62 Drie-derde van een geest
River Run, april 1770
‘Ze hebben Stephen Bonnet gevangengenomen.’
Brianna liet de spellendoos op de grond vallen. Ivoren schaakstukken vlogen alle kanten op en rolden onder stoelen en banken. Sprakeloos stond zij Lord John aan te kijken, die zijn glas brandewijn neerzette en haastig naar haar toe kwam.
‘Gaat het wel? Wil je niet even gaan zitten? Het spijt me verschrikkelijk. Ik had niet…’
‘Ja, natuurlijk wel. Nee, ik wil niet op de bank, daar kom ik nooit meer uit.’ Ze wuifde zijn uitgestoken hand weg en liep moeizaam naar de rechte houten stoel bij het raam. Zodra ze zat, wierp ze hem een lange, effen blik toe.
Waar?’vroeg zij.’Hoe?’
Hij hoefde niet te vragen of hij misschien wat wijn of verbrande veren moest laten komen. Ze zag er niet naar uit dat ze flauw zou gaan vallen.
Hij trok een stoel naast de hare, maar bedacht zich toen en liep naar de deur van de salon. Hij keek de donkere gang in en zag een van de dienstmeisjes een dutje doen op een krukje bij de trap, beschikbaar voor het geval zij iets nodig hadden. De vrouw keek meteen op toen zij hem hoorde en in de schemering zag hij het wit van haar ogen.
‘Ga maar naar bed,’ zei hij. “Wij hebben vanavond niets meer nodig.’
De slavin knikte en schuifelde weg. Hij zag de opluchting in haar afhangende schouders. Waarschijnlijk was ze al sinds de vroege ochtend wakker en nu was het bijna middernacht. Zelf was hij ook doodmoe, na de lange rit uit Edenton, maar zijn nieuws kon niet wachten. Hij was eerder die avond al gearriveerd, maar dit was de eerste mogelijkheid dat hij Brianna even onder vier ogen kon spreken.
Hij sloot de openslaande deuren en zette er een krukje voor, zodat zij niet gestoord konden worden.
‘Hij is overgebracht naar Cross Creek,’ zei hij terwijl hij naast haar ging zitten. ‘Hoe ze hem te pakken hebben gekregen zou ik niet weten. Hij is beschuldigd van smokkel. Maar zodra ze erachter kwamen wie hij was, zijn daar natuurlijk nog meer aanklachten bij gekomen.’
“Wat heeft hij gesmokkeld?’
‘Thee en brandewijn. Deze keer, tenminste.’ Hij probeerde de stijfheid uit zijn nek te wrijven die veroorzaakt was door uren in het zadel. ‘Ik heb het in Edenton gehoord. Kennelijk is de man heel berucht. Zijn reputatie strekt zich uit van Charleston tot aan Jamestown.’
Hij keek haar aan. Zij zag bleek, maar niet onrustbarend. ‘Hij is veroordeeld,’ zei hij op zachte toon. ‘Hij wordt volgende week opgehangen, in Wilmington. Ik dacht dat je dat wel zou willen weten.’
Zij slaakte een diepe zucht, maar zei niets.
Hij keek nog eens goed. Hij wilde niet gaan zitten staren, maar stond versteld van haar omvang. Lieve God, ze was reusachtig! In de twee maanden sinds hun verloving was ze minstens twee keer zo dik geworden.
Hij schrok toen één kant van de enorme buik opeens uitpuilde. Misschien had hij het haar toch beter niet kunnen vertellen. Als de schok van het nieuws de bevalling vroegtijdig op gang zou brengen, zou hij het zichzelf nooit vergeven. En Jamie zou het hem ook nooit vergeven.
Met een diepe, geconcentreerde rimpel in haar voorhoofd staarde zij voor zich uit. Zo had hij hoogzwangere fokmerries ook wel zien kijken. Volledig in zichzelf gekeerd. Het was een vergissing geweest om de slavin weg te sturen. Hij wilde al opstaan om hulp te gaan halen, maar de beweging haalde haar uit haar trance.
‘Bedankt,’ zei ze.
De frons was er nog, maar ze had niet meer zo’n afwezige blik in haar ogen. Ze keek met haar verontrustend blauwe ogen — des te verontrustender omdat ze hem zo vertrouwd waren — recht in de zijne.
‘Wanneer gaan ze hem ophangen?’ Ze boog zich een beetje naar voren en drukte haar hand tegen haar zij. In reactie op die druk ging er meteen een nieuwe rimpeling door haar buik.
Hij keek met een ongemakkelijke blik naar haar buik. ‘Volgende week vrijdag.’
‘Is hij al in Wilmington?’
Enigszins gerustgesteld door haar kalme manier van doen, pakte hij zijn glas weer op. Hij nam een slokje en schudde zijn hoofd terwijl de drank een heerlijke warmte door zijn borst verspreidde. ‘Nee. Hij is nog hier. Hij hoeft niet meer voor de rechter te komen, omdat hij al eens veroordeeld is.’
Wanneer brengen ze hem dan over naar Wilmington, voor de executie?’
‘Ik heb geen idee.’
De afstandelijke blik was weer terug. Ditmaal herkende hij het echter voor wat het was — dit was geen moederlijke afwezigheid. Dit was pure berekening.
‘Ik wil hem zien.’
Hij dronk zijn glas leeg. ‘Nee,’ zei hij op besliste toon terwijl hij het glas neerzette. ‘Zelfs als je in jouw toestand de reis naar Wilmington zou kunnen maken — en dat kan je absoluut niet,’ voegde hij er, met een zijdelingse blik op haar vervaarlijke buik, aan toe, ‘kan het bijwonen van een executie een hele slechte invloed hebben op het kind. Nee, ik begrijp je gevoelens volkomen, maar…’
‘Jij weet helemaal niet wat mijn gevoelens zijn.’ Ze sprak heel rustig, maar met absolute overtuiging.
Hij staarde haar een ogenblik aan, en stond toen op om de karaf te pakken.
Zij keek hoe hij de amberkleurige vloeistof in zijn glas schonk en wachtte tot hij het had opgepakt.
‘Ik wil hem niet zien sterven,’ zei ze.
‘Godzijdank,’ mompelde hij en nam een flinke slok brandewijn.
‘Ik wil met hem praten.’
De slok schoot in zijn verkeerde keelgat en hij verslikte zich, zodat de brandewijn over de ruches van zijn kanten kraag droop.
‘Misschien kun je beter even gaan zitten,’ zei ze. ‘Je ziet er niet zo best uit.’
‘Ik zou niet weten waarom.’ Toch ging hij zitten en pakte een zakdoek om zijn mond af te vegen.
‘Ik weet al wat je wilt gaan zeggen,’ zei Ze op vastberaden toon, ‘dus je kunt je de moeite besparen. Kan jij het voor me regelen dat ik hem kan spreken voordat ze hem naar Wilmington brengen? En voordat je zegt: Nee, geen sprake van, moet je je eerst maar eens afvragen wat ik doe als je dat werkelijk zegt.’
Hoewel hij zijn mond al open had om ‘Nee, geen sprake van’ te zeggen, Hapte Lord John hem toch maar weer dicht en bleef even zwijgend naar haar zitten kijken.
‘Je bent toch hopelijk niet van plan om opnieuw met allerlei dreigementen aan te komen, is het wel?’ zei hij op nonchalante toon. Want als dat het geval is…’
‘Natuurlijk niet.’ Ze had het fatsoen om een kleur te krijgen.
‘Goed, dan moet ik eerlijk zeggen dat ik niet inzie wat jij…’
‘Ik zal mijn tante vertellen dat mijn baby van Stephen Bonnet is. En ik zal het Farquard Campbell vertellen. En Gerald Forbes. En rechter Alderdyce. En daarna ga ik naar het garnizoenshoofdkwartier — want ik neem aan dat hij daar is — en vertel ik het tegen sergeant Murchison. En als hij me niet binnenlaat, ga ik naar meneer Campbell en laat ik hem een briefje schrijven dat ze me erin moeten laten. Ik heb het recht hem te bezoeken.’
Hij vernauwde zijn ogen tot spleetjes, maar zag wel dat het geen loos dreigement was. Ze zat zo roerloos en standvastig als een marmeren standbeeld en was al net zo ongevoelig voor zijn argumenten.
‘Vind je het niet erg dat je dan een geweldig schandaal zou creëren?’ Het was een retorische vraag. Hij had alleen even tijd nodig om na te denken.
‘Nee,’ zei ze kalm. Wat heb ik te verliezen?’ Ze trok een ironische wenkbrauw op. ‘Je zou natuurlijk wel onze verloving moeten verbreken. Maar als de hele streek weet wie de vader van de baby is, heeft dat vermoedelijk hetzelfde effect als de verloving en zal geen man meer met me willen trouwen.’
‘Maar je reputatie…’ begon hij, in de wetenschap dat het hopeloos was.
‘Die is toch al niet om over naar huis te schrijven. Hoe dan ook, tante Jocasta zal me heus niet op straat zetten, alleen maar omdat ik een schandaal heb veroorzaakt. Ik zal niet omkomen van de honger en de baby ook niet. En ik moet eerlijk zeggen dat het me worst zal wezen of de dames MacNeill nog wel met me zullen willen omgaan of niet.’
Hij nam opnieuw een slok uit zijn glas, maar wel iets voorzichtiger ditmaal, en hield haar intussen goed in de gaten, met het oog op nieuwe shockerende uitlatingen. Hij was benieuwd wat er tussen haar en haar vader was voorgevallen — maar niet roekeloos genoeg om het te vragen. In plaats daarvan zette hij zijn glas neer en vroeg: Waarom?’
Waarom?’
Waarom wil je met Stephen Bonnet praten? Je zegt dat ik niet weet wat jouw gevoelens zijn en dat is natuurlijk zo.’ Er klonk een zekere wrangheid in zijn stem. ‘Maar wat je gevoelens ook zijn, ze moeten wel heel dringend zijn, als je bereid bent om zulke drastische stappen te ondernemen.’
Er verscheen een glimlachje op haar lippen. Wat praat je toch mooi.’
‘Ik voel me bijzonder gevleid. Maar als je misschien antwoord zou willen geven op mijn vraag…’
Zij zuchtte diep genoeg om het vlammetje van de kaars te laten flakkeren. Toen stond ze moeizaam op en pakte de zoom van haar japon. Kennelijk had zij er een zakje in laten naaien, want zij haalde er een klein stukje opgevouwen papier uit dat smoezelig was van het vele lezen.
‘Lees maar,’ zei ze terwijl ze het aan hem gaf. Toen draaide zij zich om en liep naar de andere kant van de kamer, waar haar verf en haar ezel in een hoekje bij de haard stonden.
De zwarte letters bezorgden hem meteen een schok van herkenning. Hij had Jamie Frasers handschrift slechts éénmaal eerder gezien, maar dat was genoeg geweest. Het was heel opvallend.
Dochter,
Ik weet niet of ik je ooit terug zal zien. Het is mijn innige hoop dat dit wel degelijk het geval zal zijn, en dat het weer helemaal goed komt tussen ons, maar dat rust in de hand van de Heer. Ik schrijf je nu voor het geval Hij een andere afloop in gedachten heeft. Je hebt me eens gevraagd of je mocht doden uit wraak voor het grote Onrecht wat jou is aangedaan. Ik wil je zeggen dat je dat niet mag doen. Terwille van je Ziel en je eigen Leven, moet je proberen te vergeven. Vrijheid wordt moeizaam verworven, maar kan nooit het resultaat zijn van Moord.
Wees niet bang dat hij zijn Straf zal ontlopen. Een man als hij draagt het zaad van zijn eigen Vernietiging met zich mee. Als hij niet sterft door mijn Hand, zal het wel door de hand van een ander gebeuren. Maar het mag niet jouw Hand zijn die hem neerslaat. Luister naar mij, terwille van de Liefde die ik voor je koester.
Onder de tekst van de brief had hij geschreven Je zeer toegenegen en liefhebbende vader, James Fraser. Dit had hij vervolgens echter weer doorgekrast en daaronder had hij heel eenvoudig geschreven: Da.
‘Ik heb nooit afscheid van hem genomen.’
Lord John keek verschrikt op. Zij stond met haar rug naar hem toe en keek naar het half afgemaakte landschap op de ezel alsof het een raam was.
Hij ging naast haar staan. Het vuur in de haard was bijna uit en het begon koud te worden in de kamer. Met haar handen onder haar ellebogen tegen de kou, draaide zij zich naar hem om. ‘Ik wil vrij zijn,’ zei ze zacht. ‘Of Roger nu terugkomt of niet. Wat er ook gebeurt.’
Het kind was onrustig. Hij zag het trappen en draaien onder haar gekruiste armen, als een kat in een zak. Hij had het koud en werd overvallen door een akelig voorgevoel.
‘Weet je zeker dat je Bonnet wilt zien?’
Ze schonk hem een van haar lange, trieste blikken. ‘Da zegt dat ik een manier moet zien te vinden om hem te kunnen vergeven. Dat probeer ik al sinds zij weg zijn, maar het lukt me gewoon niet. Misschien kan ik het als ik hem zie. Ik moet het proberen.’
‘Goed dan.’ Hij zuchtte gelaten. Hij zag iets oplichten in haar ogen en probeerde terug te glimlachen.
‘Doe je het?’
‘Ja. God mag weten hoe, maar ik doe het.’
Hij blies de kaarsen uit, op één na, die hen bij moest lichten wanneer ze naar bed gingen. Hij gaf haar een arm en samen liepen ze de verlaten gang door. De stilte gaf hun een vredig gevoel. Onder aan de trap bleef hij staan om haar voor te laten gaan.
‘Brianna.’
Op de trede boven hem draaide zij zich vragend naar hem om.
Hij aarzelde en wist niet precies hoe hij haar datgene moest vragen wat hij opeens zo verschrikkelijk graag wilde. Hij stak zijn hand uit.
‘Mag ik…?’
Zonder iets te zeggen pakte ze zijn hand en drukte hem tegen haar buik. Die voelde warm en hard aan. Zo bleven ze een ogenblik doodstil staan, met haar hand over de zijne. Toen kwam het, een klein, hard duwtje tegen zijn hand dat hem een huivering bezorgde die hij voelde tot in het diepst van zijn hart.
‘Lieve God,’ zei hij in stille verrukking. ‘Hij is echt.’
Haar ogen keken hem geamuseerd aan. ‘Ja,’ zei ze, ‘dat weet ik.’
Het was al lang donker toen zij bij het garnizoenshoofdkwartier arriveerden. Het was een klein, weinig indrukwekkend gebouwtje dat iel afstak tegen het grote pakhuis erachter, en Brianna wierp er een achterdochtige blik op.
‘Houden ze hem hier vast?’ Haar handen waren koud, ondanks het feit dat ze ze onder haar mantel hield.
‘Nee.’ Lord John keek om zich heen terwijl hij de paarden vastbond. Er brandde een lichtje achter het raam, maar de kleine voortuin was verlaten, evenals de smalle, stille straat. Er waren geen huizen of winkels in de buurt en de arbeiders uit het pakhuis waren al lang naar huis.
Hij stak zijn armen in de lucht om haar omlaag te helpen. Van een wagen stappen was gemakkelijker dan uit een rijtuig, maar niettemin geen geringe klus.
‘Hij zit in de kelder onder het pakhuis,’ zei hij tegen haar. ‘Ik heb de dienstdoende schildwacht omgekocht om ons binnen te laten.’
‘Niet ons’ zei zij, net zo zachtjes als hij, maar niet minder vastberaden. ‘Ik. Ik wil alleen met hem zijn.’
Ze zag dat hij zijn lippen stijf op elkaar drukte, maar tenslotte ontspande hij zich en knikte. ‘Soldaat Hodgepile heeft mij ervan verzekerd dat hij geboeid is, anders zou ik het nooit goed vinden.’ Hij haalde, half geërgerd, zijn schouders op en gaf haar een arm om haar over de omgewoelde grond te leiden.
‘Hodgepile?’
‘Soldaat Arvin Hodgepile. Hoezo? Ken je hem?’
Zij schudde haar hoofd en hield met haar vrije hand haar rokken een beetje omhoog. ‘Nee. Ik ken de naam ergens van, maar…’
De deur van het gebouw ging open en het licht viel naar buiten.
‘Bent u dat, milord?’ Een soldaat keek argwanend naar buiten. Hodgepile was tenger, met een smal gezicht en stramme ledematen, als van een marionet. Hij keek verschrikt op toen hij haar zag.
‘O! Ik wist niet dat…’
‘Dat hoeft ook niet.’ Lord Johns stem klonk koel. ‘Als je ons misschien even wilt voorgaan?’
Met een angstige blik op Brianna’s omvangrijke gestalte pakte de soldaat een lantaarn en bracht hen naar een klein zij deurtje dat toegang gaf tot het pakhuis.
Hodgepile was niet alleen tenger, maar ook klein, maar ter compensatie liep hij rechter dan normaal. Hij loopt met een bezemsteel in zijn reet. Ja., dacht ze terwijl ze keek hoe hij voor hen uitliep. Dit moest de man zijn die Ronnie Sinclair aan haar moeder had beschreven. Hoeveel Hodgepiles konden er per slot van rekening zijn? Misschien kon ze na afloop nog even met hem praten.
Er kwam een abrupt eind aan haar gedachten toen Hodgepile de deur van het pakhuis opende.
De aprilavond was koel en fris, maar hierbinnen stonk het naar pek en terpentijn. Brianna kreeg het benauwd. Ze kon de piepkleine moleculen van de hars die door de lucht zweefden en aan haar huid bleven plakken bijna voelen. De plotselinge illusie gevangen te zitten in een blok stollend arnber was zo benauwend dat zij snel begon te lopen en Lord John bijna meesleepte.
Het pakhuis stond bijna helemaal vol. In de verste schaduwen stonden vaten pek, waaruit hier en daar wat van de kleverige zwarte vloeistof sijpelde, terwijl houten rekken bij de grote openslaande deuren waren volgeladen met vaten brandewijn en rum, klaar om via de helling op de kade gerold te worden en vervolgens op de sloepen, die lagen te wachten op de rivier.
Soldaat Hodgepile’s schaduw werd afwisselend groot en klein terwijl hij tussen de hoog opgestapelde vaten en kratten door liep, zijn voetstappen gedempt door de dikke laag zaagsel op de vloer.
‘… moeten goed uitkijken voor brand…’ Zij hoorde zijn hoge stem en zag zijn marionettenschaduw met een dunne, bleke hand wuiven. ‘Past u wel op waar u de lantaarn neerzet. Hoewel het beneden niet zo gevaarlijk is…’
Het pakhuis was gedeeltelijk boven de rivier gebouwd, om het laden te vergemakkelijken, en het voorste gedeelte van de vloer was van hout. De achterkant van het gebouw had een stenen vloer. Brianna hoorde de echo van hun voetstappen veranderen toen zij de grens passeerden. Hodgepile bleef staan bij een luik in de stenen vloer.
‘Blijft u niet te lang, milord?’
‘Niet langer dan nodig is,’ antwoordde Lord John uit de hoogte. Hij pakte de lantaarn en wachtte zwijgend tot Hodgepile het luik had geopend en had vastgezet. Brianna’s hart ging als een bezetene tekeer. Elke afzonderlijke bonk voelde als een doffe klap tegen haar borst.
Een trap van rode baksteen voerde omlaag in de duisternis. Hodgepile pakte zijn sleutelring en telde ze in het licht van de lantaarn, zodat hij zeker wist dat hij de goede had alvorens naar beneden te gaan. Hij wierp een weifelende blik op Brianna en wenkte hen toen om hem te volgen.
‘Het is maar goed dat ze deze trappen breed genoeg maken voor rumvaten,’ fluisterde ze tegen Lord John terwijl ze, aan zijn arm, treetje voor treetje de trap afdaalde. Ze zag meteen waarom soldaat Hodgepile hier beneden niet zo bang was voor brand. De lucht was zo vochtig dat het haar niet zou hebben verbaasd als er paddestoelen op de muren hadden gegroeid. Ergens klonk het geluid van druppelend water en de lantaarn verlichtte natte muren. Kakkerlakken sloegen in paniek op de vlucht voor het licht en het rook er muf en beschimmeld.
Even moest ze aan de penicillinekwekerij van haar moeder en aan haar moeder zelf denken, en haar keel kneep dicht. Toen waren ze er en kon ze niet meer ontkomen aan het besef van wat zij hier deed.
Hodgepile worstelde met de sleutel en opeens werd zij overspoeld door de paniek die zij de hele dag op afstand had weten te houden. Ze had geen idee wat ze moest zeggen of doen. Wat deed ze hier in vredesnaam?
Lord John gaf een bemoedigend kneepje in haar arm. Toen haalde ze diep adem, bukte zich en ging naar binnen.
Hij zat op een bankje aan de andere kant van de cel en keek naar de deur. Zo te zien had hij wel iemand verwacht — hij had de voetstappen immers horen aankomen — maar haar natuurlijk niet. Hij schrok zichtbaar, en toen het licht over hem heen gleed zag zij zijn groene ogen schitteren.
Ze hoorde een metaalachtig gerinkel. Ze hadden gezegd dat hij geketend was. Die gedachte gaf haar wat moed. Ze pakte de lantaarn van Hodgepile aan en duwde de deur achter zich dicht.
Ze leunde tegen de houten deur en bestudeerde hem zwijgend. Hij leek kleiner dan zij zich herinnerde. Maar dat kon ook komen doordat zij nu zelf zoveel groter was.
‘Weet je wie ik ben?’ Het was een kleine cel, met een laag plafond en geen echo. Haar stem klonk klein, maar helder.
Hij hield zijn hoofd een beetje schuin en dacht na. Zijn ogen gleden langzaam over haar heen. ‘Ik geloof niet dat je me je naam hebt verteld, schatje.’
‘Noem me geen schatje!’ De vlaag van woede overviel haar en ze trachtte zich ertegen te verzetten door achter haar rug haar vuisten te ballen. Als ze hier was gekomen om iemand te vergeven, was dit geen goed begin.
Hij haalde inschikkelijk maar koel zijn schouders op. ‘Zoals je wilt. Nee, ik weet niet wie je bent. Ik herken je gezicht—en nog een paar andere dingen,’ — zijn tanden schitterden tussen zijn blonde baardstoppels — ‘maar je naam ken ik niet. Ik heb evenwel zo’n idee dat je me die nu gaat vertellen, nietwaar?’
‘Je herkent mij dus wel?’
Hij ademde diep in en blies de lucht tussen zijn getuite lippen weer uit terwijl hij haar zorgvuldig opnam. Hij zag er gehavend uit, maar aan zijn zelfverzekerde houding mankeerde niets.
‘O, jazeker.’ Hij keek er een beetje lacherig bij en het liefst was ze naar hem toe gegaan om hem een klap in zijn gezicht te geven. In plaats daarvan haalde ze heel diep adem. Dat was een vergissing — ze kon hem ruiken.
Zonder enige waarschuwing vooraf kwam opeens haar hele maaginhoud naar boven. Ze had geen last gehad van zwangerschapsmisselijkheid, maar zijn lijflucht was te veel voor haar. Ze had nauwelijks tijd om zich om te draaien voordat er een stroom van gal en half verteerd voedsel naar boven kwam en op de natte stenen vloer spetterde.
Ze leunde met haar voorhoofd tegen de muur en liet de koude en warme rillingen over zich heen gaan. Tenslotte veegde ze haar mond af en draaide zich om.
Hij zat nog steeds naar haar te kijken. Zij had de lantaarn op de grond gezet. Hij wierp een gele gloed naar boven en lichtte zijn gezicht op tussen de schaduwen. Hij was net een wild beest dat in zijn hok was vastgeketend. De lichtgroene ogen keken haar argwanend aan.
‘Mijn naam is Brianna Fraser.’
Hij knikte en herhaalde de naam. ‘Brianna Fraser. Nou, dat is een mooie naam.’ Hij glimlachte met opeengeknepen lippen. ‘En?’
‘Mijn ouders zijn James en Claire Fraser. Zij hebben jouw leven gered en jij hebt hen beroofd.’
‘Ja.’
Hij zei het heel nuchter, en zij staarde hem aan. Hij staarde terug.
Ze voelde een overweldigende aandrang om heel hard te gaan lachen, net zo onverwacht als de misselijkheid die haar zo opeens had overvallen. Wat had zij eigenlijk verwacht? Berouw? Excuses? Van een man die zich alles wat hij wilde hebben gewoon toe-eigende?
‘Als je hier bent gekomen in de hoop de edelstenen terug te krijgen, ben ik bang dat je te lang hebt gewacht,’ zei hij beminnelijk. ‘De eerste heb ik verkocht om een schip te kunnen kopen en de andere twee zijn van me gestolen. Misschien vind jij dat rechtvaardigheid. Zelf zou ik het een schrale troost vinden.’
Ze slikte en proefde de smaak van gal. ‘Gestolen. Wanneer?’
Maak je maar niet druk om de man die ze nu in zijn bezit heeft, had Roger gezegd. De kans is groot dat hij ze zelf ook weer van iemand heeft gestolen.
Bonnet ging wat verzitten op het houten bankje en haalde zijn schouders op. ‘Een maand of vier geleden. Hoezo?’
‘Nee, zomaar.’ Het was Roger dus gelukt. Hij had ze — de edelstenen die een veilige thuisreis voor hen beiden hadden kunnen betekenen. Een schrale troost.
‘Ik geloof dat er ook nog een sieraadje bij zat — een ring, nietwaar? Maar die heb je al terug.’ Hij glimlachte zijn tanden bloot.
‘Ik heb ervoor betaald.’ Haar hand ging onwillekeurig naar haar buik, kogelrond en zo hard als een basketbal onder haar mantel.
Hij bleef haar nieuwsgierig aankijken. Wat hebben wij verder dan nog met elkaar te bespreken, schatje?’
Zij haalde opnieuw diep adem — door haar mond ditmaal. ‘Ik heb gehoord dat ze je gaan ophangen.’
‘Dat heb ik ook gehoord.’ Hij schoof wat heen en weer op het bankje. Hij hield zijn hoofd een beetje opzij, om zijn nekspieren te ontspannen, en keek zijdelings naar haar op. ‘Ik kan me niet voorstellen dat je hier uit medelijden bent.’
‘Nee,’ zei ze terwijl ze hem bedachtzaam aankeek. ‘Eerlijk gezegd zal ik heel wat rustiger slapen als ik weet dat je dood bent.’
Hij staarde haar een ogenblik aan en barstte toen in lachen uit. Hij lachte zo hard dat de tranen in zijn ogen sprongen. Hij veegde ze weg, boog zijn hoofd om zijn neus af te vegen aan een opgetrokken schouder en rechtte toen, nog steeds met een lachend gezicht, zijn rug.
‘Wat wil je dan van me?’
Ze deed haar mond open om te antwoorden en opeens leek de schakel tussen hen te verdwijnen. Ze had zich niet verroerd, maar had het gevoel dat ze zojuist over een peilloos diepe kloof was gestapt. Ze stond nu veilig aan de overkant, alleen. Heerlijk alleen. Hij kon niet meer bij haar komen.
‘Niets,’ zei ze met heldere stem. ‘Ik wil helemaal niets van jou. Ik ben gekomen om je iets te geven.’
Ze trok haar mantel open en liet haar handen over haar gezwollen buik glijden. Het kleine bewonertje rekte zich uit en draaide zich om, zijn aanraking een blinde streling van hand en baarmoeder, tegelijk intiem en abstract.
‘Van jou,’ zei ze.
Hij keek naar haar buik en toen naar haar. ‘Er zijn wel vaker hoeren geweest die mij hun gebroed probeerden op te dringen,’ zei hij. Maar hij klonk niet boosaardig en even meende zij een soort verstilling achter de behoedzame blik te zien.
‘Denk je dat ik een hoer ben?’ Het kon haar niets schelen of hij dat dacht, maar eigenlijk betwijfelde ze dat. ‘Ik heb geen enkele reden om te liegen. Zoals ik daarnet al zei, ik wil helemaal niets van je.’
Ze trok haar mantel weer dicht, om zichzelf te bedekken. Toen richtte zij zich op en voelde meteen de zeurende pijn in haar rug wegtrekken. Het was gebeurd. Ze was klaar om weg te gaan.
‘Jij gaat dood,’ zei ze tegen hem, en zij die niet uit medelijden was gekomen, kwam er tot haar verrassing achter dat het gevoel haar toch niet helemaal vreemd was. ‘Als ‘t het sterven wat gemakkelijker voor je maakt om te weten dat je nog iets hebt achtergelaten op deze aarde, dan vind ik dat prima. Maar ik ben nu echt klaar met je.’
Ze draaide zich om om de lantaarn te pakken en zag tot haar verbazing dat de deur half open stond. Ze had amper tijd om boos te worden op Lord John omdat hij haar had afgeluisterd, toen de deur plotseling openvloog.
‘Dat was een mooi toespraakje, mevrouwtje,’ zei sergeant Murchison met kennelijk verstand van zaken. Toen glimlachte hij breed en hield de kolf van zijn geweer ter hoogte van haar buik. ‘Maar ik kan niet zeggen dat ik ook helemaal klaar ben met u.’
Ze deinsde naar achteren en zwaaide in een reflex de lantaarn naar zijn hoofd. Hij dook geschrokken weg. Voordat zij een tweede poging kon wagen, nam iemand haar pols in een ijzeren greep.
‘Christus, dat scheelde niet veel! Je bent heel snel, meisje, maar niet zo snel als de sergeant hier.’ Bonnet pakte haar de lantaarn af en liet haar pols los.
‘Je bent helemaal niet geketend,’ zei ze terwijl ze hem stompzinnig aankeek. Toen drong de ernst van de situatie tot haar door. Ze draaide zich bliksemsnel om en rende naar de deur. Murchison versperde haar de weg met zijn musket, maar niet voordat zij door de deuropening de donkere gang had gezien — en de vage gestalte die daar languit met zijn gezicht op de stenen vloer lag.
‘Je hebt hem vermoord,’ fluisterde zij. Haar lippen waren gevoelloos van de schrik en een angstig voorgevoel overviel haar. ‘O, God, je hebt hem vermoord.’
Wie?’ Bonnet hield de lantaarn omhoog en keek naar het bebloede, blonde haar. Wie is dit in vredesnaam?’
‘Een bemoeial,’ snauwde Murchison. ‘Schiet op, man! We hebben geen tijd te verliezen! Ik heb me al om Hodgepile bekommerd en de lonten branden al.’
Wacht!’ Bonnet keek fronsend van de sergeant naar Brianna.
‘Ik zeg je dat we geen tijd hebben!’ De sergeant hief zijn geweer en controleerde de lading. ‘Maak je geen zorgen. Niemand zal hen vinden.’
Brianna rook de zwavelachtige lucht van het kruit. De sergeant zette het geweer tegen zijn schouder en richtte op haar, maar de ruimte was te klein. Met haar buik in de weg was er gewoon geen ruimte om de lange loop op te tillen.
De sergeant mopperde geërgerd en hief het geweer boven zijn hoofd om haar neer te slaan met de kolf.
Voordat ze er zelf erg in had, had ze met haar ene hand de loop vastgegrepen. Alles leek heel langzaam te gaan. Murchison en Bonnet stonden als bevroren. Zelf voelde zij zich alsof ze van een afstandje stond toe te kijken.
Ze trok het musket uit Murchisons hand alsof het een bezemsteel was, zwaaide ermee boven haar hoofd en liet het met een klap neerkomen. De schok trilde door tot in haar armen en haar lichaam. Haar hele lichaam voelde geladen, net alsof iemand een schakelaar had omgezet en haar onder stroom had gezet.
Ze zag heel duidelijk het stomverbaasde gezicht van de man voor zich terwijl zijn blik, zo langzaam dat zij de verandering zag plaatsvinden, eerst verbijstering uitdrukte, vervolgens puur afgrijzen en tenslotte bewusteloosheid. Ze had zelfs tijd om de levendige kleuren van zijn gezicht te zien. Een paarsrode lip, half opgetrokken in een smalende grijns, die achter een gele tand bleef haken. Piepkleine, vuurrode spikkeltjes die in een sierlijke ronding over zijn slaap liepen, als Japanse waterlelies op een veld van blauw.
Ze was heel rustig, niet meer dan een instrument voor de aloude woestheid die mannen moederschap noemen en waarvan zij de tederheid maar al te vaak ten onrechte aanzien voor zwakte. Zij zag haar eigen handen, de knokkels strak en de pezen gespannen, voelde de kracht in haar benen en rug en ook in haar polsen, armen en schouders, en zwaaide opnieuw, heel langzaam, o zo langzaam, leek het, en toch was de man nog steeds aan het vallen en had hij de vloer nog niet bereikt toen de kolf van het geweer hem opnieuw trof.
Een stem riep haar naam. Heel vaag drong hij door het kristalheldere gezoem dat haar omringde heen.
‘Stop, in godsnaam! Brianna — stop!’
Handen grepen haar schouders vast, schudden haar door elkaar, trokken aan haar. Ze maakte zich los uit de greep en draaide zich, met het geweer in haar handen, om.
‘Raak me niet aan,’ zei ze en hij deinsde naar achteren, met ogen vol verrassing en behoedzaamheid — en misschien een heel klein beetje angst. Angst voor haar? Waarom zou iemand bang voor haar zijn? dacht Ze vaagjes. Hij praatte. Ze zag zijn mond bewegen, maar kon de woorden niet onderscheiden. Het was alleen maar geluid. De elektrische stroom in haar lichaam begon weg te ebben en maakte haar duizelig.
Toen begon de tijd weer normaal te lopen. Haar spieren beefden en leken wel van rubber. Ze zette de kolf van het geweer op de grond om zich in evenwicht te houden.
Wat zei je?’
Er schoot een ongeduldige blik over zijn gezicht. ‘Ik zei dat we geen tijd te verliezen hebben! Hoorde je die man niet zeggen dat de lonten al branden?’
“Welke lonten? Waarom?’ Ze zag hem naar de deur achter haar kijken. Voordat hij iets kon doen, stapte zij achteruit door de deuropening en hief de loop van het geweer. Hij deinsde instinctief achteruit en raakte met de achterkant van zijn benen het bankje. Hij viel achterover en raakte de kettingen die aan de muur hingen. Lege boeien rinkelden tegen de stenen.
Zij begon in een shocktoestand te raken, maar de herinnering aan de elektrische stroom brandde nog steeds door haar ruggengraat en hield haar overeind.
‘Je bent toch niet van plan me te doden, wel?’ Hij probeerde vergeefs te glimlachen. Kon de paniek niet uit zijn ogen houden. Ze had immers gezegd dat ze beter zou slapen wanneer hij dood was.
Vrijheid wordt moeizaam verworven, maar kan nooit het resultaat zijn van Moord. Ze had nu haar moeizaam verworven vrijheid, en was niet van plan die aan hem af te staan.
‘Nee,’ zei ze, en zette het geweer wat steviger tegen haar schouder. ‘Maar als je me nu niet meteen vertelt wat hier in godsnaam gaande is, schiet ik je wel een kogel door je knieën en laat je hier achter!’
Zijn grote lichaam torende boven haar uit en met zijn lichte ogen keek hij haar taxerend aan. Zij blokkeerde de deuropening geheel. Ze zag de twijfel in zijn houding, het aanspannen van zijn schouderspieren toen hij overwoog op haar af te stormen, en ze spande met een luide klik! de haan van het geweer.
Hij stond zo’n anderhalve meter voor de loop. Te ver om het geweer onverwacht uit haar handen te kunnen rukken. Eén beweging van hem, één beweging van haar wijsvinger. Ze kon niet missen en dat wist hij heel goed.
Hij liet zijn schouders hangen. ‘Het pakhuis hierboven ligt vol met kruit en lonten,’ zei hij, snel en gehaast, om maar zo snel mogelijk weg te kunnen. ‘Ik weet niet hoe lang het nog duurt, maar straks vliegt hier alles met een gigantische knal de lucht in. Laat me er in godsnaam door!’
‘Waarom?’ Haar handen voelden zweterig, maar verloren hun greep op het geweer geen seconde. De baby bewoog, een herinnering aan het feit dat zij zelf ook geen seconde te verliezen had. Ze nam zich voor nog één minuut te riskeren om het te weten te komen. Ze móest weten waarom John Grey’s levenloze lichaam hier achter haar lag. ‘Je hebt een goed mens vermoord, en ik wil weten waarom!’
Hij maakte een geërgerd gebaar. ‘Het smokkelen!’ zei hij. “Wij waren partners, de sergeant en ik. Ik bracht hem altijd goedkope smokkelwaar en hij zette er het stempel van de Kroon op. Vervolgens stal hij de kwaliteitsspullen, die ik dan met een vette winst doorverkocht, zodat wij de winst konden delen.’
‘Ga door.’
Hij stond bijna te dansen van ongeduld. ‘Een soldaat — Hodgepile — kreeg iets in de gaten en begon vragen te stellen. Murchison wist niet of hij het al aan iemand had verteld, maar het leek ons niet verstandig om niets te doen en af te wachten, zeker niet toen ik eenmaal gevangen was genomen. De sergeant haalde de laatste drank uit het pakhuis, zette er vaten terpentijn voor in de plaats en plaatste de kruitladingen. De hele boel gaat hier straks de lucht in — niemand zal er iets van merken dat er geen brandewijn is verbrand — geen bewijzen van diefstal. Dat is alles. En laat me nu gaan!’
‘Goed.’ Ze liet het musket een paar centimeter zakken, maar hield de haan nog even gespannen. ‘En hij?’ Ze knikte naar de gevallen sergeant, die wat begon te mummelen.
Hij staarde haar niet-begrijpend aan. Wat bedoel je?’
‘Neem je hem niet mee?’
‘Nee.’ Hij deed een stap opzij, op zoek naar een manier om langs haar heen te glippen. ‘In godsnaam, vrouw, laat me gaan en maak zelf ook dat je wegkomt! Er staat hierboven zesduizend kilo pek en terpentijn op het punt om te ontploffen!’
‘Maar hij leeft nog! We kunnen hem toch niet zomaar achterlaten!’
Bonnet wierp haar een wanhopige blik toe en liep toen in twee stappen de kamer door. Hij bukte zich, rukte de dolk uit de gordel van de sergeant en haalde hem in één keer over zijn vette hals, vlak boven zijn kraag. Een dikke straal bloed doorweekte Bonnets hemd en spoot tegen de muur.
‘Ziezo,’ zei hij terwijl hij zich weer oprichtte. ‘Nu leeft hij niet meer. Laat hem maar liggen.’
Hij liet de dolk vallen, duwde haar opzij en rende de gang op. Ze hoorde zijn rennende voetstappen over de stenen verdwijnen.
Over haar hele lichaam bevend van de shock van actie en reactie, bleef zij even doodstil staan neerkijken op het lichaam van John Grey. Zij werd overmand door verdriet en haar buik werd hard. Ze voelde geen pijn, maar elke vezel van haar baarmoeder werd samengetrokken. Haar buik voelde aan alsof ze een basketbal had ingeslikt. Ze kreeg haast geen lucht en kon zich niet verroeren.
Nee, dacht ze heel duidelijk tegen het kind daarbinnen. Ik heb geen weeën. Ik heb heel beslist, absoluut geen weeën. Ik wil het niet. Blijf zitten. Ik heb nu even geen tijd.
Ze zette twee stappen in de richting van de donkere trap, maar bleef toen staan. Nee, ze moest het zeker weten. Ze draaide zich om en knielde bij John Grey’s lichaam neer. Toen ze hem zoeven had zien liggen had hij er dood uitgezien, en dat was nog steeds het geval. Hij had nog geen vin verroerd.
Zij boog zich naar voren, maar haar buik zat in de weg.
Toen greep ze zijn arm en begon te trekken, in de hoop hem om te kunnen draaien. Voor zo’n kleine, tenger gebouwde man was hij nog behoorlijk zwaar. Zijn lichaam kwam half omhoog en rolde slap naar haar toe. De moed zonk haar in de schoenen toen ze zijn bungelende hoofd, half gesloten ogen en slappe mond zag. Toch legde ze haar hand in zijn hals, wanhopig zoekend naar een polsslag.
Waar zat hij? Ze had het haar moeder zo vaak zien doen in noodgevallen. In de hals vond je hem veel sneller dan in de pols, had zij altijd gezegd. Maar zij vond helemaal niets. Hoe lang was ze hier nu al beneden, wanneer waren die lonten opgebrand?
Ze veegde met een punt van haar mantel over haar klamme gezicht en probeerde na te denken. Ze keek achterom en trachtte de afstand naar de trap in te schatten. Jezus, zou ze dat redden — helemaal in haar eentje? De gedachte in het pakhuis haar hoofd uit het luik te steken, net op het moment dat alles ontplofte — Ze keek nog een keer naar boven, boog zich toen weer over Lord John heen en boog zijn hoofd ver naar achteren. Daar! Ze zag de verdomde slagader onder zijn huid zitten — daar hoorde zijn polsslag te zitten, of toch niet?
Even wist ze niet zeker of ze het echt voelde. Het kon ook het bonken van haar eigen hart zijn. Maar nee, het was… een ander ritme, zwak en onregelmatig. Hij was misschien wel bijna dood, maar nog niet helemaal.
Ze was te bang om een grote opluchting te voelen. Nu moest ze hem hier ook nog weg zien te krijgen. Ze krabbelde overeind en maakte aanstalten hem onder zijn armen te pakken en mee te slepen. Toen bleef ze staan. Opeens drong de herinnering van wat ze een ogenblik geleden had gezien tot haar door.
Ze draaide zich om en waggelde haastig terug naar de cel. Haar blik afwendend van het bebloede lichaam op de grond, pakte ze de lantaarn en nam hem mee naar de gang. Ze hield hem hoog boven haar hoofd, zodat het licht op het lage, stenen plafond scheen. Ja, ze had gelijk!
De stenen vormden pilaren die vanaf de grond omhoog, en langs beide zijden van de gang in bogen naar elkaar toe liepen. Alkoven en kleine ruimtes die als bergplaats dienden. Daarboven bevonden zich echter stevige, dikke balken. Daar bovenop lagen dikke planken — en op die planken lagen de stenen die de vloer van het pakhuis vormden.
De hele boel gaat hier straks de lucht in, had Bonnet gezegd — maar was dat wel zo? Terpentijn brandde en pek ook. Ja, waarschijnlijk zouden de vaten wel ontploffen als ze tijdens het branden onder druk kwamen te staan, maar niet als een bom, nee. Lonten. Lonten, meervoud. Lange lonten, waarschijnlijk, die naar kleine kruitladingen liepen. Dat was het enige echte explosief waarover Murchison beschikte. Er bestonden nog geen hoog-explosieve materialen.
Het kruit zou op verschillende plaatsen ontploffen en de vaten die er in de buurt stonden zouden vlam vatten. Maar de vaten zouden heel langzaam branden. Ze had Sinclair zulke vaten zien maken. De duigen waren een paar centimeter dik en waterdicht. Ze herinnerde zich wat ze had geroken toen ze het pakhuis was binnengekomen. Ja, Murchison had waarschijnlijk een paar vaten geopend om de terpentijn eruit te laten lopen, zodat het beter zou branden.
De vaten zouden dus wel branden, maar niet exploderen — in elk geval niet allemaal tegelijk. Terwijl ze haar berekeningen stond te maken, begon ze iets rustiger adem te halen. Geen bom. Hooguit een serie voetzoekers.
Ze haalde diep adem, zo diep als ze kon, nu Osbert zo in de weg zat. Ze legde haar handen op haar buik en voelde hoe haar bonzende hart langzamer begon te kloppen.
Zelfs als een paar van de vaten zouden exploderen, zou de kracht van de explosie naar buiten en naar boven gericht zijn, door de dunne, houten wanden en het dak. Er zou maar heel weinig kracht naar beneden gericht zijn. Ze stak haar hand omhoog en duwde tegen een balk, die geruststellend stevig aanvoelde. Ze ging, met haar rokken om zich heen, op de grond zitten.
‘Ik denk dat het wel goed komt,’ fluisterde ze, ook al wist ze niet of ze het tegen John had, tegen de baby, of tegen zichzelf.
Een ogenblik lang bleef ze bevend van opluchting zitten, maar toen rolde ze zich moeizaam op haar knieën en begon met onhandige vingers eerste hulp te verlenen.
Ze deed nog steeds verwoede pogingen een strook katoen van haar onderrok te scheuren, toen ze de voetstappen hoorde. Snelle, bijna rennende voetstappen. Ze keek snel naar de trap, maar nee — ze kwamen van de andere kant, achter haar.
Toen ze zich omdraaide, zag ze de gestalte van Stephen Bonnet uit de duisternis opdoemen.
‘Rennen!’ riep hij tegen haar. ‘Goeie God, waarom ben je nog niet weg?’
‘Omdat het hier veilig is,’ zei ze. Ze had het musket naast Grey’s lichaam op de grond gelegd. Ze pakte het op en zette het tegen haar schouder. ‘Ga weg.’
Hij staarde haar met half open mond aan. ‘Veilig? Mens, je bent hartstikke gek! Heb je niet gehoord…’
‘Ik heb je wel gehoord, maar je vergist je. Er komt geen ontploffing. En ook al zou het toch gebeuren, dan is het hier nog steeds veilig.’
‘Dat had je gedacht! Godallemachtig! Zelfs als de kelder niet de lucht in gaat, wat denk je dat er gebeurt wanneer het vuur door de vloer brandt?’
‘Dat kan niet, het is een stenen vloer.’ Ze stak haar kin naar voren en bleef hem strak aankijken.
‘Hier wel — maar aan de voorkant, bij de rivier, is het hout, net als de steigers. De vloer zal verbranden en instorten. En wat denk je dan dat er hier gebeurt, hè? Alsof je er wat aan hebt dat het plafond het houdt, wanneer je hier de moord steekt van de rook!’
Ze voelde een golf van misselijkheid omhoog komen. ‘Is hij dan open? Is de kelder niet afgesloten? Is de andere kant van de gang open?’ Terwijl ze het vroeg, wist ze eigenlijk al dat het zo was — hij was die kant op gerend, in de richting van de rivier, niet naar de trap.
‘Ja! Kom mee!’ Hij sprong naar voren en greep naar haar arm, maar zij ontweek hem en ging met haar rug tegen de muur staan, met de loop van het geweer op zijn borst gericht.
‘Ik ga niet zonder hem.’ Ze likte langs haar droge lippen en knikte naar de vloer.
‘Die man is dood!’
‘Helemaal niet! Til hem op!’
Ze zag een buitengewone mengeling van emoties op Bonnets gezicht. Maar de belangrijkste waren toch wel woede en stomme verbazing.
Til hem op!’ zei ze nogmaals.
Hij stond haar zwijgend aan te staren. Toen ging hij, heel langzaam, door zijn knieën, nam John Grey’s slappe lichaam in zijn armen, zette de punt van zijn schouder in Grey’s buik en tilde hem op.
‘Kom op, dan,’ zei hij en liep zonder om te kijken de duisternis in. Ze aarzelde nog heel even, maar pakte toen de lantaarn op en volgde hem.
Na een meter of vijftien begon ze rook te ruiken. De stenen gang was niet recht. Hij maakte allerlei kronkels en draaien, om de vele aparte ruimtes van de kelder heen. De vloer liep geleidelijk aan af, in de richting van de rivier. Terwijl zij zich een weg baanden langs de wirwar van zijgangen, werd de rooklucht steeds zwaarder en in het licht van de lantaarn kon ze de prikkelende rook om hen heen zien dwarrelen.
Brianna hield haar adem in. Ondanks Grey’s gewicht liep Bonnet snel door. Zij kon hem nauwelijks bijhouden met het zware geweer en de lantaarn in haar handen, maar die wilde ze geen van beide opgeven. Ze voelde haar baarmoeder weer samentrekken.
‘Nog niet, had ik toch gezegd!’ mompelde ze tussen opeengeklemde kaken.
Ze moest even stoppen. Bonnet liep door en verdween een eindje verderop in de mist. Maar kennelijk merkte hij dat het licht van de lantaarn verdween, want ze hoorde hem bulderen: ‘Vrouw! Brianna!’
‘Ik kom al!’ riep zij terug, en haastte zich zo snel als zij kon, waggelend en strompelend, zonder zich ook nog maar enigszins zorgen te maken om haar weinig gracieuze tred. De rook werd steeds dikker en ze hoorde een zacht geknetter, ergens in de verte — boven haar hoofd? Vóór hen?
Ze hijgde zwaar en opeens rook ze water. Vocht en modder, dode bladeren en frisse lucht, die als een mes door de dikke rook heen sneden.
Er scheen een klein beetje licht door de dichte rook, maar het werd al snel lichter, zodat het schijnsel van haar lantaarn helemaal in het niet viel. Toen doemde er een donker vierkant voor haar op. Bonnet draaide zich om, greep haar arm en sleurde haar mee de open lucht in.
Ze realiseerde zich dat ze zich onder de werf bevonden. Vlak voor hen kabbelde het donkere water, waar duizenden lichtjes op dansten. Weerspiegeling. De lichtjes kwamen van boven hen, net als het knetteren van vlammen. Bonnet bleef niet staan en liet haar arm nog niet los. Hij trok haar aan de kant, in het hoge, vochtige gras en de modder van de rivieroever. Even later liet hij haar los, maar zij bleef hem volgen, hijgend, glibberend en glijdend, struikelend over de kletsnatte zomen van haar rokken.
Eindelijk bleef hij staan, in de schaduw van de bomen. Hij bukte zich en liet Grey’s lichaam op de grond glijden. Even bleef hij, zwaar hijgend, staan wachten tot hij weer een beetje op adem was gekomen.
Brianna besefte dat zij de beide mannen duidelijk kon zien. Ze zag elk knopje aan de takken van de boom. Toen ze zich omdraaide leek het pakhuis net een reusachtige lampion. De vlammen lekten door kieren in de houten wanden. De grote deuren stonden op een kier. Terwijl zij stond te kijken drukte een golf gloeiende lucht er één open en begonnen kleine vlammetjes, verraderlijk nietig en vrolijk, over de steiger te kruipen.
Ze voelde een hand op haar schouder, draaide zich om en stond oog in oog met Bonnet.
‘Er ligt een schip op mij te wachten,’ zei hij. ‘Een eindje stroomopwaarts. Ga je met me mee?’
Zij schudde haar hoofd. Ze hield nog steeds het geweer in haar handen, maar had het niet langer nodig. Hij vormde geen bedreiging meer.
Hij ging nog steeds niet weg en stond daar maar op haar neer te kijken, met een kleine frons tussen zijn wenkbrauwen. Zijn gezicht was mager en hol en de vlammen wierpen er donkere schaduwen op. De rivier stond nu ook in brand. Kleine vlammetjes verlichtten het donkere water, waarop een laag terpentijn dreef.
‘Is het waar?’ vroeg hij opeens. Hij legde ongevraagd zijn handen op haar buik. Zijn aanraking veroorzaakte weer zo’n adembenemende, pijnloze samentrekking en er gleed een blik van stomme verbazing over zijn gezicht.
Zij deinsde voor hem terug, trok haar mantel om zich heen en knikte, niet in staat om iets te zeggen.
Hij nam haar kin in zijn hand — misschien om te kijken of zij wel de waarheid sprak? Toen liet hij haar los, stak zijn vinger in zijn mond en begon aan de binnenkant van zijn wang te peuteren. Hij pakte haar hand en legde iets nats en hards in haar palm.
‘Dan is dit voor zijn opvoeding,’ zei hij terwijl hij haar grijnzend aankeek. ‘Zorg goed voor hem, schatje!’
Toen was hij weg en rende met grote stappen langs de waterkant, als een woeste demon afgetekend tegen het flakkerende vlammenschijnsel. De terpentijn die in het water was gestroomd had vlamgevat, en kolkende golven scharlakenrood licht schoten omhoog, als drijvende pilaren van vuur die de waterkant verlichtten alsof het klaarlichte dag was.
Ze tilde het musket op. Vinger aan de trekker. Hij was hooguit twintig meter bij haar vandaan, ze zou hem makkelijk kunnen raken. Niet door jouw hand. Ze liet het geweer zakken en liet hem gaan.
Het pakhuis stond nu echt in lichterlaaie. De hitte sloeg tegen haar wangen en blies haar haar uit haar gezicht.
‘Stroomopwaarts ligt een schip op mij te wachten,’ had hij gezegd. Ze tuurde in de vlammenzee. Het vuur vulde nu bijna de hele rivier, een grote, drijvende olievlek die van de ene oever naar de andere opbloeide in een vurige tuin van ontluikende vlammen. Ze wist zeker dat niets door die oogverblindende muur van licht heen zou kunnen komen.
In haar andere vuist klemde ze nog steeds het voorwerp dat hij haar had gegeven. Toen ze haar hand opende keek ze neer op de vochtige zwarte diamant die in haar palm lag te glinsteren, met facetten waarin het vuur bloedrood opgloeide.