SMOKKELAARS.
Die gedachte maakte een indruk als een bliksemflits!De
verschijning van de man was zo somber geweest, hij was zo kennelijk
een voor niets staande misdadiger, die gewend was op zijn geringste
bevelen gehoorzaamd te worden en zijn aanwezigheid op die plaats
duidde er zo onmiskenbaar op, dat er een of ander verband moest
zijn tussen hem en het huis boven op de rots, dat de gevolgtrekking
van Frank voor de hand liggend leek.
„Snackley!" riep Joe uit. „Het moet Snackley geweestzijn. "
„Het hoofd van de smokkelaarsbende!"
„Ik heb nooit een foto van Snackley gezien en ook nooit een
beschrijving gehoord of gelezen, " zei Joe, „maar die kerel ziet er
precies uit, zoals ik me Snackley had voorgesteld. "
„Hij is in ieder geval een chef... dat kon je dadelijk zien aan
zijn houding en optreden, " merkte Tony Prito op.
„Hij is de kerel, die Jones die dag in de motorboot achterna zat.
"
„Als we niet vlug maken, dat we hier wegkomen, " zei Tony, „zal hij
ons ook achterna zitten. "
„Waarom zouden we nu al weggaan?" vroeg Frank. „We hebben een
geweldige ontdekking gedaan. Die inham kan best de geheime haven
van de smokkelaars zijn. "
„Maar hoe kunnen ze dan van hier naar het huis komen, als de inham
ten minste iets te maken heeft met het huis van Polucca?" vroeg
Tony. „De rotswanden daar binnen zijn vrij steil. "
„Er moet een of andere verbinding zijn, die we nog niet gezien
hebben. Ik stel voor, dat we hier een poosje blijven rondhangen en
een goede gelegenheid afwachten voor een nader onderzoek. "
Tony werd meegesleept door het avontuurlijke element van de tocht
en hij stemde erin toe de motorboot in de buurt van de rots te
houden, hoewel ze het allen erover eens waren, dat het veiliger zou
zijn niet te dichtbij te blijven, maar langs de kust op en neer te
varen.
„Het was maar goed, dat we geen ruzie gemaakt hebben met die kerel,
" zei Frank ten slotte.
.. Dat zou ik ook denken!" beaamde Tony met nadruk. „Met een
revolver kun je niet redeneren. "
„Dat bedoel ik niet. Hij denkt misschien, dat we alleen maar een
pleziertochtje maakten en toevallig die inham binnenvoeren. Als hij
geweten had, dat we Vader zochten, zou hij wel anders zijn
opgetreden. "
„Zeg dat wel, " zei Joe. „Nu, ja, in ieder geval, we gaan nog niet
naar huis. "
Het was al laat in de middag, de lucht was bewolkt en de schemering
viel in. Een kille bries kwam uit zee.
De boot voer een eindje langs de kust, maakte een grote bocht,
bleef een flink stuk uit de kust en kwam weer voorbij de rots. Ze
keken scherp uit naar de inham, maar hoewel ze er pas geweest
waren, hadden ze moeite om de nauwe spleet in de rotswand te
ontdekken.
„Geen wonder, dat we er niet eerder over hebben horen spreken!" zei
Frank. „Van deze afstand lijkt het wel een volkomen gave rotswand.
"
„Wees hier voorzichtig, Tony, " riep Joe. „Eer we het weten zitten
we op de rotsen. "
„Laat het maar aan mij over, ik weet hoe ik met dit bootje moet
omgaan, " antwoordde Tony.
Het was zo. Tony speelde als het ware met het bootje; maar
verscheidene keren kwamen ze gevaarlijk dicht bij de rotsblokken,
die door de golven omspoeld werden. Op een bepaald ogenblik kregen
ze een lichte schok en hoorden ze een schurend geluid, zodat ze hun
hart vasthielden.
„Het scheelde een haar, " gaf Tony toe. „Ik geloof, dat het toch
veiliger zal zijn een beetje meer uit de kust te blijven. "
„Dat zou ik ook denken, " antwoordde Frank.
Hoewel ze meer dan een uur rondvoeren, zagen ze geen teken van
leven aan de voet van de rots en evenmin in het huis van Polucca,
dat ze, nu ze een eind uit de kust bleven, duidelijk konden zien
liggen. Toen het nog donkerder werd, beseften ze, dat het geen zin
had nog langer te blijven, maar toch drong Frank er op aan nog wat
te wachten alvorens naar huis te gaan.
„Deze kerels laten zich natuurlijk zo min mogelijk bij daglicht
zien, want ze werken 's nachts, " merkte hij op. „We zullen nog wat
wachten en zien wat er gebeurt. "
De schemering ging over in duisternis en de lichten van Bayport
werden aan het andere einde van de baai zichtbaar.
De rots was alleen nog maar een donkere vlek in de duisternis en
met een eentonig geluid sloegen de golven tegen de rotswand.
Eensklaps hoorden ze in de duisternis een dof geluid. De motor van
hun eigen boot draaide zachtjes en ze spitsten hun oren.
„Een boot' zei Tony fluisterend.
Het was inderdaad het geluid van de uitlaat van een andere boot en
het klonk in de buurt van de voet van de rots. Ten slotte werden ze
een vaag lichtschijnsel gewaar en Tony stuurde er recht op af,
zonder de snelheid op te voeren.
Ze waren alledrie erg opgewonden, want alles zou afhangen van wat
er de volgende vijf minuten ging gebeuren.
Toen ze de kust zo dicht mogelijk genaderd waren en heel langzaam
uit een westelijke richting kwamen, konden ze de vage omtrek van de
andere motorboot onderscheiden. Het vaartuig kwam langzaam uit de
rotswand.
Eerst begrepen ze niet hoe het vaartuig zo dicht bij de rots had
kunnen komen en waar het vandaan kwam. Ze kwamen nog dichterbij, op
gevaar af ontdekt te worden of tegen de rotsen te pletter te worden
geslagen. Toen hoorden ze opeens de motor van de andere boot
langzamer lopen, waarna het geluid van roeiriemen weerklonk en even
later onderscheidden ze stemmen.
Eensklaps, onder een luid brullen van de motor, dat hun de schrik
op het lijf joeg, schoot de andere boot voorwaarts de baai in. Ze
hoorden hoe de snelheid opgevoerd werd, terwijl het vaartuig koers
zette naar de volle zee.
„Waar gaat dat ding naar toe?" vroeg Tony verbluft.
Frank beduidde hem zachter te spreken.
„Er is ergens een roeiboot, " fluisterde hij. „Pas op. "
Zwijgend wachtten ze en toen hoorden ze het geluid der roeiriemen
weer. Ditmaal was het veel dichterbij. De roeiboot kwam nader.
Gelukkig blies de wind uit zee, zodat het geluid naar hen toekwam
en de mannen in de roeiboot hun motor niet konden horen
draaien.
Het lawaai van de roeiriemen hield aan en ten slotte konden de
jongens de vage vorm van de boot onderscheiden. Ook vingen ze af en
toe een woord op. Op een teken van Frank schakelde Tony de motor
uit.
De wind was vrij sterk, zodat ze nu en dan een stuk van een zin
opvingen.
Op dat ogenblik klonk een dof gemompel en ten slotte:„Ik weet het
niet. Het is gevaarlijk... "
De wind ging even liggen en de jongens zagen de donkere massa van
de roeiboot recht op de rotswand afgaan. Wat later hoorden ze de
ruwe stem weer:„Het aandeel van Li Chang... "
„Nee, dat mogen we niet vergeten, " antwoordde een schorre
stem.
„Ik hoop, dat ze ongesnapt kunnen vertrekken. "
„Maar je niet dik. Natuurlijk zal hun niets overkomen. "
„Ze hebben ons in het oog gehouden, mag je niet vergeten. "
„Louter verbeelding. Niemand vermoedt iets. "
„Die jongens in huis... "
„Och, kom, kinderen. Als ze nog eens komen, geven we ze een flinke
tik op hun kop. "
„Het is gevaarlijk om ruw op te treden. "
„We moeten het wel doen, anders zitten we in de nor eer we het
weten. Bij dit werk mag je niet weekhartig zijn. Wat mankeert jou
toch vanavond? Wat doe je zenuwachtig. "
„Ik voel me niet op m'n gemak. Ik heb een gevoel, alsof we hier
beter weg kunnen gaan. "
„Hier weggaan!" riep de ander verachtelijk uit. „Ben je helemaal
getikt? Je bent hier zo veilig als in een kerk. We kunnen een goede
slag slaan eer ze zelfs te weten komen, dat we hier in de streek
zitten. "
„Misschien heb je gelijk, " zei de eerste man twijfelachtig. „Maar
toch... "
Zijn stem stierf weg toen de boot de inham invoer.
De jongens konden het lawaai van de roeiriemen horen, daarna
weerklonk geritsel van struiken, een gedempte stem en toen
stilte.
De jongens keken elkaar in de duisternis aan.
„Smokkelaars!" riep Frank uit.
„Hoogstwaarschijnlijk wel, " zei Tony „Wat doen we nu?"
„Ze volgen. "
„Zeker, " viel Joe hem bij. „Volg ze naar binnen. "
Tony maakte weliswaar tegenwerpingen, maar onder het praten startte
hij de motor weer.
„Ik blijf erbuiten, " zei hij. „Het vooruitzicht, een flinke tik op
m'n kop te krijgen, bevalt me niet erg. Het kan dwaas zijn, maar zo
gek ben ik toch ook niet. "
„We zijn met ons drieën. "
„Maar we weten niet hoe groot de bende is en het zijn allemaal
volwassen mannen. Ik heb niet veel zin om in die inham in de val te
lopen. Bovendien maakt de motorboot teveel lawaai. Ze moeten ons
horen komen en dan zijn we erbij. "
Daaraan hadden de andere twee nog niet gedacht, maar ze zagen het
redelijke van die opmerking in. Het zou inderdaad gevaarlijk zijn
bij duister de smalle vaargeul naar de inham binnen te lopen en ze
liepen ook veel kans, dat de bandieten hun motor zouden horen.
„Ik heb er anders een hekel aan ze nu, met zo'n spoor, te laten
schieten, " zei Frank. „Er valt niet aan te twijfelen, het zijn
smokkelaars. De mannen in de motorboot varen waarschijnlijk naar
een schip voor een lading smokkelgoederen, of anders hebben ze net
een partij afgeleverd en keren ze terug aan boord. "
„Maar waar is die motorboot in 's hemelsnaam vandaan gekomen!" riep
Joe uit. „Toen wij in de inham waren, heb ik nergens een boot
gezien. "
„Waarschijnlijk goed verborgen, " zei Frank. „Er is daar dicht
kreupelhout tot dicht bij het water, heb ik opgemerkt. Ze zullen
daar wel een schuilplaats hebben ingericht. "
„Maar waar zijn dan al die mannen vandaan gekomen?"
„Dat gaan we nu uitvissen. Er moet een verbinding bestaan tussen
deze inham en het huis op de rots. Ik ga aan land. "
„Iemand moet toch bij de motorboot blijven, " zei Tony. „Ik ben
niet bang om daar binnen te gaan en als het op lef aankomt, dan ga
ik mee, hoewel ik geen zin heb om mijn hachje te wagen. Maar we
kunnen de boot hier niet laten. "
„Weet je wat, " zei Frank, „Joe en ik gaan aan land. We zullen de
mannen van de roeiboot proberen te volgen en zien te weten te komen
waar ze gebleven zijn. Als we ze nu kwijtraken, zijn we ze voor
goed kwijt. ".
„En zal ik dan hier wachten?"
„Nee, jij gaat terug naar Bayport en haalt hulp... veel hulp. "
„De politie?"
„De detectives van de regering. Vertel ze, dat we de smokkelaars op
het spoor zijn. Als Joe en ik iets ontdekken, zullen . we hier bij
de ingang van de inham blijven wachten, om de mannen van de politie
de weg te wijzen, zodra ze hier zijn. "
„Prachtig!" zei Tony. „Ik zal jullie nu maar dadelijk aan land
zetten. "
„Kom er niet te dicht bij, anders loopt de boot gevaar. Joe, ik
denk dat we naar de kant zullen moeten zwemmen. Daarna gaan we de
inham verkennen. "
Tony manoeuvreerde de boot zo dicht mogelijk naar de wal en nadat
ze fluisterend afscheid hadden genomen, lieten de twee Hardy's zich
zacht in het water glijden. Ze bevonden zich maar op een paar meter
van de rotsen en al heel gauw kropen ze druipend aan land. Ze keken
om en zagen de vage schim van de motorboot keren en toen hoorden ze
het doffe ronken, terwijl Tony Prito het vaartuig in de richting
van Bayport stuurde.
„En nu, " fluisterde Frank, „nu gaan we de smokkelaars achterna.
"