hij in de jaren veertig trouwde met de jonge, mooie Diana Broughton, die betrokken was geweest bij een berucht schandaal na de moord op haar minnaar, Lord Errol, waarschijnlijk gepleegd door haar oudere echtgenoot Sir John Delves Broughton, die later zelfmoord pleegde. Een paar jaar later gingen Diana en Colvile vriendschappelijk uit elkaar en trouwde zij met Lord Delamere. Colvile liet Diana bij zijn dood al zijn bezittingen na, met inbegrip van Ol Morani, en hoewel ze er nooit heeft gewoond - op de ranch heeft nooit een behoorlijk huis gestaan - was ze nog steeds onze buurvrouw toen wij Ol Ari Nyiro kochten.
Ol Morani, dat in het Masai ‘de jonge krijger’ betekent, maar bij ouderen tegenwoordig nog altijd bekend is als Nyasore, werd tenslotte verkocht aan een plaatselijke coöperatie en veel Turkana kochten er een shamba. Ol Morani was vlakker, miste de dramatische geografische kenmerken van Ol Ari Nyiro zoals het Mukutanravijn, maar het landschap was lieflijk, met acaciabosjes en open vlakten die wemelden van elandantilopen, zebra’s en giraffen. De kinderen gingen er graag paardrijden en rond twaalven zocht ik hen dikwijls op met een picknickmand.
Verder landinwaarts zaten de Rumuruti-kolonisten. Zaterdags kon je hen treffen in de Rumuruticlub. Ik ben altijd onder de indruk geweest van de gewoonte van de Britten om overal waar ze zijn een club op te richten, vaak op de onwaarschijnlijkste plaatsen. De Rumuruticlub was een rommelig groepje houten hutten, vrij primitief gebouwd tussen wat gombomen. Er waren een tennisbaan en een bar, en de levendigheid en het luidruchtig goede humeur van de klanten compenseerden de armoedigheid, die na een paar glazen toch niet meer opviel. De club werd op verschillende manieren door alle leden in stand gehouden - ik geloof dat wij de barkeeper betaalden - en op feesten bracht iedereen een speciale schotel mee. Op zaterdagmiddag kwamen uit alle windstreken oude Landrovers aanrijden, afhankelijk van het seizoen onder de modder of het stof, met kinderen die al hadden gegeten en in pyjama achterin op matrassen te slapen waren gelegd. Na enkele partijtjes tennis en een paar drankjes verkleedden de kolonisten en hun vrouwen zich voor de feestavond. Stoffige kaki kleding werd vervangen door pantalons - soms smokingjasjes - en lange avondjurken.
Sommige mensen die we daar ontmoetten waren ongewoon en bijzonder interessant, met hen raakte je gemakkelijker bevriend.
Een van hen was Jasper Evans. Hij was de eigenaar van de ranch Ol Maisor, waar hij vee hield - hoofdzakelijk kamelen – en op zijn land een paar ingenieuze landbouwexperimenten liet uitvoeren die hun tijd ver vooruit waren. Ik hield van zijn rustige manieren, zijn bedaarde, vriendelijke gedrag en zijn levensfilosofie. Zijn huis herbergde een zeldzame boekencollectie en prachtige oude voorwerpen, maar er zaten ook dikwijls schildpadden of kikkers in de badkuip en diverse getemde wilde dieren verrasten je door hun neus in je tas te steken. Hij was een van die mensen die je niet zo dikwijls hoeft te zien om je op je gemak en vertrouwd te voelen en ik koester me graag in de gedachte dat we goede vrienden zijn geworden en gebleven.
Verder waren er de Coles. De familie was in de pionierstijd naar Kenia gekomen en Lord Delameres eerste vrouw was Florence Cole geweest, de zuster van Berkeley, Karen Blixens beste vriend. Hugh Cole kwam dikwijls met Jeremy, de zoon van Tubby Block, bij ons om met Paolo op buffel jacht te gaan. Daarna bleven ze eten, overnachten en, volgens Keniaas gebruik, misschien nog een paar dagen logeren. Je vroeg je gasten nooit hoe lang ze wilden blijven: iedere bezoeker in de hooglanden had een uren- of dagenlange, oncomfortabele reis afgelegd om bij je te komen en hij kon rekenen op je gastvrijheid - en jij op de zijne - ongeacht de duur; een nacht of een week - wat maakte het uit.
En dan was Carletto er natuurlijk nog. In Italië hadden onze huizen maar een paar kilometer van elkaar gelegen maar hier lag zijn ranch, Colcheccio, ongeveer vijfenzeventig kilometer van Ol Ari Nyiro; naar Keniase maatstaven naast de deur. Hij was naar Kenia gekomen met dezelfde levensopvattingen die zijn vroegere leven in Italië hadden gestuurd: zijn pantagrueleske passie voor eten en drinken en zijn ongeëvenaarde gastvrijheid. Carletto herinnerde me aan mijn kinderjaren en verbond me met het verleden; het was heel wonderlijk dat we volstrekt onafhankelijk van elkaar vrijwel als buren in Afrika terecht waren gekomen, terwijl de hele wereld voor ons openlag.
Weldra werd de band tussen ons door een andere gebeurtenis nog versterkt. Ongeveer in die tijd rinkelde vroeg in de ochtend in Nairobi de telefoon en ik kreeg te horen dat Carletto’s vrouw Chiara in Italië was omgekomen bij een auto-ongeluk. Ze had alleen in de auto gezeten en was plotseling verblind door zwarte rook die kwam aandrijven van brandende autobanden langs de snelweg; een vrachtauto was achter op haar auto gereden en had hem platgedrukt tegen een ander onzichtbaar voertuig vóór haar. Het was een van die tragische kettingbotsingen: zestien mensen vonden de dood. Haar overlijden greep me hevig aan. Niet alleen kende ik Chiara al jaren en was ze een goede vriendin, maar de Carletto’s hadden ook achter ons gereden op die noodlottige avond in Italië toen Paolo’s vrouw was omgekomen. Nooit vergeet ik hoe haar slanke, blote voeten op mij toekwamen toen ik in het gras lag, in het veld waar ik uit onze verongelukte auto was neergeworpen. Ze bleef bij me zitten wachten op de ziekenwagen, rustig en lief, en in de maanden daarna troostte haar voortdurende aanwezigheid aan mijn ziekbed mij in tijden van verbijstering en verwarring.
Ze liet drie dochtertjes achter, alle drie nog jong. De oudste zat in die tijd met mijn stiefdochter Livia op school in Greensteds, in Nakuru. Ik bood aan haar op te halen, zodat ze in gezelschap van een paar vrienden die die avond zouden vertrekken, terug kon reizen naar Italië. Ik was zo van streek dat ik niet durfde rijden en een taxi nam. Pal voor de afslag naar de school kwam een grijze vrachtwagen vanaf de andere kant van de weg opeens in volle vaart op ons af. Mijn chauffeur gaf een ruk naar rechts en schoot er rakelings langs. De zware, grijze massa schoof als in een nachtmerrie voorbij en wij belandden in een greppel aan de verkeerde kant van de weg. Ik keek achterom: Oegandees nummerbord, chauffeur waarschijnlijk dronken of in slaap gevallen; de vrachtwagen stopte niet maar slingerde waanzinnig zigzaggend door de kuilen, als een griezelig spook. Het hemd van mijn chauffeur was doorweekt van het zweet. Uitgeput legde hij zonder een woord zijn hoofd op het stuur. Als ik in mijn verwarring tóch had gereden, was ik nu dood geweest.
Terwijl mijn hart nog dreunde en de adrenaline stroomde, kwam ik bij Luisa die, gekleed in haar mooiste schooluniform, in de slaapzaal op me zat te wachten. Ze wist niet dat haar moeder was gestorven. Livia stond zwijgend naast haar en bood me een boeketje bloemen aan. Toen ik voorover boog om haar te kussen, keken haar grote bruine ogen me strak aan en ik zag dat zij het wist. Livia had het bovennatuurlijke vermogen dingen te zien voor ze gebeurden. Met de bloemen in mijn ene hand en Luisa’s hand in mijn andere liep ik rillend in de middagzon; alleen met uiterste zelfbeheersing kon ik me goed houden. Carletto was zielsbedroefd over Chiara’s dood en ondanks zijn opgewekte aard is hij er nooit helemaal overheen gekomen.