15

‘Wel verdòmme!’ Claus nam geen blad voor zijn mond. ‘Dit is binnen een paar uur tijd de tweede keer dat ik voor jou een wip moet onderbreken! Je moet nu toch wel een héle goede reden hebben...’

‘Die smeris waar jij me hebt heen gestuurd’, Harm vond het bijzonder prettig dat hij de schuld in ieder geval kon delen, ‘wil de originele brief hebben’.

‘Nâh en? Dan geef je hem die toch! Is het je wel eens opgevallen dat we op de redactie een peperduur apparaat hebben staan dat als je er één papiertje instopt, twee of meer identieke papiertjes teruggeeft? Dat heet nou een kopieermachine. Moest je me daarvoor storen? Nou, je wordt bedankt’.

‘Nee!’ riep Harm. ‘Wacht nou even!’

‘Wacht jij maar even’. De telefoon werd hoorbaar opzij gelegd en Harm ergerde zich aan de vage, murmelende geluiden waarvan hij de herkomst wel kon raden. Een minuut of drie later werd het stil en nog een minuut later klonk Claus’ stem weer aan de andere kant.

‘Ik hield het echt niet meer hoor. Ben je d’r nog?’

‘Jawel’.

‘Jammer. Ik snap werkelijk niet waarom je me voor zoiets simpels moet bellen. Ik dacht dat jij zo’n goede opleiding had? Als wij die brief gaan publiceren kunnen we hem echt wel van een kopietje scannen...’

‘Daar gaat het niet om. Ik heb niet alles verteld wat er in die brief stond.’

‘Als jij niet alles hebt verteld, is dat niet slim geweest’.

‘Niet slim? Van wie moest ik zwijgen over die naam?’

Een diepe zucht klonk aan de andere kant.

‘Heb jij ooit veldwerk gedaan? Nee, laat maar. Zeg maar niets. Wat wil je nou?’

‘Heb je het nou tegen mij of tegen je wip?’

‘Als ik het tegen mijn wip zou hebben zou ik zeggen wat ík allemaal wil. Ik heb het tegen jou. Mijn redacteur dus’.

‘Ik wil dat jij een redactioneel commentaar schrijft over die gek. En een column. Vanmiddag nog op mijn bureau. Op diskette of per e-mail, wel te verstaan. En heb je nog ideeën voor de opener?’

‘Ik ben geen redacteur. En iets beters dan ‘Den Haag Op Stelten’ weet ik niet te verzinnen. En als je me nu wilt excuseren: ik moet twee artikelen schrijven. En daarna ga ik terug naar dit schatje dat door jouw toedoen zo schromelijk tekort komt. Als ik haar was zou ik je haten. Maar ik troost me maar met de gedachte dat we de schade later kunnen inhalen. En ik verzeker je nu al dat mijn telefoon al die tijd uit zal staan. De groeten’. Claus belde af.

Harm stond op en ging aan het werk. Hij liep naar kantoor en haalde de brief uit het archief. Bij een printer haalde hij wat gebruikte maar blanco vellen papier vandaan. Hij stopte alles in zijn binnenzak en ging naar huis. In een hoek van zijn schrijfkamer stond nog altijd zijn eerste schrijfmachine, een oude Triumph. Hij had

 

de machine altijd gekoesterd en nu begreep hij waarom. Toen hij het vel papier in het apparaat draaide ging dat met een gemak alsof het ding gisteren nog gebruikt was.

Geconcentreerd ging hij aan het werk. Letter voor letter kopieerde hij de brief, waarbij hij precies wegliet wat hij Ron Stam niet had verteld. De brief werd prachtig. Zelfs het lettertype was hetzelfde.

Straks zou hij het apparaat laten verdwijnen, hoezeer hem dat ook aan zijn hart zou gaan. Maar voor de goede zaak moest je wat over hebben. Harm had een boel over voor een vertrouwensrelatie met de politie. En voor wat extra lezers, uiteraard.

Toen de brief klaar was vergeleek hij beide exemplaren en glimlachte tevreden. Niemand zou het verschil zien. Hij vouwde de originele brief op en borg die diep weg in zijn portefeuille. De versgetikte kopie ging zijn binnenzak in.

Harm ruimde alles op en zeulde de loodzware schrijfmachine naar zijn auto. Hij reed naar de Noord West Buitensingel en zette zijn auto op de brug tegenover de elektriciteitsfabriek. Daar haalde hij de schrijfmachine tevoorschijn en sjouwde hem de brugleuning op.

Harm wachtte even om een beetje op adem te komen. Hij keek naar de koelbuizen van de elektriciteitsfabriek die weerspiegelden in het stille water met daarachter de lege plek waar die prachtige witte torens van de oude gasfabriek hadden gestaan. Hij bedacht dat het best een goed idee zou zijn om een reeks artikelen te plaatsen over markante, al dan niet door de dadendrang van het gemeentebestuur verdwenen, plaatsen in Den Haag. Daar zou hij in de volgende redactievergadering nog eens op terugkomen.

Harm keek over de brugleuning. Geen spelende kinderen, geen vissers, niets. Hij zuchtte een keer diep, gaf de schrijfmachine een zet en keek weemoedig toe hoe het ding met een grote plons in het water verdween. Pas toen hij opkeek zag hij de opgeschoten jongeman staan, die belangstellend over de reling keek.

‘Mis’, zei de jongen na een kleine twintig seconden. ‘Als ik jou was zou ik de volgende keer gewoon een hengeltje nemen’. Hij knikte Harm vriendelijk toe en vervolgde zijn weg. Harm knikte terug en keek de jongen verbouwereerd na.