49

Keith praat echt niet met me.

Ik voel een stomp in mijn maag telkens als ik eraan denk. We hebben altijd gepraat en dit maakt me immens verdrietig.

De afgelopen week hebben we nauwelijks meer dan tweehonderd woorden met elkaar gewisseld. Hij komt om de nachtdienst voor zijn rekening te nemen, om de nacht door te brengen met Leo, hoewel elk lid van mijn familie heeft aangeboden dat te doen zodat hij met mij naar huis kan gaan. Altijd weigert hij, zodat hij niet naast me in bed hoeft te liggen. Zijn sms’jes ondertekent hij met ‘Keith’, geen ‘liefs’ meer, geen ‘x’. Misschien zou hij het liefst ‘Ik ken je niet’ intikken. Gisteravond had ik erop gestaan dat ik bij hem bleef, maar hij had gezegd: ‘Nee, ga nu maar naar huis. Jij moet er morgenochtend weer zijn voor Leo,’ en daarna weigerde hij nog iets te zeggen.

Hij is nog steeds kapot van wat ik in zijn gedachten ben geworden: iemand die in staat is haar kind weg te geven. En dat zou hebben gedaan als de wensouders niet van gedachten waren veranderd. Keith gelooft niet dat iemand zoiets kan doen en toch nog met zichzelf kan leven; hij gelooft dat iedere draagmoeder – betaald of niet – in feite de ergste nachtmerrie van iedere wensouder is, omdat ze uiteindelijk zal besluiten om de baby te houden. Dat ik bereid ben geweest om het kind dat Leo werd na negen maanden aan zijn ‘echte’ ouders te geven, heeft hem hevig geschokt. Keith wordt niet graag geschokt. Dat Leo in het ziekenhuis ligt is al erg genoeg, deze onthulling is een schok te veel. Dus heeft hij besloten me te negeren en alleen tegen me te praten wanneer het absoluut noodzakelijk is.

‘Dacht je soms dat ik rustig zou toekijken terwijl het kind van een andere man in je groeit?’ schreeuwde hij al die jaren geleden tegen me. Praten op een normaal volume had ons nergens gebracht;hij was overgegaan op schreeuwen. ‘Ik kan toch moeilijk doen alsof het er niet is terwijl je elke dag dikker wordt? Als we over straat lopen, zou iedereen die naar ons keek denken dat het ons kind was en vragen stellen. En dan? Zouden we dan liegen?’

‘Ik heb je toch gezegd dat het me niet kan schelen wat andere mensen denken? Wat jij denkt is belangrijk, niet wat buitenstaanders ervan vinden.’

‘Ik vind het een slecht idee.’

‘Hoe kan het een slecht idee zijn als ik iets doe waarmee ik iemand gelukkig maak?’

‘Het is niet goed voor je. Je zult er na afloop kapot van zijn.’

‘Je bedoelt dat het niet goed voor jóú zal zijn als ik er na afloop kapot van ben; je hebt gewoon geen zin om me dan te moeten opvangen.’

‘Mag ik me soms geen zorgen maken over hoe dit alles tussen ons zal veranderen? Je zult niet meer mogen drinken, je zult misselijk zijn, zij zullen hier altijd zijn om je te zien. Je lichaam zal veranderen, je zult minder kunnen doen. Ik zal deze baby zien bewegen en we zullen alleen nog maar seks in bepaalde posities kunnen hebben. En aan het eind van de rit zullen we niet eens een baby hebben die dit alles de moeite waard maakt.’

‘Gaat het daarover? Over seks?’

‘Lucks, als jij denkt dat ik met je kan vrijen terwijl je het kind van iemand anders draagt, ken je me niet.’

‘Zo komen we niet verder,’ zei ik. Hij had gelijk, dat viel niet te ontkennen. Ik had niet aan hem gedacht toen ik ermee instemde. Ik had niet gedacht dat het nodig was, maar aangenomen dat hij het zou begrijpen, terwijl ik hem in werkelijkheid vroeg om onze relatie voor het grootste deel van het jaar in de ijskast te zetten en terwijl ik twee mensen vóór hem plaatste. Ik had met hem moeten overleggen of me erop moeten voorbereiden dat ik hem zou verliezen.

‘Laat me de feiten op tafel leggen: als je dit doet, dan…’ Hij stopte omdat hij het niet wilde doen. Niet nu het niet zijn schuld was. Het waren niet zíjn vrienden. Hij was niet met hen opgegroeid, waarom zou hij zijn leven drastisch wijzigen voor mensen voor wie hij geen echte loyaliteit voelde? En waarom zou hij degene moeten zijn die onze relatie beëindigde?

‘Ik zet dit door. Ik hou van je, maar ik zet dit door. Ik zei dat ik het zou doen en ik ga het ook doen. Dus dan is het over tussen ons.’ Ik wilde huilen. Zodra hij weg was, zou ik in tranen uitbarsten.

Heel langzaam nam hij me van top tot teen op, alsof hij elk stukje van mij in zijn geheugen probeerde te prenten. ‘Ik ga mijn spullen pakken.’ Toen hij terugkwam met twee weekendtassen vol met kleren, boeken, cd’s en andere spullen die hij bij mij thuis had liggen, nam hij me weer op. ‘Ik neem me steeds weer voor niet weer wat met je te beginnen,’ zei hij. ‘Want elke keer dat we uit elkaar gaan, doe ik er langer over om over je heen te komen.’

‘Ik ook.’ Ik hoopte dat hij gauw wegging, want ik stond op het punt te gaan huilen. En elke keer dat we het uitmaakten en ik begon te huilen, ging hij me troosten en belandden we in bed, en dan huilde ik na afloop weer.

De eerstvolgende keer dat ik hem zag, was hij me komen opzoeken omdat hij had ontdekt dat ik in East Sussex woonde en hij in West Sussex. Ik vertelde hem meteen dat ik een zoon had. Toen Keith hoorde hoe oud hij was, nam hij aan dat ik had besloten het kind te houden.

‘Praat alsjeblieft tegen me,’ zeg ik later tegen hem. Iedereen is een paar uur geleden vertrokken en sindsdien heb ik Leo voorgelezen en nagedacht hoe ik het weer goed kan maken met Keith. Hij loopt deze week weer in uniform en voor de allereerste keer ben ik geneigd hem naar zijn werk te vragen, zodat hij me uitgebreid zal vertellen waarom hij me niets kan en zál vertellen. Ik wil zijn stem horen, dat hij langer dan een paar seconden woorden tot me richt. Hij is bezig zijn jas uit te trekken, stopt dan en trekt hem weer aan. Opeens ben ik bang dat hij zo weer naar buiten loopt. In plaats daarvan staart hij naar Leo en vraagt: ‘Waarover?’

‘Maakt niet uit. Praat tegen me, hou alsjeblieft op me te negeren.’

Hij draait zich langzaam naar me om en ik zie dat hij niet boos op me is. Hij is verward, onzeker. Hij weet niet wat hij tegen me moet zeggen. Hij zucht met zijn hele lichaam en ik besef ineens weer hoe sterk hij is. Gespierd, lang, rustig, zelfverzekerd, sterk – op zo’n andere manier dan de meeste mannen met wie ik afspraakjes heb gehad. Hij is eerlijk en dat geeft hem kracht. Niets van wat hij zegt is oneerlijk, onwaar of verzonnen, en dat geeft hem iets standvastigs. Dat is waarom hij zo overstuur is: ik heb niet rechtstreeks tegen hem gelogen, maar als ik in staat blijk te zijn om de héle waarheid voor hem te verzwijgen, weet hij niet meer wie ik ben.

Dat is waarom hij niet meer met me praat: hij heeft geprobeerd uit te zoeken waarover ik nog meer niet helemaal eerlijk ben geweest. Hij knikt met zijn hoofd naar de deur. ‘Buiten.’

Hij wil dit niet in Leo’s bijzijn doen. Wat niet, zeggen dat het over is? In de brede, felverlichte gang voor Leo’s ziekenhuiskamer leun ik tegen de muur ertegenover zodat ik naar binnen kan kijken door de open deur, zijn bed en hem in zicht heb. Maar Keith buigt zich over me heen en steunt met een hand op de muur boven mijn hoofd. Zijn lichaam schermt me af van wie ook maar nadert. Mannen doen dat in discotheken en kroegen met vrouwen om hun territorium af te bakenen, om te laten zien dat een bepaalde vrouw van hen is.

‘Ik ben er nog steeds niet achter of ik een slecht iemand ben omdat ik een probleem heb met wat jij van plan was,’ zegt hij.

‘Natuurlijk niet. Het is iets wat ik móést doen,’ antwoord ik. ‘Niet iedereen zou het kunnen.’

‘Maar het was Leo. Hoe had je hem kunnen zien opgroeien bij iemand anders terwijl je wist dat hij van jou was?’

Ik haal mijn schouders op. ‘Ik weet het niet. Ik had het gewoon gedaan.’

‘Je had je eigen hart gebroken om twee andere mensen gelukkig te maken,’ zegt hij. ‘Maar een kind van ons samen wil je niet, wat moet ik daar nu van denken? Wat moet ik in vredesnaam tegen je zeggen?’

‘Ik wil wel een kind van ons samen,’ protesteer ik.

‘Als ik hier nu ter plekke met je zou willen vrijen, zou je in paniek raken. En je zou er alles aan doen om het te voorkomen.’

Mijn hart gaat als een razende tekeer, het gebonk weergalmt in mijn oren, ik ben ervan overtuigd dat hij het kan horen, kan voelen omdat hij zo dicht bij me staat, en dat hij dan zal weten dat ik bang ben om nog een kind te krijgen.

‘Zie ik het verkeerd? Want we weten allebei dat dit lang voordat Leo ziek werd is begonnen.’

Nu hij weet wat er echt is gebeurd, dat ik door mijn zwangerschap mijn beste vriend heb verloren, zou ik de angst die ik heb kunnen uitleggen. Ik weet dat het irrationeel is, ik weet dat ik die angst uiteindelijk zal kunnen overwinnen, maar op dit moment niet. En ik kan het Keith niet uitleggen omdat hij het niet zal begrijpen. Hij zal denken dat ik belachelijk doe, en ik zou het niet kunnen verdragen dat ik mijn angsten aan iemand onthul die ze vervolgens wegwuift.

‘Ik wil wel kinderen met je, maar ik ben er nog niet klaar voor.’

‘Wanneer wel, Lucks? Je bent zevenendertig, ik ben zesenveertig, het klokje tikt.’

Ik kijk in zijn ogen, diep en donker, bijna zwart. Toen we elkaar voor het eerst zagen en ik smoorverliefd op hem werd, vergat ik altijd wat ik zei als ik in die ogen keek. Ik moest mijn ogen van hem afwenden om een einde te maken aan de wartaal die ik sprak.

‘Ik weet niet wanneer ik er klaar voor ben,’ zeg ik. ‘Maar ik wil het wel. Dat beloof ik.’

‘We praten er nog wel een keer over. Als Leo beter is, pakken we het onderwerp weer op, en misschien kun je me dan vertellen waar je zo bang voor bent. Al je angsten, en dan gaan we kijken wat we eraan kunnen doen. Klinkt dat redelijk?’

Ik knik. Ik vergeet soms dat hij weliswaar in het leger heeft gezeten, dat hij bij de politie werkt en dat hij als een typische kerel overkomt, maar dat hij toch van me houdt. En omdat hij van me houdt, probeert hij me te begrijpen. Het is mijn angst die me tegenhoudt met hem te praten. Want zelfs als het irrationeel is wat ik zeg en niet wat hij wil horen, houdt hij al zo lang van me dat hij een manier zal vinden om iets met mijn gevoelens te doen wat voor ons beiden goed voelt. Ik zou hetzelfde voor hem doen. Daar is onze liefde op gebaseerd.

Hij kust me midden op mijn voorhoofd, een heerlijke, ingetogen zegen. Hij kust mijn neus, nog een aanraking van zijn liefde. Hij kust mijn lippen. En meer verlangt hij niet. Hij wil geen seks, verlangt niet dat ik fysiek op dezelfde golflengte zit als hij, en dat is wat ik nu nodig heb. Ik wil gewoon dat hij van me houdt zonder verwachtingen. Zonder te willen dat ik op dezelfde wijze met Leo omga als hij, zonder te willen dat ik een toekomst begin te plannen, zonder te willen dat ik niet in staat was geweest om mijn kind weg te geven. Dit is fantastisch. Op deze manier bij hem zijn is een klein stukje hemel dat we al heel lang niet meer hebben gehad.

We hebben de hemel, en dus is dit het moment waarop de hel losbarst.

In Leo’s kamer beginnen plotseling allerlei apparaten te piepen, de lijnen en getallen op de monitoren beginnen te knipperen. Er komt een verpleegster aangerend, gevolgd door twee artsen en nog een verpleegster. Ik wil me bij hen voegen, naar Leo gaan, maar Keiths sterke hand houdt me tegen. Hij wil dat ik hen hun werk laat doen.

Nog niet, wil ik schreeuwen, maar er komt geen geluid. Nog niet, nog niet, ik ben er nog niet klaar voor.