Ik liep naar de toog, een boogconstructie van grote, beige kalkstenen aan het begin van de binnenplaats. Hagedissen klampten zich vast aan het ruwe oppervlak en warmden zich met opgeheven kopjes in de zon. Ze schoten weg in de scheuren in de muur toen ik onder de toog door liep.

Het mooiste deel van ons huis was niet eens het huis zelf. Het was dat wat in het makelaarskrantje werd aangeprezen als une vuepano- ramique. Er waren meer heuveltoppen dan ik kon tellen. Ze strekten zich voor me uit zodra ik van de binnenplaats in de richting van het meertje liep. Als verstilde golven, de ene na de andere, en ze gaven me het gevoel dat ik op het dak van de wereld stond. Ergens in de verte dook een witte kerktoren op uit het groen. Nog verder weg zag ik vaag de contouren van een kasteel. Hoog boven me gleden grote roofvogels door de lucht.

Ik draaide me om naar het huis. Het zager vriendelijker uit, zo in de zon. Ik probeerde me voor te stellen hoe het eruit kon zien als er ramen in zaten met fleurige blauwe luiken. Bloembakken eronder, vol met hanggeraniums in roze en rood. De binnenplaats, niet hobbelig en bedekt met gras en onkruid, zoals nu, maar strakgetrokken, met verschillende niveaus en brede trappen, beige gravel, blauw gelakte potten met bloemen, en een fontein of een drinkplaats. Een stenen bank waar de gasten op konden gaan zitten, om uit te kijken over de heuvels en hier in de stilte hun stress weg te laten vloeien.

Voor het eerst sinds mei kon ik me er opnieuw een beeld bij vormen.

Begon het huis voor me te leven. Er wordt van de bewoners van Corsica gezegd dat als ze een pad willen maken, ze een ezel voorop laten lopen. De boer kuiert achter zijn lastdier aan, met de handen in zijn broekzakken. De route die de ezel kiest, wordt het pad. Nee, sterker nog: is het pad geworden. Het is een weinig complimenteus verhaal, dat de vermeende luiheiden passiviteit van de Corsicanen verbeeldt.

Hij heette Peter Van damme, was welbespraakt en hij leek op het eerste gezicht een jaar of veertig, maar was bij nader inzien een stuk ouder. Hij had bruine ogen, net als Eric, en licht krullend, grijzend haar dat kortgeknipt was. Een ovaal gezicht met krachtige trekken. Peter lardeerde zijn monologen met Franse uitdrukkingen, knipoogde en gebaarde veel, en maakte de indruk van iemand die zich overal op zijn gemak voelde en behoorlijk goed was ingeburgerd in het Franse.

Peter was mijn reddende engel, de oermensch waarop ik zat te wachten. Iemand met verstand van hout, stenen en cement.

Ons huis bleek in een prima staat te zijn.

'Een huis met charme,' zei hij steeds. 'Veel charme. Je hebt er een goede koop mee gedaan. Dit soort huizen zijn schaars en ze worden alsmaar schaarser.'

Hij liep samen met ons door het huis en krabbelde van alles en nog wat op een omgeslagen blocnote. Een boodschappenlijstje voor de plaatselijke bouwmarkten de zandleverancier. Peter liet het aan Eric over om de spullen te bestellen. Steigers en ander materiaal om mee te werken zou hijzelf meebrengen. En werklui, een man of zes, zeven, dacht hij.

'We beginnen maandag,'zei Peter. 'We werken door tot acht uur. Tussen twaalf en twee wordt er niet gewerkt.' Hij wendde zich tot mij. 'Kun je koken?'

Ik stamelde iets bevestigends.

'Mijn jongens zijn gewend aan goed eten. Daar sta ik op. Gevarieerd, gezond, met eiwitten en vooral koolhydraten. Ze werken hard. Ze hebben het nodig en ze verdienen het.'

Ik wist even niet wat ik moest zeggen. Hier had ik niet op gerekend. Simone de keukenprinses was nooit echt uitontwikkeld, dat was een ontwikkeling die ik nog wilde gaan doormaken, als ik straks alle tijd van de wereld zou hebben. En een luxe keuken.

Ik voelde een lichte paniek opkomen. Begon terellen. Acht hongerige mannen, met Eric en mij erbij tien volwassen mensen. Eén vierpitsgasstel, één tafelmodel koelkast en een vriezer.

Ik moest inkopen doen. Een plan maken. Recepten verzamelen.

Vóór maandag nog.

'Voor de winter zitten jullie dicht,' zei Peter, die zich weer tot Eric wendde. 'Twee maanden, drie hooguit. Dan kun je erin.'

'En het hotelgedeelte?' hoorde ik Eric vragen.

'Dat is nog het minste werk. Eerst het dak, die balken, vloeren, elektriciteiten waterleidingen op orde brengen. Daarna is de rest zo gebeurd. De ramen en binnenmuren, dat stelt echt niets voor.'

Zoals Peter sprak, leek het zo makkelijk. Peter zei dingen die mensen graag wilden horen, viel me op. Dat was waarschijnlijk zijn kracht. En misschien had hij gelijk en was het echt heel eenvoudig allemaal.

We zwaaiden hem uit toen hij wegreed in zijn donkergroene Landrover. Eric stond naast me, zijn hand op mijn schouder. 'Zie je,' zei hij.' Ik zei je toch dat het goed zou komen? Gek hè, kom je zo iemand gewoon tegen bij de kaasafdeling van de supermarkt.'

Terwijl Eric naar het huis liep, keek ik omhoog. De lucht was blauw en wolkeloos. Een vliegtuig doorkruiste het luchtruim. Ik kon het niet horen, alleen maar zien. Een zilveren, glanzende stip met daarachter een witte, kaarsrechte staart die naarmate het vliegtuig vorderde in zijn tocht, langzaam opbrak en in het niets oploste. Ik wilde gaan liggen. Plat op de grond, op mijn rug in het gras. Al- leen maar staren naar die witte staart in de lucht, mijn armen spreiden en een vlinder maken in het onkruid. In plaats daarvan liep ik achter Eric aan.

Eigenlijk deed ik precies dat wat ik in de afgelopen dertien jaar had gedaan. De veilige weg volgen, die Eric voor me uitstippelde. Eric was mijn ezel.