34

Ik ging rechtop in bed zitten, uitgeput, verzwakt, balancerend tussen uiterste wanhoop en complete euforie.

Om de paar seconden keek ik naar het doorzichtige wiegje naast mijn bed. Naar hem. Hém. Een levend gekir, gewikkeld in een wit dekentje, dat een halve meter van mij verwijderd was. Ik had veel bloed verloren, hadden de artsen me verteld, dus moest ik nog een dag langer blijven. Elke keer dat ik naar hem keek – zijn gezichtje omhoog naar het plafond, zijn verfrommelde oogleden dichtgeknepen, zijn mondje een stukje open, zijn wangetjes een roodachtige kleur mokka – vroeg ik me af wat ik had gedaan.

Had ik de grootste fout van mijn leven gemaakt, bleef ik mezelf afvragen. Had ik moeten doen wat ik van plan was geweest toen ik naar Brighton ging?

Ik keek weg van het kleine jongetje en zag haar staan aan het voeteneinde van mijn bed. Hoewel het bezoekuur al voorbij was en mijn familie net was vertrokken (de arme, zwaar op de proef gestelde verpleegsters hadden tevergeefs geprobeerd slechts twee mensen aan mijn bed toe te staan), was ze teruggekomen. En daar stond ze in haar zwarte overjas, haar blauwe sjaal om haar nek, haar zwarte tas over haar schouder.

Ze weet het, besefte ik. Tante Mer weet het. In gedachten zag ik de blik op haar gezicht toen ze hem voor het eerst zag weer voor me: kortstondige shock die snel was overgegaan in opgetogenheid en verrukking.

‘Toen Malvolio werd geboren, waren zijn wangen vuurrood,’ zei ze terwijl ze naar mijn zoon staarde en aan de hare dacht. ‘En hij had van die dikke krullen. Zo blond.’ Uiterst teder streek ze met haar wijsvinger over de donkere krullen van mijn zoon. ‘Je vader is de dag na zijn geboorte helemaal naar het ziekenhuis gelopen om me op te zoeken aangezien het zondag was en er geen bussen reden. Je moeder wilde ook komen, maar ze was hoogzwanger van jou en kon zich nauwelijks meer bewegen.’

Ze keek van het kleine mannetje naar mij. ‘Hij is prachtig.’

Ik knikte, langzaam, behoedzaam. ‘Je mag hem vasthouden, als je wilt,’ zei ik tegen haar. Ze was de enige van mijn bezoek die hem niet had vastgehouden. ‘Ik tril te erg,’ had ze gezegd. Nu wist ik dat ze het niet had gewild omdat ze zichzelf misschien zou verraden en daarmee mij.

‘Nee, dank je. Ik wil hem niet wakker maken.’ Op haar gezicht, zacht en vriendelijk, verscheen een brede glimlach terwijl ze naar haar kleinzoon keek. ‘Toen Malvolio net geboren was, hoefde je maar iets te lang naar hem te kijken of hij werd wakker.’

‘Deze houdt van slapen,’ zei ik tegen tante Mer.

‘Goed zo,’ zei ze. ‘En ook goed voor jou, natuurlijk.’

‘Ja, goed voor mij.’

‘Ik heb Malvolio verteld dat je baby geboren was en dat ik je vandaag zou opzoeken,’ zei ze. Haar zachtheid was overgegaan in verdriet. ‘Als ik had geweten…’

‘Het is goed, tante Mer. Vertel hem gerust wat je wilt. Ik vind het echt niet erg. En als jij het niet had gedaan, had mama, papa of Cordy het wel gedaan.’

‘Heb je al een naam bedacht?’ vroeg ze.

‘Ja. Maar ik wil hem eerst uitproberen als ik met hem alleen ben voordat ik hem aan iemand vertel?’ Ik bracht het als een vraag zodat ze zich niet beledigd zou voelen.

‘Ik weet nog dat ik Malvolio Malvolio wilde noemen. Iedereen probeerde me om te praten. Maar ik heb altijd geweten dat als ik een zoon zou krijgen, ik hem die naam zou geven.’

‘Omdat het het eerste toneelstuk was waar oom Victor je mee naartoe had genomen,’ zei ik voordat ik er erg in had. Ik had het twintig jaar voor me gehouden.

‘Hoe wist je dat?’ Ze keek verward. Onzeker. Bang. Tante Mer hield er niet van te schrikken. En als ik haar de waarheid vertelde, god mag weten wat het met haar zou doen.

‘Door de jaren heen dacht ik dat het op een of andere manier betekenis moest hebben gehad. Het is zo bijzonder.’

‘In tijden als deze mis ik Victor het meest,’ zei ze met een droevige glimlach. ‘Hij zou er graag bij geweest zijn. Het lijkt misschien niet belangrijk, maar hij vond het heel erg dat hij Malvolio’s geboorte had gemist. Toen Victoria geboren werd, was hij er wel bij, maar dat maakte het nog niet goed. Hij had het moment gemist waarop zijn eerstgeborene ter wereld kwam. Dat heeft zwaar op hem gedrukt, dat weet ik zeker.’ Haar grijns werd groter. ‘En hij had er anders natuurlijk een stokje voor kunnen steken dat ik onze zoon Malvolio noemde.’

Ik lachte.

Veel mensen – onder wie Mal – konden niet geloven dat oom Victor van tante Mer had gehouden, maar ik wel. Tante Mer ook. Maar misschien was dat wel omdat tante Mer en ik altijd van die hopeloos romantische types waren geweest. We geloofden in de oneindige, verlossende kracht van de liefde.

Oom Victor had voor haar in de bak gezeten. We waren nog niet eens geboren toen hij naar de gevangenis ging. Ons was verteld dat hij fraude had gepleegd, maar jaren later kwamen we erachter dat hij voor iets veel ernstigers zat: het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met de bedoeling te doden. De persoon had tante Mer gestoord genoemd en had gezegd dat ze opgesloten moest worden in plaats van een kind op de wereld te zetten. Oom Victor was door het lint gegaan. Diverse getuigen verklaarden dat de man in kwestie oom Victor (die een goed karakter had) wekenlang had gesard en per ongeluk de gevoeligste snaar had geraakt. De reden dat oom Victor vast werd gezet, was dat hij geen berouw had getoond. Zijn ‘pleitbezorger’ had tegen hem gezegd dat hij de man en de rechtbank zijn excuses moest aanbieden, de rechter om genade moest smeken en hem verzekeren dat het nooit meer zou gebeuren, al helemaal niet omdat er een baby op komst was. ‘Ik krijg nog liever de doodstraf dan dat ik ongemeend mijn excuses aanbied,’ had oom Victor gezegd. (Ik had mama en papa er jaren later over horen praten.)

Dit had ertoe geleid dat hij vijf jaar moest zitten. Elk jaar was zwaar geweest, had diepe littekens bij hem achtergelaten, zowel aan de binnen- als de buitenkant. Maar hij zou het zo weer doen, want niemand hoorde tegen of over tante Mer te praten alsof ze er niet toe deed.

Hij bleef echter nooit bij haar. Dat was nog het droevigste ervan. Hij hield van haar, maar kon niet omgaan met haar ziekte en moest afstand houden. Voordat hij naar de gevangenis moest, had hij als bouwvakker gewerkt – ons werd aanvankelijk verteld dat hij ergens anders werkte, maar toen de geruchten dat weerlegden, vertelden ze ons dat hij voor fraude zat en dat we niet moesten luisteren naar wat anderen zeiden – en toen hij vrijkwam, besloot hij te vertrekken om werk te zoeken. Iedereen in de buurt wist wat hij had gedaan en weigerde hem in te huren, dus reisde hij door het land op zoek naar werk. Hij stuurde geld naar huis en kwam zo nu en dan langs – meestal tijdens de rustiger wintermaanden – en dan woonde hij bij Mal, tante Mer en Victoria. De winter was in meerdere opzichten rustiger – de donkere luchten, het koude weer en het feit dat de wereld er over het algemeen kaal uitzag, maakten dat tante Mer ook rustiger werd. Ze was in de winter veel gedeprimeerder, een toestand waarmee oom Victor beter kon omgaan.

Hij moest haar nauwlettend in de gaten houden, want de kans dat ze het zou proberen… nam dan toe. Maar daar kon hij mee omgaan. Veel beter dan met de manische perioden. Dan werd ze een compleet ander mens. Nog steeds tante Mer, maar een tante Mer die snel praatte, ongewone dingen deed, bakken met geld uitgaf, als een waanzinnige aan het schoonmaken sloeg, grillige plannen smeedde (zoals midden in de nacht in de tuin naar archeologische vondsten graven), niet sliep, niet at.

Oom Victor hield van tante Mer, dat wist ik zeker, maar hij kon niet langere tijd met haar samenleven. Hij was daar gewoon niet sterk genoeg voor. Fysiek wel, maar emotioneel niet. Ik dacht altijd dat het was omdat hij er niet tegen kon om haar te zien lijden, wetende dat hij er niets aan kon doen. Ik dacht altijd dat hij zichzelf haatte omdat hij haar met zijn liefde niet beter kon maken, haar niet genoeg kon geven om haar gezond en stabiel te houden. Maar ik was een oude romanticus. En zoals ik door de jaren heen had ontdekt, hadden alle relaties hun geheime holten en verborgen plekjes. Niemand kon aan de buitenkant echt zien wat erin begraven lag.

‘Ik kan maar beter gaan, lieverd. Ik heb tegen je ouders gezegd dat ik deze was vergeten.’ Ze graaide in haar tas en haalde haar blauwe wollen handschoenen tevoorschijn. ‘Ik hou niet zo van leugentjes vertellen, maar ik wilde zo graag tegen je zeggen dat hij prachtig is.’

Ik glimlachte naar haar.

‘Echt…’ Haar stem haperde even, een stille snik die ze wist weg te slikken, ‘…prachtig.’

‘Vind je dat ik er juist aan heb gedaan?’ vroeg ik haar voordat ze zich omdraaide. Nu ze een deel wist en waarschijnlijk dacht dat Mal en ik een affaire hadden gehad, moest ik het vragen. Ik was er nog steeds niet zeker van of ik die andere optie niet had moeten doorzetten.

Haar gezicht verzachtte en ze toverde de grootste glimlach tevoorschijn die ik in jaren bij haar had gezien. ‘Absoluut,’ antwoordde ze. ‘Ik zou me de wereld zonder hem niet kunnen voorstellen. Jij?’

Ik keek naar mijn zoon. Mijn zoon. Heilige Vader in de hemel. Míjn zoon.

‘Nee,’ antwoordde ik terwijl er een vloed van beschermende emoties door me heen stroomde. ‘Absoluut niet.’