Ongewenst bezoek

Frank en Joe keken elkaar aan. Misschien was het museum inderdaad eigendom van professor Randolph.

'Ik geloof dat we maar de zekerste weg moeten bewandelen en weggaan,' fluisterde Frank tegen zijn broer. 'Als hij werkelijk de eigenaar is, dan overtreden we de wet door hier te blijven.'

De professor zag al gauw tot welk besluit de jongens gekomen waren. De glimlach die over zijn gezicht trok was eerder triomfantelijk dan vriendelijk.

'Het is mij een bijzonder genoegen dat jullie het met mij eens zijn,' meesmuilde hij, toen de jongens naar buiten liepen, 'maar jullie begrijpen dat de zaak van de wetenschap gediend moet worden!' Hij maakte een stijve buiging.

'Wat een typische vent!' merkte Frank op, toen de drie jongens naar de auto liepen. 'Hij doet me denken aan de schurk in een of ander stripverhaal.'

'Misschien kent generaal Smith die professor wel,' opperde Frank toen ze door Centerville reden. 'Als het vrienden zijn, laat Randolph ons misschien toch het museum nog wel zien.'

Frank reed verder naar huis. De jongens waren nauwelijks binnen, toen ze merkten dat de generaal zelf ook een probleem had. Hij was kennelijk opgewonden. Hij liep met grote stappen in de woonkamer op en neer en zijn rode haar zat helemaal in de war. Hij was zo in beslag genomen door zijn gedachten, dat hij de binnenkomst van zijn gasten nauwelijks opmerkte.

Frank was ongerust. Wat zou er nu weer voor naars gebeurd zijn? 'Generaal Smith, wat is er aan de hand?' vroeg hij.

De man schrok op uit zijn gedachten.

'Aan de hand? Alles! Het hele huis is overhoop gehaald!'

'Lieve help!' riep Joe uit. 'Is dat na de lunch gebeurd?'

'Nee, het moet vóór die tijd gebeurd zijn,' antwoordde de officier. 'Beneden is er niets aangeraakt. Alleen de slaapkamers op de tweede verdieping!'

'Daar is geen van ons geweest tussen de middag,' herinnerde Frank zich. 'Is er iets ontvreemd?'

'Voor zover ik kan zien niet,' antwoordde de officier. 'De inhoud van onze koffers en van de laden op onze kamers lag overal verspreid. Jullie kunnen beter je eigen spullen even controleren.'

Frank en Joe renden met drie treden tegelijk de trap op. Hun kamer was een toonbeeld van wanorde. De kleren die ze in de kast hadden opgehangen, lagen op de grond en de inhoud van hun koffers lag op het kleed.

'Tjonge,' kermde Chet, terwijl hij zijn spullen begon op te rapen. 'Ik hoop dat ze dat niet hebben meegenomen.'

'Wat?' vroeg Joe nieuwsgierig.

'Ik had een doos met toebehoren voor mijn camera bij me... o, nee, hier is-ie!'

De Hardy's onderzochten hun bezittingen nauwkeurig, terwijl de generaal toekeek.

'Ik heb alles nog,' zei Joe tenslotte.

'Ik ook,' voegde Frank hieraan toe en hij stond uit zijn knielende houding op. 'Wacht eens even! Die foto is weg!'

'Foto?' herhaalde de generaal.

'Ja, die halve man, die Chet in Bayport heeft gekiekt.'

'Dat is het bewijs!' riep Joe uit. 'Dr. Bush is hier geweest! Niemand anders dan Bush zou belangstelling hebben voor die foto.'

'Dat klopt,' gaf Frank toe. 'Maar ik geloof toch niet dat hij die zocht.'

'Wat dan anders?' wilde Chet weten. 'Dat was een waardevolle foto. Ik heb er zelfs nog een exemplaar van in mijn portefeuille.'

'Dat is prima,' zei Joe. 'Maar ik geloof dat Bush achter een kaart aan zat, waarop staat waar het goud begraven ligt.'

'Maar we hebben helemaal geen kaart,' zei Chet verbaasd.

'Maar Bush denkt waarschijnlijk van wel,' was Joe's antwoord. 'En dat bewijst dat hij nog steeds niet weet waar hij de schat moet zoeken en dat hij denkt dat wij wel een aanwijzing hebben!'

Tegen de tijd dat de jongens de kamers weer wat op orde hadden, was de generaal ook iets kalmer geworden.

'We moeten zien dat we iemand krijgen, die het huis bewaakt als wij weg zijn,' zei hij. 'Ik weet daar net de goeie man voor, als hij tenminste nog in de stad is.'

De generaal liep naar de telefoon en even later was hij in gesprek met iemand die naar de naam Sarah luisterde. Terwijl de jongens elkaar vragend aankeken, zei de generaal tegen de vrouw:

'Ik zal Claude wel een briefje sturen. Geef hem dat maar als hij terug komt.'

Na het gesprek beëindigd te hebben, legde de generaal aan de jongens uit dat Claude zijn oppasser was in het leger en dat hij ook in Centerville met verlof was. De generaal vroeg de jongens of zij het briefje wilden afgeven, want hij wilde het huis liever niet onbewaakt achterlaten. Hij stelde voor dat ze hun speurwerk alleen zouden voortzetten.

Voor hij vertrok vroeg Frank hem of hij professor Randolph kende en hij vertelde hem wat er gebeurd was in het museum.

'Nee, ik heb nog nooit van hem gehoord,' antwoordde de generaal. 'Maar het verbaast me niets te horen dat het museum verkocht is. Het leverde altijd al verlies op.'

Toen de jongens in Centerville aankwamen, zette Frank de wagen neer op het plein. Joe bood aan het briefje van de generaal even weg te brengen. Terwijl de anderen op hem bleven wachten, keek Frank het plein over. Zijn blik viel op het gerechtsgebouw en hij kreeg plotseling een idee. Als professor Randolph het museum werkelijk gekocht had, dan moest de akte in het gerechtsgebouw zijn.

'Wacht jij hier even,' zei hij tegen Chet. 'Ik ben zo terug.'

Het gerechtsgebouw was een laag stenen gebouw dat eruit zag als een kerk zonder toren. Aan beide kanten van de ingang stonden twee zware witte pilaren. Frank liep naar binnen en vroeg aan de portier, waar de koopakten geregistreerd werden. Hij werd naar een kantoor in een zijvleugel van het gebouw verwezen. Daar zat een oude man met op zijn bureau een groot aantal dikke registratieboeken.

'Kan ik iets voor u doen?' vroeg de man.

'Ja,' antwoordde Frank. 'Men heeft me verteld dat het oude Rocky Run museum is verkocht aan een zekere professor Randolph.'

'Hm,' zei de oude man en hij keek eens over zijn bril naar de jongen. 'Dat is nieuws voor me. Er is hier niets van een dergelijke transactie geregistreerd.'

'Misschien werd de akte wel geregistreerd toen u er niet was,' opperde Frank.

'Jonge vriend,' zei de man, 'ik zit hier al veertig jaar, behalve als het lunchtijd is en als ik er niet ben dan is het bureau gesloten.'

Frank glimlachte, bedankte de man en liep terug naar de auto.

'Ik had al zo'n idee dat het verhaal van professor Randolph verzonnen was,' zei hij tegen Chet en zijn broer, die net terug was van het huis van de oppasser. Hij vertelde wat hij te weten gekomen was.

'We gaan direct naar het museum en we vertellen Randolph dat het helemaal niet van hem is,' besliste hij.

'En dan gaan we verder met de bezichtiging,' vulde Joe aan. 'Ik ben benieuwd waarom hij ons daar weg wilde hebben.'

'Misschien wil hij in alle rust alleen de verzameling bestuderen,' opperde Chet.

'Er zit waarschijnlijk iets anders achter,' zei Frank. 'Misschien weet hij wel iets van het museum af dat niet algemeen bekend is.'

'En wij zullen wel eens uitzoeken of dat iets te maken heeft met de zaak die we onder handen hebben,' voegde Joe hier aan toe, terwijl hij in de auto stapte.

'Zeg, jongens,' fluisterde Frank. 'Ik geloof dat iemand ons in de gaten houdt.' Hij keek uit zijn ooghoek in de richting van het hotel.

'Wie dan?' vroeg Chet.

'Ik heb hem niet goed genoeg gezien om vast te stellen wie het was, maar ik zag een man de steeg naast het hotel in glippen.'

Joe keek het plein over. Er was niemand anders te zien dan een kleine, magere man met een grijze baard. Hij droeg een overall met moddervlekken en leunde tegen een van de pilaren van het hotel.

'Het bevalt me niets,' zei Frank weinig op zijn gemak.

'Denk je dat het Dr. Bush was die ons bespioneerde?' vroeg Chet.

'Als dat zo is,' antwoordde Frank, 'dan moeten we zorgen dat we hem kwijt raken door te proberen een andere weg naar het museum te vinden. Misschien is er wel een zijweg, waarvan alleen de mensen die hier wonen het bestaan kennen.'

'Nou, die kerel daar ziet er in ieder geval wel uit of hij hier thuis hoort,' zei Joe en hij maakte een gebaar met zijn hoofd in de richting van de man die voor het hotel stond.

'Ik zal het hem eens vragen,' bood Frank aan en hij stapte de wagen weer uit en liep naar de man toe. 'Ik wil graag naar het Rocky Run museum,' zei hij, 'maar niet over de grote weg. Is er nog een andere manier om er te komen?'

De man keek Frank achterdochtig aan.

'Ja, er is wel een andere weg,' zei hij langzaam. 'Waarom wil je dat weten?'

'Om wat meer van de omgeving te zien,' antwoordde de jongen, zonder zich verder bloot te geven.

De oude man schetste met een vuile vinger op de pilaar, welke richting ze dan moesten volgen.

'Ja, ik begrijp het,' zei Frank. 'Dank u wel.'

Hij liep terug naar de auto en vertelde de anderen dat er inderdaad nog een andere weg naar het museum was.

'Als iemand ons volgt, dan raakt hij nu toch wel het spoor bijster,' zei hij. 'Kom, we gaan!'

Een onverharde weg voerde van de autoweg door een stuk bebost terrein.

Frank reed de wagen handig door de karrensporen op de weg en vermeed de grote rotsblokken, die af en toe uit de berm staken. Ze reden dwars door een kleine bedding en toen tegen een flinke helling op.

'Hé, wacht eens even!' riep Chet plotseling uit.

Links van hen op een afstand van ongeveer honderd meter stonden bij een beekje drie herten.

Frank stopte de wagen en Chet klauterde eruit. Hij klapte de voorkant van de paraattas naar beneden en liep op zijn tenen tussen de bomen door. De herten, die de wind in de rug hadden, kregen geen lucht van de jongens. Ze bewogen zich niet. Chet liep nog een paar passen verder, keek in de zoeker en ging nóg een eindje naar voren.

Frank meende in de stilte een motor achter zich te horen. Hij keek achterom. Maar er was geen auto te zien en het ronken hield op.

Ik geloof dat ik een beetje nerveus ben, zei hij in zichzelf.

'Schiet op!' riep Joe tegen Chet.

Maar Chet had andere plannen. De jongen wilde een foto van nóg dichterbij maken en liep steeds verder. Een ogenblik later was hij uit het gezicht verdwenen.

Eén van de herten draaide zijn kop om. Chet liet zich op een knie vallen en hield de camera vlak bij zijn oog. De dieren stonden prachtig in het beeld.

Maar voor Chet de sluiter in werking kon stellen, klonk er een verschrikte kreet door het bos. In een oogwenk sprongen de herten weg.

Chet draaide zich bliksemsnel om, om te zien wie zijn kans op een foto bedorven had. Maar er was niemand te zien. Plotseling angstig geworden rende hij terug naar de weg.

'Frank! Joe!' riep hij uit. 'Hé, jongens, waar zitten jullie?'

Er kwam geen antwoord. De auto stond verlaten!