Hoofdstuk XIV
Vriendendienst

De terugkomst van Kemlo op het ruimtepaard veroorzaakte een hele opwinding op de Belt.

Het reddingsschip was natuurlijk al veel eerder aangekomen. Dane was in het ziekenhuis en het reddingsschip lag alweer ergens in de ruimte op zijn oude post.

Toen hij de Belt naderde zag Kemlo vele figuren in ruimtepakken bij de uitgangen. Ze zwaaiden toen hij dichterbij kwam. Hij meldde zich bij de controle zo gauw hij binnen hun bereik was en trof het, dat zijn vader toevallig dienst had. Hij werd nu minder zakelijk welkom geheten dan wanneer Grayson Hart er nog geweest zou zijn.

„Ben je moe, Kemlo?” vroeg zijn vader.

„Een beetje,” antwoordde Kemlo. „Hoe is het met hem?”

„Met Dane?”

„Ja”

„Daar is nog niet veel over te vertellen. Ze zijn bezig om die diathene-dosis weg te werken, want hij heeft daar te veel van gehad,” grinnikte zijn vader. „Kapitein Hornung vertelde me alles en ik ben werkelijk trots.”

„Trots!” riep Kemlo verbaasd. „Waarom?”

„Hij zei, dat jullie zuurstof en diathene hadden toegediend terwijl je drommels goed wist, dat jullie door een kleine beetje van dat goed ook in het ziekenhuis zouden komen - of nog erger. Moeder is zo opgewonden, Kemlo. Je moet maar even naar haar toe gaan zogauw je binnen bent.”

„Vanzelf,” beloofde Kemlo.

„Prachtig. Ik geef je nog even de juiste koers. Je moet naar de sluis vlak bij de werkplaatsen.”

„Waarom niet naar de scooter-ingang? Dat is toch dichterbij?”

„Orders, zoon!” zei zijn vader. „De oudsten houden daar een onderzoek.”

„Goeie genade!”

„Maak je maar geen zorgen; er is niemand die jullie de schuld geeft.”

„Maar misschien geven ze het paard de schuld,” veronderstelde Kemlo.

„Tja,” antwoordde Kemlo’s vader aarzelend. „Dat zou wel eens kunnen. Meneer Fussell had moeten zorgen, dat het paard volkomen veilig was.”

„Maar dat is het!” zei Kemlo. „Dane zou ook moeilijkheden gekregen hebben als hij met een scooter weggegaan was.”

„Misschien wel. Maar dat hebben wij niet te beoordelen. Heb je je instrumenten goed afgesteld?”

Kemlo keek even naar het paneel en knikte. „Alles in orde. Zeg, pa?”

„Ja?”

„Kartin en Kullen zijn nog ergens met de andere scooter. Wilt u hen oproepen en terugloodsen?”

„Ze zijn al binnen,” antwoordde zijn vader. „Ze vingen een boodschap van het reddingsschip op en kwamen terug. Breng het paard nu maar naar binnen.”

Aangetrokken door een sterke richtstraal vanuit de controlekamer versnelde het paard zijn gang en vloog in een rechte lijn de sluis vlak bij de werkplaats binnen.

Even later stond het stil en Kemlo zette de contactschakelaars af, waarna hij uit het zadel gleed.

Fussell, Kartin en Kullen kwamen hem tegemoet en even later voegde Kerowski zich bij hen. Het leek er op of de oudsten iedereen, die niet aan dit project gewerkt had, de toegang tot deze sectie verboden had.

„Dank je wel, Kemlo,” zei Fussell ernstig terwijl hij hem de hand schudde.

„Waarvoor?”

„Omdat je het paard op eigen kracht teruggebracht hebt. Je leverde het bewijs, dat het niet zo gevaarlijk is als ze zeggen.”

„Wie zegt dat het gevaarlijk is?” vroeg Kerowski. „Er zijn verschillende manieren om het veiliger te maken, zoals kapitein Hornung voorstelde, maar dat maakt het alleen nog gemakkelijker om ermee om te gaan.”

„De mensen hebben gauw iets aan te merken,” zei Kullen. „Als die lummel van de Aarde er niet mee vandoor gegaan was, zou iedereen gezegd hebben, dat het paard volmaakt is.”

„Ze vinden het wel erg mooi,” vulde Kartin aan. „Maar je weet hoe ruimte-volwassenen praten: alles moet volmaakt zijn!”

„En dat is ook zo, jongens,” zuchtte Fussell. „In de ruimte krijg je bij brokken zelden een tweede kans. Op Aarde kan een ongeluk nog goed aflopen, maar hier is het meestal volkomen mis.”

„U houdt toch wel voet hij stuk, meneer?” vroeg Kartin vrij lomp.

Fussell knipperde met zijn ogen. „Hoe bedoel je?”

„Nou, dat u zich niet omver laat praten.”

„Als ik ergens schuld aan heb zal ik dat wel te horen krijgen,” antwoordde Fussell.

„Daar hebben zij het recht niet toe!” zei Kartin nijdig. „U heeft niet meer schuld dan wij. De hoofdschuldige is Dane.”

„Ik moet jullie er aan herinneren, dat er nog zoiets als discipline bestaat,” verklaarde Fussell, hen onderzoekend aankijkend. „Eensgezindheid is een mooi ding, maar we moeten dat niet te ver doorvoeren. We krijgen een idee en werken het uit Goed! We bouwen iets en het blijkt gevaarlijk te zijn. De mensen, die de verantwoording dragen hebben het recht ons hierop te wijzen.”

„Maar het paard is niet gevaarlijk!” benadrukte Kemlo. „Het is zo veilig als wat! Dat heb ik toch laten zien?”

„Dat heb je laten zien,” beaamde Fussell. „Maar jij bent vergeleken bij een Aardjochie een geroutineerd en ervaren piloot, opgegroeid in de ruimte. De personen, die hier in deze ruimtewereld de verantwoording dragen kunnen geen dingen goedkeuren, die het leven van minder ervaren personen kunnen kosten. Het leven hier wordt door instrumenten bepaald, gecontroleerd door andere instrumenten en getest door weer andere. Veiligheid voor alles en dan nog drie maal zekerheid, dat is de ruimtewet!”

Hij haalde zijn schouders op en glimlachte. „Laten we niet te ernstig worden, hè? We moeten het paard naar de werkplaats brengen en klaarzetten voor een inspectie. Niemand van ons mag weggaan, voor de oudsten hun onderzoek beëindigd hebben.”

„Het spijt me, meneer,” zei Kemlo vastberaden. „Ik moet even weg. Ik ben direct weer terug, maar ik moet even met mijn moeder praten.”

„De orders luiden, dat je hier moet blijven, Kemlo. Gebruik een beeldzender.”

„Dat zou kunnen, maar als mijn moeder me spreken wil dan ga ik!” Hij grinnikte. „Als dat me in moeilijkheden brengt, kunnen de oudsten me straffen.”

Fussell zuchtte. „Ga maar! Maar praat onderweg met niemand.”

„Ik zal mijn best doen. Krijgen jullie zonder mijn hulp het paard op zijn plaats?”

„Ga jij nu maar naar je moeder, we redden ons wel,” zei Kerowski.

„Zijn stem,” riep Kartin verbaasd, „Kerowski blaat niet meer!”

„Dat komt meer voor,” legde Fussell uit. „Als een jongen plotseling erg schrikt kan hij gelijk een zware stem krijgen.”

„Van nu af aan ben ik man onder de mannen,” kondigde Kerowski aan. „Jullie, simpele zielen, zullen voortaan met eerbied naar mijn fraai geluid luisteren.”

„Schei toch uit,” gromde Kartin. „Je bent pas een dag ouder dan gisteren. Zet liever je schouder onder ons beest en laat je mannekracht zien.”

„Goed, goed,” zuchtte Kerowski, maar plotseling stond hij weer rechtop. Hij keek naar Fussell en verklaarde:
„Ik heb honger! We zitten hier toch niet zonder voedsel opgesloten, is het wel? Ik ben geen gevangene op water en brood!”

„Ik heb voor eten gezorgd toen ik hoorde, dat we hier moesten blijven,” glunderde Fussell. „Ik dacht wel, dat iedereen vergeten zou, dat we weleens behoefte aan eten konden krijgen.”

Kemlo ging lachend weg en ging met het enkelspoor naar de sectie naast die waar zijn ouders woonden. Zijn moeder wachtte al op hem. Ze kwam door de sluis en omhelsde hem.

„Het is heel aardig dat je gekomen bent, Kemlo. Ik weet dat je in de werkplaats-sectie moest blijven, maar ik wilde zo graag even met je praten en zien, dat je helemaal in orde bent.”

„Maak je over mij maar geen zorgen, moeder,” lachte Kemlo.

„En dat paard? Is het werkelijk zo gevaarlijk als ze zeggen?”

„Mensen kletsen altijd!” antwoordde Kemlo boos. „Het is helemaal niet gevaarlijk.”

„Nu ja, ik heb geen verstand van die technische dingen,” zei zijn moeder vergoeilijkend. „Dat zullen de oudsten en de technici wel uitzoeken.”

„Ze zien spoken!” bromde Kemlo.

„Maak je niet kwaad, Kemlo!” waarschuwde zijn moeder.

„Ben ik dikwijls kwaad?”

„Nee, dat niet - je bent altijd erg aardig.”

„In orde,” glimlachte Kemlo plotseling. „Het helpt trouwens niet of ik me kwaad maak of niet. Hoe is het met Dane?”

„Hij zit alweer overeind en krijgt zijn grote mond terug,” glimlachte zij. „Krinsetta en Lesa zijn bij hem.”

„Dan is er niets bijzonder met hem aan de hand als hij al bezoek mag hebben,” besliste Kemlo.

„Het is een eigenaardige jongen,” zuchtte zijn moeder. „Hij zal wel erg bang geweest zijn en hij heeft het ook erg benauwd gehad.”

Kemlo stond op. „Ik moet terug, moeder. Wilt u iets voor me doen?”

„Natuurlijk!”

„Wilt u verhinderen dat de kletskousen zeggen dat ons paard gevaarlijk is?”

„Verhinderen, maar Kemlo - hoe moet ik dat doen ?”

„Verdedig het paard, moeder, door dik en dun,” verzocht Kemlo dringend. „Het is gemeen tegenover meneer Fussell om het gevaarlijk te noemen terwijl het dat niet is. De mensen weten nauwelijks waar ze over praten.”

„Ik zal mijn best doen,” beloofde zijn moeder. „Ga nu maar terug, Kemlo, en pieker er niet te veel over.”

Toen Kemlo bij zijn vrienden terugkwam vond hij ze aan de maaltijd. Fussell had geen slechte keus gedaan. Na het eten ruimden ze de rommel op en gingen zitten wachten op wat komen ging.

Ze hadden allemaal een vermoeiende en opwindende dag achter de rug en het saaie wachten was er mede schuld aan, dat ze stuk voor stuk in slaap vielen. Met een schok werden ze wakker en zagen vijf ernstige mannen - drie oudsten en twee technici - tegenover hen zitten.

„We wilden jullie niet storen,” zei een der oudsten glimlachend. „Je zag er zo vredig uit. Allemaal opgeknapt, heren?”

„Ja meneer,” antwoordde Fussell, die ging staan.

„Hup, jongens, kom overeind.”

„Laat maar, mijnheer Fussell,” zei de oudste. „Laten ze maar blijven zitten.” Hij keek naar zijn metgezellen.

„Ik stel voor, dat ik de vergadering open.” Ze knikten instemmend.

Kemlo keek naar zijn vrienden en werd plotseling ernstig. Ze zagen de oudsten maar zelden en het was een schokkende gewaarwording wakker te worden en er dan liefst drie tegelijk tegenover je te vinden, samen met twee grimmig-uitziende technici. De oudste sprak alweer door:
„We zijn hier om een onderzoek in te stellen naar de technische werking van het ding, dat we ruimtepaard noemen,” zei hij. „Maar voor we daarmee beginnen, willen we meneer Fussell en jullie jongens feliciteren met het tot stand brengen van zo’n ingewikkeld en vernuftig ding, dat er bovendien nog erg mooi uit ziet. We vinden het een briljant werkstuk, maar we vragen ons af of het even veilig als mooi is. Om dit vast te stellen zijn we hier. Meneer Fussell, wilt u meekomen naar het paard, opdat we het in alle opzichten kunnen onderzoeken?”

Het scheen eeuwen te duren eer de mompelende groep mannen terugkeerde en Fussell naast Kemlo en zijn vrienden kwam zitten.

„En nu, Kemlo,” zei de oudste, die steeds het woord deed, „kom jij eens even hier, wil je?” Zijn stem klonk vriendelijk en Kemlo voelde zijn zenuwachtige stemming verdwijnen toen hij naar de oudste liep.

„Wat is jouw mening over het ruimtepaard, Kemlo?”

„Ik vind het een prachtig paard, mijnheer.”

„Welke voorzieningen zou je er nog op aanbrengen als het aan jou lag?”

„Er zijn verschillende mogelijkheden, die ik van meneer Fussell gehoord heb, mijnheer,” zei Kemlo beleefd. „Het enige wat ik zelf bedenken kan is een krachtiger richtstroom vanuit de controle.”

„Oh ja? En waar zou dat voor nodig zijn?”

„Om te kunnen verhinderen dat onbevoegden gebruik van het paard maken, mijnheer, en daardoor ons en het paard in moeilijkheden brengen,” zei Kemlo vrijmoedig.

De oudste draaide zijn hoofd opzij en streek er met zijn hand over alsof hij een lach verborg.

„Ik moet dus aannemen, dat je het paard als volkomen veilig beschouwt behalve wanneer onbevoegden er op rijden?” vroeg de oudste na een kort stilzwijgen.

„Juist, mijnheer. Zo zie ik het!”

„Dank je, Kemlo. Dat is alles!” De oudste raadpleegde even een briefje dat op zijn knieën lag. „Nu willen we graag even Kerowski horen,” zei hij.

Kerowski kwam naar voren en kreeg ongeveer dezelfde vragen te beantwoorden, die ook aan Kemlo gesteld waren. Na hem kwam Kartin aan de beurt, gevolgd door Kullen. Daarna was het verhoor voorbij en het comité van onderzoek trok zich terug naar de eigen sectie.

„Nou, dat hebben we gehad,” zuchtte Kartin, neervallend op een bank. „Wat gebeurt er nu verder?”

„Ze zullen een rapport moeten schrijven over dit onderzoek,” zei Fussell. „Ik moet toegeven dat ik wat anders verwacht had.”

„Had u gedacht, dat ze vervelender zouden zijn?” vroeg Kartin.

„Ja,” bekende Fussell.

„Wat denkt u dat ze nu zullen doen?” vroeg Kemlo.

„Ja, wat zullen ze doen?” herhaalde Kerowski. „En aan wie moeten ze nu eigenlijk rapport uitbrengen?”

„Ik zal eerst de tweede vraag beantwoorden,” antwoordde Fussell. „Ze moeten rapport aan de internationale commissie uitbrengen omdat er een Aardjongen bij betrokken was. En wat ze doen zullen? Er zijn twee mogelijkheden.”

„Welke mogelijkheden?” vroeg Kullen. Gelijk vervolgde hij: „Ach, ik weet het al.”

„Vertel het ons dan maar, slimme jongen,” vroeg Kartin.

„Ze zullen ons zeggen, dat we uit moeten scheiden met die onzin of we krijgen opdracht een dozijn paarden te bouwen. Heel eenvoudig!”

„Heeft hij gelijk?” vroeg Kemlo.

„Volkomen gelijk,” zei Fussell lachend. „Er is geen middenweg. Ze zullen het steunen of verwerpen.” Hij stond op en keek rond. „We kunnen nu niets meer doen. Ik dank jullie voor je steun en je hulp. We kunnen nu beter naar onze eigen afdelingen teruggaan en af wachten wat er verder gebeurt. Goeieavond, jongens!” Hij liep het vertrek uit en even later gingen de vier jongens naar hun eigen sectie.

Er volgden enkele moeilijke dagen waarin zelfs het opgewekte praten van Krillie op de duur irriterend begon te worden. De meningen op de Belt liepen nogal uiteen: de ene partij vond het paard een schitterende schepping met onbegrensde mogelijkheden: de anderen beschouwden het als een onheilsvinding, die gevaarlijk was voor iedereen die er mee te maken kreeg.

Kemlo en de groepsleiders deden weer hun eigen werk, leidden tochten om de Belt heen en leerden jongeren het juiste gebruik van de scooters. Maar bij alles wat ze deden peinsden ze steeds over de twijfelachtige toekomst van het ruimtepaard. Ze brachten heel wat tijd in de gymnastiekzaal door maar weigerden op het mechanische paard te rijden.

Op een avond keek Kemlo verrast op toen Lesa samen met Dane binnenkwam, gevolgd door Krinsetta.

„Hoe gaat het, Dane?” groette Kemlo vriendelijk terwijl de groepsleiders weinig welwillend naar de Aardjongen keken. Ze stelden hem voor alle moeilijkheden verantwoordelijk en hadden het liefst niets meer met hem te maken.

„Ik maak het best, dank je wel,” zei Dane ongewoon beleefd.

„Hij kroop door het oog van een naald, Kemlo,” zei Lesa. „Als jullie niet het risico met die zuurstof en diathene genomen hadden, zou hij gestorven zijn. Dat zei de dokter. Jullie riskeerden je eigen leven voor hem, is het niet?”

„Dat kan ik me niet meer herinneren,” zei Kemlo terloops. „Dane was blauw en had het nodig, dus we hadden geen keus.”

„We?” riep Kerowski, die meegeluisterd had. „Jij beval en jij deed. Ik wist me geen raad van angst.”

„Ik ook niet,” bekende Kemlo. „Jij hebt trouwens de diathene gegeven.”

„Dat is waar ook,” antwoordde Kerowski verbaasd. „Maar jij beval het! Ik wist gewoon niet wat ik deed.”

Dane stapte naar Kemlo toe en greep zijn arm.

„Kan ik met je praten, Kemlo?” vroeg hij rustig. „Alleen?”

„Waarom niet?” Kemlo liep met Dane naar de andere kant van de zaal.

„Vertel maar op,” zei hij toen ze stil hielden.

„Ik wil mijn verontschuldigingen aanbieden,” zei Dane snel. „Ik weet dat ik me idioot gedragen heb, alleen maar om op te scheppen. Ik weet wel wat van paarden, maar geen bliksem van ruimtepaarden. Het spijt me erg dat jullie er last mee gekregen hebben.”

Kemlo staarde hem enkele ogenblikken nadenkend aan.

„Laten we er maar niet meer over praten, Dane,” zei hij en strekte zijn hand uit. Na enige aarzeling greep Dane de toegestoken hand en zuchtte opgelucht.

„Dat paard is prima,” zei Dane. „Als je wilt zal ik laten zien hoe je een paard berijden moet en dan heb je er nog veel meer plezier mee.”

„Als de oudsten er ten minste geen eind aan maken,” zuchtte Kemlo.

„Dat doen ze niet,” lachte Dane. „Het zijn alleen gekken zoals ik, die er niet mee om moeten gaan. Ik zou met een scooter nog brokken maken. Ik had geen flauw idee waar al die instrumenten voor dienden. Achteraf begrijp ik niet eens hoe ik weg kon komen.”

„Ik ook niet,” zei Kemlo, „en toch ging het wel. Maar is er een speciale manier om op een paard te zitten?”

„Natuurlijk!” De stem van Dane werd alweer een beetje neerbuigend. „Laten we naar dat mechanische paard gaan; dan zal ik het je laten zien.”

In het volgende uur ontving Kemlo onderricht in de nobele rijkunst. Zijn vrienden keken toe en vergaten hun boosheid ten opzichte van Dane. Vreemd genoeg werd Dane prettig gezelschap nu hij voor het eerst zichzelf op een bepaald punt de meerdere van de anderen voelde.

Na vermoeiende oefeningen op het mechanische paard stonden ze juist te bekvechten over de vraag of ze al dan niet naar de kantine zouden gaan. Op dat moment kwam Fussell binnenlopen. Hij sloeg iedereen op zijn schouders en lachte over zijn hele gezicht. Zijn wenkbrauwen schoten op en neer en hij zei:
„We hebben het gewonnen, lui! We hebben gewonnen! De oudsten hebben het paard en ons zelf van verdenking gezuiverd. Ze hebben gerapporteerd dat het een eenvoudig en goed-geconstrueerd apparaat is.” Hij schudde even afkeurend zijn hoofd en voegde er aan toe: „Dat is hun manier van spreken.”

„Dat is fantastisch,” riep Kemlo uit. Ze dromden om Fussell heen en overstelpten hem met vragen.

„Er is verder niet veel te vertellen,” zei Fussell. „Er zijn plannen voor een produktieschema voor meer paarden en ik ben benoemd tot adviserend technicus. Jullie zijn bevorderd tot mijn particuliere paardentemmers - eh, ik bedoel testpiloten. Hoe klinkt dat?”

Ze lachten en schreeuwden en alle onzekerheid van de laatste dagen viel van hen af.

„Oh ja, er is toch nog wat,” zei Fussell gewichtig. „De oudsten bestellen speciale pakken voor jullie, die bestemd zijn om te dragen als je met die paarden weg gaat!”

„Speciale pakken,” herhaalde Kemlo. „We hebben pakken zat!”

„Geen ruimtepakken zoals deze. Ze bedoelen cowboypakken.”

„Dat is een geweldig idee,” riep Dane uit. „Als jullie op ruimtepaarden gaan rijden, waarom dan niet als ruimtecowboys?”

„Waarom eigenlijk niet? Ik wil op een mustang door de ruimte schieten,” zei Kerowski. „Kijk me maar niet zo gek aan, ik weet er alles van. Ik heb heel wat van dat soort boeken gelezen.” Hij keek hen uitdagend aan.

„Ja, cowboyboeken en niet alleen Shakespeare. Mag dat soms niet?”

Er was overal voldoening over de uitslag van het onderzoek en de beslissing van de oudsten. Zelfs zij, die nooit een goed woord over het paard hadden willen spreken, zeiden nu, dat ze van het begin af gezegd hadden, dat het een prachtidee was geweest het te bouwen, het duurde nog twee dagen tot er een passagiersschip aankwam, dat de eerste cowboypakken meebracht.

Dane en zijn zuster gingen met dit schip terug naar de Aarde maar voor zijn vertrek had hij Kemlo en de anderen nog kunnen vertellen, hoe ze die pakken precies moesten dragen.

„En vergeet het niet,” zei hij toen ze in hun vreemde kostuums naast het ruimtepaard stonden, „je moet diep in het zadel zitten, kijk, zo!” Hij deed het hen voor. „Je rijdt met een lange stijgbeugel en houdt je knieën naar binnen gedrukt, waardoor je niet kan vallen. De teugels moet je losjes in je hand houden, - kijk, op deze manier. Je andere hand laat je heel onverschillig hangen en dan gaat het goed. Dat is de juiste manier.”

„Waarom de juiste manier?” vroeg Kerowski.

„Omdat het dan heel simpel en eenvoudig lijkt,” antwoordde Dane. „Als je een paard goed berijdt moet het lijken alsof het je helemaal geen moeite kost.” Hij gleed weer uit het zadel.

„Ik moet me nu klaar gaan maken om te vertrekken,” zei hij. „Ik ben blij dat ik hier geweest ben en het spijt me werkelijk dat ik hier aangekomen ben met het idee, dat hier alleen verwaande en onuitstaanbare mensen woonden.”

„En het spijt ons, dat ik je zo’n lummel gevonden heb, zo’n vervelend mispunt,” zei Krillie, die bij hen stond. „Gek, hè, Dane?”

„Wat is gek?”

„Dat ik er geen behoefte meer aan heb je een pak slaag te geven.”

„Dat doet me plezier,” lachte Dane. Hij keek nog eens rond. „Nu, tot kijk, mannen. Ik zal mijn vrienden veel over jullie vertellen.”

Ze kregen een idee en na wat heen en weer gepraat stemde Kemlo toe. Ze brachten het ruitepaard naar de uitgang en vroegen aan de controle toestemming de Belt te verlaten.

Kemlo, die zijn cowboypak droeg, zette de machines aan en suisde even later op de rug van het paard de ruimte in.

Hij cirkelde tweemaal om de Belt heen, rijdend op de manier, die Dane hem geleerd had - lange stijgbeugel, rechte rug, een hand aan de teugels en de andere slap opzij hangend. De bewegingen van het paardelichaam waren vloeiend en sierlijk en het hele beeld was zo hartveroverend, dat weldra een groot aantal figuren in ruimtepakken naar buiten kwam en toekeek.

Kemlo stuurde het paard naar de ruimtetaxi, die de passagiers bij de koepel afhaalde om ze naar het schip te brengen. Hij reed er vlak naast en wuifde naar Dane en Lesa. Daarna wachtte hij tot de taxi de machtige romp van het schip binnen ging.

Tot zijn verbazing en ook een beetje tot zijn voldoening klommen mensen met fototoestellen op de helling toen de taxi binnen was en maakten met hun infrarood-camera’s opnamen van paard en berijder in de vrije ruimte.

Toen het schip gesloten was en klaargemaakt werd voor vertrek, ging Kemlo wat verder opzij om geen last van de uitlaat te krijgen. Daarna liet hij het paard drijven, zette de evenwichtsvleugels uit en keek toe hoe het schip zich wendde en ten slotte wegspoot in de richting van de Aarde.

Hij keerde terug naar de Belt en terwijl hij het bewegen van het paard onder zich voelde dacht hij: „Misschien vinden jongens van de Aarde het een gek idee, maar waarom zouden wij geen paarden hebben net als zij? Waarom zouden wij niet in de ruimte rijden?”

Hij dacht aan het vele plezier dat hij met zijn vrienden hebben zou met dit nieuwe en ongewone ruimtevoertuig. Achteraf beschouwd was het toch geen slecht idee geweest!