De oude veldfles

'Er zit iemand achter die rotsen,' schreeuwde Chet. Hij stormde naar voren en trok aan de wilde klimop, die de rotsen als een deken bedekte. 'Generaal Smith, kijk eens wat hier onder zit!'

Voor de generaal zich bij de jongen gevoegd had, had Chet al een oude, houten deur blootgelegd, die in de rotsen was aangebracht. De verroeste scharnieren waren met lange, ijzeren nagels aan het rotsblok bevestigd. Een halfverrotte, leren riem diende als deurknop.

'Frank! Joe!' schreeuwde Chet tegen de deur geleund. Er klonk een gedempt antwoord.

De generaal pakte de leren riem beet, maar die brak af onder zijn gewicht.

'We zullen die deur open moeten wrikken,' zei hij.

'Laat mij het maar eens proberen,' bood Chet aan.

De stevig gebouwde jongen raapte een puntige steen op en hij beukte een oude knoest in het hout er uit, waardoor hij ruimte kreeg om twee vingers door het gat te steken.

Hij gromde van inspanning en rukte aan de deur. De deur kraakte en vloog plotseling open. Een vlaag bedorven lucht, riekend naar rottend hout en verzuurde aarde stroomde naar buiten. Chet en de generaal tuurden het donkere gat in.

Het geluid van gedempte stemmen klonk aan de achterkant van het hol. De generaal haalde de zaklantaarn tevoorschijn en knipte hem aan. De lichtbundel viel op twee figuren, die op de vochtige grond lagen. Ze waren gebonden en hadden een prop in de mond.

'Frank!' riep Chet uit. 'Joe! Is alles goed met jullie? Hoe zijn jullie hier terecht gekomen?'

Vlug verwijderde hij samen met de generaal de proppen uit de monden van de jongens en maakte hen los.

'Aaah!' zei Joe, terwijl hij overeind kwam en zijn stijve benen strekte. 'We waren al bang dat je ons nooit zou kunnen vinden.'

'Tjonge, wat zijn wij blij jullie te zien!' zei Frank.

'Wat is er precies met jullie gebeurd?' vroeg generaal Smith, zodra hij zich ervan had overtuigd dat de jongens verder niets mankeerden.

'Terwijl we stonden te wachten tot Chet die foto van de herten genomen had,' zei Frank, 'vielen twee mannen Joe en mij aan. Een derde kerel bond ons vast en blinddoekte ons. Ze moeten ons vanaf Centerville gevolgd zijn. Ze droegen maskers. Maar één van hen werd Joch genoemd!'

'Dat is vast één van de mannen, die me uit jullie huis wilden ontvoeren!' riep de generaal uit.

'Ik ben er zeker van dat het dezelfde was,' zei Frank. 'Misschien bestaat er wel een bekende misdadiger die Het Joch wordt genoemd. Direct als we terug zijn in de stad ga ik op onderzoek uit.'

Frank vervolgde zijn verhaal toen ze eenmaal buiten de grot waren. 'Joe schreeuwde,' zei hij. 'Maar toen stopten de kerels proppen in onze mond. En toen sleepten ze ons mee.'

'En ik heb er geen spaan van gezien,' kreunde Chet.

'Ga eens verder met je verhaal,' drong de generaal aan. 'We moeten dit melden. Ontvoering is een vergrijp tegen de federale wetten. Die kerel in de stad stuurde jullie de verkeerde kant op, zodat hij of zijn handlangers jullie op konden vangen.'

'De kerels voerden ons door het bos,' legde Joe uit. 'Ze schenen heel goed de weg te weten. Omdat onze handen gebonden waren, konden we niets laten vallen om als aanwijzing voor Chet of u te dienen. Maar Frank sleepte telkens zijn voet over de grond, net of hij struikelde. Toen we bij een stuk grasland kwamen, meenden de mannen dat onze sporen te duidelijk zichtbaar waren, dus besloten ze weer een eind terug te lopen. Ze duwden ons een goede honderd meter in de richting waar we vandaan kwamen, maakten toen een grote boog en staken de beek over.'

'Het is maar goed dat Chet besloot om eens een kijkje aan de andere kant van het water te nemen,' zei de generaal. 'Daar vond hij de schoen.'

Joe vertelde dat zijn veter losgeraakt was en dat hij was gestruikeld, waarbij de schoen van zijn voet gevallen was.

'Daar heb je dan geluk aan gehad,' zei generaal Smith, 'jouw schoen heeft ons hierheen geleid. Hier, trek hem maar aan.'

Terwijl Joe de veter vastmaakte, vroeg Chet:

'Wat is dat eigenlijk voor een hol? Het lijkt wel een graftombe.'

'Het is een oud rookhok,' antwoordde Frank. 'Ik denk dat het in geen jaren gebruikt is.' Hij rilde. 'Laten we eens uit de schaduw gaan, dan kunnen we een beetje drogen.'

De warme ochtendlucht verwarmde Frank en Joe toen ze terugliepen naar de auto en naar het huis van de generaal reden.

Toen ze aankwamen werd de deur opengedaan door een neger van middelbare leeftijd, die breed glimlachte.

'Goedemorgen, generaal.'

'Je bent dus al weer op je post, Claude. Ik wist wel dat ik op je kon rekenen.' Toen wendde hij zich tot zijn metgezellen en noemde hun namen.

Toen iedereen was voorgesteld, snoof Chet de lucht in huis eens op en hij deed een stap in de richting van de keuken. 'Jongejonge nog aan toe! Wat ruik ik nou?'

'Pannenkoeken met ham,' zei de generaal glimlachend. 'Dat is een specialiteit van Claude.'

'Over tien minuten is het ontbijt klaar,' zei de bediende en hij ging terug naar de keuken.

'Dan hebben wij even tijd voor een paar telefoontjes,' zei Frank.

Hij stelde zich in verbinding met de plaatselijke commissaris van politie, vertelde hem van de ontvoering en vroeg of et een misdadiger bekend was, die als alias Het Joch gebruikte. De commissaris liet het archief nazoeken en deelde mede dat dit, voor zover hem bekend was, niet het geval was. Hij voegde er aan toe, dat hij in acht verschillende staten een alarmbericht zou rondzenden om naar de ontvoerders uit te zien.

Vervolgens vroeg Frank een interlokaal gesprek aan met Bayport. Een paar seconden later was tante Gertrude aan de telefoon. Toen Frank naar vader vroeg, antwoordde ze dat hij nog niet terug was uit Washington.

'We zijn een kerel tegen het lijf gelopen die ze Het Joch noemen,' vertelde Frank. 'Ik dacht dat vader misschien in zijn archief kon nazien of hij iemand van die naam kende.'

'Het Joch!' bracht tante Gertrude met moeite uit. Ze begreep direct wie dat moest zijn. 'Dat is beslist een van de mannen die probeerden om hier binnen te dringen. Het is een wolf in schaapskleren. Wees maar voorzichtig met die kerel! Ik zal je vader vertellen van Het Joch. Je krijgt zo een hele telefoonrekening. Tot ziens, Frank!'

Frank hing op, toen hij aan de andere kant een droge klik hoorde.

'Ik geloof dat tante Gertrude het bij het rechte eind heeft met haar wolf in schaapskleren,' merkte hij op, toen hij de anderen op de hoogte bracht van de inhoud van het gesprek.

'Het ontbijt staat op tafel!'

Bij het horen van die welkome woorden, namen de generaal en de jongens plaats om te gaan genieten van een echt ouderwets Zuidelijk ontbijt.

Chet's gezicht straalde toen Claude gekoelde meloen opdiende, gevolgd door pannenkoeken met een heerlijk knappend randje en gebraden ham. Tenslotte bracht hij nog een schotel gebakken eieren met een potje aardbeien en gloeiendhete 'muffins', een speciaal soort broodjes.

'Laten we maar weer eens naar het museum gaan,' zei Joe, toen ze klaar waren met eten.

'Ik hoop dat professor Randolph er is,' zei Frank. 'Ik zou hem maar wat graag vertellen dat het museum helemaal niet van hem is.'

'En we hebben de toegangsprijs al betaald,' voegde Chet hier aan toe. 'Dus vandaag moeten we er gratis in.'

De generaal zei, dat het hem speet dat hij niet met de jongens mee kon. Hij had een afspraak met een makelaar in een nabijgelegen stad over de verkoop van wat bezittingen.

Korte tijd later kwamen de jongens bij het museum aan. Toen ze door de ingang naar binnen liepen, werden ze ontvangen door een nieuwe portier. Op de plaats van de oude neger zat een dikke man, wiens rode gezicht nog meer opviel, doordat hij een groot litteken had aan een kant van zijn mond. Het leek wel alsof hij voortdurend breed glimlachte.

'Wat motte jullie,' vroeg de man ruw, ofschoon het litteken hem een bedrieglijk vriendelijk uiterlijk gaf.

'We komen naar de expositie kijken,' zei Frank.

'Het museum is gesloten.'

'Dat is niet waar!' antwoordde Joe kortaf. 'Waar is die oude neger gebleven?'

'Dat zal de professor jullie wel vertellen!' gromde de man. 'O, professor!'

Randolph kwam onverwacht achter een glazen uitstalkast tevoorschijn. 'Zo, jullie zijn dus weer terug, hè?'

'We gaan onze rondgang afmaken, die u gisteren afgebroken hebt,' zei Frank.

'En ik herhaal,' zei de professor met verheffing van stem, 'dat dit museum nu van mij is!'

'Er is anders geen akte op uw naam in het gerechtsgebouw geregistreerd!' zei Frank kalm.

De man kneep even de ogen samen en zei toen met een vertrokken mond: 'Ze hebben zeker geen tijd gehad om de akte in te schrijven. Ik heb het museum gisteren pas gekocht.'

Plotseling werd hij wat vriendelijker.

'Nou, Smi...,' hij hield zich nog juist in. Hij keek de bewaker aan en vervolgde: 'Dan moeten we ze maar even rond laten kijken. Maar dat is voor de laatste keer, jongens. Hou jij de boel in de gaten,' weer tegen de man, 'tot ik de akte heb laten registreren.' Met die woorden liep hij naar buiten en hij verdween langs het pad.

Frank, Joe en Chet snuffelden op hun gemak het museum rond. Joe had grote belangstelling voor een uitstalkast met sabels. Hij bekeek de rijkversierde gevesten en voelde aan het scherpe staal.

'Hé, kijk eens! Hier staat oud eetgerei!' riep Chet.

'Jij denkt ook altijd aan eten,' grapte Frank, terwijl hij naderbij kwam om de collectie gebruiksvoorwerpen te bekijken.

Joe nam een gedeukte tinnen pan op. 'Het lijkt wel of dit ding door een kogel beschadigd is.'

'Hier heb ik een oude veldfles,' zei Frank.

Hij nam de oude veldfles in zijn hand en draaide hem om en om. Het vilten overtrek was al lang weggerot, maar er zaten nog twee ringen aan, die eens gediend hadden voor de riem, waarmee de fles aan de schouder van een soldaat gehangen had.

Frank schroefde de stop los en keek in de fles.

'Er zit iets in,' fluisterde hij. 'Het lijkt wel een stuk papier.'

De jongen schudde de fles stevig heen en weer. Even later viel er een verkreukeld stuk papier uit.

Bij de ingang van het museum leunde de bewaker achterover in zijn stoel. Frank zag uit zijn ooghoek de beweging van de man.

'Hij probeert ons in de gaten te houden,' waarschuwde de jongen. 'Laten we naar de andere kant van de kamer gaan.'

Frank legde de oude veldfles neer waar hij hem gevonden had en liep naar de schoorsteen.

Chet en Joe kwamen hem achterna. En toen vouwde Frank heel voorzichtig het stuk papier open.

'Het is een briefje!' fluisterde Joe. 'Wat staat er in?'

'Nu hebben we echt iets belangrijks gevonden!' zei Frank opgewonden. 'Luister maar eens!'

Fluisterend las hij de met potlood geschreven boodschap voor:


'Stervende. Haal de terugreis niet. Heb de bandelier van generaal Smith. Misschien militair geheim. Heb hem verborgen in brug van Pleasanton toen ik werd achtervolgd.

Bing


Joe floot verbaasd tussen zijn tanden.

'Tjonge! Ik wed dat het van Charles Bingham is, de spion die ervan verdacht werd de bandelier te hebben gestolen.'

'Dat is nu wel bijna onomstotelijk bewezen!' Frank balde vol overtuiging zijn vuist.

'Laten we dan direct naar die brug gaan!' barstte Joe uit.