HOOFDSTUK 9

 

 

 

Gelukkig was er altijd een volgende dag en je kon niet blijven denken aan de nare dingen van de vorige dag. Elizabeth hielp Josie met de was en hing deze, worstelend tegen de harde wind, buiten te drogen.

Het leven was gecompliceerd. Ze wilde voor een jongetje zorgen dat het al moeilijk genoeg had in dit leven, maar ze wilde zijn vader niet aanmoedigen - hoewel ze wist dat ze van hem hield.

Ze besefte nu dat de jongen met het gips die ze die avond in de bioscoop had gezien de zoon van Jeremy moest zijn geweest. Hadden Meriel en hij zich afgevraagd of hun beide jongens met elkaar overweg konden en... Elizabeth zette deze gedachten uit haar hoofd. Ze werd er moe van.

Het ziekenhuis lag nieuw en badend in het zonlicht tegen de heuvels. Ze wist dat er veel werk op Jeremy lag te wachten en ze wilde ervoor zorgen op tijd te zijn. Josie zei haar dat ze haar Mini wel kon lenen.

Het was belachelijk dat haar hart een slag oversloeg toen ze hem uit de auto zag stappen en hij snel op haar toe kwam lopen om haar te begroeten.

Roderick zat op het balkon. Elizabeth had zich erop voorbereid dat hij op zijn mooie moeder zou lijken, maar zelfs van een afstand zag ze dat hij het evenbeeld van Jeremy was. Hij zag bleek door zijn verblijf in het ziekenhuis en zijn neus zat vol sproeten, iets dat bij Jeremy ontbrak.

‘Ja, hij lijkt op mij,’ zei Jeremy, ‘maar nog meer op mijn zuster in Australië. Ze wil graag voor hem zorgen maar ik kan niet van hem scheiden,’ voegde hij er zachtjes aan toe.

Roddy lag naar buiten te kijken maar hij glimlachte beleefd toen Jeremy Elizabeth aan hem voorstelde: ‘Roddy, dit is Elizabeth Stilling, die vroeger bij me werkte. Je weet wel, degene waar Mrs. Anderson voor in de plaats is gekomen.’

Een poosje praatten ze met elkaar en tegen de jongen. Jeremy had gelijk, de jongen was lusteloos. Hij gaf antwoord op de vragen van zijn vader maar er ging niets van hem uit. Ook naar de puzzel die Elizabeth voor hem had meegebracht, keek hij maar met een half oog.

Plotseling merkte Elizabeth dat Roddy over haar schouder naar buiten keek. Ze draaide haar hoofd om.

‘Zie je die mannetjes-mus? Die komt iedere dag kruimels oppikken. Gisteren at hij bijna uit mijn hand.’

‘Hoe weet je dat het een mannetje is, Roderick?’ vroeg Elizabeth. ‘Omdat hij bruiner is, de vrouwtjes zijn veel grijzer.’

‘Ik weet niet veel van vogels,’ zei Elizabeth langs haar neus weg, ‘maar ik vind het wel leuk als iemand er over vertelt. Bij mij thuis lopen er verschillende rond waarvan ik niet weet welke het zijn.’ Roddy ging rechtop zitten en zei: ‘Ik ken er een heleboel als ik ze zie.’

Elizabeth merkte dat zijn vader verbaasd naar haar keek. Ze herinnerde zich dat Jeremy haar boekenkast had bestudeerd en een opmerking had gemaakt over haar boeken over vogels.

Ze besloot hem een slag voor te zijn en zei: ‘Ik heb een stel vogelboeken gekocht toen ik ging verhuizen maar ik heb nog geen tijd gehad erin te kijken. Je leert trouwens veel sneller als iemand het je vertelt.’ Ze zweeg even en voegde eraan toe: ‘Je vader komt me morgen opzoeken en hij weet misschien een stel namen. Ik strooi regelmatig voer in de tuin en ze komen iedere dag terug.’

Roderick begon steeds meer belangstelling te tonen en Elizabeth greep haar kans. ‘Je weet toch ook wel iets van vogels af, Jeremy?’ ‘Niet zoveel als Roddy. Als hij uit het ziekenhuis is, zal ik hem wel eens meebrengen,’ antwoordde Jeremy luchtig.

‘Mmm. Jammer dat het morgen niet kan. Ik ben bezig met het corrigeren van mijn boek en heb wat ruimte opengelaten voor de vogelnamen. Ik kwam er helemaal niet meer uit... Misschien kan ik ze maar beter weglaten.’

Roderick aarzelde en zei: ‘Als ik beter ben, kom ik je graag helpen.’

Elizabeth ging er niet op in en keek naar Jeremy. ‘Herinner je die macrocarpas in de boomgaard, die werd vroeger als een heg geknipt maar nu is hij helemaal verwilderd. Ik heb gehoord dat er een uil in zit. Tot nog toe heb ik hem niet gevonden maar ik blijf zoeken.’

‘Een echte uil?’ vroeg Roddy en zijn wangen werden rood van opwinding.

‘Ik Weet het niet, Roddy. Ik weet veel te weinig van vogels af. Ik heb er maar een glimp van opgevangen en dan nog altijd in de schemering. Hij maakt de gekste geluiden en ik schrik me iedere keer weer lam. Het is net een soort lachen, maar wel het lachen van een spook. Het is echt eng.’

Jeremy keek Elizabeth scherp aan. Hij had inderdaad eens zoiets gehoord die avond toen Innis er ook was geweest. Maar het leek hem een gewone uil, niets bijzonders.

Roderick keek naar zijn vader en zei: ‘Pappa, kan ik morgen niet mee? Het lijkt me geweldig die uil te helpen zoeken.’

Jeremy keek hem weifelend aan. ‘Gisteren had je nog zo’n pijn aan je been.’

‘Maar vandaag niet meer. Ik voel me een stuk beter. Kunnen we het niet aan de zuster vragen? Het duurt misschien eeuwen voor je weer naar Ngahuru gaat.’

Jeremy liep weg om het te gaan vragen en even later kwam hij terug met de zuster.

‘Ik weet het niet, jongeman,’ zei ze. ‘Die rit kan vermoeiender zijn dan je denkt. Als je alleen voor het weekend wil blijven, betekent dat dat je na een dag weer terug moet. Als je nu een dag of veertien ging...’

Roderick slikte even.

Elizabeth en hij keken elkaar aan en ze glimlachte. Vanaf dat ogenblik waren ze bondgenoten.

Alsof het idee nu pas bij haar opkwam, merkte Elizabeth op: ‘Ja, waarom zou je niet een dag of veertien blijven? Ik woon alleen, maar een nicht van me komt dit weekend logeren dus kan je vader ook blijven. Als jij het niet vervelend vindt, het lijkt me leuk weer eens gezelschap te hebben.’

De zuster deed net of ze het voorstel overwoog: 'We moeten het risico maar nemen. Dokter Carmichael kan een oogje op je houden en we zullen een lijst met noodzakelijke oefeningen meegeven. Iemand uit het ziekenhuis zal je daarbij wel willen helpen. Kent u de mensen daar, Miss Stirling?’

‘Ja, ik ben bevriend met zuster Murchison.’

‘O, Innis Murchison. Je had het niet beter kunnen treffen, Roddy. We hebben samen onze opleiding gehad. Mr. Ffoulkes, we zullen zorgen dat hij morgen om tien uur klaar is.’

Toen Jeremy en Elizabeth weer buiten liepen, voelde de laatste zich enigszins uitgeput maar erg gelukkig. Ze keek op en vond dat Jeremy Ffoulkes er tien jaar jonger uitzag.

‘Je zult wel vol moeten houden dat ik niets van vogels weet. Ik voel me een echte leugenaarster.’

Zijn ogen glansden warm, toen hij antwoordde: ‘Dat leugentje zal ooit een ster temeer zijn in je kroon.’

 

Roderick en Louisa mochten elkaar op het eerste gezicht. Ze zat achter in zijn vaders auto. Josie had beloofd maandag haar auto terug te brengen en de bus terug te nemen.

Ze had Jeremy nog nooit zo ontspannen gezien als dit weekend. Het was duidelijk dat Roddy de krukken die hij had meegebracht niet lang nodig zou hebben. Elizabeth voelde zich geschokt door de kwetsbaarheid van kinderen. Hij had de vlucht genomen in een ziekenhuisbed omdat hij niet terug wilde naar zijn tante - en dat allemaal vanwege een gebroken huwelijk.

Hij zou wel bij zijn moeder hebben gewoond tot ze overleed en daarna bij zijn vader zijn gekomen. Misschien was er wel een periode tussenin geweest dat hij bij iemand anders was ondergebracht, tot een man zijn zaken zo had geregeld dat hij de jongen aankon.

Elizabeth was blij dat ze kort na haar aankomst een logeerkamer had ingericht waar Mark en Beth, de kinderen van Josie, konden logeren. Er stonden twee oude ijzeren ledikanten in die nu weer in de mode kwamen, en ze had er een boekenkast neergezet, die Roddy kon vullen met boeken uit de bibliotheek. Verder bevatte de kamer nog een klerenkast waarop een stel opgezette vogels en schelpen stonden die Roddy’s belangstelling wel zouden trekken.

Hij was sprakeloos over de kamer en zei: ‘Ik ben blij dat ik hier mag logeren. Ik wil later als ik groot ben naar de zuidpool om puinguïns te bestuderen en Christchurch is een tussenstation voor die reizen.’

Hij had goed onthouden wat ze hem in het ziekenhuis hadden aangeraden want hij ging gehoorzaam slapen na de lunch en hij bleef in bed tot zijn vader hem kwam wekken. Tegen bedtijd ’s avonds bleek dat zijn been aan de beterende hand was en waarschijnlijk al veel langer beter was dan hij had doen voorkomen.

Toen Elizabeth en Jeremy terugkwamen uit zijn kamer, merkte Louisa op: ‘Het is een fijne knul, Mr. Ffoulkes. U heeft hem goed opgevoed.’

Voor het eerst zag Elizabeth Jeremy blozen en dat deed haar genoegen.

‘Zegt u toch Jeremy, alstublieft. Ja, hoewel hij wel een beetje in zichzelf gekeerd is, maar dat is normaal onder deze omstandigheden. Ik geloof dat hij aan de beterende hand is.’

‘Ik denk dat ik Maida maar opbel om te zeggen dat ze nog een week weg moet blijven. Dan blijf ik hier en kunt u, Mr. Ffoulkes, ik bedoel Jeremy, hier komen wanneer u wilt,’ merkte Louisa rustig op.

‘O, Louisa, dat zou heerlijk zijn. Maar vinden die mensen waar Maida logeert dat niet vervelend? Zo makkelijk is ze nu ook weer niet!’ riep Elizabeth uit.

Louisa legde haar breiwerk neer en antwoordde: ‘O, maar ze is niet meer bij die familie. Ze woont nu in een hotel, dat zei ze tenminste de laatste keer dat ik haar sprak.’

‘Als ze maar niet de rekening zo hoog laat oplopen dat ze hem niet kan betalen.’

Louisa lachte: ‘Ze woont daar voor niets. Ze is op mannenjacht. De eigenaar is weduwnaar. Hij is helemaal weg van Maida; ze is het type dat hij nodig heeft, charmant, hulpeloos en noem maar op. Het wordt misschien wel iets tussen die twee.’ Ze gaapte. ‘Jullie moeten het me maar niet kwalijk nemen maar ik ga naar bed. Ik ga nog een poosje lezen, dat doe ik altijd voor ik ga slapen. Ik let wel op Roddy als jullie nog een wandelingetje willen maken. Het zal jullie goeddoen, jullie werken allebei zo hard.’

Nadat ze de kamer had verlaten, schudde Elizabeth haar hoofd. ‘Mijn hele familie is bezig met koppelarij.’

Jeremy Ffoulkes bleef zitten en vroeg: ‘Vind je het zo erg?’

‘Wat moet ik erg vinden?’

‘Het kunnen twee dingen zijn: het feit dat Louisa probeert ons aan elkaar te koppelen of het feit dat je iemand met een niet zo rooskleurig verleden zou trouwen.’

Elizabeth leunde voorover en sloeg haar handen voor haar gezicht. ‘Jeremy, laten we erover ophouden. Ik weet niet wat ik wil. Ik wou dat het leven niet zo ingewikkeld was. Laten we nu zorgen dat Roddy eerst beter wordt. Ik vind het een heerlijk joch en als je zo aandringt, komen er misschien moeilijkheden. Zijn herstel is een uitdaging voor me en ik wil dat zonder allerlei moeilijkheden volbrengen.’ Ze keek hem aan en glimlachte smekend: ‘Alsjeblieft, Jeremy, laten we nu nog geen beslissing nemen.’

 

Onder het waakzame oog van Louisa brachten ze een plezierige zondag door. Elizabeth was blij dat ze er was. Vreemd hoe iemands stemming kon omslaan. De vorige avond had ze Jeremy nooit meer willen zien en vandaag was ze blij dat ze een wapenstilstand hadden gesloten.

Andrew kwam vroeg langs, bekeek Roddy’s been en de voorschriften die het ziekenhuis in Christchurch mee had gegeven. De zuster zou de volgende dag komen om oefeningen met hem te doen.

Roderick genoot van de kerkgang op zijn krukken. De twee kinderen van de dominee waren bij hem komen staan en Peter, die iets ouder was dan Roddy, vroeg of hij ze mocht proberen.

Roderick leunde tegen de auto van zijn vader die voor de kerk stond en gaf ze hem: ‘Het is even wennen,’ zei hij onverschillig, ‘je moet jezelf vooruit duwen.’

Peter probeerde het en zat het volgende ogenblik tot grote hilariteit van iedereen op de grond. Hij stond op en probeerde het opnieuw, nu lukte het beter. Hij gaf ze aan Roderick terug en zei: ‘Doe het eens voor, dan kan ik het misschien ook.’

Roderick gaf een demonstratie die door nog wat kinderen werd gadegeslagen. Peter zuchtte: ‘Je bent er handig mee en jij hebt nog wel een zeer been. Ik heb twee gezonde benen en kan niet eens met krukken lopen.’

Elizabeth ving Jeremy’s blik en ze keken elkaar veelbetekend aan.

‘Mag ik morgen na schooltijd naar de Lodge komen om te oefenen?’ vroeg Peter gretig.

‘En ik ook. Ik wil het ook graag leren,’ haastte zijn zuster te zeggen.

De dominee lachte. ‘Arme Elizabeth! Je krijgt een huis vol, zo te horen. Laat ze je niet van je werk houden. Als je genoeg van ze hebt stuur je ze maar naar huis.’ Hij wendde zich tot Jeremy: ‘Vorig jaar waren ze verzot op stelten. Maar ik geloof dat uw zoon een nieuwe rage heeft ontketend. Alle vaders zullen nu wel krukken moeten maken.’

Miranda, de vrouw van de dominee, kreunde. ‘Ik ben bang dat al hun kleren onder de armen zullen doorslijten. Net als de neuzen van hun schoenen.’

Later merkte Jeremy tegen Elizabeth op: ‘Dit lijkt me beter dan dat de kinderen opzettelijk worden uitgenodigd. Omdat Roddy enig kind is lijkt hij wel eens wat zelfgenoegzaam en daarom heeft hij het op een nieuwe school ook zo moeilijk.’

Louisa was natuurlijk weer erg inschikkelijk toen ze na het eten zei: ‘Ik ga naar bed. Elizabeth, laat jij Jeremy uit. Tot ziens dan maar; kom zoveel als je wilt.’

Elizabeth stond op. Ze had geen zin in een ernstig gesprek met Jeremy. Het beste was om hun omgang te houden zoals die vandaag was geweest. Tot ze zelf een beslissing had genomen.

‘Je hebt je spullen in de hal gezet, hè, om Roddy niet wakker te maken?’

Hij knikte en stond ook op. In de hal hield ze zijn jas op en plotseling had ze een hekel aan zichzelf toen ze merkte dat prettig te vinden. Hij draaide zich om en zei: ‘Gelukkig neemt Louisa me zoals ik ben.’

Elizabeth hield haar adem in. Zoekend naar woorden zei ze: ‘Dat is niet eerlijk. Ik mag je ook... het gaat er alleen maar om dat...’

‘Louisa noemt me zoals ik ben geworden, bedoel ik,' zei hij,‘dat doe jij niet. Louisa zou het zelfs niet erg vinden als je met me trouwde... en het is duidelijk dat ze erg op je gesteld is.’

Elizabeth had wel kunnen schreeuwen: ‘Louisa weet niet wat ik van je weet,’ maar ze wilde haar kalmte niet verliezen.

In plaats daarvan zei ze: ‘Ik mag je graag als vriend, Jeremy.’

Zijn blik boorde zich in dé hare en hij zei: ‘Je voelt meer voor me dan dat alleen.’

‘Van verwaandheid gesproken!’ riep Elizabeth uit en ze deed een paar stappen achteruit. ‘Jeremy, hier houdt geen enkele vrouw van. Zuivere verwaandheid.’

‘Het is geen verwaandheid en je weet het. Het is iets dat ik zeker weet. Ik herken dingen in jou die ik ook van mezelf ken. Maar omdat er van alles in mijn leven en huwelijk is gebeurd, wil je er niet aan toegeven. Ik kan je geen jonge voorjaarsliefde bieden, ik heb Roddy... Ik beantwoord helemaal niet aan het beeld dat jij van een ideale man hebt, Elizabeth. Het wordt tijd dat je volwassen wordt.’

‘Roddy is geen struikelblok, dat weet je ook wel,’ kon ze niet nalaten te zeggen.

Hij haalde zijn schouders op. ‘Dat is tenminste iets. Maar het is een feit dat je het risico om met me te trouwen te groot vindt, een echtgenoot die één vrouw het huis uitjaagde. Welterusten, Elizabeth.’

Ze liep achter hem aan en stak haar hand uit.

‘Jeremy, alsjeblieft.’

Een flauwe glimlach gleed over zijn ernstige gezicht. ‘Arme Elizabeth! Je vindt het moeilijk mensen pijn te doen, hè? Het spijt me dat de dingen niet anders zijn gelopen. Misschien past Andrew beter bij je. ’ Hij keek haar onderzoekend aan. ‘Hij is een fijne vent maar hij begrijpt je niet. Je zult je bij hem gaan vervelen.’ Zijn stemming veranderde en hij trok haar tegen zich aan: ‘Kijk niet zo, Elizabeth. Ik verwacht misschien te veel van je. Ik heb zoveel ervaring opgedaan in het leven dat ik het soms moeilijk vind dat jij die niet hebt. Het is fijn van je dat je voor Roddy wilt zorgen en ik kom zo gauw mogelijk weer kijken. Nogmaals welterusten. ’ Hij kuste haar krullende haar en verdween.

Elizabeth voelde zich verslagen, toen ze naar bed ging.