3

‘Ik weet niet wat voor vermogen jij denkt te hebben om het slaapeffect te weerstaan,’ zei Pao een poos later. ‘Maar als je ook maar iets weet over degenen die het kunnen weerstaan, dan weet je dat niemand gelijk reageert. Het is al vier jaar geleden toen je naar de maan ging en toen was de eerste magmaschacht nog niet ingeschakeld om energie te zenden aan de voedselfabrieken. Kortom, je hebt geen enkele ervaring hoe je op radioenergie zult reageren —’

‘Ik heb een van de experimentele stations bezocht, twee

jaar voor ik de aarde verliet,’ zei Rafe.

Pao deed zijn mond dicht en zuchtte zwak. Onder de

gestaag naar het oosten vliegende vtl werd de grond nu

roodgekleurd door de zon die achter hen naar de horizon

zonk.

Op dit moment vlogen ze over de veelkleurige lappendeken van oud akkerland maar op de horizon brandden de lampen van een stad. Ergens voor hen hurkte een energiecentrale met zijn immense zendantennes over een schacht die vijfhonderd kilometer diep in het hete inwendige van de aarde was gedreven; de hitte en de druk aan het eind van die schacht zouden binnen korte tijd worden gebruikt om de zware generatoren aan te drijven die stralingsenergie van de antennes naar de fabrieken en energiecentrales stuurden van de stad die Rafe aan-de horizon zag liggen. Als dat gebeurde zouden de alfaritmen van de menselijke en dierlijke hersens binnen het bereik van de antenne gestoord worden door de energietransmissie, en de lichamen die bij de hersens hoorden

zouden gaan slapen, of ze nu slaap nodig hadden of niet. Nu pas, zo vlak tegen zonsondergang wanneer de energietransmissie van de magmaschachten aan de voedselfabrieken begon, verbrak een van de andere mannen de stilte.

‘Goed dan,’ zei Pao, ‘je hebt ervaring met hoe je reageert onder een energietransmissie en je hebt gemerkt dat je er niet zo diep van in slaap viel als andere mensen. Je merkte dat je rond kon lopen terwijl je hersengolven het opgelegde alfaritme volgden. Beter nog - misschien kon je niet alleen slaapwandelen, maar zelf enigszins bepalen hoe je slaapwandelde. Maar besef je wel hoeveel meer we tegenwoordig over de gedwongen alfatoestand weten dan toen de experimentele modellen van de energiezenders werden getest? We weten nu dat niet alleen zenuwreacties worden beïnvloed - maar ook het beoordelingsvermogen. In de alfatoestand van de transmissie, kun je het gevoel hebben dat je je handelingen heel aardig weet te beheersen, maar als er een film van je was gemaakt zou je zien dat je rond-stommelde, onbeholpen, traag en onzeker in je bewegingen - als iemand onder verdovende middelen, of dronken. Maar dat besef je dan niet. Net als een dronkeman denk je dat je het prachtig doet.’

‘Dat is er mis met Lee - en de rest van de miljarden,’ zei Rafe. ‘Iedere nacht worden ze dronken of ze willen of niet, en het begint cumulatief te werken.’ ‘Je hebt niet naar me geluisterd,’ zei Pao Gallot. ‘Jawel. U heeft niet naar mij geluisterd,’ antwoordde Rafe. ‘Waarom laat u de zenders niet eens een week uit om te kijken welke effecten er aan de dag treden onder de bevolking?’

‘Ze een week uitschakelen?’ snoof Forebringer. ‘We kunnen ze niet eens éen enkele nacht uitlaten! Zelfs nu al maken we maar net genoeg calorieën. Een week zonder voedselfabrieken zou ons zo’n achterstand bezorgen dat we met een hongersnood komen te zitten voordat we de schade weer hebben ingehaald!’

‘Hoe kunt u daar zo zeker van zijn?’ wilde Rafe weten. ‘Omdat hij gelijk heeft,’ zei Pao Gallot. ‘Geloof je mij niet? Het is mijn werk om de bevolking van de wereld in leven te houden.’

‘We zouden het trouwens geen week uithouden,’ mompelde Forebringer. ‘De eerste nacht dat het uitlekte dat de fabrieken niet werkten, zouden we met een totale revolutie zitten…’

Zijn stem stierf vreemd weg. Zijn oogleden knipperden en vielen dicht. Zijn gezicht werd slap. Naast hem was Pao al plotseling in slaap gevallen. Zijn ronde gezicht rustte op een rol vet van zijn hals boven zijn das. Het interieur van de vtl rondom Rafe werd wazig. Blijkbaar vlogen ze in het gebied van een van de zendstations toen daar de energie voor de nacht werd ingeschakeld, en waren ze niet eenvoudig een werkend zendgebied binnengevlogen. Het effect van de transmissies verminderde snel na een bepaalde afstand, maar het verloop aan de rand was wel zo geleidelijk dat Forebringer niet middenin een zin in slaap zou zijn gevallen. Instinctief staalde Rafe zich tegen de prikkel die hem onder slaap wilde bedelven. Hij liet zich weer ontspannen.

Niet vechten, zei hij tegen zichzelf. Niet vechten. Glij mee… kalm… kalm…

Het ‘glijden’ was maar beeldspraak. Het was een kwestie van weten waartegen je kon vechten en waartegen niet. Hij kon niet verhinderen dat de energietransmissie die de atmosfeer om hem heen nu vervulde, hem dwong de elektrische activiteit van zijn hersens aan te passen aan een bepaald - slaapverwekkend - alfapatroon. Maar hij kon wel meegaan met het nieuwe patroon en tot een vergelijk met de rest van zijn lichaam komen dat het slaapeffect vermeed. Het was hetzelfde effect dat gezorgd had voor de kringen onder Lee’s ogen en de hopeloze uitdrukking van haar gezicht. Het was het effect dat de helft van de aardbevolking tijdens de donkere uren deed verstarren -behalve de ‘zombies’, degenen die van nature immuun waren, bepaalde in yoga geoefende individuen, en heel weinig anderen die de patronen van hun hersengolven bewust konden beheersen. Zoals Rafe zelf? Glijden… glij mee met de druk.

Mooi. Probeer nu vat te krijgen… pak beet. Nu draaien… duwen… de stroom van de transmissie overheersen… licht afbuigen… nog iets meer… Nu!

Rafe zat met open ogen op de stoel van de piloot. Afgezien van een vreemd gevoel, als van een zoemende snaar binnenin hem, die hij bespeurde maar niet hoorde, voelde hij zich volkomen normaal. Maar dat was alleen een subjectieve reactie.

Hij hield zijn linkerpols voor zijn ogen en stelde zijn blik scherp op de wijzerplaat van zijn horloge. Die zag eruit als altijd - behalve dat de seconden wijzer vier of vijf maal zo snel als normaal over de cijfers scheen te tollen, terwijl de grote wijzer zichtbaar vooruit kroop. Reflexen, dacht hij, en lachte bijna. Van de man met de snelste ter wereld tot de traagst reagerende die er bestaat.

Zijn geamuseerde reactie dreigde zijn aanpassing aan het uitzendpatroon in de war te sturen. Even werd de cabine weer wazig en de zware hand van de slaap kwam op hem neer als de poot van een beer en trok hem omlaag. Hij leunde achterover en zat het uit.

Kalm… kalm. Het horloge was alleen maar éen aspect van het heelal. Tijd was relatief. Het uitzendpatroon was een ander aspect, meer niet. Verwrongen ruimte bleef ruimte. Verwrongen tijd bleef tijd. De waarneming was alles… alles. Geen enkel aspect van tijd of ruimte of heelal had vat op hem. Ze waren allemaal relatief, raakten slechts aan zijn wezen. Ik ben het middelpunt van mijn heelal… Hij was terug, weer meester van zichzelf. Opnieuw keek hij naar het horloge.

Langzaamaan, beval hij de secondenwijzer. Langzaam… Een poos bleef de wijzer rondtollen alsof hij hem negeerde. Toen, geleidelijk, leek hij langzamer te draaien terwijl hij er strak naar bleef kijken. Langzamer… langzamer… Nog niet zo langzaam als normaal, maar langzaam genoeg.

Hij richtte zijn aandacht weer op het vliegtuig. Ze vlogen al over de verlichte stad en de vtl was al door de grondcontrole opgenomen in wat het verkeerspatroon zou zijn geweest als er ander verkeer in de lucht was geweest. Eén cirkel rond het veld en dan zou de grondappa-ratuur het toestel binnen proberen te brengen - en deze vtl was niet uitgerust om te reageren op de juiste automatische signalen van beneden.

Rafe haalde de schakelaar over die het vliegtuig van de grondcontrole loskoppelde en omlaag seinde dat hij met handbesturing neerkwam.

Hij zette het vliegtuig vlak achter het hoofdgebouw zacht aan de grond. Buiten was alles helder verlicht maar er bewoog niets. Tegen een zware inertie werkend die hem uitnodigde alle moeite op te geven, kwam hij overeind,liep naar achter langs de twee sluimerende passagiers heen, en stapte uit op het schitterend verlichte beton. De nachtbries blies koel op zijn gezicht maar alleen het oppervlak van zijn huid werd erdoor verfrist. Zelfs het gevoel van de bewegende lucht was eenzaam en ver. Hij sjokte het verlaten stationsgebouw in, langs lege restaurants en kiosken en balies van de luchtvaartmaatschappijen en over een immense vlakte van geel imitatiemarmer. Het geluid van zijn hoge laarzen klikte en echode heen en weer in de leegte tussen de vloer en het hoge, geribbelde betonnen plafond.

Hij liep door een brede deur met een luchtgordijn. De lucht blies gevoelloos op zijn gezicht. Links van hem stonden rijen donkere schaduwen — huurauto’s. Hij keek om zich heen. Rechts strekte zich een parkeerplaats vol privé-auto’s uit onder felle lampen. Hij sjokte erheen en toen hij bij de eerste rij kwam begon hij methodisch alle deurkrukken te proberen tot hij een auto vond die niet op slot zat.

Pas bij de veertiende of vijftiende tweewieler ging de deur open. Maar hij had de tweede rij al half afgewerkt voordat hij er eindelijk een vond waarvan niet alleen de deuren open waren maar ook het motorcontact openstond. Hij ging achter de stuurstok zitten en probeerde de instrumenten. Die lieten zien dat de auto klaar was om weg te rijden, afgezien van twee halflege brandstofcellen. Hij reed de parkeerplaats af en stopte voor de pomp bij de ingang, waar hij met een krik het deurslot verbrijzelde en de twee cellen verving door volle. Toen reed hij de snelweg op en controleerde de autolokator op het dashboard.

De kleine kaart die oplichtte toonde een groene stip bij een vliegveld vlak buiten El Dorado in Kansas. Toen hij vanuit Oregon naar het oosten vloog was hij kennelijk naar het zuiden afgebogen.

Hij reed nu naar het noordwesten om daar op een snelweg te komen met een strook voor onbegrensde snelheden, ‘s Nachts was er geen verkeerspolitie meer, en hij had iedere baan kunnen nemen die hij wilde, maar alleen de speciale stroken waren gemaakt voor handbestuurde auto’s die tot vijfhonderd kilometer per uur haalden, al leek het onwaarschijnlijk dat de drie of vier jaar oude bak die hij had gestolen boven de driehonderd-zoveel zou uitkomen.

Bij Newton kwam hij op de snelweg en op topsnelheid reed hij naar het noordwesten door Emporia, voorbij het slapende Kansas City en het stille Independence, waarna hij noordelijk afsloeg naar St. Joseph en Iowa in, naar het oosten bij Des Moines, en de helder verlichte, volkomen stille buitenwijk in van Des Moines, de universiteitsstad Grinnell, toen de klok in zijn auto aangaf dat het twee voor half twaalf was.

Naar schatting nog zeven uur duisternis en radioenergie. Iets meer dan zeven uur voordat Forebringer een wereldwijd opsporingsbericht voor hem kon laten uitgaan. Onverwacht knipperden er vooruit waarschuwingslichten. Hij rukte de stuurstok achteruit waardoor de motor meteen achteruit ging lopen. De banden piepten oorverdovend in de stilte, maar hij raakte zijn snelheid veilig kwijt. Nu hij vlak voor de lichten stond zag hij dat er in de straat gegraven was - de bestrating was opgebroken. Naast de linkerstoeprand was een smalle opening in de rij flikkerlichten. Hij stuurde de auto erheen. Toen hij door de opening reed, zag hij dat de straatlantaarn direct achter het opgebroken stuk uit was, zodat de plek achter de waarschuwingslichten een poel van duisternis was. Toen dook de neus van de auto omlaag en het voorwiel zakte weg in iets zachts en bleef steken. De wagen tolde rond en de motor viel uit. Hij tastte naar zijn broeksband, maar het pilpistool was verdwenen. Het moest er al een tijd geleden zijn uitgegleden. Voor het raam bewoog een schaduw.

De schaduw stond nog maar net stil toen Rafe instinctief uit de linkerdeur vloog. Hij ving een glimp op van een zwarte gestalte met opgeheven arm tegen het lichtere donker van de hemel; toen kwam de arm neer en hij was erlangs gedoken en tegen een andere gestalte opgebotst, een mensenlichaam. Hij ontstak in razernij. Even rolden de twee samen in het zand, of de aarde, of wat het ook was. Toen trof Rafe met zijn knie en vuist de zachte plekken van de ander en rolde opzij en keek omhoog. Weer torende de eerste aanvaller boven hem uit -en nu zag hij dat de man een knuppel in zijn opgeheven hand hield.

Hij rolde weer weg. De knuppel bonkte op de grond zonder schade aan te richten. Hij stond overeind voor de man met de knuppel zijn evenwicht kon herstellen. Langzaam,zwaarwichtig, als een gedaante in een droom, richtte hij zich weer op en tilde zijn arm hoog. Rafe sloeg wild toe op de plek tussen hoofd en schouders, deze keer met de zijkant van zijn hand, en hij voelde hoe de klap aankwam op de nek van de aanvaller. Deze zakte achterover, viel, en bleef liggen in het licht van de enkele koplamp van de gestolen auto, een zware man van begin veertig, met een mes aan zijn riem en de knuppel naast hem op de grond, terwijl hij met beide handen om zijn keel op adem probeerde te komen.

‘Je hebt geluk dat ik niet beter zag,’ vertelde Rafe hem bitter. ‘Anders had ik je nek gebroken.’ Opeens merkte hij dat het zoemende gevoel in hem was verdwenen. Maar nu hij er weer aan dacht, begon hij het weer te voelen. Het zwol aan, een kwaadaardig, onnatuurlijk gevoel alsof zijn lichaam zonder zijn toestemming werd gebruikt. Hij keek naar de man op de grond die lag te hijgen.

‘Ja, inderdaad,’ zei hij zacht, ‘er bestaan zombies.’ Hij liep terug naar de auto en richtte de koplamp op de eerste man die hij had geraakt. Die lag bewusteloos. Rafe richtte zijn aandacht nu op de auto zelf. Door de lamp rond te laten zwaaien zag hij dat hij in een ondiepe zanduitgraving stond op een meter van de intacte bestrating aan zijn rechterhand. De zombies hadden de waarschuwingslichten blijkbaar verplaatst van het gat in de weg dat ze moesten aangeven.

Rafe schakelde de automotor weer in en probeerde de wagen voorzichtig uit het zand te schommelen. De wielen raasden rond en groeven zich in het zand, maar na een paar seconden had hij genoeg momentum opgebouwd om het voorwiel op de bestrating te hijsen. Hij schakelde alle energie naar het voorwiel en duwde de stok naar voren. Met een schok en een ruk trok de auto zichzelf uit het gat.

Rafe reed de weg af terwijl hij in zijn herinnering naar het adres zocht dat hij hebben moest - 5514 Busher Drive. Op de autolokator op het dashboard bekeek hij de kaart van Grinnell. Hij was er niet ver vandaan. Een paar seconden later reed hij een bochtige straat in naar rechts. Busher Drive stond er op het naambord, en hij koerste langzaam verder op zoek naar leesbare huisnummers.

De huizen aan beide kanten waren groot en oud. Zulke huizen werden al bijna vijftig jaar niet meer gebouwd. Ze stonden een eind van de straat af en werden door hekken of heggen onttrokken aan de blikken van voorbijgangers. Met de koplamp bekeek hij verschillende poorten en ingangen voor hij het nummer 5504 vond. Dan moest vijfenvijftig-veertien dichtbij zijn-Het huis had een hek van twee meter hoog kippegaas met een stang erboven en daarachter stonden dichte struiken en bomen. De hekken voor het pad en de oprijlaan waren met kettingen afgesloten, maar het nummer 5514 stond in lichtgevende cijfers op de stijl van éen van de poorten. Rafe stopte de auto en stapte uit. Hij probeerde de hekken van de oprijlaan maar de ketting rammelde alleen maar. Langs de muur liep hij naar het andere hekje en merkte dat dat even stevig was gesloten met een ketting. Hij keek naar de bovenkant van de omheining, maar boven de stang staken de scherpe punten van prikkeldraad uit. Even dacht hij erover de poort van de oprijlaan met de auto te rammen.

Maar er was niet voldoende ruimte om op snelheid te komen, en de poort en de ketting leken sterk genoeg om hem tegen te houden. Hij keek om zich heen. De zware takken van een grote straatiep hingen over het hek van 5514. De iep was te breed om te omvatten en de laagste takken waren weggesnoeid tot ongeveer drie meter boven de grond. Hij trok zijn riem uit en maakte met de gesp een lus rond zijn pols. Daarna wierp hij het losse eind om de boom heen en ving het met zijn vrije hand, en langzaam, de ruwe sponzige bast en zijn onbeholpen, vertraagde reflexen overwinnend, begon hij tegen de takkenloze stam op te kruipen.

Na een paar minuten kon hij de onderste tak beetgrijpen en daar bleef hij dankbaar aan hangen terwijl hij op adem kwam. Even later trok hij zich op tot hij op de tak zat en stak de riem weer door de lussen aan zijn broek.

Hij zat niet op een van de takken die boven het terrein van 5514 staken. Hij moest nog ruim een meter klimmen voor hij een bruikbare tak had gevonden. Centimeter voor centimeter begon hij er overheen te schuiven. De eerste vier meter droeg de tak zijn gewicht met gemak. Maar daarna werd hij smaller en begon door te buigen. Des te beter - daar had hij op gerekend, want de tak kwam zes meter boven de grond uit de boom en hij hoopte nog veel dichter bij het gras te komen voor hij sprong.

Maar toen, terwijl de tak achter hem kraakte en vervaarlijk doorboog, hield hij even halt en keek naar beneden. Hij was meer dan drie meter binnen de omheining en de hoge heg, en de grond lag nauwelijks drie meter onder hem. Er was niets te zien om zich ongerust over te maken. Dus waarom aarzelde hij?

Toen hoorde hij het weer - en herkende het als het geluid dat zijn innerlijk alarm had doen afgaan zonder dat hij het bewust had thuisgebracht. Het was een laag, grommend gejank.

Zijn ogen speurden onder hem in het donker naar de bron van het geluid - en deze keer vond hij hem. Het was een wolf, een mannelijke grijze wolf, geheel volwassen, die misschien zeventig kilo woog. Hij stond pal onder hem op het gras, zijn staart half gebogen en roerloos achter hem, zijn kaken iets van elkaar. De ogen in het brede voorhoofd vingen het verre licht van de straatlantaarn op en weerkaatsten het. De wolf tuurde onafgebroken naar hem. Boven zijn voorhoofd glom iets van metaal tussen de opgestoken, puntige oren. Het jammerende grauwen hield op, veranderde in een gejank en vormde zich tot afgekauwde, maar net verstaanbare woorden.

‘Ik ben Lucas,’ zei de wolf. ‘En ik heb opdracht te doden.’