Maandagochtend, half tien. Ik had de kinderen naar school gebracht en stapte uit de auto. Net voorbij de toog stonden drie witte bestelbusjes op de binnenplaats geparkeerd. Ze zaten vol krassen en deuken. De schuifdeuren aan de zijkant stonden open en boden zicht op de inhoud: gereedschap, touwen en kisten met materiaal. Overal liepen mensen. Ze droegen werkkleding,T-shirts met reclamekreten, verwassen jeans en trainingsbroeken met gaten. Om hun heupen hingen leren gordels met hamers, schroevendraaiers en meetlinten. Er speelde een radio, die zijn best deed om boven het rumoer en de herrie uit te komen. Er werden steigers opgebouwd, buiten en binnen, die bijna tot aan het dak reikten.

Peter gaf aanwijzingen. Het gaf me een goed gevoel dat er nu werkelijk iets ondernomen werd, en de voortvarendheid waarmee Peter zijn mannen aanstuurde, de snelheid waarmee ze op zijn aanwijzingen reageerden, schiep vertrouwen. Ik zag Eric overleggen met Peter, en wijzen naar het dak.

Ik besloot dat ik hier verder niets kon doen en me nuttiger kon maken door verse stokbroden en sla in te kopen. Ik stapte in de Volvo, controleerde of ik mijn portemonnee bij me had en deed mijn gordel om.

Toen ik de auto wilde starten schrok ik van een harde bonk. Eric. Hij stond naast de auto en had met zijn hand een klap op het dak gegeven.

Ik opende het portierraam.

'Simone, dit kan niet.'

'Wat kan niet?'

'Wegsluipen zonder jezelf voorgesteld re hebben.' Wegsluipen?

'Ik sluip niet weg, ik ga inkopen doen.'

'Die jongens vroegen me net waar mijn vrouw was. Ik zei dat ik je aan ze zou voorstellen als je terugkwam uit het dorp. Uit mijn ooghoeken zie ik je aan komen rijden en meteen weer weggaan. Doe sociaal, stel je normaal voor.'

Ik keek langs Eric naar de binnenplaats. Een paar mannen stonden nieuwsgierig naar ons te kijken.

'O. Sorry.'

Ik stapte uit en liep met Eric naar de binnenplaats. De mannen kwamen van alle kanten op ons af gelopen. Hun leeftijden varieerden. De oudsten begonnen al een beetje grijs te worden, anderen waren jong, rond de twintig, vijfentwintig. Ze glimlachten vriendelijk.

Ik gaf hun een hand, stelde me voor en voelde me belachelijk omdat ik steeds opnieuw hetzelfde zei, en opgelaten omdat ik de enige vrouw was tussen zoveel mannen.

Ik werkte het rijtje af. Een man met aan één hand slechts drie vingers, en een gegroefd gezicht, die Louis heette. Een blonde jongen van een jaar of twintig meteen wenkbrauwpiercing en een tatoeage opzijn rechterschouder, Bruno. Antoine, rond de vijfendertig, met donkere pretoogjes en vrouwelijke gelaatstrekken en bewegingen. Arnaud, die er het oudst uitzag, kalend, met grijzend haar, een snor en eeltige handen. Ik was nooit goed geweest in namen onthouden, het ging te snel en ik hoopte maar dat ik ze in de loop van de tijd allemaal uit mijn hoofd zou kennen. Pierre-Antoine was nummer vijf. Heel donker was hij, een getinte huid en gitzwart haar, als een Spanjaard.

De laatste was iets langer dan ik en hij droeg een versleten trainingsbroek die zo ver was afgezakt dat de rand van zijn slip erbovenuit kwam. Platte buik, jonge strakke huid, brede schouders. Op het moment dat ik hem een hand gaf en hem aankeek, werd ik gevangen door een broeierige oogopslag die zich dwars door me heen leek te boren. Ik werd me ineens bewust van zijn lichaam dat zo dicht bij me stond, ongegeneerd in al zijn mannelijkheid, zonder T-shirt. Hij stelde zich voor als Michel.

Er viel een stilte, een vacuüm.

Een van de mannen brak de spanning door hardop te lachen en Michel een vriendschappelijke por te geven. Hij liet mijn hand los, reageerde vlot met iets wat ik niet verstond en kreeg bijval van zijn vrienden. Een paar van hen grinnikten.

Peter kwam aangelopen. Voor ik het doorhad, boog hij naar voren en kuste me op beide wangen. Kneep me in mijn schouder en maakte vervolgens een gebaar waardoor de mannen weer naar hun werkplek terugkeerden. Hij kwam me even voor als een dompteur in het circus, de mannen vlogen voor hem. Ze waren duidelijk goed op elkaar ingespeeld, Peter en zijn ploeg. Een hechte groep.

'Dit zijn je kostgangers,' zei Peter, breed glimlachend, maar met een belerende ondertoon die me niet ontging. 'Simone, meid, niet vergeten, iedereen zoekt arbeidskrachten hier en we hebben de neiging daar te gaan werken waar het eten en de sfeer het beste zijn.'

Ik probeerde te glimlachen en mompelde: 'Kunnen jullie... Ik bedoel, is dat eten echt zo belangrijk?'

Peter grijnsde zijn tanden bloot. 'Dit is Frankrijk, niet Nederland. Er wordt hard gewerkt maar ook genoten van het leven. Een uitgebreide maaltijd, tijd vrijmaken voor een goed gesprek, dat hoort er niet alleen bij, dat is zelfs noodzakelijk.' Peter knikte in de richting van zijn mensen. 'Vergeet ze niet elke dag een hand te geven, 's ochtends, maar ook 's avonds als ze weerweggaan. Hoffelijkheid wordt hier erg op prijs gesteld. Toon interesse, geef ze fatsoenlijk eten. Dat waarderen ze. Ik ook, trouwens. Iedereen hier. Als Nederlandse heb je je nationaliteit al tegen. Lomp, onbeleefd, te di- rect, luidruchtig, cultureel en culinair gehandicapt. Als je het tegendeel kunt bewijzen, red je het hier wel. Dan dragen ze je binnen een week op handen.'

Ik staarde hem aan en het drong tot me door dat ik nu iets moest zeggen. Iets intelligents. Er schoot me niets te binnen.

Peter knikte nog eens ten afscheid en liep het huis in.

Ik keek om me heen maar zag Eric nergens. Ik wilde nu alleen nog maar weg, naar de auto.

In het voorbijgaan zag ik Michel op een steiger staan. Zijn lichaam was op een natuurlijke manier gespierd en licht gebruind

door de zon. Een uithangbord voor mannelijke seksualiteit. Ongekend mooi.

Hij keek me recht aan. Ik knikte kort, perste er een glimlach uit en liep snel door, in de hoop dat mijn binnenwereld niet al te zichtbaar naar buiten was getreden. Mensen leren op exact dezelfde manier als dieren. Het basisprincipe is eenvoudig, erg simpel eigenlijk. Alle handelingen die een goed gevoel geven, worden herhaald, gecontinueerd of zelfs versterkt. Andersom werkt het al net zo: alles wat je een rotgevoel geeft, zul je gaan ontwijken, je houdt ermee op, je zwakt het af.

Met mijn theoretische kennis is niets mis.

' Bevalt het je daar?' Miranda had een man met een buikje, twee kinderen en een altijd opgeruimd huis.

Ik hoorde haar stem alsof ze naast me stond.

'Het is nog wennen,' zei ik, terwijl ik in de pan met pasta roerde, de hoorn tussen mijn oor en schouder geklemd. 'We kunnen nog niet in het huis wonen. Maar de omgeving is erg mooi.'

'Ik heb een nieuwtje voor je,' onderbrak ze me snel. 'Hannah heeft besloten van haar man af te gaan. Ze heeft hem ingeruild voor een kerel met een sokkenwinkel. Els vertelde het vanochtend, bij school. Ze laat haar kinderen bij Fred en nu heeft hij een probleem, want hij zal toch naar zijn werk moeten. Echt, iedereen heeft het erover.'

Ik deed een poging een sliert uit het kokende water te halen. Hij gleed steeds van de vork.

'...en hij kwam om drie uur's nachts thuis. Nou, je begrijpt dus wel wat zij toen heeft gedaan

Geschreeuw op de achtergrond. Het klonk dwingend. Miran- da's kinderen, een jongen van vijf en een meisje van zeven, waren in een kleine oorlog verwikkeld. Heel even zag ik Miranda's woonkamer voor me. Doorzonwoning in een VINEX -wijk met nog onvol- groeide bomen in de brede straat met opritten links en rechts. Meubelen uit de Wehkampgids, omdat het op afbetaling kon. Kindertekeningen met magneten op de koelkast geplakt. Op de salontafel een verse bos bloemen, de weekaanbieding van de Edah.

Nog niet zo lang geleden zag mijn wereld er ongeveer ook zo uit.

Ik keek vanuit de keuken door de hal naar buiten, waar de zon fel scheen en werklui heen en weer liepen, en besefte hoe anders mijn dagelijks leven nu was, alleen maar omdat we in een ander land waren gaan wonen. Uit de linkervleugel van het huis kwam een oorverdovend gebonk en geboor. Ik hoorde de radio schetteren. Franse popnummers, soul ballads, rock. Iemand zong uit volle borst mee.

'...dus toen zei ik tegen haar dat ze beter Jan kon bellen. Dat heeft ze gedaan. En raad eens wat hij toen zei? Let op, hij zei

Het lukte! Ik wikkelde een sliert pasta om een vork. Blies op het uiteinde en proefde. Perfect. Net iets zachter dan al dente.

'Ik moet je hangen,' onderbrak ik Miranda's monoloog. 'Ik bel je nog.'

Koken voor een grote groep mensen was nog veel lastiger dan ik dacht.

Ik goot de pasta afin een vergiet in de buitenmaatse spoelbak, deed er wat grot zeezout bij en schudde de vergiet nog eens, zodat het zout zich kon verdelen. Een schaal met salade - eikenbladsla, veldsla, kerstomaatjes en gesnipperde sjalotjes, met een dressing van olijfolie, azijn en basilicum - stond al klaar in de koelkast. Ik liet de glibberige pastaslierten in twee aardewerken kommen glijden en sprenkelde er olijfolie over. Verdeelde er vervolgens een pond uitgebakken spekjes, wat geknipte basilicumblaadjes en geroosterde pijnboompitten over.

Op het tafelblad naast het gasstel lagen stokbroden die ik had gekocht bij de plaatselijke bakker. Ik nam een Port Salut, een camembert en een pakje boter met zeezout uit de koelkast, en legde ze op een apart blad.

Warme pasta, gezonde salade, kaas en brood. Het zag er feestelijk uit. Hopelijk was het zo voldoende.

De jongens, zoals Eric hen was gaan noemen, waren nu vier da- gen aan liet werk en er waren al bergen verzet. Michel was er zowel gisteren als vandaag niet bij. Vreemd genoeg gaf dat een dubbel gevoel. Teleurstelling en opluchting tegelijkertijd. Zijn afwezigheid gaf me de ruimte om te ademen, omdat het me in de afgelopen dagen pijnlijk duidelijk was geworden dat ik me met hem in de buurt slechts met moeite naturel kon gedragen.

Michel leek je altijd recht aan te kijken. De broeierigheid die in zijn oogopslag besloten lag, dat mooie hoofd van hem en het gebeeldhouwde lichaam dat dat hoofd zo trots en zonder enige inspanning droeg, werkten me op de zenuwen. Dertien jaar geleden, voor ik met Eric trouwde, zou dat heel prettig en welkom zijn geweest, een spanningsveld dat vroeg om verdieping, ontdekking. Maar nu, in deze situatie, werkte het verstorend. Te confronterend. Dus was het prima dat hij er vandaag niet was, en zou het voor iedereen beter zijn als hij helemaal niet meer op zou komen dagen.

Ik zette de borden op een blad, legde er messen en vorken bij en liep naar buiten.

De zon stond te branden aan de hemel en de warmte viel als een deken over me heen. Net buiten de poort, ver van het slagveld dat ons huis nu was, een plaats waar stenen zomaar naar beneden konden vallen en enorm veel stof rond dwarrelde, hadden Eric en Peter een tafel neergezet. De jongens hadden hem gemaakt van hout dat uit het huis kwam, twee en een halve meter lang en anderhalve meter breed. Eromheen stonden onze tuinstoelen, zes teakhouten klapstoelen en simpele stapelstoeltjes van donkergroen plastic.

Ik zette de borden op hun plaats, legde het bestek ernaast en liep weer terug naar de keuken om het brood, de kaas en de glazen te halen.

Ik had nog moeite met de routine, of het gebrek daaraan. Toen Peter me afgelopen maandag zei dat er goed gegeten moest worden protesteerde alles in me, maar omdat het huis nu zo opschoot en iedereen erg aardig was, begon ik er steeds meer lol in te krijgen hen een beetje te verwennen. Niet voor Peter, maar gewoon voor het goede gevoel dat het me gaf; de jongens waren erg complimenteus geweest de afgelopen dagen. Het was bovendien een mooie test voor volgend jaar, als er gasten zouden zijn.

Terwijl ik de kaas, het brood en de glazen naar de eertafel bracht, schoot ineens het telefoongesprek met Miranda door me heen. Ik had de verbinding midden in een zin verbroken. Dat had ik niet met opzet gedaan, maar desondanks zou Miranda me voorlopig wel niet meer bellen, was ik bang.

Of misschien was ik daar juist niet bang voor, waarschijnlijk wilde ik dat eigenlijk. Dat ze niet meer belde.

'Wat wilt u eten?' vraagt de politieman.

Eten. Ik voel gal omhoogkomen, het kruipt op in mijn rauwe slokdarm en brandt in mijn keel. Ik hef mijn kin en trek een gekweld gezicht. Ineens moet ik gapen. Ik sla mijn handen voor mijn mond en walg van de ranzige geur die uit mijn mond ontsnapt. Gal, maagzuur.

'Ik heb geen honger," zeg ik uiteindelijk, en ik probeer te slikken. 'Ik hoef echt niets. Ik wil alleen mijn man spreken.'

De politieman blijft me onverstoorbaar aankijken. Hij heelt het allemaal al eens eerder gezien, zegt die blik, de honderden arrestanten die me voor zijn gegaan. En hij weer dat er na mij nog veel meer zullen komen. Er komt nooit een einde aan, een onafgebroken rij mensen die door de aanzuigende werking van criminaliteit in deze justitiële afvoerput terechtkomt. In deze cel, op dit bed waar ik nu zit. Mannen, vrouwen, oud en jong, schuldigen onschuldig, jammerend en stilzwijgend. Sommigen kerfden hun grieven en gedachten in de muren van deze cel. De ondiepe kerven fluisteren me toe dat ik niet uniek ben. AI heb ik altijd gedacht van wel.

'U moet het zelf weten , dringt hij aan. 'U heeft rechtop voedsel

Ik kijk naar hem op. Het is geen medeleven dat hij toont. Geen oprechte bezorgdheid over mijn gezondheid of eetpatroon. Het is simpelweg routine. Dit is zijn baan, ik ben zijn werk. Niets meer, niets minder. Nee, ik ben niet uniek. Ik ben niet eens een mens, maar een radertje in het systeem dat hapert, een product met een foutje.

'Het wordt voor u gehaald. U kunt kiezen uit pizza, spaghetti, McDonald's... of een andere afhaalmaaltijd. Wat u wilt.'

Ik maak een afwerend gebaar. 'Nee, merci... Ik... ik wil echt graag mijn man bellen.'

'Je suis dé solé, madame.'

Met een knik verlaat hij de cel en sluit de deur achter zich. Ik huiver bij het knarsen van het slot. Ik kruip op het bed tegen de muur, trek mijn knieën op en sluit me af.Negen uur in de avond. Ik had de kinderen in 'bed' gelegd in de caravan, maar niet voordat ik ruim een halfuur bezig was geweest om Kanijn van Isabelle te zoeken (die lag onder de caravan, tussen het onkruid), en een goed gesprek had gevoerd met Bastian, tot wie het ineens was doorgedrongen dat dit avontuur blijvend was. Hij miste zijn oude kamer, zijn PlayStation 2 waarvoor in de caravan geen plaats was, en zijn oude school, waar hij niet zijn hersenen hoefde te pijnigen over elke opmerking die hij wilde maken. Maar bovenal miste hij zijn vriendjes, in het bijzonder onze oude buurjongen, die dezelfde leeftijd had en met wie hij vrijwel dagelijks optrok.

Hier waren geen kinderen om mee te spelen.

Alleen heel veel ruimte, die ook steeds verder ingeperkt werd. Het huis was door Eric tot verboden gebied verklaard omdat er te veel steigers stonden, te veel kabels lagen en er gereedschap rondslingerende. Het was kortom te gevaarlijk om er kinderen van acht en vijf zonder toezicht rond te laten lopen.

Ik besloot hen morgen na school mee te nemen naar de kleine ruïne bij het meer, waar ze van mij niet alleen naartoe mochten. Ik was er dagelijks, meestal 's ochtends vroeg even, nadat ik de kinderen had weggebracht, en soms ook tegen de avond, als ik de kinderen op bed had gelegd en Eric nog bezig was met de voorbereidingen voor de volgende dag en voor niets anders oog had dan zijn blocnote en calculator.

Hij was mijlenver weg. Onbereikbaar.

En dat stak. Juist nu. Omdat ik zo twijfelde, aan alles. Bastians huilbui van zojuist had me diep geraakt. En de vrouw achter het loket van de Préfecture in de stad, die me vanmiddag afbekte omdat ik niet de juiste formulieren had om onze auto op een Frans kenteken over te schrijven, had meer invloed op mijn humeur gehad dan ik wilde toegeven.

En vreemd genoeg miste ik Michel. Hij was hier nu een week niet geweest.

Peter had me vanmiddag tijdens het eten verteld waarom Michel er niet bij was: hij had hem nodig bij een ander karwei, bij Nederlanders die aan de andere kant van de stad woonden. Peter was aan dar karwei twee mannen kwijtgeraakt die nu met rugklachten thuis zaten. Michel was sterk, jong, hij kon wat meer hebben dan de dertigplussers. Dus werkte Michel nu bij landgenoten die ik niet kende.

Ergens was ik jaloers op die mensen. En eigenlijk wilde ik er alles over weten, tot in de kleinste details. Maar ik deed of het me niet interesseerde. Te bang dat mijn interesse teveel zou opvallen.

Eric was dat ontgaan. Hij was zo bezig met het huis, met de voortgang van de bouw, de plannen, de gesprekken met Peter- met wie hij het erg goed kon vinden dat ik soms het idee kreeg dat hij het pas zou merken als ik er niet meer was op het moment dat hij 's middags ging zitten en zijn eten niet voor zijn neus geschoven kreeg.

En misschien was het niet meer dan normaal, dat dat wat me bezighield Eric compleet ontging. Ook in Nederland nam ik niet de volledige dag met hem door als hij thuiskwam van zijn werk. Het meeste was de moeite van een gesprek niet waard en bepaalde dingen hield ik nu eenmaal voor me. Eric kende een deel van mijn binnenmens. Niet elk deel, een klein deel maar. Alleen datgene wat hij prettig vond om te weten en wat ik prettig vond om prijs te geven. Niet alles. Dat zou het voor hem moeilijker maken met mij een verbond te voelen, en juist dat gevoel is belangrijk in een huwelijk.

Dus had ik dat altijd zo gelaten.

Maar nu was ik bereid een diep gesprek met hem te voeren en een behoorlijk ingrijpende openheid van zaken te geven als het betekende dat hij voor even een arm om me heen zou slaan. Een geruststellend woord. Een kus. Of meer. Aandacht. Liefde.

Ik liep om het huis heen, schuin over de binnenplaats naar de trappen bij de deur. Het huis was veranderd vanbinnen. Behalve dat er overal spullen stonden en rondslingerden (gereedschap, geplette bierblikjes en lege waterflessen, brokken steen) rook het ook anders dan toen we hier aankwamen. Frisser. Er hing de geur van vers gezaagd hout.

Ik vond Eric in de linkervleugel. Hij stond op een ladder en hij trok met een dik potlood verticale strepen op de muur.

'Eric?'

'Hmm?'

'Wat ben je aan het doen?'

'Ik teken vast af waar de balken van het plafond moeten komen, dan kunnen Arnaud en Pierre-Antoine morgen meteen aan de slag hier.'

'Vind je het zo onderhand niet welletjes geweest? Het is na negenen.'

Eric keek niet op of om, kwam de ladder af, verzette hem een meter en klom weer naar boven. Hij gebruikte een rolmaat om de afstand te meten en tekende weer wat af op de muur.

'Dit wil ik klaar hebben,' zei hij kortaf.

'Duurt het nog lang?'

'Een kwartiertje of zo. .. Ik moet zo meteen ook nog even naar de bouwmarkt.'

De bouwmarkt lag aan de rand van de stad en op twintig minuten rijden van ons huis. Ik kwam er regelmatig om spullen te halen en het zag er altijd zwart van de mensen, alsof alles te geef was. Het was de goedkoopste bouwmarkt in de verre omtrek en de openingstijden waren flexibel; vanzeven uur's ochtends tot tien uur 's avonds. Elke dag, behalve op zondag.

'Nu nog? Ga je om negen uur nog naar de stad?'

Hij keek verstoord naar beneden. 'Simone, wat wil je nou? In je huis wonen of volgend jaar nog in die caravan zitten? Ik moet de jongens aan het werk houden, anders staan ze morgenvroeg uit hun neus te eten omdat er geen materiaal is.'

'Kun je niet gewoon een avond bij mij zijn?'

'Ik ben er toch.'

'Ik bedoel, samen zijn. .. Ik heb zin om een wijntje open te trekken.'

'Dan doe je dat alvast. Ik ben rond half elf terug, dan drinken wc samen de rest op. Oké?'

'Het is al donker,' zei ik.

'Ik moet dit echt doen, Simone. Het werk gaat nu even voor.'

Als de zon helemaal onder was koelde het heel snel af buiten. Het werd dan ook ineens vochtig, alles wat je aanpakte voelde glad en klam. Bovendien was ik niet zo'n held in het donker. Om bij de caravan te gaan zitten, met alleen een paar waxinelichtjes op het campingtafeltje en de volstrekte, alles opslokkende duisternis om me heen, trok me niet bepaald. Zodra de zon onder was, wilde ik binnen zijn, in de caravan. En daar kon het licht niet aan, want dan werden de kinderen wakker.

'Ik wil gewoon even met je praten,' probeerde ik nog eens. 'Bas- tian huilde net. Hij mist Niels.'

'Dat was te verwachten.' Eric verzette de ladder weer een stukje. 'Maar dat ebt wel weg als hij hier vriendjes krijgt.'

'Dat is het nou juist, hij kan niemand verstaan, en de kinderen op school verstaan hem niet, dus hoe moet hij nou vriendjes maken?'

Eric trok weer een streep. De punt van het potlood brak en hij haalde een mes uit zijn gordel om het bij te punten. Hij begon steeds meer te lijken op de werklui. Een metamorfose, want voor we hier terechtkwamen, had hij nauwelijks een stuk gereedschap aangeraakt. De huid op zijn handen was ruw geworden en zat vol met kleine snijwondjes.

'Dat komt wel als hij eenmaal Frans spreekt,' mompelde hij. 'Een paar maanden nog, dan ziet het er anders uit voor hem... Het is voor iedereen nu even zwaar, voor jou, voor mij en voor hen ook. Misschien moet je die Franse lessen nog eens met ze doornemen, dan leert hij het sneller.'

Het einde van de muur kwam in zicht. Nog twee streepjes.

'Ik ben vandaag bij de Préfecture geweest,' vertelde ik tegen Erics achterhoofd. 'Ze werkten niet bepaald mee daar. Ik had die papieren meegenomen die ik aangevraagd had bij de RDW maar daar hadden ze niets aan. Ik moest papieren opvragen bij de Franse importeur van Volvo.''Dan moetje dat maar doen. Hoe sneller die auto een Frans kenteken krijgt, hoe sneller we afzijn van de wegenbelasting. Anders bel je ze morgen even.'

Eric kwam de ladder af. Hij sloeg een arm om me heen en gaf me een vluchtige kus op mijn wang. 'Lieverd, ik ben er even vandoor. Trek vast een wijntje open en pak wat camembert uit de koelkast. Die lust ik straks ook nog wel... Ik ben over anderhalf uur terug.'

'Is goed,' hoorde ik mezelf zeggen.

Terwijl ik de Volvo hoorde wegrijden liep ik naar het keukentje om een fles wijn en een camembert te pakken. Mijn hand bleef boven de kaasverpakking hangen. Ik twijfelde. Ik ging echt niet buiten op Eric zitten wachten, anderhalf uur lang. Daar kwam bij dat hij zijn belofte waarschijnlijk toch al vergeten was als hij straks weer thuiskwam. Hij zou als een blok in slaap vallen.

Ik sloot de koelkastdeur, deed het licht in de keuken uit en liep terug naar de caravan. Misschien kon ik maar beter proberen te gaan slapen.

Het schijnt dat in wilde konijnenkolonies perioden voorkomen waarin de balzakken van de gevestigde mannetjes verschrompelen. En soms komt er dan, bij toeval, een vreemd mannetjeskonijn voorbij. Een jong mannetje, in de kracht van zijn leven, dat nog geen eigen plek heeft. Omdat de mannetjes binnen de kolonie niet meer bezig zijn met voortplanten, merken ze dat nieuwe mannetje niet eens op. Op deze manier kan een vreemd mannetjesdier, precies op het juiste moment, onopgemerkt de kolonie binnendringen.

En zich voortplanten.

Het was nog vroeg in de ochtend. Ik had de kinderen naar school gebracht, beleefdheden uitgewisseld met de burgemeester en met een paar mensen van het gemeentehuis die ik op de terugweg naar de auto tegenkwam, en was vervolgens bij de bakker geweest voor de vaste, dagelijkse bestelling van vier stokbroden. Thuis had ik de vuile kleding van Isabelle en Bastian in de caravan verzameld, het steengruis uit T-shirts en broeken van Eric geklopt en alles in de wasmachine gedaan. Dar was het dan. Mijn nieuwe, spannende, enerverende leven in het diepe zuiden van Frankrijk.

Er viel verder weinig te doen tot elf uur. Met vierentwintig graden in oktober, een stralende zon en prachtige witte stapelwolken aan de hemel wilde ik eigenlijk alleen maar ergens in het gras gaan liggen, een boeklezen, even rusten en nieuwe energie opdoen.

De ploeg was aan het werk. Een radio schetterde, de jongens zongen uit volle borst mee met een rapnummer, maar ze werden overstemd door de decibellen van het getimmer en gezaag.