De dood en de eeuwigheid
Als je door een bos loopt dat niet door de mens getemd is en dat met rust gelaten wordt, zie je het niet alleen krioelen van leven maar zie je bij elke stap ook omgevallen bomen en rottende boomstronken, rottend blad en composterend materiaal. Overal waar je kijkt zie je leven en dood.
Maar bij nadere inspectie ontdek je dat de rottende boomstronk en de rottende bladeren niet alleen nieuw leven schenken maar zelf vol leven zijn. Er zijn micro-organismen aan het werk. Moleculen herschikken zich. De dood is dus nergens te vinden. Er is alleen een metamorfose van levensvormen. Wat kun je daarvan leren?
De dood is niet het tegendeel van het leven. Het leven heeft geen tegendeel. Het tegendeel van de dood is de geboorte. Leven is eeuwig.
Wijzen en dichters van alle eeuwen zagen in dat het menselijk bestaan iets van een droom heeft – het is in schijn vast en werkelijk maar in het echt zo vluchtig dat het elk moment makkelijk uiteen kan vallen.
In het uur van je dood kan het je toeschijnen dat het verhaal van je leven een droom is die nu ten einde loopt. Maar zelfs in een droom moet een essentie zijn die echt is. Er moet een bewustzijn zijn waarin de droom gebeurt, anders zou de droom er niet eens zijn.
Dat bewustzijn – schept het lichaam dat of schept het bewustzijn de droom van het lichaam, de droom van iemand?
Waarom verloren de meeste mensen die een bijnadoodervaring hebben gehad daardoor hun angst om dood te gaan? Denk daar eens over na.
Natuurlijk weet je dat je een keer doodgaat maar dat blijft een mentaal concept tot je de dood voor het eerst ‘in eigen persoon’ ontmoet: door een ernstige ziekte of een ongeluk dat jou of iemand uit je naaste omgeving overkomt of door het heengaan van een geliefde doet de dood zijn intrede in je leven als het besef van je eigen sterfelijkheid.
De meeste mensen keren zich er angstig van af maar als je er niet voor terugdeinst en het feit onder ogen ziet dat je lichaam vluchtig is en elk moment uiteen kan vallen, wordt je identificatie met je eigen lichamelijke en psychische vorm, het ‘ik’, iets minder sterk, ook al is het nog zo weinig. Als je het vergankelijke karakter van alle levensvormen ziet en aanvaardt, komt er een vreemd gevoel van vrede over je.
Door de dood in de ogen te zien wordt je bewustzijn in zekere mate bevrijd van zijn identificatie met vorm. Daarom gaan monniken uit bepaalde boeddhistische tradities nogal eens naar het lijkenhuis om daar tussen de dode lichamen te mediteren.
In de westerse cultuur kennen we nog een wijdverbreide ontkenning van de dood. Zelfs oude mensen proberen er niet over te spreken of eraan te denken en dode lichamen worden weggeborgen. Een cultuur die de dood ontkent verliest onvermijdelijk aan diepte en wordt oppervlakkig, bekommert zich alleen nog om de uiterlijke vorm der dingen. Als de dood ontkend wordt, verliest het leven zijn diepte. De mogelijkheid te weten te komen wie we meer zijn dan naam en vorm, de dimensie van het transcendente te leren kennen, verdwijnt uit ons leven omdat de dood de toegang tot die dimensie is.
Mensen voelen zich gewoonlijk niet op hun gemak met eindes omdat elk einde een kleine dood is. Daarom gebruiken mensen bij het afscheid nemen vaak een uitdrukking met de betekenis ‘tot ziens’.
Als er een einde komt aan een ervaring – een bijeenkomst van vrienden, een vakantie, je kinderen gaan het huis uit – sterf je een kleine dood. Een ‘vorm’ die in je bewustzijn verscheen als die ervaring lost op. Vaak blijft er een gevoel van leegte achter en de meeste mensen doen hun best dat niet te voelen, het niet onder ogen te zien.
Als je kunt leren de eindes in je leven te aanvaarden en zelfs te verwelkomen, kun je tot de ontdekking komen dat het gevoel van leegte dat in het begin onbehaaglijk was, verandert in een gevoel van innerlijke ruimte waar een diepe vrede van uitgaat.
Door te leren op deze manier elke dag te sterven stel je je open voor het Leven.
De meeste mensen vinden dat hun identiteit, hun zelfbesef, iets ongelooflijk kostbaars is, dat ze niet mogen verliezen. Daarom zijn ze zo bang voor de dood.
Het is kennelijk onvoorstelbaar en angstaanjagend dat ‘ik’ kan ophouden te bestaan. Maar je verwart dat kostbare ‘ik’ met je naam en vorm en een verhaal dat daarmee verbonden is. Dat ‘ik’ is niet meer dan een tijdelijke vorm in het veld van bewustzijn.
Zolang die vormidentiteit het enige is wat je kent, ben je je er niet van bewust dat die kostbaarheid je eigen essentie, je diepste gevoel van ‘Ik Ben’ is, dat bewustzijn zelf is. Het is het eeuwige in je – en dat is het enige wat je niet kunt verliezen.
Telkens als er een groot verlies optreedt in je leven – zoals het verlies van bezittingen, van je huis, van een hechte relatie, of het verlies van je reputatie, je baan of lichaamsfuncties – sterft er iets in je. Je voelt je verzwakt in je gevoel van wie je bent. Er kan ook een zekere mate van desoriëntatie bij komen. ‘Wat ben ik … als dit er niet meer is?’
Als een vorm waarmee je je onbewust identificeerde, als een deel van jezelf je verlaat of uiteenvalt, kan dat uiterst pijnlijk zijn. Het laat zeg maar een gat achter in het weefsel van je bestaan.
Wanneer dat gebeurt, moet je de pijn of het verdriet dat je dan voelt niet ontkennen of negeren. Aanvaard dat het er is. Pas op voor de neiging van je verstand een verhaal te bedenken om dat verlies heen waarin je de rol van het slachtoffer krijgt toebedeeld. Angst, woede, wrok of zelfmedelijden zijn de emoties die met die rol samengaan. Word je dan bewust van wat er achter die emoties zit en ook achter het door je verstand bedachte verhaal: dat gat, die lege ruimte. Kun je dat vreemde gevoel van leegte onder ogen zien en aanvaarden? Als je daarin slaagt, kom je misschien tot de ontdekking dat het geen angstaanjagende plek meer is. Je kunt tot je verbazing ontdekken dat er vrede uit voortkomt.
Telkens wanneer de dood komt, wanneer er een levensvorm uiteenvalt, schijnt God, het vormloze en ongemanifesteerde, door de opening die de uiteenvallende vorm achterlaat. Om die reden is de dood het heiligste in het leven. Om die reden kan de vrede van God tot je komen door de contemplatie over en het aanvaarden van de dood.
Wat duurt elke menselijke ervaring toch kort, wat gaat ons leven snel voorbij. Is er ook maar iets dat niet onderhevig is aan geboorte en dood, ook maar iets dat eeuwig is?
Overweeg dit eens: als er maar één kleur was, laten we zeggen blauw, en de hele wereld en alles erin waren blauw, dan bestond er geen blauw. Er moet iets zijn dat niet blauw is zodat het blauw kan worden herkend; anders zou het niet ‘afsteken’, zou het niet bestaan.
Is er niet op grond van dezelfde logica iets dat niet voorbijgaand en tijdelijk is, waardoor je de vergankelijkheid van alle dingen kunt inzien? Met andere woorden: als alles, inclusief jijzelf, vergankelijk was, zou je dat dan zelfs kunnen weten? Betekent het feit dat je je bewust bent van en getuige kunt zijn van de kortstondige aard van alle vormen, ook die van jezelf, niet dat er iets in je zit dat niet onderhevig is aan verval?
Als je twintig jaar bent, ervaar je je lichaam als jong en vitaal; zestig jaar later ervaar je je lichaam als verzwakt en oud. Ook kun je anders zijn gaan denken sinds je twintig was, maar het bewustzijn dat weet dat je lichaam jong is of oud of dat je anders bent gaan denken heeft geen verandering ondergaan. Dat besef is het eeuwige in je – bewustzijn zelf. Het is het vormloze Ene Leven. Kun je het verliezen? Nee, want je bent Het.
Sommige mensen worden kort voor hun dood heel vredig en lijken dan haast licht te geven, alsof er iets door de uiteenvallende vorm schijnt.
Soms ook gebeurt het dat heel zieke of oude mensen om zo te zeggen bijna doorzichtig worden in de laatste weken, maanden of zelfs jaren van hun leven. Als ze naar je kijken, kun je een licht door hun ogen zien schijnen. Er is geen psychisch lijden meer. Ze hebben zich overgegeven en daardoor is de persoon, het door het verstand gemaakte ‘ik’, al opgelost. Ze zijn ‘gestorven voor ze stierven’ en hebben de diepe innerlijke vrede gevonden die de verwezenlijking is van het onsterfelijke in hen.
Aan elk ongeluk en elke ramp is een mogelijke verlossende dimensie verbonden waarvan we ons gewoonlijk niet bewust zijn.
De geweldige schok van een totaal onverwachte, naderende dood kan als effect hebben dat je bewustzijn gedwongen wordt zijn identificatie met vorm helemaal op te geven. In de laatste paar momenten van je leven en tijdens het sterven ervaar je jezelf dan als bewustzijn zonder vorm. Opeens is er geen angst meer, alleen maar vrede en het besef dat ‘alles goed is’ en dat de dood slechts het oplossen van een vorm is. Je ziet dan in dat de dood ten diepste een illusie is – net zo’n illusie als de vorm waarmee je jezelf geïdentificeerd hebt.
De dood is geen anomalie en ook niet de verschrikkelijkste gebeurtenis die er maar kan optreden zoals de moderne cultuur je wil laten geloven, maar het natuurlijkste wat er is, onlosmakelijk met je verbonden en even natuurlijk als zijn andere pool – de geboorte. Herinner jezelf daaraan als je bij een stervende zit.
Het is een groot voorrecht en een heilige handeling om als getuige en metgezel aanwezig te zijn bij iemands dood.
Als je bij een stervende zit, moet je geen enkel aspect van die ervaring ontkennen. Ontken niet wat er gebeurt en ontken je gevoelens niet. Door het inzicht dat je er niets aan kunt doen voel je je hulpeloos, verdrietig of boos. Aanvaard wat je voelt. Ga dan een stap verder: aanvaard dat je er niets aan kunt doen en aanvaard dat volkomen. Je hebt het niet voor het zeggen. Geef je helemaal over aan elk aspect van die ervaring, je gevoelens en de pijn of het ongemak van de stervende. Je toestand van overgave van je bewustzijn en de innerlijke stilte die daarmee gepaard gaat helpen de stervende enorm en maken de overgang makkelijker. Als het nodig is iets te zeggen, komen de woorden wel uit die stilte in je. Maar ze komen op de tweede plaats.
Met de stilte komt de zegening: vrede.