8
Het was de eerste dag van de zomer. Alles komt beslist tegelijk, dacht Gueret, terwijl hij de tuin doorwandelde en de bloemen van Maria zag die in een enkele ochtend plotseling uitgekomen waren. Een gevoel dat nog versterkt werd door wat hem in zijn eigen kamer wachtte: Maria languit op zijn bed met de hond naast haar. ‘Eindelijk heeft die hond zijn draai gevonden,’ zei Gueret lachend en hij zwaaide triomfantelijk een fles champagne voor Maria heen en weer die hij voor veel geld in ‘De drie scheepjes’ gekocht had. ‘Wat is dat?’ vroeg ze zonder zich te verroeren. ‘Ik ben eerste boekhouder geworden,’ zei Gueret langzaam om meer te kunnen genieten van de uitwerking die zijn mededeling zou veroorzaken. ‘Je weet dat Mauchant Le Hideux had moeten opvolgen? Wel, hij heeft een vent geslagen en is de laan uitgestuurd. En in één moeite door. hopla, hebben ze mij - mij Gueret - tot hoofd van de hele administratie benoemd! Terwijl ik zevenentwintig ben!” Maria zat met haar rug naar het licht. Daarom kon hij haar gezicht niet onderscheiden en hij vermoedde nog niets toen ze met een kalme stem zei: ‘Wel wel, kijk eens aan! Inderdaad… daar moet op gedronken worden. Ga alvast maar naar beneden, ik kom zo.’
De hond sprong van het bed af, liep onmiddellijk achter hem aan en ging beneden naast Gueret zitten die stralend wachtte tot Maria kwam. Ze nam er de tijd voor. dacht hij. Inderdaad, nadat ze de kamer hadden verlaten was Maria opgestaan en ze had een tijdje met een ongelovig
gezicht naar de affiches van de stranden, de kokospalmen en de tropische eilanden aan de muur staan kijken, en zelfs instinctief naar de kachel waar de gestolen juwelen verborgen waren. Maar toen ze beneden kwam en achter het glas champagne ging zitten dat Gueret had klaargezet, zag ze er kalm uit.
‘Weetje wel wat dat betekent?’ hernam hij meteen. ‘Moet je nagaan, ik sla in één keer twee sporten van de ladder over. Ik ga van 3500 naar 4300 franc. Met ingang van de volgende maand. Ik …’
‘Als ik ‘t goed begrijp heb je ja gezegd,’ zei Maria, nog
steeds met toonloze stem.
Gueret was stomverbaasd. Wat dacht ze dan?
‘Natuurlijk heb ik ja gezegd! Maak je een grapje? Ik ben
nu vier jaar bij Samson en vier jaar wacht ik op een
promotie. Natuurlijk heb ik ja gezegd!’ herhaalde hij
geërgerd.
‘Maar heb je hun verteld,’ ging Maria nog steeds dromerig verder, ‘datje maar een paar weken hoofdboekhouder kunt zijn, dat je van plan was naar Senegal te gaan om daar een zaak op te zetten? Je moet ze toch wel waarschuwen, dacht ik.’
Gueret bleef met open mond staan, keek haar aan en sprak de woorden die hij niet had moeten zeggen. ‘Dat is grappig,’ zei hij. ‘Daar heb ik helemaal niet aan gedacht.’
Hij had er inderdaad niet aan gedacht, begreep Maria terwijl ze hem aankeek en die eenvoudige gedachte maakte haar woedend.
‘En heb je er ook niet aan gedacht’, siste ze, ‘om ze te vertellen dat hun nieuwe hoofdboekhouder - Gueret -vorige maand met vijftien messteken een oude man vermoord heeft… neem me niet kwalijk, zeventien … Meneer de Hoofdboekhouder! En heb je er ook niet aan gedacht om ze te vertellen dat je met het geld van die
moord een houtfabriek in Afrika ging kopen ? Heb je e: ook niet aan gedacht om ze te vertellen dat de hoofdboek■ houder van de firma Samson een dief en een moordenaar is? Maar waar heb je dan wel aan gedacht, beste jongen Ze keek hem vol haat minachtend aan, ze keek hem aan als op de dag waarop ze hem de oorlog had verklaard Ze was niet meer de Maria uit de rue des Hongrois. ze was niet meer zijn medeplichtige, ze was zijn vijand en zijn rechter. Ze keek hem met zo’n duidelijke minachting aar. dat hij opstond alsof hij een klap wilde afweren. ‘Ik weet niet… wat ik gehad heb …,’ stamelde hij ‘Een geheugenstoornis… een gat. Natuurlijk ga ik ze dat vertellen. Maar twee maanden hoofdboekhouder, daardoor kan ik dingen leren die me in de houtfabriek van pas komen, dingen die ik nog niet weet. Dat zou Hij verloor terrein en met iets dat leek op opluchting zag ze hoe hij terrein verloor. De slechte, gevaarlijke kant van Gueret, die van moordenaar en vechtersbaas - de kant die ze bewonderde, waarvan ze bijna hield - was verdwenen, en de kant van een oppassend burger en een nauwgezet boekhouder met zijn vier dienstjaren en zijn onbenullige ambities bewees haar, alsof ze nodig had zichzelf dat te bewijzen, hoe dwaas en onzinnig die half ontloken liefde was.
‘Ik zal het hun morgen vertellen,’ hernam Gueret nadrukkelijk. ‘Ik zal hun vertellen dat ik die positie niet kar. aannemen, dat ik wegga. Het is waar, ik kan niet. En morgen’, vervolgde hij opgewonden, ‘neem ik bovendien een erewijn mee om dat te vieren!’ ‘Een erewijn!’ riep Maria en ze begon te lachen Eer. erewijn … Ik zal jou een erewijn aanbieden, in Lille! Je krijgt van mij champagne, voor deze keer gaan we op eer. doordeweekse dag de bloemetjes buiten zetten!’ Ze liep naar de telefoon, nam de hoorn van de haak en zei ‘Meneer Bonnet? Met mevrouw Biron, uw buurvrouw Ik
moet direct naar Lille, hebt u nog een taxibedrijf? Goed, ik wacht op u.’ Ze hing op, keerde zich naar Gueret om en zei: ‘Ga boven het geld uit mijn kast halen. Neem alles maar mee, die avond kan je heel wat gaan kosten …’ Toen de taxi kwam durfde de chauffeur niet aan zijn buurvrouw, die gewoonlijk erg zuinig was, te vragen waarom ze nu zo met geld smeet. Terwijl ze Gueret op de voorbank duwde had ze alleen maar gezegd: ‘Ga maar voorin zitten, je bent ziek’ en ze had eraan toegevoegd: ‘Ik rook te veel, ik kan beter alleen zitten.’ In haar tuinjurk had ze op de achterbank plaatsgenomen en ze was nog slechter gekleed dan Gueret die zijn gekreukte dagelijkse pak aanhad dat hij op kantoor droeg. Van tijd tot tijd draaide Gueret zijn hoofd om en wierp een ongeruste blik naar achteren, maar hij zag slechts het profiel van Maria, een hard profiel dat strak uit het raampje keek, en door de achterruit de populieren langs de weg die achter haar wegvluchtten en omver leken te vallen, alsof ze bang waren dat zij ze in het voorbijrijden had gezien. Ze liet zich op honderd meter van hun appartement afzetten en Gueret rekende af terwijl hij verward de zaak probeerde uit te leggen. Pas een half uur later zag hij haar in haar zwarte jurk in de zitkamer terug. Gueret stond in zijn smoking te transpireren, hoewel het koel was in de kamer.
‘Bel een taxi,’ zei ze. ‘Het is tien uur. We gaan weg, we gaan naar de ‘Bataclan’.’
De ‘Bataclan’ was de gelegenheid waar ze hun eerste
avondje uit hadden doorgebracht, dat avondje uit dat zo
slecht was afgelopen. Sedertdien waren ze er niet meer
geweest en Gueret kreeg het land in.
‘Waarom de “Bataclan”?’ vroeg hij. ‘Je weet het toch nog
wel?’
Maar ze viel hem in de rede.
‘Daar heb ik me nog het meest geamuseerd,’ zei ze fel. ‘Ze
zullen blij zijn wanneer ze het goede nieuws horen.” ‘Ga je niet liever ergens naar toe waar we nog niet geweest zijn?’ probeerde Gueret.
En omdat ze zelfs geen antwoord gaf barstte hij los: ‘Ik zie trouwens niet in wat we daar moeten uitvoeren Ik heb je dat niet in de taxi willen zeggen: maar omdat ik er nu van afzie… omdat ik je beloofd heb geen hoofdboekhouder te worden, is het nu allemaal niet meer de moe.te waard. Ik ga niet naar de ‘Bataclan’!’ ‘Ik wil dat we je promotie vieren. En we doen dat samen, zei Maria glimlachend. ‘Luister goed, Gueret.’ En zoals iedere keer dat ze hem bij zijn achternaam noemde, verstarde hij omdat hij wist dat het ernst was. ‘Luister goed. Wanneer je niet direct met me meekomt wil ik je nooit meer zien, dan kom je er bij mij niet meer in. hier niet en niet in Carvin! Nooit meer, hoor je me? Nooit meer!’
Zonder antwoord te geven schudde hij zijn hoofd.
Goddank waren er op dat uur weinig mensen; het was nog te vroeg: natuurlijk het orkest, twee verliefden, een ouder paar, twee animeermeisjes - maar niet dat van hem - plus de maat van de operettegangster, de vent die Gueret de tweede keer in bescherming had willen nemen. Dat was ook de vent die zijn vingers van de keel van die andere had afgetrokken, en hij herkende hen als eerste. ‘Wel wel,’ zei hij. ‘Zijn jullie er alle twee weer?’ Hij was stomverbaasd, maar zijn stem klonk niet v ijandig en de meisjes en de drie klanten hadden zich omgedraaid en keken hen eerbiedig, maar een beetje ongerust aan. Als een vorstin deed Maria drie stappen naar voren en zette haar grote zwarte tas op de bar neer. ‘Is je vriend, die pestkop, er niet?’ vroeg ze. ‘Dat is jammer voor hem. Al Capone heeft bepaald geen geluk Vanavond betalen wij. Ik betaal! Champagne voor iedereen!’ zei ze tegen de barkeeper, terwijl ze haar tas openmaakte en twee biljetten van vijfhonderd franc op de bar legde. ‘Mijn flinke zoon is benoemd tot hoofdboekhouder bij de Samson-fabriek.’
Er heerste een moment enige verwarring terwijl ze, gevolgd door Gueret die vuurrood was geworden, aan een tafeltje plaats nam. Een van de meisjes begon te lachen maar de ander stootte haar met haar elleboog aan en gebaarde dat ze stil moest zijn, en een beetje gegeneerd glimlachend - want het zag er tenslotte beslist naar uit dat de champagne in grote stromen zou vloeien - begon iedereen Maria toe te drinken om haar te bedanken. Op haar beurt hief ze ook haar glas, dronk het leeg, goot het vol, dronk het weer leeg, allemaal zonder een woord te zeggen en met een strak gezicht keek Gueret toe. Zo bleef ze meer dan een uur doordrinken en het enige dat ze deed was de barkeeper er met een knikje opmerkzaam op maken dat hun champagnekoeler of die van een ander tafeltje leeg was.
Het orkest ging natuurlijk de liedjes spelen die ze leuk vond: oude liedjes, liedjes die niemand sinds de oorlog meer had gehoord, en de klanten die later binnenkwamen werden door de barkeeper op de hoogte gesteld en onmiddellijk met een gebaar van Maria uitgenodigd, en terwijl ze hun vreugde uitten over die onverwachte champagne keken ze nieuwsgierig naar het tweetal. Ze zeiden niets tegen elkaar. Langzamerhand kwam de ene feestganger na de andere, gefascineerd door Maria, aan hun tafeltje zitten: eerst de pianist, toen de vriend van de pestkop, daarna Lola, een verlopen meisje met een verdrietig gezicht, een van die trieste animeermeisjes die geen succes hebben en die je in alle nachtclubs tegenkomt. Als betoverd zat dat kleine wereldje naar Maria te kijken en Maria zat te drinken zonder iets te zien. Misschien zou ze er zo genoeg van gekregen hebben en zou de avond
zonder narigheid verlopen zijn als het meisje van de ee-s:e avond, dat gemene kind, dat aangeschoten animeermeiste dat alles ontketend had, niet tegen middernacht was binnengekomen en na enig gefluister van de ponier op hun tafeltje was afgestevend.
‘Dag, zijn jullie daar eindelijk weer?’ kirde ze met eer. lief stemmetje tegen Maria die haar niet aankeek en haar zeifs niet zag, en tegen Gueret die probeerde haar niet te zien Maar ze was naderbij gekomen en stond hem nu aan ziin mouw te trekken.
‘Nou, lekkere snoes, wil je niet meer dansen? Je ‘ziet er vanavond niet vrolijk uit. Kom, ga mee dansen!’ Gueret was opgestaan met de bedoeling haar de mond te snoeren; en nu leidde hij haar onhandig over de dansvloer, terwijl ze hem overstelpte met vragen die niet tot hem doordrongen, want hij dacht alleen maar aan Mana die hen soms even nadenkend en somber aankeek maar dan haar ogen weer afwendde. En aan het einde van een plaat wilden ze net gaan zitten toen Maria opeens met een ruwe stem losbarstte.
‘Zo zuiplap!’ zei ze en in de zaal werd het plotseling stil ‘Heb je je boerenhufter weer gevonden? Ben je nu te\ reden ? Had je het maar geweten, hè?’ Het meisje en Gueret waren bij het tafeltje gekomen en wilden gaan zitten, maar Maria hield hen tegen. ‘Blijf eens staan zodat ik jullie kan zien! Werkelijk, een leuk stel. Maar een hoofdboekhouder trouwt niet met eer hoer. Pech gehad, meisje.’
Het meisje wilde protesteren maar iets in Maria’s toewees erop dat ze niets kwetsends bedoelde met het woord ‘hoer’ en ze hield haar mond dicht. ‘Heeft hij je niets verteld? Weet je het nog niet1 ging Maria verder terwijl het meisje haar verbijsterd aankeek ‘Mijn grote jongen hier, mijn Gueret, na vier aar bij Samson … de Samson-fabriek, weetje wel. in Carvin …
Nou, hij is benoemd tot hoofdboekhouder. Zo waar als ik hier zit. Daar sta je van te kijken, hè?’ zei ze tegen het meisje dat Maria niet van repliek durfde te dienen omdat ze voelde dat het publiek dronken was van de champagne en vervuld van dankbaarheid jegens Maria: ze stond wat bedeesd van haar ene voet op haar andere te wiebelen en ze draaide zich om naar haar cavalier Gueret, die met een wit gezicht roerloos toekeek.
‘Je had me niet verteld dat mevrouw je moeder was,’ zei ze verwijtend. ‘Je had me verteld dat ze je tante was!’ Haar stem klonk hoog en schel, en Gueret stond wederom in het middelpunt van tien paar boze ogen; te meer daar Maria de zaak nog erger maakte en berustend zei: ‘Ach ja … Mijn jongen schaamt zich voor zijn moeder. Dat heeft hij altijd al gedaan moet je weten,’ zei ze tegen het trieste animeermeisje dat meteen medelijdend haar hand vastpakte. ‘En nu hij meer gaat verdienen, van 3500 naar 4300 of van 3300 naar 4500 franc,’ voegde ze er met een gemeen lachje aan toe, ‘zal het nog wel erger worden: ik zal hem niet meer zien …’ ‘Vast wel
De kolos, die door de gratis champagne sentimenteel was geworden, keek Gueret opnieuw agressief aan. ‘Natuurlijk blijft hij zijn moeder opzoeken, nietwaar? We zullen hem wel aan zijn moeder helpen herinneren,’ verzekerde hij de feestgangers die tranen in hun ogen hadden gekregen.
‘Nou, zoveel geld is het ook weer niet, 4500 franc!’ merkte het meisje met overtuiging op, maar haar woorden werden overstemd door een gemompel van ontroering dat rondom aan de tafeltjes opsteeg. ‘Kinderen die niet van hun moeder houden, daar loopt het slecht mee af,’ voorspelde de leider van het orkest met luide stem. ‘Ik zou van alles in mijn rotleven gedaan hebben, maar ik zou nooit mijn moeder in de steek gelaten hebben,’ bezwoer het
trieste animeermeisje haar. En zelfs de barkeeper schudde zijn hoofd, zijn ongure dievenkop. Iedereen hield dan ook meteen zijn mond toen Maria weer het woord nam. En ook al was de toon van Maria in haar rol van mater dolorosa soms sarcastisch, niemand was - behalve Gue-ret, naar het scheen - meer in staat het te horen. ‘Hij zal trouwen en kinderen krijgen, televisie en pensioen wanneer hij zestig wordt. En als het een beetje meezit zal hij genoeg kunnen sparen om een tweede huis te kopen, zei ze op een bewonderende toon. ‘En ik zal een beetje alleen zijn … Maar toch zal ik blij voor hem zijn! Ik heb alles gedaan om hem het leven te leren kennen, om hem eerlijkheid en principes bij te brengen. Maar genegenheid kun je iemand niet leren … Dat is normaal,’ voegde ze er met stemverheffing aan toe om boven het gejammer v an de aangeschoten toehoorders om haar heen uit te komen, ‘dat is normaal, jongens moeten op hun eigen benen staan. En mijn jongen heeft het ver gebracht, dat moet ik toegeven ,..’ En geamuseerd wierp ze plotseling een felle, meedogenloze blik op Gueret die beteuterd stond te kijken.
Net als de eerste keer was Gueret weer de gebeten hond in de ‘Bataclan’. Net als de eerste keer werd hij weer spottend en vijandig aangekeken, maar deze keer werd hij niet belaagd door een sölariumbruine operettegangster maar door Maria zelf die er behagen in schepte om hem ten aanschouwen van iedereen aan het kruis te nagelen. ‘Hou op!’ zei hij en hij boog zich over haar tafeltje. “Hou daarmee op. Laten we weggaan, het is nu wel genoeg!’ Maar Maria, die laaghartige toneelspeelster, tilde haar arm voor haar gezicht alsof ze bang was dat ze zou worden geslagen. Om hen heen ontstond een luid geroezemoes, de kolos stond op van zijn stoel en ging in een heroïsche houding, oude prenten waardig, voor Maria staan. ‘Hij is niet kwaad maar hij is zo gewelddadig.’ ze:
Maria op zachte, klagende toon maar Gueret wist dat haar stem dolgeamuseerd klonk. Toen maakte hij plotseling rechtsomkeert, sprong tussen de verbaasde klanten door, klom de trap op, ging naar buiten en smeet de deur achter zich dicht. Daar leunde hij vervolgens tegen de muur en haalde diep en moeizaam adem. Hij had hoofdpijn. Hij meende de tamtam van het orkest en Maria’s onverzoenlijke en misprijzende stem nog in zijn oren te horen klinken. Terwijl hij hardop in zichzelf praatte en bij iedere stap vloekte liep hij rond, maar ten slotte stond hij als een idioot voor de deur van het huis in de rue des Hongrois, want alleen Maria had de sleutel. Bedroefd zocht hij zijn toevlucht in het café op de hoek dat om onverklaarbare redenen op dat uur geopend was. Hij ging op haar wachten. Hij ging op haar wachten want feitelijk had hij niets anders te doen dan op haar te wachten. En hij bad de hemel dat ze hem de verschrikkelijke avond zou vergeven die hij door haar had doorgebracht. Lange tijd zat Gueret te wachten in dat armoedige café dat zonder aanwijsbare reden tot zonsopgang werd opengehouden door een slaperige Noordafrikaan. Ten slotte dutte Gueret ook een beetje in, heel even, maar lang genoeg om de taxi waarmee Maria terugkwam, de tijd te geven haar voor de deur af te zetten en haarzelf de tijd te geven het huis binnen te gaan, voordat Gueret zijn glas kon afrekenen en naar haar toelopen. Ze had de deur weer dichtgedaan en één of twee keer klopte hij zachtjes vanwege de buren, daarna werd hij boos en klopte harder. Tevergeefs.
Roerloos, stomdronken en toch helder zat Maria in de zitkamer; haar schoenen stonden naast haar op de sofa en ze had een fles whisky in haar hand. Zonder een spier van haar gezicht te vertrekken hoorde ze Gueret op de deur kloppen, hoorde ze hem ‘Maria! Maria!’ roepen. Ze reageerde evenmin toen Gueret, nadat hij over het muurtje
geklommen was en het nog steeds kale tuintje voor het raam doorgestrompeld was, voor de halfgesloten luiken neerhurkte. Hij kon haar vanaf die plaats niet zien maar hij wist dat ze op een paar meter van hem vandaan zat en hij fluisterde als een bezetene: ‘Doe open, Maria, doe open, ik ben het. Maria … Ik moet met je praten … Ik word geen hoofdboekhouder… Als je wilt gaan we natuurlijk naar de Kongo, maar zeg iets tegen me, Maria … Doe open!’
In het bleke, felle licht bleef ze roerloos zitten onder de ronde glazen lamp. Alleen haar hand bewoog om haar glas vol te gieten. En vlak voor zonsopgang leek ze zelfs Gueret niet te horen toen hij met een smekende, kinderlijke stem tegen haar zei:
‘Maria, doe open … Laat me hier niet staan … Ik weet niet wat ik moet doen als we elkaar niet meer kunnen zien … Wie zegt er dan wat tegen me? Wie luistert er naar me? Maria, alsjeblieft Maria, ik wil niet meer alleen zijn. Doe open …’ Tot het ochtend werd. En toen die ochtend de zon boven Lille was opgegaan moest deze wedijveren met het licht dat nog steeds in de salon anno 1930 brandde.
De fles was leeg, Maria had haar ogen dicht en Gueret lag languit op de grond voor het nog steeds gesloten raam en sliep.
De gele zon gleed voorzichtig door de luiken naar binnen, raakte het geteisterde gezicht van Maria en beroerde haar oogleden. Ze deed haar ogen open, keek om zich heen en staarde naar de openslaande deuren. Ze deed haar ogen weer een minuut dicht, daarna stond ze moeizaam op en liep op blote voeten naar de deuren, waartegen het lichaam van Gueret lag. Met een ruk deed ze ze open en Gueret stootte zijn hoofd tegen de deurpost, opende zijn ogen en zag haar. Bleek, ontsteld en eenzaam keken ze elkaar aan.
Maria boog zich voorover naar de man die haar zonder te reageren aanstaarde en ze zei:
‘Heb ik dan toch niet gedroomd? Je hebt die vent zeventien messteken in zijn buik gegeven, nietwaar? Zeventien!’
Hij gaf geen antwoord.