Hoofdstuk IX
Meteoordreiging

„Een fout, Kerowski!” riep Fussell.

„Ik maakte geen fout. Ik gebruikte alleen het goede knopje niet, dat is alles!” Kerowski wreef over zijn pijnlijke ribben en glimlachte beleefd terwijl hij zei: „Ja meneer, dat was alles!”

„Het werkt prima vind ik - alleen nog een beetje wankel.”

„Is dat te verhelpen?” vroeg Kemlo, die met een zakdoek over zijn gekneusde knokkels wreef.

„Natuurlijk. Ik denk, dat het hier te klein was om de gyroscopen te laten werken. Daarom ging alles een beetje ruw,” antwoordde de leraar.

De aanwezigheid van een klein beetje zwaartekracht in het lokaal had ook storend gewerkt. In dit lokaal was een hoeveelheid zwaartekracht werkzaam, omdat anders mensen zoals Fussell - die immers van de Aarde kwam - hun werk niet behoorlijk verrichten konden zonder hun evenwicht te verliezen. In het gymnastieklokaal werd ook steeds een kunstmatige zwaartekracht opgewekt, waardoor de jongens hun spieren konden oefenen, die zonder dat in de gewichtloze ruimte te slap zouden worden.

„Het zal in de ruimte wel goed gaan,” zei Kartin, „maar dan moet iemand het proberen. En als ons maaksel buiten precies zo tekeer gaat als hier binnen, dan heeft de stakker in het zadel zijn handen vol!”

„Nou, we hebben een enorme paardenkenner van de Aarde te gast, is het niet zo?” grijnsde Kullen.

Kemlo grinnikte. „Bedoel je Dane?”

„Wie anders?”

„Ik zou onze vreemde vriend ook wel eens in moeilijkheden willen zien,” zei Fussell, „maar we mogen niet vergeten, dat we hier in de ruimte en niet op Aarde zijn.” Hij liep naar het paard en streelde de huid alsof het een levend dier was. „En er zijn trouwens,” vervolgde hij, „op Aarde ook maar heel weinig paardenmensen overgebleven. Zelfs voor een prima ruiter zal ons beest nog heel wat moeilijkheden opleveren.”

„Ah, moeilijkheden,” riep Kerowski uit. „De mens is van nature geneigd alle moeilijkheden te overwinnen; daarom is hij meer dan een dier!”

Fussell keek hem even aan.

„Soms loop je te raaskallen, Kerowski,” zei hij goedgeluimd, „maar soms zeg je erg wijze dingen.”

Kerowski bloosde waarachtig en lachte onzeker.

„Maar ik gebruik vaak de woorden, die wijzere mensen het eerst gezegd hebben, meneer!” zei hij eerlijk.

„Het is goed dat je dit bekent,” lachte Fussell. „Maar doen we dat niet allemaal?” Plotseling werd zijn stem weer zakelijk. „Kom, laten we het beest op zijn plaats terugbrengen en verder kijken wat het doen wil. We hebben nu gezien wat het doet als de benen bewegen, maar we moeten ook de krachtbron nog controleren. Dit is het belangrijkste deel van ons werk, dus laten we maar meteen beginnen.”

Ze sjouwden het paard met moeite terug en begonnen elke elektrische en elektronische verbinding te controleren, elke lamp, elk radar-instrument en de kleine, maar krachtige voortstuwer.

Dit werk nam verschillende dagen in beslag. Fussell was al even ongeduldig als de jongens, maar zijn groot verantwoordelijkheidsgevoel liet niet toe, dat enig onderdeel onbeproefd en ongecontroleerd zou blijven.

Op zaterdagavond bevond Kemlo zich met zijn vader en moeder in de gymnastiekzaal toen Fussell binnenkwam, vergezeld door iemand in een ruimtepak. Ze werden onmiddellijk omringd door jongens, die om een handtekening vroegen.

Ze zagen Grayson Hart niet vaak en de aanwezigheid van de beste ruimtepiloot van alle tijden was voldoende om alle activiteiten geruime tijd stil te leggen. Na veel gesoebat stelde Grayson Hart zijn vereerders tevree, maar daarna kwam hij samen met Fussell naar de plaats, waar Kemlo bij zijn ouders zat.

Kemlo’s vader kende Grayson Hart goed.

„We zien je niet vaak hier in de open sectie, Grayson.”

„Danst u vanavond niet, mijnheer Hart?” lachte Kemlo’s moeder. Ze keek naar Kemlo en verduidelijkte:
„Mijnheer Hart is een verwoed danser. Het is een wonder dat ze hem hebben laten gaan!”

„Zo verwonderlijk is dat niet, mevrouw,” glimlachte Grayson Hart. „Ik neem me altijd voor hier vaker te komen, maar telkens komt er weer iets tussen.”

Kemlo keek vol bewondering naar de lange gestalte. Op zijn eigen verzoek was Grayson Hart voorgoed op Satelliet Belt K te werk gesteld. Zijn grootvader was een van de ruimtepioniers geweest, die geholpen had met de bouw van de Belt en Hart voelde zich op de Belt meer thuis dan op Aarde, waar men hem zo vereerde, dat het vaak hinderlijke vormen had aangenomen. Zoals in vroegere eeuwen op Aarde de cowboy met zijn door de zon verweerd gezicht het voorwerp van een soort heldenverering geweest was, zo was ook na de zeekapiteins met hun verre blik de figuur van de ruimtepiloot een idool van jonge en oude mensen geworden. Grayson Hart hoorde bij de eeuw van de ruimte. Hij was lang en slank, met een lenig lichaam en een intelligent, uitdrukkingsvol gezicht. Om hem heen was een soort krans van onzichtbare stilte, een stilte vol verwachting, eigen aan de mannen, die in razende vaart door de onmetelijke ruimte van het universum geijld hadden. Zijn stem was rustig en donker, gemoedelijk van toon. Geruime tijd spraken zij over allerlei minder belangrijke dingen, tot Fussell vertelde, waarom ze naar de open sectie gekomen waren.

„Ik heb weer met de oudste van de technische leiding gesproken,” zei hij. „De oudste is zo voldaan over onze vorderingen, dat hij goed vond dat ik een of twee buitenstaanders in vertrouwen nam. Het zal natuurlijk niet lang meer duren eer iedereen weet wat we de laatste tijd uitgevoerd hebben, maar Kemlo en zijn vrienden en ik stellen het op prijs u beiden als eersten ons geheim te laten zien.”

„Dat is een hele onderscheiding,” glimlachte Kemlo’s vader.

„Dat is het!” beaamde Grayson Hart.

„Ik heb het gevoel dat u als technici - en dan wil ik nog niet over uw ervaring als piloot spreken - ons kunt helpen met de laatste proeven.”

„Laatste proeven!” riep Hart verbaasd. „Het wordt interessant geloof ik. Wat moet er beproefd worden, meneer Fussell?”

„Dat zullen we u graag laten zien,” antwoordde Fussell. Hij wendde zich tot Kemlo en vroeg: „Haal jij de anderen even, Kemlo, en kom dan naar de werkplaats.”

Kemlo rende weg en zocht zijn vrienden op. Onderweg kwam hij Krillie en Krinsetta tegen, samen met Dane en Lesa.

„Waar ga je heen, Kemlo?” vroeg Krillie. „Zijn jullie vandaag klaargekomen in die smerige werkplaats?”

„Bijna. Het duurt niet lang meer. Hallo Dane, hoe gaat het?”

„Best!” antwoordde Dane met een soort spijtige vriendelijkheid.

„Hallo Krin,” zei Kemlo. „Jammer dat ik de vorige keer zo’n haast had.”

„Ja, we zien je niet vaak meer,” zei Krinsetta. „Lesa had nog gehoopt dat ze een keer mee kon met je scooter. Ze denkt, dat het erg leuk moet zijn om eens op de golven van een ruimteschip te hossen.”

„Ik weet het niet zeker,” zei Lesa tegen Kemlo. „Het heeft Dane nogal van streek gemaakt en ik zou er misschien ook niet tegen kunnen.”

„Heeft me helemaal niet van streek gemaakt!” gromde Dane geërgerd.

„Oh ja, je was groen van akeligheid,” zei Krillie.

„Geen sprake van.”

„Wel waar. Jij was er bij, Kemlo?”

„Ik heb er niet op gelet,” antwoordde Kemlo.

„Dat heb je wel!” beschuldigde Krillie.

„Voor mijn part werd ik groen,” zei Dane onverwacht. „Kan ik het soms helpen?”

„Je weet in ieder geval voor een volgende keer wat je te wachten staat, Dane,” zei Kemlo vriendelijk. „Het spijt me, ik moet verder. Ik zoek de groepsleiders. Tot kijk allemaal!”

Hij rende weg en vond eindelijk Kerowski.

„Waar zijn Kullen en Kartin?”

„Ik denk bij hun ouders,” antwoordde Kerowski. „Welke tijding brengt gij, o mijn kapitein?”

„Heel prettige tijding, o mijn slaaf.” Kemlo lachte en sprak op dezelfde wijze als Kerowski. „Mijn vader en Grayson Hart zijn met Fussell in de werkplaats. Wij moeten er ook heen.”

„Ik zal de anderen wel ophalen,” bood Kerowski aan. „We komen dan naar de werkplaats.”

Hij moest wel erg hard gelopen hebben, want toen Kemlo bij de werkplaats kwam, kwamen de anderen er al aan.

„Wat is er aan de hand?” vroeg Kullen opgewonden.

„Is het waar, dat Grayson Hart binnen is?” vroeg Kartin.

„Kijk zelf maar,” antwoordde Kemlo, die op de afgesproken wijze op de deur klopte. Fussell maakte de deur open en liet de jongens binnen. Kerowski, Kartin en Kullen keken wat onwennig naar de gewezen ruimtepiloot, die hen hartelijk groette.

„Hallo, lui,” zei hij nonchalant, „jullie hebben een heel stuk werk gedaan!”

„Kerowski, je bent een kunstenaar,” zei Kemlo’s vader. „Ik feliciteer jullie allemaal met wat je hier tot stand gebracht hebt.”

„De vader van Kemlo en mijnheer Hart zijn de eerste buitenstaanders, die we in vertrouwen nemen, jongens,” legde Fussell uit. „Afgezien van de oudste dan. Ik dacht dat het goed was hun mening eens te horen. Het is mijn plan om maandag de eerste proefvlucht te houden en ik wilde mijnheer Hart vragen of hij het paard op zijn eerste tocht wil testen.”

„Wel eh -,” begon Hart aarzelend. „Ik moet zeggen, dat dit eh - paard een beetje ongewoon voor me is. Ik ben beter thuis in een ruimteschip.”

„Bedoel je de technische kant van dit paard?”

„Ja.”

„Ik heb een en ander nagegaan en ik moet zeggen, dat de theorieën van Fussell kloppen, zodat alles wel in orde zal zijn. Ik zie niet waarom dit paard niet een geschikt ruimte-voertuig zou kunnen zijn. Het zal natuurlijk heel wat langzamer zijn dan de scooters en ik ben een klein beetje bezorgd over de schermstraal-inrichting. Die is volgens mij niet helemaal voldoende.”

„We kunnen de straling sterker maken,” stelde Fussell voor.

Kemlo’s vader knikte. „Dat zal wel gaan, ja.”

„Ik geloof niet dat het wat voor me is,” zei Grayson Hart na een pauze.

„Waarom niet?” vroeg Fussell teleurgesteld.

„Ik geloof niet dat het goed is als ik dit paard buiten de Belt ga testen. Dat moeten jullie zelf doen. Ik kan beter in de controlekamer gaan zitten. Ik geloof niet, dat er veel gevaar aan verbonden is en ik stel voor, dat een van de jongens het paard zal testen.”

Fussell keek verbaasd op en lachte naar de vier jongens, die stil geluisterd hadden.

„Wat vinden jullie er van, jongens?” vroeg hij. „Wie van jullie wil het proberen?”

„Laat hij het maar doen,” zei Kerowski, naar Kemlo wijzend.

„Ja, Kemlo heeft de meeste ervaring met vliegen en zo,” beaamde Kartin.

„En hij heeft het meeste werk aan de krachtbron gedaan,” vulde Kullen aan, „dus hij zal er wel het best mee om kunnen gaan.”

„Ik zou het wel willen,” zei Kemlo, „maar waarom loten we er niet om?”

Er werd nog heel wat over gezegd, maar het kwam toch hier op neer, dat de anderen er geen van allen erg veel voor voelden om als eerste met het paard de Belt te verlaten. Uiteindelijk stemde Kemlo toe, waarna besproken moest worden welke proeven er met het paard genomen moesten worden.

De jongens, die nu het einde van hun werk beleefden, werden opgewonden bij het bespreken van de komende testvlucht. Wekenlang hadden ze al hun tijd, kennis en energie aan het ruimtepaard gegeven zonder er goed over na te denken wat er gebeuren moest wanneer het werk klaar zou zijn. Nu konden ze bijna niet tot maandag wachten tot Fussell kwam om de werkplaats open te maken.

Er was toestemming gegeven, dat een uitgang vlak bij de werkplaats geopend mocht worden om onnodig gesjouw te voorkomen.

Kemlo droeg zijn uniform van kapitein der ruimteverkenners. Op zijn borst had hij een draagbare lichtgewicht-zender en een krachtige ontvanger hangen. Zijn vader had voorgesteld deze apparaten extra mee te nemen voor wanneer de instrumenten, die in het zadel bevestigd waren, onverhoopt zouden weigeren.

Fussell was minstens zo opgewonden als de anderen, maar hij probeerde zijn feeststemming zo goed mogelijk te verbergen. Hij deed nog pedanter dan anders.

„Nu moet het paard naar de uitgang, jongens,” zei hij toen allen in de werkplaats stonden. „Heb je je instructies goed begrepen, Kemlo?”

„Ja mijnheer,” antwoordde Kemlo vormelijk. Hij moest moeite doen om niet te lachen want hij zag hoe de ogen van Fussell van koortsachtige opwinding glansden.

Het stond vast dat Fussell niets liever zou doen dan met een grote sprong op het paard springen en dan de ruimte in suizen. Maar Kemlo sprak zakelijk verder:
„Ik moet tweemaal om de Belt heen cirkelen en dan op verdere instructies wachten.”

„Precies,” zei Fussell. „En onthou goed, Kemlo, geen kunsten - en niet van je koers afwijken!”

„Ik?” vroeg Kemlo zo onschuldig mogelijk.

„Ja, jij, Kemlo!” zei Fussell, die plotseling van vriend weer leraar geworden was. „Ik ken je langer dan vandaag, maar beheers je alsjeblieft en trek er niet als een dolleman tussenuit. Begrepen?”

„Ja meneer.” Gelijk verdween weer de meesterachtige toon die Fussell gebruikt had en hij lachte kwajongensachtig.

„Het zou wel leuk zijn, Kemlo?

„O ja,” gaf Kemlo toe. „Ik vlieg het liefst hard en ver.”
ver.

„Doe het toch maar niet deze keer!”

„Zullen we het paard maar eens in beweging brengen?” vroeg Kemlo ijverig.

„Ja, natuurlijk. Brengen jullie ons beest maar naar de uitgangssluis, terwijl ik de controlekamer vertel dat het bijna gebeuren gaat.”

De vier jongens sleepten het paard van zijn verhoging en na heel wat gezucht en gesteun met het onhandelbare beest kwamen ze bij de helling van het enkel spoor.

„Laten we maar op Fussy wachten,” zei Kullen, die zijn bezweet voorhoofd afveegde. „We hebben zijn hulp hard nodig om het beest hier verder vooruit te krijgen.”

De helling was een heuveltje van een soort plastic, dat over de tunnel van het enkelspoor heen naar een uitgangssluis voerde. Fussell kwam al gauw, nog opgewondener dan eerst.

„Waar wachten jullie op?” vroeg hij. „Ga toch verder. De controle zit te wachten. Ze denken dat we er al haast zijn!”

„U moet ons helpen, meneer,” zei Kullen.

„De spierballen van een sterke man zijn meer dan ooit nodig,” bralde Kerowski. „Anders zullen uw menselijke dienaren het loodje leggen, mijnheer!”

„Kerowski, je bent niet wijs,” zei Fussell. „Jij praat als een woordenboek.”

„Dat is een groots compliment,” glunderde Kerowski.

„Zullen we weer eens tillen?”

„Vooruit maar,” zei Fussell met tintelende ogen. Met inspanning van al hun krachten brachten ze het paard over de glooiing heen, waarna het betrekkelijk eenvoudig werd de uitgang te bereiken. Hier riep Fussell de controle weer op en vertelde, dat ze de sluis gingen openen. Hij drukte op de nodige knoppen en schoof aan handels en grendels terwijl allen ongeduldig wachtten tot de zware deuren open gingen. Na de tweede deur zagen ze plotseling de glanzende blauwe ruimte, die hun een uitdaging scheen toe te schreeuwen.

Kemlo klom in het zadel, klemde zijn benen stevig om de romp van het paard en zette het contactschakelaartje om.

„Klaar voor de start, meneer,” zei hij tegen Fussell.

De leraar ging naar een der beeldzenders en zei tegen Grayson Hart, dat het ruimtepaard klaar stond voor de eerste proefvlucht.

„Vooruit maar,” zei Grayson Hart. „Ga om de Belt heen, Kemlo, tegen de richting van de wijzers van de klok.”

„In orde, meneer,” zei Kemlo. Hij keek nog eens naar zijn vrienden en naar Fussell. Toen glimlachte hij en zei:
„Daar gaan we dan!”

Hij verzette een handeltje waardoor de uraniumkorrels onmiddellijk actief werden. Het duurde maar even en toen gloeide er een groen lichtje op, het teken dat er voldoende vermogen vrijgemaakt was.

Met een sissend geluid kwam het paard los van de vaste grond van de Belt en vloog voor de eerste maal de ruimte in. Kemlo kon het dier gemakkelijk doen draaien tot hij evenwijdig met het wiel van de Belt vloog, waarna hij de snelheid verhoogde.

Kemlo had al vele duizenden mijlen in scooters door de ruimte gesuisd, en hoewel de snelheid van het paard aanzienlijk veel minder was, had hij zich nog nooit zo opgewonden gevoeld als nu. Het paard bewoog zich tamelijk snel voort. Het stijgmechanisme stond al stil en nu werd het dier in voorwaartse richting aangedreven.

Kemlo zette het knopje om, dat de bewegingen van de poten en het lichaam in werking moest zetten en gelijk moest hij zich aan de verhoogde zadelknop vastgrijpen om niet van de rug van het dier af te vallen. Het paard danste voor- en achterover en de benen strekten zich en kromden dan weer zoals bij een paard in gestrekte draf.

Hij was nu één maal om de Belt heengedraaid en gaf verschillende seinen aan de controle door. Iedereen op de Belt wist op dit moment al wat het geheim van Fussell en de jongens was en iedereen, die niet op zijn werk moest zijn, keek op de grote beeldschermen en zag het fantastische beeld van een in de ruimte galopperend paard.

Kemlo zette de stabilisatievinnen uit en nu was de gelijkenis met een gevleugeld paard volkomen.

Hij was nu tweemaal om de Belt heengedraaid en Kemlo voelde zich zo ongelofelijk opgewonden en overmoedig, dat hij plotseling een klein stukje verder de ruimte in wilde gaan.

Maar terwijl hij dat deed zag hij al een deel van het hoofd van Grayson Hart voor zich op het kleine scherm en zijn stem klonk dringend door de luidspreker:
„Kom direct terug, Kemlo, je bent niet wijs! De koers die je nu neemt wordt door meteoren gekruist. Kom terug, Kemlo, draai onmiddellijk om!”