29
‘Claus Blansjaar’, schreef Claus Blansjaar, ‘was een dankbare Haagse naam. Maar een naam is maar een naam is maar een naam... En een uiterlijk is maar wat je wilt zien. U zult vast een mooie compositiefoto laten maken. Maar wellicht droeg ik gekleurde contactlenzen. Wellicht droeg ik gummikussens onder mijn wangen. En wat denkt u: was het uiterlijk van de fietser echt?
Is mijn haar zwart? Heb ik krullen? Hèb ik überhaupt wel haar? Was mijn neus echt, of was hij van was? Vergeef me deze flauwe woordspeling, maar ik kan mezelf niet vaak genoeg gelukkig prijzen dat ik altijd op tijd naar mijn intuïtie heb geluisterd.
Diederik Hendrikus Opstelten was ook een fijne naam, al was het maar omdat hij zo voor de hand lag dat iedereen bang was om hem te gebruiken. Ik ben u allen zeer erkentelijk dat u het verband pas kon leggen toen ik al had besloten een einde aan het spel te maken. Maar het meest wil ik Harm bedanken, die zo graag een wit voetje bij de politie wilde halen dat hij mij daarmee perfect in de kaart speelde.
Ik heb er geen behoefte aan om mijzelf te verdedigen of zelfs maar iets belastends te zeggen. Maar ik vraag u dit nog één keer: bent u in staat om net zo effectief de normvervaging tegen te gaan als de fietser dat heeft gedaan?
Ik zal uw gezicht nooit vergeten.
Uw verontschuldigende blik toen ik u op de trap tot stilte maande
was het risico meer dan waard. Ik had er uiteraard geen enkele
moeite mee om daarvoor een snoepreisje naar Mexico te laten
schieten.....
De tijd ontbreekt mij om u meer te
schrijven. Mij rest slechts u een prettig leven toe te wensen. En
slaapt u vooral rustig. De fietser houdt de wacht.
Hoogachtend,
D.H. Opstelten alias Claus
Blansjaar alias?????
De brief was ‘s morgens door een jochie van een jaar of
tien op het bureau Jan Hendrikstraat afgeleverd. Hij was uiteraard
niet ondertekend.
Commissaris Schipper keek Ron Stam over zijn bureau heen aan en schoof een kist sigaren naar hem toe.
‘Steek op, jongen’, zei hij bijna joviaal. ‘Je had hem bijna te pakken, hè?’
Ron haatte sigaren maar hij wist wanneer hij ze niet kon weigeren. Hij stak er eentje op en bedacht dat hij in ieder geval verschoond zou blijven van een avondje slakken eten met de commissaris. Er was tenminste nog iets van gerechtigheid in het leven.
‘Tja’, zei hij. Maar dat levert helemaal niets op. Ik verwijt mezelf nog steeds dat ik die man gewoon die trap heb laten aflopen’.
‘Daar is geen enkele reden toe’, beurde de commissaris hem op. ‘Ik heb het dossier gezien. Niets wees erop dat hij twee etages tot zijn beschikking had’.
‘Nee. Maar ik ben een politieman. Ik moet overal rekening mee houden. Zeker in het huis van een moordenaar...’
‘Jongen, maak je nou toch niet zo druk’, viel commissaris Schipper hem in de rede. ‘Ik ben ook commissaris geworden zonder ooit één arrestatie te hebben verricht. Arrestaties zijn niet zaligmakend. Er is echt nog wel hoop voor je. Heb je trouwens al plannen voor de kerstdagen?’.
Ron verstijfde in zijn stoel en onderdrukte met kracht de neiging om te kokhalzen. Hij stotterde een vaag verhaal over families, gezellige dagen en meer van dat soort onzin en hij hoopte maar dat hij overtuigend genoeg klonk. Tot zijn vreugde luisterde de commissaris maar half naar zijn verhaal. Het burgerlijke antwoord van de man bevatte zoveel gemeenplaatsen dat Ron zich afvroeg hoe hij die ooit allemaal bij elkaar gekregen had. Maar Ron liet de commissaris aan het woord en onderging het ritueel gelaten.
Toen hij de kamer van commissaris Schipper eindelijk had verlaten en de trap afliep, keek hij schuldbewust op zijn horloge. Hij haalde diep adem en was alweer vergeten wat hij een paar dagen geleden had gedacht toen hij bij Harm Sijthof op de galerij had gestaan. Ron stapte de koude winteravond in, stak de Jan Hendrikstraat over, werd bijna geschept door een scooter, en liep richting de Spuistraat.
Het was nog niet te laat om een kerstcadeautje voor
Debbie te kopen.