De tunnel

'Luister eens!'

Frank greep Joe bij zijn arm en de jongens stonden doodstil. Er werd gewerkt in een kuil in de ruïne van de plantage, bij de plek waar oorspronkelijk de werkkamer van de eigenaar moest zijn geweest.

'Tuurlijk heb ik ze verjaagd,' zei een van de mannen opschepperig. 'Ze waren flink genoeg, tot ze m'n geweer hoorden.'

'Het is maar goed dat we die stenen hebben opgeblazen voor ze kwamen,' zei een andere stem.

Het Joch! En een van de andere ontvoerders van de jongens!

Frank fluisterde tegen Joe dat ze direct naar de politie moesten. Joe was bang dat de mannen iets van waarde zouden vinden en dat ze zouden vertrekken voor de politie er zou zijn. Terwijl de jongens stonden te overleggen wat hun te doen stond, riep Het Joch uit:

'Ik ben op iets gestoten! Kom eens hier met dat zoeklicht.'

Een seconde later flitste op nog geen zes meter van de jongens een fel licht aan. Frank en Joe doken diep weg om niet ontdekt te worden en ze keken onderwijl naar het vreemde schouwspel vóór hen. De twee mannen stonden met hun rug naar de jongens gekeerd en bukten zich naar een gat dat ze in een binnenmuur van de kelder van het huis gemaakt hadden. Ze praatten opgewonden.

'Het is een brandkast, Hank!' zei Het Joch.

'Goeie gerustigheid!' fluisterde Joe tegen zijn broer. 'Als ze het goud hebben gevonden, dan hebben we pech!'

De jongens kropen voorzichtig achteruit en bespraken haastig wat hun te doen stond.

Ze besloten dat ze maar beter konden proberen de schurken te verhinderen om de brandkast te openen, dan dat ze naar de politie zouden gaan.

'Maar hoe?' vroeg Frank zich af.

'Ik heb het!' zei Joe zachtjes. 'Met de atoomknallers!'

Frank begreep direct wat Joe van plan was. 'We jagen ze de stuipen op het lijf! Voorzichtig, Joe. Als ze het licht van de lucifer zien, zijn we verloren.'

De jongste haalde de zak met atoomknallers uit zijn zak en kroop zo dicht mogelijk tegen de muur aan, zodat het licht van zijn lucifer niet door de mannen gezien kon worden.

Toen de lont van de kleine rode bal sputterde, gooide Joe het vuurwerk in de richting van Het Joch en zijn metgezel. Het kwam geruisloos in een hoop zachte aarde terecht op een afstand van drie meter van de plek waar ze stonden.

Een seconde, twee seconden, toen... boem!

Een oorverdovende klap verscheurde de nachtelijke stilte. De gravende mannen sprongen met een vloek overeind en Joe stak een tweede atoomknaller aan.

'T-terug schieten, Joch!'

Joe gooide de tweede atoomknaller. Het Joch stak zijn hand uit naar zijn geweer. Maar vlak bij zijn voeten klonk een tweede daverende knal. Hij vergat het hele geweer!

'Er gooit iemand met handgranaten!' riep hij uit. 'Weg wezen!'

Als om de mannen op weg te helpen, ontplofte een derde atoomknaller vlak achter hen. Het was de bedoeling van de jongens geweest tenminste een van de mannen te grijpen, maar Het Joch had inmiddels zijn geweer te pakken gekregen en beide mannen schoten op hun onzichtbare vijanden.

Frank en Joe zetten de achtervolging stop. Spijtig keken ze naar het zigzagspoor van de zaklantaarns van de mannen, die doodsbenauwd naar de grote weg vluchtten, in hun auto sprongen en met brullende motor weggierden.

'Laten we naar onze wagen gaan!' drong Joe aan.

'Ik geloof dat we beter die brandkast eens kunnen bekijken, voordat Het Joch besluit om met versterkingen terug te komen.'

'Daar heb je gelijk in,' gaf Joe toe.

Voor ze de kuil aan een onderzoek onderwierpen, brachten de Hardy's verslag uit aan Chet, die bijna in alle staten was door het schieten. De jongen was reuze opgelucht dat hij zijn vrienden zag en verklaarde dat hij zonder veel pijn kon hinken en hij drong er op aan om mee te gaan naar de kuil om ook eens een kijkje te nemen.

'Dat is ook een oude brandkast,' zei Frank, toen hij in het gat geklommen was en het grote verroeste ding met het ouderwetse letterslot eens bekeken had.

Opgewonden zochten de jongens naar gereedschap dat de boeven misschien achtergelaten zouden kunnen hebben, maar ze vonden niets anders dan twee spaden, die niet van veel nut waren.

'Zeg, weet je wat,' zei Chet. 'Jullie blijven hier en dan ga ik generaal Smith vertellen wat er gebeurd is. Hij zal waarschijnlijk wel hierheen willen komen.'

'Dat is een goed idee,' zei Frank. 'En blijf jij dan maar thuis om voor je been te zorgen.'

Toen Chet bij de auto kwam, drukte hij een paar maal op de claxon, om de Hardy's te laten weten, dat hij veilig was aangekomen. Daarna reed hij weg.

Frank en Joe berekenden dat de generaal tegen een uur of elf bij hen kon zijn, maar de uren verstreken en hij was er nog steeds niet. Zou Chet misschien door de schurken aangehouden zijn? Tenslotte konden de jongens de onzekerheid niet langer verdragen. Ze liepen in de richting van de weg en zetten koers naar Centerville. Op dat moment kwam juist een auto aangereden. Ze doken achter wat struiken weg en lieten de auto passeren zonder de bestuurder aan te roepen. Ze wilden die avond geen onverwachte ontmoetingen meer beleven!

'Het is onze wagen,' fluisterde Frank. 'Maar ik kon niet zien wie er in zat.'

'Ik ook niet,' antwoordde zijn broer. 'Kijk eens, hij rijdt de oprijlaan in.' De jongens gingen er op een drafje achter aan. De met onkruid overwoekerde weg was zo slecht dat de wagen bijna voortkroop en zodoende konden de jongens hem gemakkelijk inhalen.

Generaal Smith zat aan het stuur. Er was niemand bij hem. Toen hij stilhield, maakte Frank het portier open.

'We maakten ons bezorgd om u, meneer,' zei hij. 'Is met Chet alles in orde?'

'Ja, hoor. Maar toen hij thuiskwam, was zijn benzinetank leeg. Wat heb ik een moeite gehad om op dit uur nog wat benzine te pakken te krijgen! Nou, laten we maar aan het werk gaan. Ik heb begrepen dat we het mysterie nu misschien kunnen oplossen.'

Achter in de auto lagen een koevoet, een voorhamer, een vijl en een snijbrander, die de generaal geleend had van de garageman, die hem de benzine verkocht had. De jongens sleepten de gereedschappen naar de kuil en wezen de brandkast aan, die bijzonder vernuftig in de muur van het oude huis verborgen had gezeten.

'Het zal niet gemakkelijk zijn om die kast open te maken,' zei de generaal, toen hij er vlak voor stond. 'En misschien zal de herrie die we maken de aandacht trekken.'

De generaal gaf Frank opdracht om de wacht te houden, terwijl hij en Joe aan het werk waren.

Een kwartier later verwisselden de beide broers van taak. Het was niet gelukt om met de snijbrander een gat in de kast te maken, maar Frank meende dat ze misschien wel kans zouden zien om een gat in het hete ijzer te slaan.

'Wilt u misschien de beitel tegen de rand van het letterslot houden, generaal, dan zal ik er een klap met de voorhamer op geven,' zei hij.

De officier hield de beitel op de gewenste plaats, terwijl Frank met vaste hand en zijn sterke armen de ene dreunende klap na de andere met de hamer gaf.

De stalen wijzerplaat gaf slechts moeizaam mee onder het geweld van de slagen, maar eindelijk sloeg Frank dan toch met een laatste enorme klap de ronde knop van de roestige brandkast.

Na even wrikken kwam de schoot los en Frank trok aan de deur. Het gevaarte zwaaide krakend open. Hij verwachtte half en half dat er een stroom gouden munten over zijn handen zou tuimelen, maar in plaats daarvan zag hij niets anders dan een bundel half verkoolde papieren! Frank herstelde zich van zijn teleurstelling en begon het inwendige van de brandkast aan een nader onderzoek te onderwerpen.

'Hier ligt een boek,' zei hij, terwijl hij helemaal achterin de safe reikte. Hij opende het boek en bladerde er in. 'Het is een dagboek!' riep hij uit. 'Het is helemaal verschroeid,' zei de generaal. 'Dat is waarschijnlijk door de brand die het huis verwoest heeft.'

Frank las snel de korte passages die in het boek waren geschreven en die betrekking hadden op de dagelijkse gebeurtenissen op de plantage. Toen er sprake was van de nadering van de vijandelijke troepen, werden de passages steeds korter. De gebeurtenissen van een paar dagen werden soms met een enkele zin weergegeven. Het laatste wat in het dagboek was geschreven, luidde simpelweg:

'Wanhopig. Heb kanonskogels naar tunnel gebracht. Heb Smith boodschap gezonden.'

Opgewonden floot Frank tussen zijn tanden.

'Wat een pracht van een aanwijzing! Joe, kom eens hier!' riep hij.

'Eerst een arsenaal. Nu weer een tunnel,' zei de generaal. 'Het wordt steeds moeilijker, hoe verder we zoeken.'

'Misschien is het arsenaal zelf wel in de tunnel,' redeneerde Joe, toen hem werd voorgelezen wat de laatste mededeling in het dagboek was.

'Ik heb zo het idee,' verklaarde Frank, 'dat het goud van de bank, de schat van de familie Smith en een lading kanonskogels broederlijk naast elkaar in een of andere geheime tunnel liggen. Nu gaan we pas goed graven.'

'Ik zal wel voor een paar arbeiders zorgen om ons te helpen,' bood de generaal aan, 'en dan halen we het hele terrein overhoop tot we die tunnel gevonden hebben!'

De hemel begon in het oosten al langzaam roze te kleuren, toen het groepje de papieren verzamelde en op weg ging naar de auto. Toen ze weer thuis waren, namen ze een bad, aten wat en gingen toen een paar uur slapen.

Daarna belde de generaal naar Centerville om naar een paar grondwerkers te vragen, die hen moesten helpen met het graven op de plantage. Chet, die het laatste wakker werd, was met stomheid geslagen toen hij het nieuws hoorde. Ofschoon zijn been nog stijf en pijnlijk was, stond hij er op om met de anderen mee te gaan om de tunnel te zoeken.

Direct na het ontbijt reden ze naar de stad om de twee arbeiders op te halen. Onderweg vroeg Frank aan de generaal waar hij dacht dat de tunnel zich waarschijnlijk zou bevinden.

'Ik heb zo het idee dat de tunnel van de kelder van het landhuis naar een van de bijgebouwen voerde. Of het kan ook een ondergrondse ingang voor de slaven zijn geweest.'

'In dat geval moet de ingang ergens in de tuin zijn geweest,' peinsde Frank.

Een paar minuten later pikten ze de arbeiders op en toen reden ze regelrecht naar de plantage.

'Jullie moeten hier in de ruïne van het oude huis gaan graven,' zei de generaal tegen de mannen. 'We zijn van mening dat hier ergens in de buurt een tunnel geweest is.'

De mannen gingen met houwelen en schoppen aan het werk. Gezamenlijk groeven ze tot laat in de ochtend in de hete zon. Toen stootte het houweel van Joe op een laag stenen.

'Geef eens een koevoet!' riep hij naar Chet, die op een stapel stenen naar het werk zat te kijken. Zijn vriend liet de lange ijzeren staaf in de kuil zakken. Joe deed een aanval op de stenen bij zijn voeten. Plotseling stortte het metselwerk in en de koevoet schoot in een diep gat.

'Ik heb de tunnel gevonden!' juichte Joe.