18 Onbetamelijke wellust

Dominee Wakefield was een vriendelijke en oecumenische man geweest, met een grote tolerantie voor alle mogelijke religieuze overtuigingen en altijd bereid doctrines in overweging te nemen die zijn gemeente belachelijk zou hebben gevonden, of misschien zelfs in één woord godslasterlijk.

Het feit dat Roger zijn leven lang was blootgesteld aan het strenge Schotse presbyterianisme en de daarmee samenhangende argwaan voor alles wat ‘rooms’ was, bezorgde hem echter toch een ongemakkelijk gevoel bij het betreden van een katholieke kerk — alsof hij meteen bij de deur zou worden vastgegrepen en onder dwang zou worden gedoopt door zonderling geklede volgelingen van het Ware Kruis.

Er gebeurde echter niets toen hij achter Brianna aan het kleine, stenen gebouw binnenliep. Aan de andere kant van het middenpad zag hij een jongen in een lange, witte jurk staan, maar die was op zijn gemak bezig twee paar grote witte kaarsen aan weerskanten van het altaar aan te steken. Er hing een flauwe, onbekende geur. Roger snuffelde zo onopvallend mogelijk. Wierook?

Naast hem bleef Brianna staan om iets uit haar tas te pakken. Zij haalde er een klein, rond lapje kantachtige stof uit en stak dat met een schuifspeldje vast op haar hoofd.

‘Wat is dat?’ vroeg hij.

‘Ik weet niet hoe je het noemt,’ zei ze. ‘Maar je draagt het in de kerk als je geen hoed of sluier wilt dragen. Het hoeft tegenwoordig niet echt meer, maar ik ben ermee opgegroeid — vroeger mochten vrouwen namelijk niet met onbedekt hoofd een katholieke kerk binnen.’

‘Dat wist ik niet,’ zei hij geïnteresseerd. ‘Waarom niet?’

‘Dat zal wel met de Heilige Paulus te maken hebben,’ zei ze, een kammetje uit haar tas halend om haar haar een beetje te fatsoeneren. ‘Hij vond dat vrouwen hun haar te allen tijde bedekt dienden te houden, om geen voorwerpen van onbetamelijke wellust te worden. De oude chagrijn,’ voegde ze eraan toe terwijl ze de kam weer in haar tas stopte. ‘Mama zei altijd dat hij bang was van vrouwen. Dat hij ze gevaarlijk vond,’ zei ze met een brede grijns.

‘Dat zijn ze ook.’ In een opwelling boog hij zich naar voren en kuste haar, zonder acht te slaan op de blikken van andere kerkgangers.

Ze keek verbaasd, maar ging toch op haar tenen staan om hem een snelle, zachte kus terug te geven. Roger hoorde ergens achter zich een vaag afkeurend ‘Mmphm’, maar schonk er geen aandacht aan.

‘In de kerk, en nog wel op Kerstavond!’ klonk een zacht gefluister achter hen.

‘Ze staan pas in de vestibule, Annie, nog niet in de kerk.’

‘Maar het is nota bene die jongen van de dominee!’

‘Je kent het gezegde, Annie, de kinderen van de schoenlapper lopen op blote voeten. En dat geldt natuurlijk ook voor een domineeszoon die naar de duvel is gegaan. Kom nu maar mee.’

De stemmen verdwenen in de kerk, begeleid door het getik van halfhoge hakken en het zachtere geschuifel van een man. Brianna keek naar hem op en hij zag dat haar mond trilde van ingehouden lachen.

‘Ben jij naar de duvel gegaan?’

Hij glimlachte en legde zijn hand op haar blozende gezicht. Ter ere van het Kerstfeest droeg ze de halsketting van haar grootmoeder en de zoetwaterparels gaven haar huid een zachte glans. ‘Als de duvel me hebben wil.’

Voordat zij iets terug kon zeggen werden zij onderbroken door een koude, nevelige luchtstroom toen de kerkdeur weer werd geopend. •

‘Meneer Wakefield, bent u het?’ Toen hij zich omdraaide, zag hij twee paar heldere, nieuwsgierige ogen stralend naar hem opkijken. Twee bejaarde dames, allebei nog geen één meter vijftig lang, stonden als een stel identieke deurstoppen arm in arm in hun winterjassen terwijl hun grijze haren onder hun vilthoedjes vandaan krulden.

‘Mevrouw McMurdo, mevrouw Hayes! Gelukkig Kerstfeest!’ Hij knikte hen glimlachend toe. Mevrouw McMurdo woonde twee deuren verder dan de pastorie en wandelde elke zondag met haar vriendin mevrouw Hayes naar de kerk. Roger kende hen al zijn hele leven.

‘Bent u overgelopen naar Rome, meneer Wakefield?’ vroeg Chrissie McMurdo. Jessie Hayes giechelde om het grapje van haar vriendin en de rode kersjes op haar hoed wipten op en neer.

‘Voorlopig niet, zei Roger vriendelijk. ‘Ik vergezel alleen een kennisje naar de dienst. U kent juffrouw Randall?’ Hij haalde Brianna naar voren en stelde hen aan elkaar voor, inwendig grijnzend toen de twee oude dametjes haar met onverholen nieuwsgierigheid aankeken. Wat mevrouw MacMurdo en mevrouw Hayes betreft was zijn aanwezigheid hier net zo’n duidelijke verklaring van zijn bedoelingen als wanneer hij een paginagrote advertentie in de krant had laten plaatsen. Jammer dat Brianna zich er niet van bewust was. Of was ze dat wel? Ze glimlachte hem heimelijk toe en hij voelde hoe zij heel even zachtjes in zijn arm kneep.

‘Och, het wierookvat wordt al binnengebracht!’ riep mevrouw Hayes uit toen ze een jongen in een wit gewaad uit het sanctuarium zag komen. ‘Laten we gauw naar binnen gaan, Chrissie, anders hebben we straks geen zitplaats!’

‘Leuk om kennis met je te maken, kindje,’ zei mevrouw McMurdo tegen Brianna, waarbij ze haar hoofd zo ver in haar nek moest leggen dat haar hoedje bijna afviel. Wat een mooi, lang meisje!’ Ze keek olijk naar Roger. ‘Je bent zeker wel blij dat je een jongen hebt gevonden die nog langer is dan jij?’

‘Chrissie!’

‘Ik kom eraan, Jessie, ik kom eraan. Maak je niet druk, we hebben nog tijd zat.’ Nadat ze haar met fazantenveren versierde hoedje had rechtgezet, draaide mevrouw McMurdo zich op haar gemak om en wandelde achter haar vriendin aan.

De bel in de klokkentoren begon weer te luiden en Roger pakte Brianna’s arm. Vlak voor hen zag hij Jessie nog een keer achterom kijken, haar ogen helder van nieuwsgierigheid en een slim glimlachje om haar mond.

Brianna doopte haar vingers in een klein stenen bakje in de muur bij de deur en sloeg een kruisje. Ondanks het roomse ervan, vond Roger dit opeens een eigenaardig vertrouwd gebaar. Jaren geleden, tijdens een wandeling met de dominee, waren zij op een heiligenbron gestuit, die verscholen lag tussen de bomen. Naast de kleine bron stond een platte steen, met een afbeelding erin gekrast die al zo oud was dat hij bijna was weggesleten. Het was niet meer dan een schaduw van een menselijke figuur.

De kleine, donkere poel had iets mysterieus gehad; hij en de dominee hadden er een tijdlang zonder iets te zeggen naar staan kijken. Toen had de dominee zich gebukt, had een handvol water opgeschept en dat stil en plechtig uitgegoten aan de voet van de steen. Daarna had hij een handvol water in zijn gezicht geplensd. En pas toen was hij op zijn knieën bij de bron gaan zitten om van het koude, zoete water te drinken.

Over de gebogen rug van de dominee heen had Roger de gerafelde lapjes stof kunnen zien die aan de takken van de boom waren geknoopt die boven de bron hingen. Beloftes, herinneringen, een gebed, achtergelaten door degenen die dit oude heiligdom nog bezochten.

Hoeveel duizenden jaren lang hadden mensen zichzelf op deze manier gezegend alvorens hun wensen uit te spreken? Roger doopte zijn vingers in het water en raakte er een beetje gegeneerd zijn hoofd en hart mee aan, met iets dat misschien wel een gebed was.

Ze vonden zitplaatsen in de oostelijke dwarsbeuk, waar zij schouder aan schouder zaten met een gezin dat druk fluisterend bezig was al hun spullen en slaperige kinderen een plekje te geven; jassen, handtassen en babyflesjes werden aan elkaar doorgegeven terwijl een klein, astmatisch orgel ergens vlak buiten hun gezichtsveld ‘In Beth’lem is geboren’ speelde.

Op een gegeven moment stopte de muziek. Er viel een verwachtingsvolle stilte en toen barstte het orgel weer los, in een luidruchtige uitvoering van ‘Komt allen tezamen.’

Toen de processie door het middenpad naar voren liep, stond Roger samen met de rest van de gemeente op. Er liepen verscheidene jongens in van die witte jurken tussen, van wie er één met een wierookvat zwaaide, waaruit welriekende rook wolkte. Een ander droeg een boek en een derde een grote crucifix, met een gruwelijke, half naakte gestalte eraan, beschilderd met rode verf waarvan de bloedige echo weerspiegeld werd in het goud-met-rode gewaad van de priester.

Onwillekeurig kreeg Roger toch een licht gevoel van geshockeerde weerzin; de combinatie van heidense pracht en praal en de klanken van het gezongen Latijn stonden heel ver af van wat hij onbewust als gepast beschouwde in een kerk.

Tijdens de mis leken de dingen echter weer wat normaler; er werden passages uit de bijbel voorgelezen, heel vertrouwd, en vervolgens was er de gebruikelijke onderdompeling in de bijna aangename verveling van een preek, waarin de onvermijdelijke kerstboodschap van ‘vrede’, Velbehagen’ en ‘liefde’ kwam bovendrijven, zo zacht en kalm als witte lelies, drijvend op een vijver van woorden.

Tegen de tijd dat de gemeente weer ging staan, was voor Roger het vreemde er helemaal af. Omgeven door de warme, vertrouwde mufheid die kerken nu eenmaal eigen is — een mengeling van vloerwas, vochtige wol, naftadampen en een flauw vleugje van de whisky waarmee sommige kerkgangers zich op de lange dienst hadden voorbereid, merkte hij de zoete, muskusachtige geur van wierook nauwelijks op. Toen hij op een gegeven moment diep inademde, meende hij zelfs de geur van vers gras van Brianna’s haar te kunnen ruiken.

Het glansde in het schemerige licht van de dwarsbeuk, dik en zacht tegen het donkerpaars van haar truitje. Nu de koperachtige schittering enigszins werd gedempt door het schemerlicht, had het de diepe, rossige kleur van de vacht van een edelhert en gaf het hem hetzelfde gevoel van machteloos verlangen als toen hij op een pad in de Highlands eens onverwacht oog in oog had gestaan met zo’n hert — de sterke drang het aan te raken, het wilde dier te aaien en bij zich te houden, dit alles in de wetenschap dat het door de minste of geringste beweging op de vlucht zou slaan.

Je kon van Paulus zeggen wat je wilde, dacht hij, maar wat vrouwenhaar betreft had hij heel goed geweten waarover hij het had. Onbetamelijke wellust? Opeens dacht hij weer aan de kale gang en de damp die van Brianna’s lichaam was opgestegen, de natte slangen van haar haar koud op zijn huid. Hij wendde zijn blik af en trachtte zich te concentreren op wat er bij het altaar gebeurde, waar de priester nu een groot, rond, plat brood omhoog hield terwijl een kleine jongen als een gek met een klokkenspel stond te schudden.

Hij keek haar na toen zij naar voren liep om ter communie te gaan en schrok er zelf van toen hij zich realiseerde dat hij onwillekeurig en zonder woorden zat te bidden. Toen hij de inhoud van zijn gebed besefte, ontspande hij zich een beetje; het was niet het laaghartige ‘Maak dat ik haar krijg’ dat hij had kunnen verwachten. Het was meer een nederig — en meer acceptabel, naar hij hoopte — ‘Laat mij haar waardig zijn, laat mij van haar houden en voor haar zorgen.’ Hij knikte naar het altaar, zag de nieuwsgierige blikken van de man naast hem en rechtte zijn rug en schraapte zijn keel, een beetje gegeneerd, alsof iemand hem zojuist had gestoord in een heel persoonlijk gesprek.

Toen ze terugkwam waren haar ogen heel groot en leek ze heel erg in zichzelf gekeerd, met een kleine, dromerige glimlach om haar brede, mooie mond. Zij knielde en hij volgde haar voorbeeld.

Er lag een tedere blik op haar gezicht, maar het was geen lief gezicht. Het was een streng gezicht, met een rechte neus en volle, rode wenkbrauwen, die je niet zwaar kon noemen, omdat ze zo sierlijk gevormd waren. Haar scherp gesneden kaken en wangen leken wel uit wit marmer gehouwen; het was de mond die van het ene moment op het andere kon veranderen, van zacht en gul tot de mond van een middeleeuwse abdis, de lippen verzegeld in een kil, stenen celibaat

Toen een harde, Schotse stem naast hem opeens ‘Het daget in het oosten’ begon te bulderen, kwam hij met een schok weer bij zijn positieven, net op tijd om te zien hoe de priester terugliep door het gangpad, omringd door zijn acolieten, in wolken van triomfantelijke rook.

‘O, dennenboom, o, dennenboom, wat zijn uw kaarsjes wonderschoon,’ zong Brianna zachtjes, toen zij langs de rivier liepen. ‘Eerst heb je in het bos gestaan, nu ben je in de fik gegaan — je hebt het gas toch wel uitgedaan, hè?’

‘Natuurlijk,’ verzekerde hij haar. ‘Maak je geen zorgen; met dat fornuis en die geiser is het zo’n wonder dat de pastorie al niet jaren geleden in vlammen is opgegaan dat het een bewijs moet zijn van goddelijke bescherming.’

Zij lachte. ‘Geloven presbyterianen eigenlijk in beschermengelen?’

‘Absoluut niet. Allemaal paaps bijgeloof.’

‘Nou, dan hoop ik maar dat ik je niet tot het vagevuur heb veroordeeld door je mee te slepen naar de mis. Of geloven presbyterianen niet in de hel?’

‘Jazeker geloven wij daarin,’ verzekerde hij haar. ‘Misschien nog wel meer dan in de hemel.’

Hier bij de rivier was het zo mogelijk nog mistiger. Roger was blij dat ze niet met de auto waren gekomen; in deze dichte, witte mist kon je amper anderhalve meter vooruit kijken. Arm in arm en met gedempte voetstappen, liepen zij langs de rivier de Ness. Omhuld door de nevel, had de onzichtbare stad om hen heen net zo goed niet kunnen bestaan. Zij hadden de andere kerkgangers achter zich gelaten; zij waren alleen.

Roger voelde zich eigenaardig naakt, verkild en kwetsbaar, ontdaan van de warmte en de geborgenheid die hij in de kerk had gevoeld. Zenuwen, dacht hij, en pakte Brianna’s arm wat steviger vast. Het was zover. Hij haalde nog een keer diep adem en voelde de koude mist zijn borst verkillen.

Brianna.’ Hij had haar arm al in de zijne en trok haar al naar zich toe voordat zij stil was blijven staan, zodat haar haar door het flauwe schijnsel van de straatlantaarn zwaaide.

Waterdruppels schitterden in een fijne mist op haar huid en glansden als parels en diamanten in haar haar, en dwars door de voering van haar dikke jack heen voelde hij de herinnering van haar naakte huid.

Haar ogen waren zo groot en donker als een loch, met half geziene, half gevoelde geheimen onder een zacht rimpelend wateroppervlak. Een echte kelpie. Each urisge, een waterpaard, met golvende manen en een glanzende vacht. En de man die zo’n wezen aanraakt is verloren; hij is er voor eeuwig mee verbonden en wordt de diepte in gesleurd om te verdrinken in het loch.

Opeens werd hij bang, niet voor zichzelf, maar voor haar; alsof er elk moment iets uit die waterwereld op kon duiken om haar mee te sleuren, ver weg van hem. Hij greep haar hand vast, alsof hij haar daarmee bij zich kon houden. Haar vingers voelden koud en klam aan, een schok tegen de warmte van zijn eigen handpalm.

‘Ik verlang naar je, Brianna,’ zei hij zacht. ‘Duidelijker kan ik het niet zeggen. Ik hou van je. Wil je met me trouwen?’

Ze zei niets, maar haar gezicht veranderde, als water wanneer er een steen in wordt gegooid. Hij zag het duidelijk gebeuren.

‘Dat had ik dus beter niet kunnen zeggen.’ De mist had nu een vaste plek veroverd in zijn borst; hij ademde ijs, en kristallen naalden doorboorden zijn hart en longen. ‘Dat was helemaal niet wat je wilde horen, wel?’

Zij schudde zwijgend haar hoofd.

‘Goed. Oké.’ Hij liet met tegenzin haar hand los. ‘Het geeft niet,’ zei hij, verrast over de kalmte van zijn stem. ‘Denk er verder maar niet meer aan, goed?’

Hij draaide zich al om om weg te lopen, toen zij opeens zijn mouw vastpakte. ‘Roger.’

Het was een enorme inspanning zich naar haar om te draaien; hij had geen behoefte aan loze woorden van troost, of om haar zwakjes te horen voorstellen dat ze toch gewoon ‘vrienden konden blijven’. Even was hij zelfs bang dat hij haar aanblik niet langer kon verdragen, zo verpletterend was het gevoel van verlies. Maar hij deed het tenslotte toch. Toen drukte zich tegen hem aan, legde haar koude handen om zijn oren en perste haar mond hard op de zijne; het was niet zozeer een kus als wel een blinde, bijna wanhopige vlaag van opwinding.

Hij pakte haar handen, trok ze omlaag en duwde haar weg. ‘Wat voor spelletje speel jij in godsnaam?’ Woede was beter dan leegte en hij schreeuwde haar de woorden toe in de lege straat.

‘Ik speel helemaal niet! Je zei zelf dat je naar me verlangde.’ Ze haalde diep adem. ‘Ik verlang ook naar jou, begrijp je dat dan niet? Dat heb ik vanmiddag in de gang toch tegen je gezegd?’

‘Ik meende inderdaad dat je zoiets zei.’ Hij staarde haar aan. Wat bedoel je nu eigenlijk?’

‘Ik bedoel — ik bedoel dat ik met je naar bed wil,’ flapte zij eruit.

‘Maar je wilt niet met me trouwen?’

Zo wit als een doek, schudde zij haar hoofd.

Er borrelde iets bij hem op wat het midden hield tussen misselijkheid en woede en opeens barstte hij uit: ‘Dus je wilt niet met me trouwen, maar je wilt wel met me neuken? Hoe kan je nu zoiets zeggen?’

‘Dat soort taal wil ik niet van je horen!’

Taal? Jij mag wel een voorstel in die richting doen, maar ik mag het woord niet uitspreken? Ik ben nog nooit zo beledigd, nog nooit!’

Ze stond te trillen op haar benen en plukjes vochtig haar plakten aan haar gezicht. ‘Het was helemaal niet mijn bedoeling je te beledigen. Ik dacht dat je gewoon wilde… wilde…’

Hij greep haar bij haar armen en trok haar naar zich toe. ‘Als ik je alleen maar had willen neuken, had ik dat afgelopen zomer wel tien keer kunnen doen.’

‘Dat had je gedacht!’ Ze rukte haar arm los en verraste hem door hem een harde klap in het gezicht te geven.

Toen greep hij haar hand, trok haar tegen zich aan en kuste haar, veel harder en veel langer dan hij ooit eerder had gedaan. Zij was lang en sterk en kwaad — maar hij was langer, sterker en veel kwader. Ze schopte en worstelde en hij bleef haar gewoon kussen.

‘Dat had ik inderdaad gedacht,’ zei hij, naar lucht happend terwijl hij haar losliet. Hij veegde zijn mond af en deed bevend een stap naar achteren. Er zat bloed aan zijn hand; zij had hem gebeten en hij had er niets van gevoeld.

Zij beefde net zo hard als hij. Haar gezicht zag lijkbleek en het enige wat hij van haar gezicht zag waren haar fonkelende, donkere ogen.

‘Maar ik heb het niet gedaan,’ zei hij terwijl zijn ademhaling iets rustiger werd. ‘Maar het was niet wat ik wilde, en dat is het nog steeds niet.’ Hij veegde zijn bloedende hand af aan zijn hemd. ‘Maar als jij niet genoeg om mij geeft om met me te trouwen, geef ik niet genoeg om jou om je in mijn bed te willen!’

‘Ik geef wel om je!’

‘Ja, ja.’

‘Ik geef verdomme veel te veel om je om met je te trouwen, rotzak!’ ‘Wat?’

Wanneer ik met je trouw — wanneer ik met wie dan ook trouw — dan is het voor eeuwig, begrijp je? Als ik ooit een eed van trouw afleg, dan houd ik me daar ook aan, ongeacht wat het me zou kosten.’

Tranen rolden over haar gezicht. Hij pakte een zakdoek uit zijn zak en gaf hem aan haar. ‘Snuit je neus, droog je gezicht, en vertel me nu eens rustig waar je het in vredesnaam over hebt, goed?’

Ze deed wat hij zei, snuffelde nog een beetje na en streek met één hand haar vochtige haar naar achteren. Haar malle, kleine voile was losgeraakt; het hing alleen nog aan het schuif speldje. Hij plukte het van haar hoofd en verkreukelde het in zijn hand.

‘Je Schotse accent is veel geprononceerder wanneer je boos bent,’ zei ze, met een zwakke poging tot een glimlach terwijl ze hem de verfrommelde zakdoek teruggaf.

‘Dat zal best,’ zei Roger ongeduldig. ‘Maar vertel me nu wat je bedoelt, en een beetje duidelijk graag, voordat ik alleen nog maar Gaelisch kan praten.’

‘Spreek jij dan Gaelisch?’ Ze leek langzamerhand weer wat rustiger te worden.

‘Jawel,’ zei hij, ‘en als jij niet heel snel een groot aantal bijzonder grove Gaelische termen wilt leren… dan moet je nu toch echt gaan praten. Hoe kom je erbij om mij zoiets voor te stellen? Je bent nota bene een keurig katholiek meisje en je komt net van de mis! Ik dacht dat je nog maagd was.’

‘Dat ben ik ook! Wat heeft dat er nu mee te maken?’

Voordat hij op deze nieuwe belachelijke opmerking kon reageren, kwam zij alweer met de volgende. ‘Ga me nu niet vertellen dat jij nog nooit met een meisje naar bed bent geweest, want ik weet dat dat wel zo is.’

‘Ja, dat is inderdaad zo! Ik wilde niet met hen trouwen en zij niet met mij. Ik hield niet van hen, en zij niet van mij. Maar ik houd verdomme wel van jou!’

Met haar handen op haar rug leunde zij tegen een lantaarnpaal en keek hem recht in de ogen. ‘Ik denk dat ik ook van jou houd.’

Hij realiseerde zich pas dat hij zijn adem had staan inhouden, toen hij hem uitblies. ‘O, is dat zo?’ Zijn haar was nat geworden van de mist en hij voelde ijskoude druppeltjes in zijn nek glijden. ‘Mmphm. En ligt de nadruk in die zin dan op “denken”, of op “houden van’?’

Ze leek zich enigszins te ontspannen en slikte. ‘Op allebei.’ Ze stak een afwerende hand op toen hij iets wilde zeggen. ‘Ik denk het echt. Maar… maar ik moet er telkens aan denken wat mijn moeder is overkomen. Ik wil niet dat mij hetzelfde overkomt.’

‘Je moeder?’ Stomme verbazing werd onmiddellijk gevolgd door een nieuwe woede-uitbarsting. Wat? Heb je het over die verrekte Jamie Fraser? Denk je soms dat je niet genoeg zult hebben aan een saaie historicus — moet je zo nodig een grote hartstochtelijke liefde hebben, zoals zij die voor hem had, en denk je dat ik me niet met hem kan meten?’

‘Nee! Ik heb het helemaal niet over Jamie Fraser! Ik heb het over mijn vader!’ Ze stak haar handen diep in de zakken van haar jas en slikte moeizaam. Ze huilde niet meer, maar er zaten nog wel tranen in haar wimpers, zodat de haartjes aan elkaar plakten. ‘Ze meende het toen ze met hem trouwde — dat kon ik heel goed zien op die foto’s die jij me hebt gegeven. Ze legde haar gelofte af en meende elk woord wat ze zei. En toen… toen kwam ze Jamie Fraser tegen en meende ze het opeens niet meer.’ Een ogenblik lang zocht ze naar de juiste woorden. ‘Ik heb er goed over nagedacht en ik… ik neem haar niets kwalijk, niet echt tenminste. Zij kon er niets aan doen, en ik… wanneer ze over hem sprak, kon ik aan haar zien hoeveel ze van hem hield — maar snap je het dan niet, Roger? Ze had ook van mijn vader gehouden — maar toen gebeurde er iets. Ze verwachtte het niet en ze kon er ook niets aan doen — maar het heeft er wel voor gezorgd dat ze haar gelofte verbrak. En dat wil ik niet, voor niets en niemand ter wereld.’

Ze veegde haar neus af en hij gaf haar de zakdoek weer terug. Ze verdrong haar tranen en keek hem aan. ‘Het duurt nog een jaar voordat we samen kunnen zijn. Jij kunt niet uit Oxford weg en ik niet uit Boston — althans, niet voordat ik mijn diploma heb.’

Hij wilde zeggen dat hij ontslag zou nemen, dat zij maar moest ophouden met haar studie, maar hij hield zijn mond. Ze had gelijk; zij zouden geen van beiden gelukkig zijn met zo’n oplossing.

‘Dus wat als ik nu ja zeg, en er gebeurt opeens iets? Wat als… als ik iemand anders zou ontmoeten, of jij?’ Er rolde een traan over haar wang. ‘Ik wil niet het risico nemen dat ik je verdriet zou moeten doen.’

‘Maar op dit moment hou je van me?’ Hij legde voorzichtig een vinger op haar wang. ‘Bree, hou je van me?’

Ze deed een stap naar voren en begon haar jas los te knopen.

Wat doe je nu in vredesnaam?’ Stomme verbazing voegde zich bij een bonte mengeling aan andere emoties, vrijwel onmiddellijk gevolgd door iets anders, toen haar lange, blanke vingers de rits van zijn jack pakten en omlaag trokken. De plotselinge kou werd verdreven door de warmte van haar lichaam, dat zij van haar hals tot aan haar knieën tegen hem aan drukte.

Hij sloeg zijn armen automatisch om haar dikke jack; zij hield hem, met haar armen onder zijn jas, stevig vast. Haar haar rook koel en zoetig; in de zware lokken zaten de laatste sporen van wierook nog gevangen en vermengden zich met de geur van gras en jasmijnbloesem. Hij zag een haarspeld glinsteren; bronskleurig metaal in de koperen lussen van haar haar.

Zij zwegen allebei. Door de dunne lagen stof heen die hen scheidden, voelde hij haar lichaam, en een plotselinge golf van verlangen schoot via de achterkant van zijn benen omhoog, alsof hij boven op een elektrisch rooster stond. Hij tilde haar kin op en drukte zijn lippen op de hare.

‘… zag je Jackie Martin, met die nieuwe bontkraag op haar jas?’

‘Ja, en hoe komt ze aan het geld voor zoiets, nu haar man al een half jaar zonder werk zit? Geloof me, Jessie, die vrouw… ooh!’

Het klikken van hoge hakken op het plaveisel stopte, om meteen te worden gevolgd door het geluid van een keel die zo luidruchtig werd geschraapt dat je de doden ermee had kunnen wekken.

Roger greep Brianna nog steviger vast en verroerde zich niet. Hij voelde de welving van haar mond onder de zijne.

‘Mmphm!’

‘Och, Chrissie,’ klonk een fluisterstem achter hem. ‘Laat die twee toch met rust. Zie je dan niet dat ze zich aan het verloven zijn?’

‘Mmphm,’ klonk het opnieuw, maar nu iets zachter. ‘Hmp. Als ze zo doorgaan gebeuren er straks heel andere dingen. Tja…’ Een lange, nostalgische zucht. ‘Ach ja, heerlijk om nog zo jong te zijn, hè?’

Het gelijktijdig tikken van hakken nam weer een aanvang, passeerde hen en verdween langzaam in de mist.

Hij bleef even staan en moest zich ertoe dwingen haar los te laten. Maar zodra een man eenmaal de manen van een waterpaard heeft aangeraakt, is het niet eenvoudig ze weer los te laten. Opeens schoot hem een oud Kelpie-rijmpje te binnen.

Houd je goed vast, Janetie

En blijf goed gitten, Davie,

Dan is de eerste stop die je tegenkomt

De bodem van Locb Cavie.

‘Ik zal op je wachten,’ zei hij, en liet haar los. Hij hield haar handen vast en keek diep in haar ogen, die nu zo zacht en helder waren als regenplassen. ‘Maar luister goed,’ zei hij op zachte toon, ‘Ik wil je helemaal — of helemaal niet.’ Laat mij van haar houden, had hij in zijn zwijgende gebed gezegd. En had mevrouw Graham hem niet vaak genoeg voorgehouden: ‘Kijk uit wat je vraagt, jochie, want misschien krijg je het wel?’

Hij legde haar hand op haar borst, die zacht aanvoelde onder haar truitje. ‘Ik wil niet alleen je lichaam — hoewel God weet hoe verschrikkelijk ik daarnaar verlang. Maar ik wil je als mijn vrouw… of helemaal niet. Aan jou de keus.’

Zij streek het haar van zijn voorhoofd, met zulke koude vingers dat ze brandden als droog ijs. ‘Ik begrijp het,’ fluisterde ze.

De wind die van de rivier kwam was koud en hij trok de rits van haar jack omhoog. Terwijl hij dit deed streek zijn hand langs zijn eigen jaszak en voelde hij het kleine pakje dat daarin zat. Hij had het haar tijdens het eten willen geven.

‘Hier,’ zei hij, haar het pakje overhandigend. ‘Vrolijk Kerstfeest. Dit heb ik afgelopen zomer gekocht.’ Hij keek hoe ze met verkleumde vingers aan het met hulst bedrukte papier frummelde. ‘Misschien heb ik wel een vooruitziende blik.’

Ze hield een platte zilveren armband in haar hand, waar rondom woorden in waren gegraveerd. Hij pakte hem van haar aan en liet hem over haar hand om haar pols glijden. Ze draaide hem langzaam om en las de woorden.

‘Je t’aime… un peu… beaucoup…passionnément…pas du tout. Ik bemin je… een beetje… heel erg… hartstochtelijk… helemaal niet.’

Hij draaide de armband nog een kwart slag verder, om de cirkel af te maken. ‘Je t’aime,’ zei hij, en liet de armband toen met een kort rukje van zijn vingers om haar pols draaien.

Ze legde haar hand erop om hem stil te houden. ‘Moi aussi,’ zei ze zacht, niet naar de armband kijkend, maar naar hem. ‘Joyeux Noël.’