4
De zondag daarna luidde de klok van het kerkje in Carvin. Het was mooi weer en mevrouw Biron liep in haar gebruikelijke zwarte jurk haar bloemen te begieten, terwijl Gueret in onderhemd en broek, met blote voeten voor de deur zat en naar haar keek, een kom koffie naast zich en de wispelturige hond van een buurman languit aan zijn voeten.
Zo stelt iedereen zich een gelukkig huwelijk voor, dachten de roddeltantes uit de omgeving, op z’n zondags gekleed, die even harder liepen toen ze voorbij dat huis aan de route des Plaines kwamen, misschien omdat ze door het gebeier van de kerkklok werden opgeroepen, dan wel omdat ze dat vredig en onbetamelijk schouwspel wilden ontvluchten.
‘Dacht je ook niet dat je bloemen nu wel genoeg water hebben gekregen?’ vroeg de jongen. ‘Het regent nu al tien dagen … Vanaf die keer dat we het samen licht hebben zien worden,’ voegde hij eraan toe en zijn woorden klonken insinuerend.
Maar de vrouw was druk bezig met haar bloemen en haalde haar schouders op.
‘Dat is toch zo?’ hernam Gueret. ‘Die avond bleef het maar regenen. De hele nacht regende het. De hele nacht hebben we de regen gehoord, weetje nog?’ De vrouw wierp hem een misprijzende blik toe maar ze glimlachte.
‘Je denkt alleen maar daaraan, hè?’ vroeg ze met een soort nieuwsgierigheid. ‘Dat is zo gek met mannen: of ze denken nergens aan, of ze denken alleen maar daaraan.’
‘En jij denkt er niet genoeg aan,’ zei hij en hij keek haar verwijtend en tegelijk teder aan.
‘Ik heb dat veel te vaak met veel te veel kerels gedaan, beste jongen. Ik ben niet zo jong meer als jij, zoals je weet.’ Hij mompelde iets en vroeg berustend: ‘Denk je dat we morgen die brief zullen krijgen?’ Ze was met haar piepkleine tuintje klaar, kwam voor hem staan en zette de gieter neer. Ze ging niet zitten, ze torende boven hem uit, ze keek hem ontspannen en tevreden aan met een blik alsof hij haar toebehoorde. Hij glimlachte haar van beneden boosaardig toe.
‘Misschien morgen nog niet,’ antwoordde ze, terwijl ze haar handen aan haar schort afveegde. Hij pakte automatisch haar hand beet en hij hield hem even vast alsof het een ding was. Ze keek in de richting van de vlakte en de sintelberg, missschien kwam de postbode net aanlopen, en ze ging verder: ‘Maar vast en zeker overmorgen. Gilbert werkt vlug in dat soort gevallen. Hij moet natuurlijk contact opnemen met de mensen uit Marseille, dat is alles. Daarginds werken ze vlug.’
‘Je mist Marseille, hè?’ vroeg Gueret. ‘Ja.’ Haar gezicht was weer uitdrukkingsloos. ‘Zonder die flikker zou ik nooit uit Marseille weggegaan zijn. Het was daar mooi, weet je. Marseille heeft allemaal kleuren en verder hebben de mensen er iets bijzonders in hun bloed. Marseille is een echte stad.’ ‘Waarom ben je niet teruggegaan?’ Gueret bekeek aandachtig de slappe hand die hij vasthield. Hun handen zagen er bijna even oud uit, dacht hij, en hij drukte zijn gezicht tegen de stevige benen van zijn maîtresse.
‘Omdat ik me daar niet meer kan vertonen, de politie kent me,’ antwoordde ze kort. ‘Wat zitje daar nou als een klein kind tegen me aan? Denk je soms datje nog een zuigeling
bent, AlCapone?’
Hij haalde zijn schouders op maar bleef zo zitten.
‘Ik voel me prettig,’ zei hij en zijn stem klonk dof door het
zwarte schort. ‘Ik heb het naar mijn zin …’
‘Je gaat me toch niet vertellen datje door je moeder in de
wieg verwaarloosd bent,’ zei ze zonder te lachen. ‘Pooiers
en moordenaars die een ongelukkige jeugd gehad hebben.
daar krijg ik een punthoofd van.’
En ze maakte een veelzeggend gebaar.
‘Mijn moeder was een beste vrouw,’ zei hij traag. ‘Later is
ze zo gemeen en zo gierig als de duivel geworden, maar ik
was niet ongelukkig.’
‘Des te beter dan,’ zei ze.
Ze bewoog haar heupen alsof ze iets van zich af wilde schudden, waardoor het hoofd van Gueret achteroverviel.
‘Heb je je eiland gevonden?’ vroeg ze, terwijl ze naar de deur liep. ‘Of ga je toch liever naar Dakar?’ ‘Nee,’ antwoordde hij. ‘Nee, we gaan naar de Kongo Daarginds ligt het goud voor het oprapen, daar valt nog wat te doen. Het zijn geen makkelijke jongens, maar ik red me wel.’
En hij glimlachte geruststellend, maar die glimlach verdween van zijn gezicht toen ze naar binnen was gegaar. Hij keek even achterom en toen het lawaai van de radio erop wees dat ze in de keuken was, boog hij zich voorover, drukte de kop van de hond tegen zich aan, sloeg allebei zijn armen om zijn nek en knuffelde zachtjes, on\ oorstelbaar teder de vieze zwarte haren en de glimmende zwarte neus van de bastaardhond, die het zich met een dom en tevreden gezicht liet welgevallen.
‘Wil je tomaten of komkommer?’ riep een stem in het huis.
Gueret duwde ferm maar niet onvriendelijk de kop van de hond van zich af en antwoordde: ‘Kan me niet schelen!’ Daarna stak hij een sigaret op net als Humphrey Bogart, met één oog halfdicht.
Een week later liep Gueret rond in ‘Aronda’, de grote sportzaak van de stad, waar de verkopers in het voorbijgaan tegen hem opbotsten, alsof hij een klant was aan wie toch niets te verdienen viel, en hij had het zelf niet in de gaten. Mevrouw Biron, nu Maria voor hem, gekleed in haar zwarte jas met een kraag van otterbont die betere dagen gekend had, doemde in de spiegel naast hem op. Toen ze zag hoe opgewonden Gueret eruitzag moest ze lachen, en ook zij merkte in het begin niet hoe afkeurend de kleine verkoper met zijn glimmende plakharen naar hen keek.
‘En, heb je iets gevonden watje graag wilt hebben?’ vroeg ze. ‘Je zoekt iets leuks, hè?’
‘Ja ja,’ antwoordde Gueret in gedachten. ‘Maar kijk eerst eens wat een reusachtig ding …’
Hij wees naar een enorme glanzende Yamaha, met een gebaar dat de lachlust opwekte van de kleine verkoper, die misschien gauw weg wilde want het was bijna twaalf uur.
‘O nee,’ zei hij met een stentorstem. ‘Die afdeling moet meneer niet hebben. Als ik het goed zie,’ ging hij vals opgewekt verder, ‘moet meneer eerder de afdeling bromfietsen hebben…’
Hij glimlachte om zijn eigen geestigheid en de andere klanten begonnen ook te glimlachen om dat wonderlijke tweetal in zijn zondagse kleren. De vrouw voelde het eerder dan Gueret, ze liet hem los en keerde zich met een bleek gezicht van woede om. Toen de verkoper haar ogen zag week hij achteruit, maar het was te laat. ‘Misschien moet meneer de afdeling bromfietsen hebben,’ zei ze, haar woorden luid en duidelijk uitsprekend, ‘maar mijn afdeling is beleefde verkopers. Ik zou zelfs zeggen:
vriendelijke verkopers. Die afdeling is vast ergens anders!’
Ze trok de verbouwereerde Gueret aan zijn arm mee en de verkoper stond wat te stamelen, want de klanten keerden zich nu tegen hem en keken hem misprijzend aan. Gueret volgde Maria naar buiten waar ze plotseling op het trottoir bleef staan. Ze was bleek en zonder hem aan te kijken siste ze tussen haar tanden:
‘Die lamstraal, die kleine opdonder … Je gaat terug en je koopt onmiddellijk die motorfiets. Die grote, die Japanse!’
‘Maar waarmee?’
Gueret stond versteld over haar boosheid die hij niet begreep. Hij was er zelf zo aan gewend dat hij opzij geduwd en eeuwig getreiterd werd … En plotseling ergerde het hem dat hij zo was, hij stak zijn kin naar voren en fluisterde: ‘Ik zal hem wel krijgen!’, terwijl hij weerstand bood tegen de aandrang die ze op hem uitoefende. ‘Maar eerst, hoe komen we aan geld?’ vroeg hij. ‘En dan. zie je me op dat ding al op de fabriek komen? Nee. je fantaseert… En dertigduizend franc, heb jij dertigduizend franc?’
Ze leek plotseling wakker te schrikken; ze keek hem aan en probeerde te glimlachen.
‘O, niet helemaal,’ antwoordde ze. ‘Maar ik heb toch wat geld op de bank. Neem me niet kwalijk,’ ging ze verder, ‘ik weet niet wat me overkwam. Kun jij die toon van zo n vent verdragen ? Heb je gehoord wat hij zei ?’ Toen kreeg Gueret zijn zelfbeheersing terug. Zijn gezicht leek van steen te worden en hij schudde langzaam zijn hoofd, iets waarvan hij zich vaag herinnerde dat hij dat Edward G. Robinson in een oude film had zien doen ‘Nee,’ zei hij bedaard, ‘ik heb hem niet gezien. Ik zie dat soort lui niet!’
Maar zij liep al met grote stappen verder. Ze liep sne! en
hoewel hij veel groter was dan zij had hij moeite haar bij te houden. Hijgend ging hij in een café naast haar aan een tafel zitten.
‘Een cognac!’ bestelde ze resoluut. En net als in de winkel deed haar autoritaire houding wonderen. De ober kwam onmiddellijk het glas brengen en zonder hem aan te kijken dronk ze het in één teug leeg, terwijl Gueret met tegenzin - want hij hield er niet van ‘s morgens te drinken - ook een glas voor zichzelf bestelde. Maria was weer op adem gekomen, ze kreeg opnieuw kleur op haar wangen, dronk de laatste druppels uit haar glas, zette het neer en zei: ‘Dat doet een mens goed’, waarna ze een blik op hem wierp die hij niet van haar kende, een aarzelende, zelfs beteuterde blik. ‘Ik weet niet wat me overkwam,’ herhaalde ze. ‘Je moet het me maar niet kwalijk nemen, het is mijn… (en ze maakte een gebaar met haar hand) het is het “diepste” dat zo naar boven komt, het diepste van mijn karakter. Begrijp je? Dat is niet leuk,’ hernam ze en haar stem klonk minder onzeker. ‘Mijn leven lang heb ik trots moeten zijn … (En toen ze dit woord uitsprak klonk die trots in haar stem door). Ik ben trots en agressief,’ voegde ze eraan toe en ze keek hem uitdagend aan. Maar Gueret zat met een voldane glimlach naast haar. Achteraf was hij verrukt over het incident, verrukt ook over het gemak van de overwinning en de energie van zijn maîtresse. Hij zag niet de nieuwsgierige, onzekere blik waarmee de mensen die om hen heen zaten naar dat zonderlinge tweetal keken. Hij keek Maria bewonderend aan, ze merkte het, voelde zich gevleid, wierp haar hoofd in haar nek en ging meteen daarna met opgeheven hoofd rechtop zitten.
‘Moetje ons eens zien,’ zei ze goedgeluimd. ‘Zo armoedig als we gekleed zijn moeten we het niet gek vinden dat die bemoeials in hun burgerhuisjes denken dat we bedriegers
zijn. Jij en ik zien eruit als een stel boerenhufters. We ruiken naar het platteland, nou ja, naar steenkool, naar gemaaid hooi, naar stront…’
Ze hield even haar mond en bestelde een tweede cognac door de ober even aan te kijken.
‘Ik heb zin om in ‘De drie korenaren’ te gaan eten,’ zei ze terwijl ze haar enthousiasme hervond. ‘Ze zeggen dat dat het beste restaurant van de stad is. Vooral door hun visballetjes … Maar zie jij ons in deze fraaie kleren hun visballetjes eten? Kun je je voorstellen hoe laatdunkend we door de obers behandeld zouden worden? Ik, Maria uit Marseille en jij, de onbekende uit Carvin ?’ Ze was zachter gaan praten maar Gueret keek bezorgd om zich heen.
‘Kom,’ zei ze en ze legde een biljet van tien franc op het tafeltje. ‘Kom, ik ga jou eens goed in de kleren steken, mannetje.’
Ze gingen naar ‘Hesder’, naar de ‘Galeries’, naar de ‘Printemps’, en Maria bepaalde wat er gekocht werd, ze dreef haar zin door, ze scheen precies te weten wat ze wilde. Gueret keek zuur. Hij zou haar het geld natuurlijk terugbetalen. Hij hoefde zich niet druk te maken want met de kleinste diamant kon hij de hele winkel kopen. Maar het ergerde hem wanneer een vrouw zo duidelijk het initiatief nam.
Niettemin barstte hij bijna van woede toen in de laatste winkel een jonge verkoopster bewonderend tegen Maria zei, terwijl hij een blauw pak paste: ‘Blauw staat uw zoon bijzonder goed.’, te meer daar Maria met kwaadaardige fonkelende ogen het spel meteen meespeelde. ‘Ja, hij is een flinke knul, die zoon van me,’ zei ze tegen de verkoopster. ‘En hij haalt me dingen uit… Moet u zich voorstellen, hij is bijna dertig en hij groeit nog steeds. Vanaf zijn zevende jaar doe ik niets anders dan zomen uitleggen.’
En toen het meisje hem uit beleefdheid bewonderend aankeek, voegde ze eraan toe:
‘En dat is nog niets. Als u zijn vader had gekend, juffrouw … Dat was pas een knappe vent!’ En ze proestte het uit, terwijl Gueret in de spiegel met neonlicht keek die zijn eigen belachelijke spiegelbeeld terugkaatste en hij vond dat hij eruitzag als een ouwe vent die zijn eerste communie deed. Ja, belachelijk. Maar uiteindelijk begon hij ook te lachen: en het was lang geleden dat Gueret zo gelachen had. Hij kon zich feitelijk niet herinneren dat hij ooit in zijn leven zo hard met iemand gelachen had, zelfs niet in het leger. In het nieuw gestoken zagen ze elkaar tegen één uur terug in ‘De drie korenaren’ om te lunchen en de obers waren inderdaad beleefd en hoffelijk, stellig meer onder de indruk van het feit dat ze zo vrolijk waren dan omdat ze er zo elegant uitzagen. Ze hadden een trotse, stralende uitdrukking op hun gezicht en zo’n trotse, stralende uitdrukking doet wonderen: de obers bogen als knipmessen. Maria bestelde goed doorbakken lamskoteletten voor haar zoon, vroeg een beetje wijn voor haar zoon, en in tegenwoordigheid van de ongeïnteresseerde gerant haalde ze de bespottelijkste jeugdherinneringen op en het was bijna gênant, zo saai waren ze, maar toch brachten ze op het doorgaans stuurse gezicht van Gueret een uitdrukking van tomeloze pret. Ze aten gulzig en pas bij de koffie, toen ze verzadigd was en er een blos op haar wangen was verschenen, keek ze hem alert aan en haar blik straalde iets meer bezitterigheid uit en was wat minder moederlijk geworden.
‘Waarom moetje zo lachen?’ vroeg ze, ‘Door het idee dat ik je moeder ben ?’
‘Je had mijn moeder moeten kennen!’ antwoordde hij en proestte het opnieuw uit. ‘Ze was heel klein, heel mager, een onopvallend vrouwtje …’
En hij lachte weer, terwijl hij automatisch het goudbruine broodje pakte dat op de rand van zijn bord lag en het opat, hoewel hij geen honger meer had. ‘Niet doen!’ zei ze en ze tikte hem op zijn vingers. ‘Daar word je dik van!’
En op dezelfde toon ging ze verder: ‘Wat denk je, zou je mij als moeder gehad willen hebben n’ ‘Reken maar!’ antwoordde Gueret en die gedachte wond hem op. ‘Ik zou geen centimeter uitje buurt zijn gegaan! En hij lachte weer, een beetje aangeschoten na het eten. wat Maria irriteerde.
‘Ik bedoel het serieus,’ zei ze. ‘Ach, en dan … In elk geval, wat zou ik je op je billen hebben gegeven!’ ‘Waarom?’ vroeg Gueret plotseling belangstellend. ‘Wat had je daarmee willen bereiken? Als straf waarvoor? Om een gangster van me te maken, of een studiehoofd, een echte bolleboos? Weet ik veel, een ingenieur bijvoorbeeld? Wat zou je gewild hebben dat ik geworden was?’ Ze dacht even na. Er was nu niemand meer in het restaurant. Ze waren alleen en uit de verte vormden hun nieuwe donkere kleren een fel contrast met het gebroken wit van de lege tafellakens. Haar gezicht was roder dan het zijne. Haar zwarte haren staken af tegen dat rood en ze keken elkaar aan, naar elkaar toegebogen, fluisterend en samenzweerderig, afwisselend half vijandig en half bekoord. Wat bij hen niet klopte was niet zozeer hun leeftijdsv erschil als wel het feit dat ze tot dezelfde soort leken te behoren. En ook al zagen ze er in dat gastronomische plattelandsrestaurant niet uit als moeder en zoon, toch leek het alsof ze voor de anderen vreemden en voor elkaar verwanten waren.
‘Och,’ zei ze, terwijl ze zich onelegant uitrekte, en ze vloekte binnensmonds omdat ze hoorde hoe de mouw van haar nieuwe blouse even een krakend geluid maakte ‘Och, hoeren worden ook altijd moraliserend als ze kinderen hebben; is je dat nooit opgevallen? En hoe grotere hoer ze zijn, des te meer willen ze dat hun kinderen pastoor worden. Dat is altijd raak. Nee, ik zou je rijk gemaakt hebben, gegarandeerd.’ ‘Hoe rijk?’ vroeg hij. ‘Door me te laten studeren of niet?’ ‘Heb je ooit rijke lui, wanneer ze hun ellendige jeugd ontgroeid waren, horen vertellen dat ze hun geld met studeren verdiend hebben? Dat had je gedroomd! Je hoeft arme kinderen geen lessen te geven om rijk te worden: die bestaan niet. Je kunt ze alleen maar laten zien wat ze moeten doen om uit die rotzooi te ontsnappen. Maar daarvoor bestaat geen vast recept: ze moeten improviseren.’
Hij keek haar aandachtig aan. Hij zei bij zichzelf dat die vrouw intelligent was, misschien intelligenter dan hijzelf en het verwonderde hem dat hij het zo gemakkelijk kon toegeven. Hij voelde zich prettig, op zijn gemak in dat restaurant waar alles te veel glom en waar het te warm was, waar hij onder normale omstandigheden alleen maar zo gauw mogelijk weg zou willen. Zo nu en dan moest hij even lachen bij de gedachte dat ze haar voor zijn moeder gehouden hadden.
‘Wat zou ik dan gedaan hebben?’ vroeg hij nadenkend
om dat vredige moment te laten voortduren.
Maar hij moest zijn harde uiterlijk weer aannemen toen ze
hem met een blik aankeek waaruit iedere vrolijkheid was
verdwenen en zei: ‘Maar jij hebt in je eentje je weg
gevonden, nietwaar? Improviseren …’
En ze draaide langzaam haar mes rond op het tafellaken,
een gebaar dat Gueret deed huiveren.