DE HISTORISCHE REDEVOERING

 

 

‘Voor de meeting van de zesentwintigste moeten we iets heel bijzonders in elkaar zien te draaien,’ zei Peppone met ernstige stem.

Bigio, de Zuurpruim en de Magere keken hem tamelijk onnozel aan, maar Peppone lichtte hen in.

‘Het is altijd een voordeel als je de laatste meeting mag houden,’ zei Peppone. ‘En ik heb het weten klaar te spelen dat die van ons de laatste is. Niemand kan je tegenspreken als je de laatste bent. Maar we moeten natuurlijk een behoorlijke redevoering hebben. Niet de gebruikelijke praatjes en onzin. Ik zal zelf spreken, want we kunnen er geen spreker van buiten het dorp bij halen. Dit is een plaatselijke aangelegenheid en we moeten het zelf zien te rooien. Het moet een grote, een historische redevoering worden.’

De generale staf voelde zich gerustgesteld. Als dat alles was, hoefden ze zich niet druk te maken.

‘Chef, we hebben niets te vrezen! Voor zoiets hoef je je hand niet om te draaien!’ riep de Magere opgelucht uit. Peppone schudde het hoofd.

‘Zo’n speech is geen kleinigheid!’ mompelde hij. ‘Nee, om de dooie dood niet! Het moet een heel bijzondere redevoering worden, zonder politieke argumenten maar vol harde feiten. Met een opsomming van de uitgevoerde openbare werken en vooral van werken die nog uitgevoerd zullen worden! In de politiek zijn feiten ook feiten als ze voornemens zijn! Maar het moet om concrete dingen gaan. De sociale rechtvaardigheid beloven is heel wat anders dan het dorp een openbare waterplaats in het vooruitzicht stellen. De theorie is goed voor landelijke verkiezingen. Maar voor de gemeenteraadsverkiezingen moet je je aan de praktijk van het dagelijks leven houden. Het is niet gemakkelijk om een historische redevoering op dergelijke argumenten op te bouwen.’

De Magere merkte op dat hij het er niet mee eens was. Als iemand wist, wat hij wilde zeggen, was alles doodeenvoudig.

‘Voor de drommel niet!’ antwoordde Peppone. ‘Wanneer je een historische redevoering in elkaar draait, moet je niet alleen weten wat je zeggen wilt, maar je moet ook weten wat je zeggen moet en hoe je het moet zeggen. Historische redevoeringen schud je niet zo maar uit je mouw. Je moet er op studeren en moeizaam woord voor woord opschrijven. Ieder woord heeft zijn gewicht. Dus je moet niet enkel de woorden weten die je gebruikt, je moet ook weten wat ze betekenen. En dus moet je werken met het woordenboek naast je.’

‘Je hebt toch een woordenboek, chef. Dus kan je niets gebeuren.’

‘Een woordenboek is niet genoeg!’ riep Peppone. ‘Behalve een woordenboek moet ik absolute rust hebben. En daarom heb ik jullie hierheen geroepen. Zolang ik niet klaar ben met het schrijven van mijn historische redevoering, ben ik voor niemand meer te spreken. Niemand mag me storen. Niemand mag de schuld zijn dat ik de draad van mijn historische redevoering kwijtraak. Hebben jullie me begrepen?’

Ze hadden hem volkomen begrepen.

‘Chef,’ zei de Magere, ‘al moesten we een mitrailleur voor je huis opstellen, wij zullen niet dulden dat iemand je lastig valt. Wij zullen aan alles denken. Reken op ons.’ Dit is de verklaring van het feit dat Peppone op een goed ogenblik geheel uit de circulatie genomen scheen te zijn.

 

Op een goed ogenblik dus, juist toen de gemoederen verhit raakten omdat de verkiezingen nu vlak voor de deur stonden en de tegenstanders van de Roden hun tanden lieten zien, dus juist toen de tegenwoordigheid van Peppone het onontbeerlijkst was om de driestheid van de reactionairen wat te temperen, verdween Peppone. Was hij ziek? Op reis? Gevlucht? Geliquideerd? Zijn werkplaats was dicht en boven het neergelaten ijzeren rolgordijn hing een bordje dat meedeelde wat iedereen al wist: ‘Gesloten’.

Deuren en ramen van Peppone’s huis waren dicht. De kinderen van Peppone logeerden bij hun grootmoeder, maar als je hun vroeg waar hun vader was of wat hij deed, kreeg je geen antwoord. Ook de vrouw van Peppone was verdwenen. Don Camillo stuurde al zijn speurhonden erop uit, zond alle oudjes op het oorlogspad. Hij ging zelf op onderzoek uit, helemaal tot aan de deur van Peppone’s huis, maar het mysterie bleef onopgelost.

Maar een dergelijke toestand in een dorp, waar men al sinds eeuwen alles van allen wist, kon niet lang voortduren. En zo kwam in de pastorie al spoedig het eerste bericht binnen: het huis van Peppone was niet verlaten; de vrouw van Peppone was thuis. Men had haar aan het raam gezien. Daarop ontdekte men dat de Magere iedere avond met een zwaar bundeltje naar het huis van Peppone ging maar met lege handen terugkwam. De bewaking werd verscherpt. De Magere werd geschaduwd, en aldus ontdekte men, dat hij elke ochtend naar Castelletto ging om inkopen te doen. De hoeveelheid levensmiddelen die hij daar insloeg, rechtvaardigde ruimschoots de veronderstelling dat er zich in het geheimzinnige huis twee flinke eters bevonden.

Toen verder nog werd vastgesteld dat de Magere iedere dag zwarte sigaren kocht, was het iedereen duidelijk dat, aangezien één van die twee flinke eters ongetwijfeld de vrouw van Peppone was, de ander Peppone in eigen persoon moest zijn.

Agents provocateurs werden op de Magere afgestuurd en op een avond liet de Magere zich zó volgieten met goede Lambrusco dat hij in de val liep. Het gesprek werd heel behendig op de politiek gebracht. Iemand merkte op dat het toch vreemd was dat Peppone was verdwenen. De andere spion lachte sarcastisch en verklaarde dat dit helemaal zo vreemd niet was.

‘Hij is bang voor de fatale ontknoping,’ zei de tweede spion, ‘want hij is zo zeker van de nederlaag dat hij de feiten niet onder het oog durft te zien.’

‘Bang voor de feiten? Je zult er wel anders over denken als je de historische rede hoort, die hij nu aan het schrijven is,’ antwoordde de wijn die in de maag van de Magere zijn noodlottig werk deed.

Vijf minuten later was don Camillo op de hoogte en schonk niet het minste gewicht aan de zaak.

‘Is dat alles?’ bromde hij. ‘De moeite niet waard om erover te praten.’

En hij praatte er inderdaad niet meer over. Maar diezelfde nacht trok een onbekende erop uit en schilderde met teer op de muur van het huis van Peppone:

 

Hier rust kameraad Guiseppe Bottazzi

die, diep in zichzelf gekeerd,

de historische redevoering schrijft,

die zo duister is en zo vol geheimen,

dat het de vraag is of hij

zelf wel kunnen lezen wat hij schreef.’

 

Natuurlijk werd, dankzij die onvriendelijke muurschrijver, een argument dat - volgens het rustig bezonnen oordeel van don Camillo - van het allerminste belang was, het voornaamste argument voor de lastertongen van het dorp.

Gelukkig zijn er in de dorpen van la Bassa niet veel lastertongen, want iedere inwoner heeft er hoogstens één en geen zes of zeven, zoals zou kunnen blijken uit de kletspraatjes die gewoonlijk de ronde doen.

Onwetend van dit alles ging Peppone hardnekkig en verwoed door met het schrijven van zijn historische rede. Zijn vrouw liep, trouw aan haar man, stil en zwijgend op pantoffels door het huis zodat Peppone de draad van zijn historische redevoering niet kwijt zou raken. Peppone had zich van zijn leven nog niet zo moe gemaakt. Het was vermoeiender werk dan het smeden van een ijzeren hek van veertig meter. Maar er stond veel op het spel: de anderen wilden ten koste van alles in de gemeenteraad komen, waarin Peppone en de zijnen zich voor de derde maal wilden laten kiezen. En omdat hij ieder woord moest wikken en wegen, omdat hij aan iedere volzin moest schaven en vijlen, werd het een langduriger en moeilijker karwei dan Peppone zich ooit had kunnen voorstellen, zodat pas op vrijdagochtend de historische rede gereed kwam die Peppone ’s zaterdagsavonds moest houden.

Toen bleek de onbekende muurschrijver in zekere zin toch gelijk te hebben: Peppone was niet in staat de hanepoten te lezen waarmee hij een hele stapel papier had volgekrabbeld.

Maar ook daarin was voorzien. De Magere hield zich al twee dagen gereed, nam het kostbare handschrift in ontvangst, sprong op zijn motor en reed in volle vaart naar de stad waar een typiste van de partij trouw en zwijgzaam het hele geval op haar machine uittikte. In tweevoud natuurlijk.

Een voor Peppone. Het tweede voor de Historie.

 

Het was al laat en don Camillo stond juist op het punt naar bed te gaan, toen de oude Carolina binnen kwam. Het was een arme stakker die er dagelijks op uit trok om wat bout en oud brood bijeen te halen.

Ze had een envelop gevonden en gaf die aan don Camillo.

‘Die lag in de greppel langs de dijk, in de buurt van La Pioppazza,’ zei ze. ‘Er zitten papieren in. Misschien is het wel belangrijk. U kunt in de kerk afroepen dat het gevonden is en dat ze het kunnen komen afhalen.’

De oude vrouw vertrok en don Camillo opende de envelop, keek even naar de papieren en kreeg een schok van verrassing. Hij had de historische redevoering van Peppone in handen: het origineel en twee kopieën in machineschrift.

Onderwijl zat de Magere onder een populier aan de oever van de rivier en dacht aan de dood. Hij had de envelop met de redevoering verloren. Die moest uit de zak van zijn leren jekker zijn gevallen, toen hij in volle vaart op zijn motor teruggereden was. De Magere had de weg tweemaal afgezocht. Hij had gezocht als een gek. En nu had hij zijn toevlucht bij de rivier gezocht.

‘Als ik met lege handen kom, zal de chef mij vermoorden,’ zei de Magere keer op keer bij zichzelf.

En daar had hij geen ongelijk in.

Peppone bracht een verschrikkelijke nacht door. Omdat de Magere maar niet kwam, had hij naar de stad opgebeld en de partijgenote-typiste had hem gezegd, dat de Magere al om vier uur vertrokken was, met het literaire meesterwerk bij zich. Toen had hij de generale staf bijeengeroepen en onmiddellijk was er een speurdienst georganiseerd.

Om vier uur in de nacht had de Magere nog niets van zich laten horen, en Peppone die verwoed en woedend in de gang van zijn huis op en neer had gelopen, zakte in elkaar, riep ‘verraad!’ en liet zich naar bed brengen, waar hij in een loodzware slaap viel met een koorts die niet mis was.

Tegen negen uur kwam de Magere boven water en toen Bigio hem zag, en hoorde dat hij de envelop niet had, keek hij de Magere ontzet aan. ‘Ik zou maar naar Venezuela emigreren!’ zei hij.

Nu werd er niet langer naar de Magere, maar naar de gele envelop van de Magere gezocht.

Zoiets belangrijks kon niet geheim blijven. De mensen zagen, hoorden, praatten en kwamen er al gauw achter dat de fameuze redevoering van Peppone zoek was en dat Peppone die avond lelijk in de rats zou zitten. Dit betekende dat die avond het plein stampvol zou zijn, want iedereen wilde dat zien, zelfs de zieken en de ouden van dagen.

De meeting zou om negen uur ’s avonds beginnen en om half negen was het plein tjokvol. De mannen van de generale staf vatten moed en wekten Peppone. Het kostte heel wat moeite om hem tot het leven terug te roepen, want hij rilde nog steeds van de koorts en kon nauwelijks de ogen openhouden. Ze zeiden hem dat de mensen op het plein wachtten en dat er iets aan gedaan moest worden.

‘De Magere?’ vroeg Peppone met verre stem.

‘Is gevonden,’ antwoordde Bigio hem.

‘De redevoering?’ hijgde Peppone.

‘Verloren,’ zei Bigio maar week eerst voorzichtigheidshalve drie passen achteruit. Maar dat was niet nodig. Peppone was vernietigd, verslagen, was nog slechts een hoopje ellende. Hij sloot de ogen die hij met zoveel moeite open had gekregen en zuchtte.

‘Chef, wat moeten we doen?’ vroeg Bigio bang bezorgd. ‘Allemaal naar de hel lopen,’ zei Peppone als in een droom.

‘En de mensen? En de partij?’

‘Ook naar de hel lopen: de mensen en de partij,’ antwoordde Peppone doodgemoedereerd.

Dat was het einde en de leden van de generale staf keken elkaar verschrikt aan.

‘Dan is er verder niets meer aan te doen,’ besloot Bigio. ‘Dan zit er niets anders op dan de mensen te zeggen dat de meeting is uitgesteld omdat de geachte spreker ziek is.’

En juist toen verscheen don Camillo.

Don Camillo had klaarblijkelijk niet verwacht Peppone in zo’n toestand aan te treffen. Ontdaan keek hij naar het hoopje ellende op het bed. Hij zei niets, bleef op een afstand van het bed, maar na enkele ogenblikken deed Peppone een oog open. Toen opende hij ook het andere. ‘Het moment voor de Heilige Olie is nog niet gekomen,’ mompelde Peppone.

‘Het spijt me,’ antwoordde don Camillo.

‘U kunt wel gaan. Ik heb u helemaal niet nodig,’ gromde Peppone.

‘Je hebt mij nog steeds nodig, kameraad!’ riep don Camillo, haalde een grote gele envelop uit zijn zak en wierp die op het bed.

Peppone stak de hand uit, nam de envelop en bekeek de inhoud.

‘Controleer het maar, kameraad,’ zei don Camillo spottend. ‘Alles compleet. Manuscript en kopieën. Onthoud dat ‘Mammon’ met twee m’s wordt geschreven en vergeet niet je pastoor te bedanken.’

Peppone stak langzaam de papieren weer in de enveloppe, kwam moeizaam overeind, keek don Camillo strak aan, klemde de kaken op elkaar en zei toen bars:

‘Ik wil hem liever niet bedanken!’

Peppone had twee handen die zo groot waren als kolenschoppen, scheurde envelop en inhoud met één ruk in tweeën, verfrommelde als razend het papier, maakte er een prop van en gooide die uit het raam.

Toen kwam hij met één sprong het bed uit.

 

Het was precies negen uur en de mensen op het plein begonnen al te mopperen, maar ineens verscheen Peppone op het podium.

Hij had geen koorts meer.

Of liever: hij had een ander soort koorts en dat hoorde je al dadelijk aan de manier waarop hij zei: ‘Burgers!’ De mensen zwegen en Peppone begon.

Hij improviseerde, zei twintig keer ‘kennen’ in plaats van ‘kunnen’, zei ‘mij dacht’ in plaats van ‘mij docht’, begon over de ‘Nemesis van de Historie’, ging daarna over op de ‘Nemesis van de Geopgrafie’, maar toch voelde men dat die ongelukkig gekozen woorden uit een heel groot hart kwamen; en toen hij was uitgesproken, moesten zelfs de mensen die hem het slechts gezind waren, toegeven, dat hij een flinke vent was.

Zo kwam het dat de Magere niet naar Venezuela emigreerde en dat Peppone als burgemeester werd herkozen zonder aan don Camillo dank verschuldigd te zijn maar alleen en uitsluitend aan de Goddelijke Voorzienigheid, die hem gedwongen had een historische maar idiote rede te houden.

En don Camillo was in het diepst van zijn hart toch eigenlijk niet zo heel verdrietig over die geschiedenis, want hij wist dat men in de politiek vaak meer van zijn vijanden dan van zijn vrienden mag verwachten.