Joe's meesterschot

Er ging een kreet op onder de toeschouwers die over het terrein wandelden. Chet probeerde Frank's aanvaller bij de arm te grijpen, maar de kerel haakte hem pootje en de dikke jongen vloog tegen de grond. Toen draaide de onbekende zich om en hij holde langs de menigte weg. Frank krabbelde in een seconde overeind. Ondanks het dunne straaltje bloed dat langs zijn wang droop, zette hij de achtervolging in. Chet rende achter hem aan.

Frank zat zijn aanvaller vlak op de hielen, toen deze het bos in rende. Plotseling klonk een ijskoude stem:

'Sta of ik schiet.'

De lange loop van een geweer kwam achter een boomstam vandaan. De schutter bleef zelf in dekking, maar er bestond weinig twijfel dat hij degene was, die ze achtervolgden.

Bliksemsnel gooide Frank zich op de grond en zocht dekking achter een struik. Er klonk een scherpe knal. Maar het geluid kwam niet van het wapen van de vreemdeling. Integendeel, diens geweer vloog door de lucht! Het was hem uit de handen geschoten.

Hij liet een kreet van pijn horen, toen het wapen uit zijn handen gerukt werd. Toen schoot hij als een bliksemflits tussen de bomen door.

Joe kwam naar voren met het geweer van de generaal in zijn handen.

'Heb jij dat schot gelost?' vroeg Frank verbaasd, terwijl hij opstond.

'Reken maar. Toen ik je zag vallen, begreep ik dat er iets aan de hand moest zijn. En toen zag ik dat geweer achter die boom vandaan komen, dus heb ik er maar op geschoten.'

'Het is maar goed dat je niet gemist hebt,' zei Frank met een grimas, terwijl hij snel met zijn broer naar de plek liep waar het geweer op de grond was gevallen. 'Je hebt misschien wel mijn leven gered.'

Frank raapte het wapen op. Door het schot van zijn broer was er een deuk gekomen in de loop, maar ze herkenden het geweer als het wapen dat uit hun auto gestolen was. De jongeman was uit het gezicht verdwenen en een verdere achtervolging leek zinloos.

'Ben je er nog achter gekomen hoe hij heette?' vroeg Frank.

'Nee. Maar misschien de generaal wel. Hij is naar hem gaan vragen bij de wedstrijdleiding. Daar komt hij net aan.'

De officier kwam snel aangelopen met de scheidsrechters van de wedstrijd. Iedereen was ongerust door het schot dat men in het bos gehoord had. Er was ook een politieman bij. Joe vertelde hem hoe de ander vanachter een boom op Frank gemikt had.

'Daar komt dat joch zo gemakkelijk niet van af,' verklaarde de politieman. 'Ze moesten hem in de gevangenis gooien. Ik zal er direct melding van maken aan de commissaris. Laat het verder maar aan ons over. We krijgen hem wel.' Na deze woorden vertrok hij snel.

Joe vroeg wie de jongen was.

De generaal antwoordde:

'Hij heeft zich ingeschreven als Jimmy zus en zo, maar hij heeft zijn achternaam maar zo'n beetje gekrabbeld en we konden niet lezen wat er staat.'

'Dat heeft hij waarschijnlijk met opzet gedaan,' meende Frank. Plotseling knipte hij met zijn vingers en fluisterend zei hij tegen de generaal en Joe: 'Waarom heb ik daar niet eerder aan gedacht? Ik wed dat die knul Het Joch is van die bende van Bush!'

'Daar heb je gelijk in!' was Joe het direct met hem eens.

Hun gesprek werd onderbroken door het geluid van iemand die zich door struiken worstelde.

Plotseling schoot Chet tevoorschijn, met verfomfaaide kleren en een drijfnat gezicht van het transpireren. Hij kwam hijgend op het groepje toe.

'Ik heb hem gezien! Ik weet waar hij heen gegaan is!'

'Wie?'

'Die knul die Frank neergeslagen heeft.'

Chet vertelde hoe hij de vreemdeling had zien vluchten, hoe hij om het bos heen gelopen was en gezien had dat de ander aan de rand van Centerville tussen de bomen uit gekomen was.

'Jimmy' was de stad in gegaan en Chet had hem onopgemerkt gevolgd. 'Ik... ik zag hem het hotel ingaan,' vertelde de jongen. 'Ik keek voorzichtig naar binnen en daar stond hij te praten met professor Randolph.'

'Ik zou wel eens willen weten wat ze in hun schild voeren,' zei Frank. 'Laten we eens gaan zien of we daar achter kunnen komen.'

Ze namen afscheid van de mannen van de wedstrijdleiding, die beloofden dat ze Joe het geweer met de vizierkijker zouden sturen, dat hij volgens hen gewonnen had door het opgeven van zijn tegenstander. De Hardy's, Chet en de generaal liepen snel naar hun wagen.

Met Frank aan het stuur reden ze snel naar Centerville en stopten een paar minuten later voor het hotel. Frank en Joe renden het hotel binnen, waar Joe door zijn grote snelheid een man tegen de grond liep.

'O, wat spijt me dat,' zei de jongen, terwijl hij zich bukte om het slachtoffer overeind te helpen. 'Professor Randolph!'

De man sloeg zijn zwarte jas af, deed zijn das goed en keek de jongens woedend aan.

'Kijk toch uit waar je loopt! Wil je soms iemand naar de andere wereld helpen?'

'Wij niet,' zei Frank. 'Maar we hebben zo het idee, dat iemand die u kent ons graag zou willen vermoorden.'

'Zijn naam is Jimmy,' barstte Joe uit. 'Hij heeft bijna op mijn broer geschoten in het bos! Waar is hij?'

De professor deed een stap achteruit en hij kneep zijn ogen halfdicht, toen hij de generaal aan zag komen in gezelschap van Chet. 'Ik weet niet waar jullie het over hebben,' zei hij kordaat.

'Ik zag u straks zelf met Jimmy hier in de lobby staan praten,' verklaarde Chet.

De ogen van de professor schoten vuur.

'Ik ken niemand die Jimmy heet,' zei hij ijskoud. 'En als je nu even opzij wilt gaan, dan kan ik verder.'

'Misschien heb je je wel vergist, Chet en heb je hem met iemand anders zien praten,' zei Joe.

'Ik zal het eens even controleren,' zei Frank. Hij liep naar de receptionist. 'Hebt u zojuist misschien iemand in gesprek gezien met die lange man in de zwarte jas?' vroeg hij.

'Ja, ongeveer een kwartier geleden. Hij is net vertrokken.'

'Hoe zag hij er uit?'

De man beschreef Jimmy precies en vermeldde zelfs zijn grote ogen en zijn onschuldig uiterlijk.

'Dat is hem!' riep Frank uit. 'Kent u zijn naam?'

'Nee. Hij is hier onbekend.'

'In ieder geval bedankt voor de inlichting,' zei Frank. Hij liep terug naar de anderen en zei: 'Chet had gelijk. Kom mee, Joe, we zullen Randolph eens tot spreken dwingen.'

Maar Frank zou teleurgesteld worden. De professor was nergens te vinden. De paar mensen in de straat, die niet naar de schietwedstrijd geweest waren hadden hem niet gezien.

'Dan zullen we naar het museum toe moeten,' verklaarde Joe, toen de jongens terug liepen naar het hotel, waar de generaal op het bordes stond te wachten.

Het viertal ging naar de badkamer van het hotel, waar Frank de snee aan de zijkant van zijn hoofd uitwaste.

Frank was van mening dat ze zo snel mogelijk naar de brug van Pleasanton moesten gaan.

De generaal hakte de knoop door.

'Gaan jullie maar verder met het zoeken naar het goud,' zei hij. 'Dan ga ik naar het museum om die Randolph eens nader aan de tand te voelen.'

Er werd besloten dat de jongens direct op pad zouden gaan. Na vlug in een restaurant wat gegeten te hebben, gingen ze voor de tweede keer op weg naar de brug. Frank reed eerst naar de nieuwe brug en parkeerde de auto achter een enorme eik, in de hoop dat niemand het voertuig zou zien.

Even later kwamen ze bij de hoop vergane boomstammen, die eenmaal een hut waren geweest.

De jongens gingen verder. Nauwelijks vijftien minuten later begrepen ze wat de oude man in het gerechtsgebouw had bedoeld met zijn opmerking dat ze de oude brug gewoon niet konden missen. Op korte afstand van de oevers van de Rocky Run rezen twee stenen bruggenhoofden op, een aan iedere kant van het water. Ze waren geheel begroeid met klimop en mos.

'We hebben de brug van Pleasanton gevonden!' jubelde Joe en hij holde naar een van de stenen gevaarten toe. 'En nu op zoek naar de bandelier!'

Zou het spoor naar het verloren goud zich ergens in die massieve steenkolossen bevinden? Of zou iemand anders de boodschap al gevonden hebben?

'We zullen steen voor steen moeten onderzoeken,' zei Frank. 'Laten we maar aan deze kant van het water beginnen.'

Hij ging aan één kant van de steenklomp aan het werk, terwijl Chet en Joe de andere kant voor hun rekening namen. De frisse koelte van het water en de schaduw van de bomen vormden een aangename verkwikking voor de transpirerende jongens, die koortsachtig iedere steen en iedere cementen voeg van het oude bouwsel onderzochten.

'Ik geloof dat ze dat ding zo hebben gebouwd, dat het er over een miljoen jaar nog staat,' zei Joe.

Frank had het echter te druk om antwoord te geven. Hij had een los stukje cement gevonden en na even wrikken viel het dunne stukje tussen de stenen uit, waardoor hij net voldoende ruimte kreeg om zijn hand in de spleet te steken. Met zijn middelvinger voelde hij een klein gaatje in de steen.

'Joe! Chet! Kom eens hier!'

'Heb je iets gevonden?'

'Ik geloof dat deze steen er uit kan,' riep Frank opgewonden. 'Help eens even om de rest van het cement weg te krabben.'

Gebruik makend van scherpe stenen en hun zakmessen, krabden de jongens snel de specie weg, die de stenen bij elkaar hield. Frank stak zijn vinger in het gat dat hij gevonden had en trok. De steen bewoog even!

'Hij komt los!' jubelde hij.

Met een schurend geluid werd de grote steen weggetrokken van de plek waar hij al tientallen jaren gelegen had. Frank keek snel in het gapende gat dat zich nu vertoonde.

'Ik zie hem!' riep hij hees uit. 'De bandelier!'