1

Toen hij de gymzaal van de kosmonauten binnenstapte, drong de droge geur van oud zweet die de luchtcirculatie niet weg kon krijgen in Martin Pu-Li’s neusgaten, en door de zwaartekracht die een kwart hoger was dan op aarde knikten zijn knieën even door. De aktentas in zijn hand was opeens onredelijk zwaar. Hij rechtte zijn knieën, zijn rug, en schouders tegen de trekkracht van de kunstmatige graviteit. Hij was geen kosmonaut, maar op zijn drieënveertigste was hij nog even lang en atletisch als vroeger - en het extra gewicht was maar een kwart. Aan de andere kant van de gymzaal klom Rafe Harald in het klimtouw. Hij gebruikte alleen zijn armen. Zelfs met ontbloot bovenlijf en zijn spieren die opzwollen van inspanning zag hij er niet bijzonder uit. Het lichaam van een programmeur die redelijk veel aan handbal deed, bij voorbeeld. Martin liep naar het touw. ‘Rafe,’ zei hij.

Rafe tuurde omlaag van bij het plafond. ‘Ga van de mat af,’ zei hij.

Martin deed twee stappen achteruit van de mat die direct onder het klimtouw lag. Iets als een windvlaag suisde langs zijn gezicht en landde met een schokkende bons op de vloer. Rafe lag op zijn rug op de mat, met een grijns, zijn benen naast elkaar, zijn armen wijd uitgespreid, zijn handpalmen op de mat als een kind dat op het punt staat een duikeling in een dikke laag sneeuw te maken. ‘Wat is dat voor stomme grap?’ zei Martin boos zonder na te denken, ‘bij éen en een kwart g?’ Rafe ging zitten en stond vlot op zonder zijn handen te gebruiken. Hij deed het niet als iemand die zich ervoor moet inspannen. Hij deed het afwezig, alsof het de makkelijkste manier was vanuit de positie die hij innam. ‘Is niet gevaarlijk,’ zei hij. ‘Neem het maar eens op met een slow-motion camera als ik neerkom. Tenen, enkels, knieën, heupen - achterover rollen en neerslaan met allebei je handen als de boef in een ouderwets melodrama die op het toneel valt.’

‘Ja, ja,’ zei Martin ongeduldig terwijl hij op zijn duim—

horloge keek. ‘De pont staat op me te wachten. Wat wilde je?’ • ,

‘Jou,’ zei Rafe rustig.

Hij keek Martin pal in de ogen, en Martin, die opeens merkte dat hij weer gebogen stond, richtte zich op tot zijn volle éen meter vijfentachtig, zodat hij minstens vijf centimeter boven Rafe uitstak.

‘Nou, hier ben ik,’ zei hij. ‘Waarover wilde je me spreken? En waarom moest het eigenlijk speciaal hier zijn?’ ‘Omdat hier nooit meer iemand komt - zelfs mijn drie mede-kosmo’s niet meer,’ zei Rafe. ‘En ik wilde je zien zodat ik je aktentas kon overnemen en nog een paar andere dingen van jou. Ik ga naar de aarde.’ Onder zijn bruine, verwarde haar keken zijn lichtblauwe ogen uit een prettig smal gezicht met een koude blik die nieuw was voor Martin.

Rafael Arnoul Harald zag er nu minder uit als een handballende programmeur dan ooit. ‘Geloof je dat ik niet serieus ben?’

‘Of anders ben je gek geworden!’ Martins stem, de stem van een politicus, begon voor het eerst sinds hij zes jaar oud was weer op gebrabbel te lijken. ‘Je denkt toch niet dat ik een van onze kosmonauten op aarde wil riskeren? Jullie vier betekenen een investering van een biljoen dollar - nog afgezien van alle hoop die we met het Plan hebben.’

‘Ik neem je aktentas over.’ Rafe stak zijn hand uit. De ander aarzelde en toen zei Rafe iets vriendelijker: ‘Kom op, Martin. Je wilt toch niet dat ik hem van je af moet pakken.’

Woordeloos reikte Martin de aktentas over in Rafe’s magere handen.

^laak hem open,’ zei Rafe. Martin viste in zijn zak naar het zilveren sleuteltje en gehoorzaamde. Rafe sloeg het deksel open. ‘Leeg nu je zakken er maar in.’ Langzaam haalde Martin uit zijn verschillende zakken een pen, een potlood, een zakrekenmachine, zijn zakdoek, kredietboek, kaartenhouder - alle kleine bagage van iemand die op reis gaat. Rafe ving alles in de open aktentas op.

‘Heb je geld?’ vroeg hij toen Martin eindelijk ophield met graven. Het hoofd van het Plan glimlachte wrang en

tastte in een heupzak en kwam te voorschijn met een portefeuille en een handvol muntstroken. ‘Daar heb je ook aan gedacht, hè?’ zei hij. ‘Ik ben pas vier jaar op de maan,’ zei Rafe. ‘Ik herinner me nog wel wat.’ Hij gebaarde met zijn hoofd naar een bruine metalen kast aan de andere kant van de kale gymzaal. ‘Daarheen. Daar sluit ik je in op. Maak je geen zorgen. Er staat een stoel in - zelfs wat eten en drinken -en er is ruim voldoende ventilatie. Meer dan ongeveer negen uur zul je er niet inzitten.’

Ze liepen al naar de kast toe. ‘Wat denk je hier eigenlijk mee te bereiken?’ vroeg Martin over zijn schouder. ‘De pont wacht op mij. De kapitein heeft geen opdracht om jou in mijn plaats naar de aarde te brengen.’ ‘Hij heeft ook geen opdracht om me mét te brengen,’ zei Rafe. ‘Doorlopen, Martin.’ De breedgeschouderde rug van het hoofd van het Plan was stijf van wrok. Rafe legde zacht een hand op de ene blauw fluwelen schouder en loodste de man vooruit tot ze bij de kast kwamen. ‘Doe de rechterdeur open,’ zei Rafe. ‘En geef me het pak en de andere dingen die er hangen.’ Martin gehoorzaamde.

‘Mijn God!’ zei hij. Voor het eerst klonk er iets van vrees in zijn stem. ‘Je gaat het écht doen. Je hebt een klap van de molen gehad. Je bent psychotisch!’ ‘Je weet wel beter,’ zei Rafe. ‘In de kast. Ga nu zitten.’ Hij was zijn gymkleren al aan het uittrekken en deed daarna de straatkleren aan die hij niet meer had gedragen sinds hij op veertien december vier jaar geleden omhoog was gekomen.

Martin draaide zich om en ging zitten. Zijn gezicht was vertrokken.

‘Vertel me tenminste waarom!’ zei hij. ‘Dat kun je toch wel doen als dit gedoe ook maar enige zin heeft? Besef je niet dat jouw gedrag het Plan een slechte naam kan geven? Het kan de druppel zijn die de emmer doet overlopen en dan krijgen we helemaal geen cent meer. Op aarde zijn ze toch al boos dat we nog steeds niemand op reis hebben gestuurd!’

‘Op aarde, en de meeste mensen hierboven ook, Martin,’ zei Rafe.

De gele huid van Martins gezicht werd strak. ‘Beschuldig je me ergens van?’

‘Misschien wel,’ zei Rafe. ‘Jou, of misschien Pao Gallot,of Bill Forebringer.’

Martin staarde hem strak aan.

‘Dat klopt,’ zei Rafe terwijl hij zijn das strikte. ‘Eén van jullie drie moet betrokken zijn bij wat het ook is. Samen runnen jullie de aarde - en het Plan ook.’ ‘Je bent écht gek!’ zei Martin. ‘Niemand van ons wil iets runnen! Pao leeft en sterft voor de magmaschachten. Forebringer is de vn-maarschalk, meer niet. En ik - ik heb mijn leven besteed aan het Plan hier om de verre sterren te bereiken!’

‘En iedere vier maanden komen jullie drie bij elkaar en beslissen hoe de wereld moet draaien tot jullie elkaar weer ontmoeten.’

Martin staarde hem aan. Toen begon hij langzaam zijn hoofd te schudden. ‘Ik begrijp het niet,’ zei hij. ‘Ik had gezworen dat jij van alle vier de kosmo’s de meest stabiele was.’

‘Was ik ook - en ben ik nog steeds,’ zei Rafe. ‘Begrijp je het nog niet? Ik zal je een naam geven, dezelfde die ik Pao en Forebringer ga geven zodra ik op aarde land en ze zie. Ab Leesing.’ ‘Ab… wie?’ fronste Martin. ‘Abner Carmody Leesing,’ zei Rafe. Martin schudde zijn hoofd. ‘Nooit van gehoord.’ ‘Ik heb gister net naar de aarde gebeld. Hij wordt al acht dagen vermist. Heeft éen van jullie hem laten oppakken?’ ‘Ik zeg je dat ik niet weet over wie je het hebt!’ ‘Kom nou, Martin,’ zei Rafe. ‘Er zitten hier bij het Plan helemaal geen gewone mensen. En jij bent een van de meest ongewone van ons allemaal. Je hebt de naam al eens eerder gehoord, dus als je werkelijk wilt kun je hem je weer herinneren. Doe je best.’ Martin fronste nijdig, maar zijn ogen werden even afwezig en toen weer helder.

‘Abner Carmody Leesing,’ zei hij. ‘Biofysicus. Je hebt hem zelf bij het Plan aanbevolen, drie jaar geleden. Een onderzoekscommissie besloot dat we hem niet moesten gebruiken.’

Hij staarde Rafe aan.

‘Daar had ik niets mee te maken,’ zei hij. ‘Als de commissie met een aanbeveling tegen iemand komt, dan moet ik die aanbeveling opvolgen. Geef je mij de schuld?’

‘Jou - of iemand anders. Ik heb gistermiddag eens in de dossiers gekeken.’

‘Mijn dossiers?’ Martins donkere ogen werden glazig, bijna troebel.

‘De notulen van de commissie over het geval-Leesing,’ zei Rafe terwijl hij de drie ivoren knopen van een kastanjebruine jas met zwaluwstaarten bij zijn smalle taille dichtmaakte. Aangekleed leek hij een beetje op de man op het etiket van een ouderwetse fles van Johnny Walker. ‘Er stond niets in om die afwijzing aan op te hangen. Alleen maar twee leden die hun speciale stokpaardjes bereden. En vier anderen die liever lui zijn dan dat ze een risico nemen. Alleen maar een opeenhoping van details die niets betekenden en een totaal doodzwijgen van de ware mogelijkheden van Abs werk.’

‘En wat bewijst dat? Wat moesten we met weer een nieuwe biofysicus?’

‘De poging met cryonica is mislukt, niet?’ zei Rafe. ‘Wat denk je ervan? - Blijf zitten, Martin. Over een uur of negen laten ze je eruit.’

Hij deed de ene open deur van de kast dicht en in de stilte van de gymzaal kletterde het metaal luidruchtig. Martin zei iets in de kast maar Rafe had zich al omgedraaid en verstond hem niet.

Hij liep snel de deur uit waardoor Martin maar een paar minuten eerder was binnengekomen. In de witgeschilderde metalen gang sloeg hij rechtsaf en liep door tot aan een deur die hem doorliet in een stuk van de gang waar vloerbedekking lag en de wanden met namaakhout waren bekleed. Hij nam een kortere weg door de kosmonautenafdeling van het Sterrenplan op de maanbasis - de enige plek buiten de aarde waar een schijn van luxe te vinden was. De vier hadden bijna een klein appartement de man. Een van de deuren stond open en Mary Vail kwam eruit, gehuld in muziek - Sibelius - uit een speler in haar kamer.

Anders dan Tannina Or, de andere vrouw onder de vier kosmonauten, was Mary een van die mensen die zich kunnen verdoven met muziek. Ze was er goed in geworden, vooral het laatste jaar. Nu bleef ze op de drempel staan en staarde naar zijn kleren - een tenger meisje met donkere haren en goudkleurige ogen. ‘Ga je naar de aarde?’ vroeg ze.

‘Met de pont.’ Hij bleef even staan en keek haar aan. ‘Terwijl Martin in de gymzaal zit opgesloten. Zou je willen helpen om de mensen er de volgende negen uur zo’n beetje uit de buurt te houden?’

Ze knikte. Plotseling sloeg ze haar armen om hem heen en

klampte zich als een kind aan hem vast.

‘Doe iets!’ zei ze. Haar stem werd gedempt door zijn

borst. ‘Doe iets.’

‘Ik zal het proberen,’ zei hij.

Hij hield haar vast en klopte zacht op haar donkere kruin. Het was vreemd. Ze hielden niet van elkaar, maar na vier jaar dat ze met z’n vieren bij elkaar leefden, hielden ze ook niet niet van elkaar. Via zijn armen voelde hij hoe ongelukkig ze was en een seconde lang was het er - al het verdriet van een hele wereld in éen klein lichaam. Hij voelde de beweging diep in zich, het bijna-telepa-thische gevoel van empathie in zijn darmen dat altijd een talent van hem was geweest. Opeens wist hij even goed als Mary Vail zelf hoe ze zich voelde. Ze liet hem los en stapte achteruit in de deuropening en het geluid van haar muziek.

‘Ik pas wel op de gymzaal,’ zei ze. ‘Wees voorzichtig.’ Hij knikte. ‘Beslist.’ Hij liep de gang af, langs de drie gesloten deuren, waarvan éen van hem was, en door een luchtsluis in de vertrekzaal met zijn kale metalen wanden, stapels kisten, en zijn algemene indruk van een pakhuis.

Aan de overkant begon de tunnel naar de pont. Aan het eind van de tunnel in de open luchtsluis van de pont zelf, stond Peer Wallace, een van de bemanningsleden, achteloos en een beetje zuur kijkend op wacht. Zijn gezicht klaarde op toen hij Rafe zag.

‘Hi, Peer,’ zei Rafe terwijl hij boog voor de lage, gebogen bovenrand van de sluis. Het geluid van de luchtpompen, die uit veiligheidsoverwegingen opzettelijk lawaai maakten, hamerde op hun oren zodat hij zijn stem moest verheffen. ‘Waar is Charlie?’

‘Voorin,’ zei Peer. ‘Schiet maar op. We zijn helemaal gecontroleerd en gereed, wachten alleen nog op bevel.’ Nieuwsgierig keek hij naar Rafes kleren. ‘Ga je mee omlaag met ons?’

‘Dat moet Charlie maar uitleggen,’ zei Rafe. Hij draaide zich om en liep de verbindingsgang in die zo nauw was

dat hij bijna zijdelings moest lopen en met zijn knokkels roffelde hij op de halfopen sluisdeur naar de stuur-kamer.

Daarbinnen was een van de stuurstoelen leeg. In de andere zat een zwaarlijvige man met een haakneus en op zijn ronde schedel de grijzende stoppels van een bijzonder kort kapsel. Hij droeg het blauw van een marinekapitein. Op het kloppen liet hij zijn stoel ronddraaien en keek Rafe aan.

‘Rafe!’ zei hij met een glimlach. ‘Hé, wat wordt dit? Ga je met ons mee naar beneden?’

‘Juist,’ zei Rafe. Hij draaide zich om en legde zijn hand op de rand van de sluisdeur, maar kon er geen beweging in krijgen. ‘Hoe doe je dit ding dicht?’ Zonder te kijken reikte Charlie Purcell achter zich en raakte een knop op een regelpaneel aan. De deur zwaaide geruisloos dicht.

‘Wat is er aan de hand?’ vroeg hij met een scherpe blik op Rafe. ‘Iets speciaals?’

‘Ja,’ zei Rafe. ‘Weet je zeker dat je intercom en zo uit zijn? Mooi. Ik heb hier een speciaal pakket.’ Hij klopte met zijn vrije hand op de aktentas.

Charlies gezicht verhelderde opeens. Zijn ogen hechtten zich aan de tas.

‘Een doorbraak?’ zei hij. Zijn stem was schor geworden. ‘Eindelijk - hebben ze eindelijk het bevriezen onder de knie?’

Rafe schudde van nee. ‘Dat kan ik je niet vertellen,’ zei hij. ‘Maar ik breng het naar beneden in plaats van Martin - en om een goede reden. Hij gaat deze keer niet mee. Ik ga in zijn plaats.’

‘Maar waarom?’ Charlie staarde hem aan. ‘Dat kan ik je ook niet vertellen, sorry. Er is een goede reden om dit anders te doen dan je zou verwachten. Ik heb geen reisbevel gekregen. Niets. Martin zit in een kast in de gymzaal - met een stoel en iets te eten en te drinken, en Mary Vail om de wacht te houden. Alleen Mary, jij, en ik weten hiervan.’

‘God in de hemel!’ zei Charlie die nog steeds opgewekt keek. Toen bewolkte hij iets. ‘Maar wat moet ik de rest van de bemanning vertellen?’

‘Vertel ze gewoon dat Martin mij in zijn plaats heeft gestuurd en dat je niet kunt uitleggen waarom,’ zei Rafe,

met een grijns die Charlie uitnodigde om terug te grijnzen. Weinig mensen konden hem weerstaan als hij glimlachte. Charlie hoorde daar niet bij. ‘Natuurlijk, als zij ernaar willen raden is dat hun zaak. Maar waarschuw ze wel om niets te zeggen nadat we op aarde geland zijn.’ ‘Maak je geen zorgen!’ Charlie zwenkte energiek terug naar zijn instrumenten. ‘Deze bemanning kun je vertrouwen.’

Hij begon via de intercom te praten. Rafe liep met de aktentas de gang weer door, een zijgang in en door een luchtsluis de passagiersafdeling binnen - een ronde kamer in de buik van de pont met verschillende rijen overdadig beklede stoelen, steeds drie naast elkaar. Hij ging zitten. Door het dikke glas van het raam had hij uitzicht op een strook daglicht van het maanoppervlak met als achtergrond de zwarte, met sterren beplakte ruimte. Onder deze hoek was de aarde niet te zien. Een seconde later scheen er van het plafond een rood waarschuwingslicht, er voer een lichte trilling door de boot en de strook maanlicht begon onder hem weg te draaien. De pont was opgestegen.

Rafe maakte de aktentas open en bekeek de inhoud vluchtig, maar vond niets van belang. Hij deed hem weer op slot en maakte het zich gemakkelijk. Lang geleden, als jongen van twaalf, had hij zich aangeleerd onder alle omstandigheden in slaap te vallen wanneer de gelegenheid zich voordeed. Nu sloot hij zijn ogen en sliep in. Hij werd wakker doordat iemand zijn schouder aanraakte.

‘We zijn er, Rafe,’ klonk de stem van Peer Wallace. Rafe knipperde met zijn ogen tegen het heldergele vroege middaglicht van de aarde dat door het raam binnenviel. ‘We liggen in de wieg op de Armstrong-haven in Oregon. Er staat een auto met mensen op je te wachten - op ons Planhoofd, bedoel ik.’

Rafe knikte, geeuwde, rekte zich uit en kwam overeind. Hij liep achter Peer aan de pont uit met ietwat onbeholpen stappen. Zelfs op zijn spieren had het een verstijvende invloed als hij vier en een half uur in een stoel had zitten slapen.

Buiten de luchtsluis reikte nu een twaalf meter lange metalen ladder naar de grond. Aan de voet ervan stond een

zwarte tweewielige limousine met een chauffeur achter de stuurstok voorin en de achterdeur was open. Naast die deur stonden iemand die kennelijk van de geheime dienst was en een slanke blonde vrouw van begin dertig. Rafe liep de trap af en naar ze toe en de vrouw kwam hem tegemoet. Ze fronste. ‘Wat betekent dit?’ zei ze. ‘Mr. Pu-Li heeft niets gezegd dat een van de kosmonauten in zijn plaats zou komen.’

‘Precies,’ antwoordde Rafe. ‘Als iemand het had geweten zou het niet gewerkt hebben.’ Hij glimlachte tegen haar, maar zij was een van die mensen die hem konden weerstaan. Haar gezicht bleef koud.

Hij liep langs haar heen en stapte achterin de auto. Het was er donker na de pont en het zonlicht en de stoelen voelden ongewoon dik bekleed aan onder de aardse zwaartekracht. Na een aarzeling van een seconde kwam ze naast hem zitten. Daarna praatte ze tegen de glazen ruit die hen scheidde van de chauffeur, die nu gezelschap had gekregen van de man van de geheime dienst. De gyro’s van de auto zoemden toen hij zich verhief en voor en achter op zijn twee wielen balanceerde en over het betonnen landingsterrein naar een weg aan de rand reed. ‘Hoe lang duurt het voor we aankomen waar het ook is dat ik de twee andere heren ontmoet?’ vroeg Rafe. ‘Waarom zou je dat moeten weten?’ Haar stem was wantrouwig, bijna vijandig.

‘Omdat,’ zei hij geduldig terwijl hij haar pal aankeek, ‘de tijd momenteel van vitaal belang kan zijn.’ Hij hield haar ogen gevangen met de zijne. Na een lange seconde sloeg ze de hare neer. ‘Ongeveer een half uur,’ zei ze. ‘Ze zitten vlak buiten Seattle.’

Ze leunde achterover en staarde recht voor zich uit. Hij keek naar haar profiel. Voor haar leeftijd en ondanks haar strenge uitdrukking had ze een knap gezicht, afgezien van de donkere kringen onder haar ogen. Opnieuw kreeg hij het inwendige gevoel dat een reactie was op verdriet. Waarschijnlijk droomde ze te veel, dacht Rafe. De meeste mensen op aarde droomden tegenwoordig meer dan ze lief was.