4 Een geluid uit het verleden

Gewend als hij was om zich te moeten verkleden in een of andere aanhangwagen of in de herentoiletten van een café, leek het kleine kleedhokje achter de coulissen dat Roger kreeg toegewezen een opmerkelijke luxe. Het was schoon, er hingen haakjes aan de muur voor zijn gewone kleren en er lagen geen dronken klanten op de drempel te snurken. Natuurlijk, dit was Amerika, dacht hij terwijl hij zijn jeans uittrok en op de grond liet vallen. Heel andere maatstaven ten aanzien van materiële gemakken.

Hij trok het overhemd met wijde mouwen over zijn hoofd en vroeg zich af aan hoeveel comfort Briaima gewend was. Hij had niet veel verstand van vrouwenkleding — hoe duur kon een spijkerbroek per slot van rekening zijn? — maar hij wist wel iets van auto’s. Die van haar was een gloednieuwe blauwe Mustang, die hem ernaar deed hunkeren achter het stuur te kunnen gaan zitten.

Kennelijk hadden haar ouders haar voldoende nagelaten om van te leven; eigenlijk had hij ook niets anders verwacht van Claire Randall. Hij hoopte alleen dat het niet zoveel was dat zij hem ervan kon verdenken dat hij om die reden in haar geïnteresseerd was. Bij de gedachte aan haar ouders keek hij naar de bruine enveloppe; moest hij hem eigenlijk wel aan haar geven?

De kat van de dominee was zich een ongeluk geschrokken toen ze door de artiesteningang naar binnen waren gelopen en opeens oog in oog hadden gestaan met de 78th Fraser Highlanders doedelzakband uit Canada, die op volle sterkte stond te repeteren achter de kleedkamers. Ze was bleek weggetrokken toen hij haar had voorgesteld aan de eerste doedelzakspeler, een oude kennis. Niet dat Bill Livingstone zo’n ontzagwekkende figuur was; het was het claninsigne van de Frasers op zijn borst dat haar zo had aangegrepen. Je suis prest, stond erop. Ik ben bereid. Bij lange na niet bereid genoeg, dacht Roger, en hij had zich wel voor zijn kop kunnen slaan dat hij haar hier mee naartoe had genomen.

Niettemin had zij hem verzekerd dat ze heel goed in haar eentje op verkenning kon gaan terwijl hij zich omkleedde en klaarmaakte voor zijn optreden.

Daar mocht hij trouwens wel eens aan gaan denken, dacht hij terwijl hij de gespen van zijn kilt aan zijn middel en heup vastzette en de lange wollen sokken pakte. Hij moest in de voormiddag optreden, drie kwartier lang, en vanavond tijdens de ceilidh nog eens, maar dan iets korter. Hij had wel ruwweg een lijst met liedjes in gedachten, maar je moest altijd rekening houden met het publiek. Waren er veel vrouwen, dan liepen de ballades heel goed; maar waren er meer mannen, dan moesten het meer krijgshaftige liederen zijn — ‘Killiecrankie’, ‘Montrose’, en ‘Guns and Drums’. De ondeugende liedjes deden het ‘t beste wanneer het publiek een beetje was opgewarmd — bij voorkeur na wat bier.

Hij sloeg de bovenkant van zijn sokken keurig om en stak de sgian dhu met het hoornen handvat erin, strak tegen zijn rechterkuit. Haastig reeg hij de halfhoge laarzen dicht. Hij wilde Brianna gaan zoeken, een beetje met haar rondwandelen, een hapje eten, zorgen dat ze een goede plaats had voor de voorstelling.

Hij hing zijn plaid over een schouder, bevestigde zijn broche, hing zijn dolk en sporran aan zijn gordel en was klaar. Of toch nog niet helemaal. Halverwege de deur bleef hij staan.

De oude, olijfgroene onderbroek maakte deel uit van een legeruitrusting uit de Tweede Wereldoorlog en was een van Rogers weinige herinneringen aan zijn vader. Normaal gesproken maakte hij zich niet zo druk om ondergoed, maar deze droeg hij soms onder zijn kilt, bij wijze van voorzorgsmaatregel tegen de verbluffende brutaliteit van sommige vrouwelijke toeschouwers. Hij was er door andere artiesten voor gewaarschuwd, maar zou het nooit hebben geloofd als hij het niet aan den lijve had ondervonden. Duitse dames waren het ergst, maar hij had ook al de nodige Amerikaanse vrouwen meegemaakt die niet voor hen onderdeden in het zich veroorloven van bepaalde vrijheden op het intieme vlak.

Hij dacht niet dat hij hier zulke voorzorgsmaatregelen hoefde te treffen; de menigte klonk fatsoenlijk genoeg en hij had al gezien dat het podium veilig buiten handbereik was. Bovendien had hij wanneer hij niet op het toneel stond Brianna bij zich, en als zij zich bepaalde vrijheden met hem wilde veroorloven… Hij liet de onderbroek weer in de tas vallen, boven op de bruine enveloppe.

‘Wens me maar succes, pap,’ fluisterde hij, en ging haar zoeken.

‘Wauw!’ Ze liep met grote ogen om hem heen. ‘Roger, je ziet er beeldschoon uit!’ Ze glimlachte een beetje scheef. ‘Mijn moeder zei altijd dat mannen in kilts onweerstaanbaar waren. Ik geloof dat ze gelijk had.’

Hij zag haar moeizaam slikken en wilde haar omhelzen voor haar moed, maar ze had zich alweer omgedraaid en gebaarde in de richting van de eetkraampjes.

‘Heb je honger? Ik heb alvast even gekeken toen jij je aan het omkleden was. We kunnen kiezen uit octopusspiesjes, vistaco’s, Poolse worstjes…’

Hij pakte haar arm en trok haar naar zich toe. ‘Hé,’ zei hij zacht, ‘het spijt me; ik zou je hier nooit mee naartoe hebben genomen als ik had geweten dat het zo’n schok voor je zou zijn.’

‘Geeft niks.’ Ditmaal zag haar glimlach er beter uit. ‘Het is — ik ben blij dat je me hebt meegenomen.’

‘Echt waar?’

‘Ja, echt waar. Het is…’ Ze gebaarde hulpeloos naar de tartanstoffen, het lawaai en de kleuren om hen heen. ‘Het is allemaal zo… Schots.’

Hij schoot bijna in de lach; niets leek minder op Schotland dan deze mengeling van toeristische onzin en het met een stalen gezicht verkopen van half-en-half verzonnen tradities. Aan de andere kant had ze gelijk en was het typisch Schots; een prachtig voorbeeld van het eeuwenoude Schotse talent voor overleving — het vermogen je aan alle omstandigheden aan te passen en er nog een slaatje uit te slaan ook. Hij sloeg zijn armen om haar heen. Haar haar rook schoon, als fris gras, en hij voelde haar hart kloppen onder het witte T-shirt dat ze droeg.

‘Jij bent ook Schots, weet je,’ zei hij in haar oor, waarna hij haar losliet. In haar ogen was opeens een andere emotie te zien.

‘Dat is eigenlijk wel zo,’ zei ze, en glimlachte opnieuw. ‘Maar dat betekent toch hopelijk niet dat ik haggis moet eten? Ik heb het daarginds zien staan en ik denk dat ik dan nog liever aan die octopusspiesjes begin.’

Hij dacht dat ze een geintje maakte, maar dat was niet zo. Dit ontspanningsoord was gespecialiseerd in ‘etnische festivals’, zoals een van de voedselverkopers hun uitlegde.

‘Polen die de polka dansen, Zwitserse jodelaars —Jezus, hoeveel koekoeksklokken ik hier al niet heb gezien! Spaanse, Italiaanse, Japanse kersenbloesemfestivals — je zou niet geloven met hoeveel camera’s die Jappen soms rondlopen.’ Hoofdschuddend schoof hij twee kartonnen bordjes met hamburgers en patat naar hen toe. ‘Om de twee weken is er weer iets anders. Je hoeft je hier nooit te vervelen. Maar wij van de eetkraampjes werken gewoon door, ongeacht wat voor eten we verkopen.’ De man keek vol belangstelling naar Rogers kilt. ‘Ben jij een Schot, of vind je het gewoon leuk om een rok te dragen?’

Roger, die al verschillende varianten van dit grapje had móeten aanhoren, keek de man onverstoorbaar aan. ‘Zoals mijn oude grootvader placht te zeggen,’ zei hij, zijn Schotse accent gruwelijk overdrijvend, ‘op het moment dat je je kilt aantrekt, knul, weet je tenminste zeker dat je een man bent.’

De man grinnikte en Brianna rolde met haar ogen.

‘Kiltmoppen,’ mompelde ze. ‘God, als je nu kiltmoppen gaat lopen vertellen, ga ik naar huis en laat ik je hier achter, ik zweer het je.’

Roger keek haar lachend aan. ‘Nee toch, dat doe je toch niet, meisje? Een man in de steek laten, alleen maar omdat hij je wil vertellen wat er onder de kilt wordt gedragen?’

Haar ogen vernauwden zich tot blauwe driehoekjes. ‘O, ik wil wedden dat er onder die kilt niets wordt gedragen,’ zei ze, met een knikje naar Rogers sporran. ‘Ik wil wedden dat alles wat daaronder zit in perrrfecte conditie is, nietwaarrrr?’

Roger verslikte zich in een patatje.

‘Nu hoor jij te zeggen “Geef me je hand maar, meisje, dan zal ik het je laten zien”,’ zei de verkoper. ‘Jongens, die heb ik de afgelopen week al honderd keer gehoord.’

‘Als hij dat nu tegen me zegt,’ zei Brianna op onheilspellende toon, ‘dan ga ik nu weg en laat hem hier gewoon achter op deze berg. Dan kan hij zich wat mij betreft te goed gaan doen aan octopus.’

Roger nam een slok Coca Cola en hield wijselijk zijn mond.

Er was nog tijd voor een wandelingetje langs de rijen kraampjes, waar van alles verkocht werd, van tartan stropdassen tot speelgoedfluitjes, zilveren sieraden, clankaarten van Schotland, boterbabbelaars en zandkoek, briefopeners in de vorm van slagzwaarden, tinnen Highlanderfiguurtjes, boeken, platen en alle mogelijke kleine spulletjes waarop een claninsigne of een familiespreuk kon worden gedrukt.

Roger trok slechts een enkele nieuwsgierige blik; hoewel het van betere kwaliteit was dan de meeste andere, was zijn kostuum hier geen bijzonderheid. Toch bestond het grootste deel van de bezoekers uit toeristen, gekleed in korte broeken of jeans, hoewel er steeds meer geruite tartanstof te zien was.

‘Waarom MacKenzie?’ vroeg Brianna terwijl ze even bij een kraampje met sleutelhangers met claninsigne bleef staan kijken. Ze liet haar vinger over een van de zilverkleurige schildjes glijden, waarop de woorden Luceo non uro te lezen stonden, rond de afbeelding van iets wat op een vulkaan leek. ‘Klonk Wakefield niet Schots genoeg? Of was je bang dat de mensen in Oxford niet blij zouden zijn met het feit dat je — dit doet?’ Ze wuifde naar de drukte om hen heen.

Roger haalde zijn schouders op. Ten dele. Maar het is ook mijn achternaam. Mijn beide ouders zijn overleden in de oorlog en mijn oudoom heeft me toen geadopteerd. Hij heeft mij zijn eigen naam gegeven — maar ik ben gedoopt als Roger Jeremiah MacKenzie.’

‘Jeremiah?’ Ze lachte niet hardop, maar het puntje van haar neus werd roze, net alsof ze haar best deed om zich in te houden. “Net als de profeet uit het Oude Testament?’

‘Lach niet,’ zei hij, haar bij de arm nemend. ‘Ik ben naar mijn vader vernoemd — hij werd Jerry genoemd. Toen ik klein was noemde mijn moeder me Jemmy. Oude familienaam. Het had veel erger kunnen zijn; voor hetzelfde geld hadden ze me Ambrose kunnen noemen, of Conan.’

Nu borrelde er als vanzelf een lach bij haar omhoog. ‘Conan?’

‘Een degelijke Keltische naam, voordat de fantasten ermee aan de haal gingen. Mijn ouders hebben trouwens niet voor niets voor Jeremiah gekozen.’

‘Hoezo?’

Ze keerden om en liepen langzaam terug in de richting van het podium, waar een groepje in keurig gesteven jurkjes gehulde kleine meisjes een Schotse volksdans uitvoerden, in volmaakte harmonie en met elk vlechtje en elke strik netjes op zijn plaats. ‘O, dat is een van de verhalen die papa — zo noemde ik de dominee altijd — mij vaak vertelde wanneer hij samen met mij de familiestamboom langs ging en de verschillende namen voor me opnoemde.’

Ambrose MacKenze, dat is jouw overgrootvader, Rog. Hij was scheepsbouwer in Dingwall En daar heb je Mary Oliphant — ik heb je over-overgrootmoeder nog gekend, wist je dat? Zevenennegentig is ze geworden en tot haar laatste snik volledig bij de pinken; een geweldige vrouw. Ze is zes keer getrouwd geweest — en al haar echtgenoten zijn een natuurlijke dood gestorven, dat heeft ze me verzekerd— maar ik heb alleen Jeremiah MacKenzie erbij geschreven, omdat hij jouw voorvader was. Hij was ook de enige met wie ze kinderen heeft gekregen, dat heb ik altijd een beetje vreemd gevonden. Toen ik haar er eens naar vroeg, kneep ze één oog dicht, knikte en zei: ‘Is fhearr an giomach na ‘bhi gun fear tighe.’ Dat is een oud Gaelisch spreekwoord — ‘Beter de pineut dan geen man.’ Ze zei dat sommigen wel goed genoeg waren om mee te trouwen, maar dat Jeremiah de enige man was die knap genoeg was om elke avond haar bed te mogen delen.

‘Ik vraag me af wat ze tegen die anderen vertelde,’ zei Brianna peinzend.

‘Nou ja, ze beweerde niet dat ze niet af en toe met hen naar bed ging,’ zei Roger. ‘Alleen niet elke avond.’

‘Eén keer is genoeg om zwanger te raken,’ zei Brianna. ‘Althans, dat vertelde mijn moeder altijd bij mij op school tijdens de lessen verzorging. En dan tekende ze afbeeldingen van spermatozoa op het bord, die allemaal met een grote grijns op hun gezicht in de richting van één grote eicel zwommen.’ Ze had opnieuw een kleur gekregen, maar nu eerder van pret dan van verlegenheid.

Ze liepen arm in arm — hij voelde haar warmte door het dunne T-shirt en ook een bepaalde activiteit onder zijn kilt die hem deed wensen dat hij bij nader inzien toch die onderbroek maar had aangetrokken.

‘Nog afgezien van de vraag of spermatozoa gezichten hebben, wat heeft dat onderwerp in vredesnaam met verzorging te maken?’

‘Eigenlijk is het vak verzorging een Amerikaans eufemisme voor alles wat met seks te maken heeft,’ legde zij uit. ‘Jongens en meisjes krijgen afzonderlijk les; de meisjes krijgen les in De Mysteriën des Levens en Tien Manieren om Nee te Zeggen tegen een Jongen.’

‘En de jongens?’

‘Dat weet ik niet precies, want ik had geen broers die me dat konden vertellen. Maar sommigen van mijn vriendinnen hadden wel broers — een van hen beweerde dat ze achttien verschillende synoniemen leerden voor peniserectie.’

‘Dat lijkt me erg nuttig,’ zei Roger, die zich afvroeg waarom je er meer dan één nodig zou hebben. Gelukkig bedekte een sporran een veelheid aan zonden.

‘Misschien kan het een gesprek gaande houden — onder bepaalde omstandigheden.’

Haar wangen waren rood. Hij kreeg het er zelf ook warm van en stelde zich voor dat ze nieuwsgierige blikken van voorbijgangers begonnen te trekken. Hij had zich sinds zijn zeventiende niet meer en plein public door een meisje in verlegenheid laten brengen, maar zij slaagde er aardig in. Maar ze was er zelf mee begonnen — dus moest ze het ook maar afmaken.

‘Mmphm. Ik heb nooit zoveel van gesprekken gemerkt, onder die omstandigheden.’

‘Jij zult het wel weten.’ Het was niet echt een vraag. Enigszins aan de late kant, begreep hij opeens waar ze naartoe wilde. Hij trok haar wat dichter naar zich toe. ‘Als je bedoelt of ik ooit, ja. Als je bedoelt of ik op dit moment, nee.’

‘Of je wat?’ Haar lippen trilden een beetje, omdat ze haar lachen probeerde in te houden.

‘Je wilt weten of ik een meisje heb in Engeland, of niet soms?’

‘O ja?’

‘Dat heb ik niet. Of liever gezegd, ik heb er wel een, maar niets serieus.’ Ze stonden nu voor de deur naar de kleedkamers; het was bijna tijd om zijn instrumenten te gaan pakken. Hij bleef staan en keek haar aan. ‘En jij? Heb jij een vriend?’

Ze was lang genoeg om hem recht in de ogen te kunnen kijken en ze stond zo dichtbij dat haar borsten langs zijn onderarm streken toen ze zich naar hem omdraaide.

Wat zei je overgrootmoeder ook al weer? “Is fhearr an giomach…”?’

‘“… na ‘bhi gun fear tighe.’”

‘O, ja. Nou, liever de pineut dan geen vriendje.’ Ze raakte zijn broche aan. ‘Dus, ja, ik ga wel eens met iemand uit. Maar ik heb geen echte vriend — nog niet.’

Hij pakte haar vingers en bracht ze naar zijn lippen. ‘Geef het de tijd, meisje,’ zei hij, en kuste ze.

Het publiek was verbazend rustig; heel anders dan tijdens een rockconcert. Ze konden natuurlijk ook niet al te veel lawaai maken, dacht zij; er waren geen elektrische gitaren of versterkers, alleen een kleine microfoon op een standaard. Sommige dingen hadden nu eenmaal geen versterking nodig. Haar eigen hart, bijvoorbeeld, bonsde in haar oren.

‘Hier,’ had hij gezegd, toen hij met zijn gitaar en trommel de kleedkamer was uitgekomen. Hij had haar een kleine, bruine enveloppe gegeven. ‘Deze heb ik gevonden bij het uitzoeken van wat oude papierrommel van mijn vader, in Inverness. Ik dacht dat jij ze wel zou willen hebben.’

Ze wist meteen dat het foto’s waren, maar had ze niet meteen bekeken. Ze lagen een gat in haar knie te schroeien terwijl ze naar Rogers optreden zat te luisteren.

Hij was goed — ondanks het feit dat ze er niet helemaal met haar gedachten bij was, hoorde ze dat hij goed was. Hij bezat een verrassend diepe bariton, die hij uitstekend wist te gebruiken. Niet alleen in de zin van toon en melodie; hij had het talent van de ware artiest om het gordijn tussen zanger en publiek weg te laten vallen, om de mensen recht in de ogen te kijken en hen te laten voelen wat er achter de woorden en de muziek school. Hij had de toeschouwers enthousiast gemaakt met The Road to the Isles’, een snel en vrolijk meeklap-liedje, met een opzwepend refrein, en toen ze daarvan waren bekomen, hield hij hun aandacht vast met The Gallowa’ Hills’, om vervolgens verder te gaan met het lieflijke ‘The Lewis Bridal Song’, met een mooi, zangerig refrein in het Gaelisch.

Toen de laatste tonen van ‘Vhair Me Oh’ langzaam wegstierven, had zij het idee dat hij haar recht in de ogen keek. Hij zei: ‘Het volgende lied gaat over de beroemde slag bij Prestonpans, waarin het Highlandleger van Charles Stuart het opnam tegen een Engelse overmacht onder aanvoering van generaal Jonathan Cope.’

Kennelijk was het een oude favoriet van veel toeschouwers, want er ging een goedkeurend gemompel op, dat echter snel wegstierf toen Rogers vingers de melodie begonnen te tokkelen.

‘Cope sent a challenge from Dunbar

Sayin’ “Charlie, meet me, and ye daur

An’ Til learn ye the art o’ war

If je’ll meet me in the mornin”.’

Hij boog zijn hoofd over de snaren en gaf het publiek een teken om mee te zingen met het spottende refrein.

‘Hej, Johnnie Cope, are ye walkin’ jet?

And are your drums a-beatin’ jet?

If je were walkin’, I would wait

Tae gang tae the mals in the mornin’!’

Opeens ging er een huivering door Brianna heen die niets te maken had met de zanger of de menigte, maar met het lied zelf.

‘When Charlie looked the letter upon,

He drew his sword the scabbard from,

Come, follow me, my merry men,

And we’ll meet Johnnie Cope in the morning!’

‘Nee,’ fluisterde ze, haar vingers koud op de gladde, bruine enveloppe. Come follow me, my merry men… Volg mij, dappere mannen… Zij waren erbij geweest — haar beide ouders. Het was haar vader die bij de aanval op het slagveld van Preston was geweest, met zijn slagzwaard en zijn schild in zijn handen.

‘… For it will be a bluidie morning!

Hej, Johnnie Cope, are je walkin’ jet?

And are jour drums a-beatin’ jet?’

De stemmen om haar heen verhieven zich om het refrein uit volle borst mee te brullen. Even voelde zij een golf van paniek opkomen en had ze het liefst willen vluchten, net als Johnnie Cope, maar gelukkig trok dat gevoel snel weer weg.

‘Infaith, quo Johnnie, I got sic flegs,

Wi’ their claymores an’ philabegs,

Gin I face them again, de’il brak my legs,

So I wish jou a’good morning!

Hej, Johnnie Cope, are je walkin’ jet?’

Hé, Johnnie Cope, kan je nog lopen?’Ja, dat kon hij nog. En hij zou het blijven doen, zolang dat liedje bleef bestaan. Sommige mensen probeerden het verleden vast te houden; anderen wilden er juist aan ontkomen. En dat was verreweg de grootste kloof tussen Roger en haarzelf. Waarom had ze dat niet eerder ingezien?

Ze wist niet of Roger haar reactie op het lied had gezien, maar hij verliet het gevaarlijke terrein van de Jacobieten en ging verder met ‘MacPhersons Lament’, waarbij hij zichzelf nauwelijks op de gitaar begeleidde. De vrouw naast Brianna slaakte een lange zucht en keek met aanbiddende ogen naar het podium.

‘Sae rantingly, sae wantonly, sae dauntingly gaed he,

He played a tune and he danced it roond…

alow the gallows tree!’

Ze pakte de enveloppe en woog hem op haar hand. Misschien kon ze beter wachten tot ze thuis was. Ze werd verscheurd tussen nieuwsgierigheid en terughoudendheid. Roger had niet zeker geweten of hij er goed aan deed dit aan haar te geven, dat had ze in zijn ogen kunnen lezen.

‘… een bodhran,’ zei Roger. De trommel was niet meer dan een houten ring van een paar centimeter breed, bespannen met een trommelvel met een diameter van zo’n veertig centimeter. Hij liet de trommel op de vingers van een hand balanceren terwijl hij in zijn andere hand een tweezijdige trommelstok hield. ‘Deze trommel is een van de oudste bekende muziekinstrumenten en is in 52 voor Christus door de Keltische stammen gebruikt om de troepen van Julius Caesar de stuipen op het lijf te jagen.’ Het publiek grinnikte en hij tikte met de stok op het trommelvel, op en neer, in een zacht, snel ritme, dat veel weg had van een hartslag. ‘En dit is The Sheriffmuir Fight’, over de eerste Jacobitische Opstand, in 1715.’

Hij draaide de trommel een beetje en de klank werd wat lager en kreeg een krijgshaftige toon, een soort gedonder achter de woorden. Het publiek gedroeg zich nog steeds voorbeeldig, maar boog zich wel naar voren om niets te hoeven missen van het verhaal, dat de slag bij Sheriffmuir beschreef, en alle clans die erin hadden meegevochten.

‘… then on they rushed, and blood out-gushed,

and many a puke did fall, man…

They hacked and hashed, while broadswords clashed…’

Toen het lied was afgelopen stak zij haar vingers in de enveloppe en haalde er een aantal foto’s uit te voorschijn. Oude familiekiekjes, vergeelde zwart-wit opnames. Haar ouders. Frank en Claire Randall, allebei nog krankzinnig jong — en verschrikkelijk gelukkig. Ze bevonden zich ergens in een tuin; er stonden ligstoelen en een tafel met drankjes, tegen een achtergrond van het licht- en schaduwspel van boombladeren. De gezichten waren echter heel goed te zien — lachende, stralende gezichten, met alleen oog voor elkaar. Formele poses, arm in arm, spottend met hun eigen vormelijkheid. Een lachende Claire, die dubbel lag om iets wat Frank had gezegd en haar wijde rok omlaag duwde tegen de wind, haar krullen losjes om haar gezicht vallend. Frank, die Claire een kopje aangaf terwijl zij naar hem opkeek met een blik waaruit zoveel hoop en vertrouwen sprak dat Brianna haar hart voelde samenknijpen in haar borst.

Toen Ze de laatste foto bekeek, realiseerde ze zich opeens waar ze eigenlijk naar zat te kijken. Zij stonden met z’n tweeën bij de tafel, hun handen samen om één mes terwijl ze lachend in een duidelijk zelfgemaakte taart sneden. Een huwelijkstaart.

‘En tot slot, een oude bekende die iedereen kent. Men beweert dat dit lied door een Jacobitische gevangene, onderweg naar Londen om daar te worden opgehangen, naar zijn vrouw in de Highlands is gestuurd…’

Zij legde haar handen plat op de foto’s, alsof ze ze niet meer wilde zien. Er ging een ijzige schok door haar heen. Huwelijksfoto’s. Kiekjes van hun trouwdag. Natuurlijk; ze waren in Schotland getrouwd. Dominee Wakefield kon het huwelijk niet hebben ingezegend, omdat hij geen katholieke priester was, maar hij was een van haar vaders oudste vrienden, dus was de receptie waarschijnlijk in de pastorie gehouden.

Ja. Toen zij russen haar vingers door gluurde, herkende zij bekende details van het oude huis op de achtergrond. Vervolgens haalde zij met tegenzin haar hand weg en keek nogmaals naar het jonge gezicht van haar moeder.

Achttien. Claire was achttien geweest toen ze met Frank Randall trouwde — misschien was dat een verklaring. Hoe kon iemand zo jong al weten wat ze wilde?

‘By yon bonnie banks, and by yon bonnie braes,

Where the sun shines bright on Loch Lomond,

Where me and my true love were ever wont to gae…’

Maar Brianna was er zo zeker van geweest… Het brede, gladde voorhoofd en de mooie mond toonden geen enkele twijfel; de grote, stralende ogen keken zonder enige reserve of onzekerheid op naar haar kersverse echtgenoot. En toch…

‘But me and my true love will never meet again

On the bonnie, bonnie banks of Loch Lomond.’

Zonder erg te hebben in alle tenen waar ze bovenop ging staan, liep Brianna struikelend tussen de mensen door en rende hard weg, voordat iemand haar tranen kon zien.

‘Ik kan wel even bij je blijven tijdens het afroepen van de clans,’ zei Roger, ‘maar aan het slot ervan moet ik nog iets zingen, dus dan moet ik je alleen laten. Vind je dat niet erg?’

‘Natuurlijk niet,’ zei ze vastberaden. ‘Ik red me wel. Maak je geen zorgen.’ Hij keek een beetje zorgelijk naar haar, maar zei er verder niets van. Zij hadden het geen van beiden over haar overhaaste vertrek van zoeven gehad; tegen de tijd dat hij zich een weg had gebaand tussen alle mensen door die hem wilde feliciteren met zijn optreden en haar was gaan zoeken, had zij al tijd gehad om een damestoilet te vinden en zich een beetje op te frissen met koud water.

De rest van de middag hadden ze rondgeslenterd over het festivalterrein. Ze hadden hier en daar wat gekocht, hadden bij de wedstrijd van de doedelzakbands staan kijken en waren half doof weer naar binnen gegaan, waar een jongeman een dans uitvoerde tussen twee zwaarden die gekruist op de grond lagen. De foto’s bleven veilig in haar handtas zitten.

Het was inmiddels bijna donker; mensen verlieten de eetstalletjes en gingen op weg naar de tribunes die buiten stonden, aan de voet van de berg.

Ze had gedacht dat gezinnen met jonge kinderen nu wel zouden vertrekken, en een aantal deed dat ook, maar tussen de oudere mensen op de tribunes waren nog heel wat kleine lijfjes en slaperige koppies zichtbaar. Terwijl ze zich een weg baanden naar de bovenste rijen van de tribunes zag ze een klein meisje dat diep in slaap over haar vaders schouder hing. Voor de tribunes was een grote ruimte vrijgehouden, waar een reusachtige berg hout lag opgestapeld.

‘Wat is het afroepen van de clans?’ hoorde ze een rij vóór hen een vrouw aan haar vriendin vragen. De vriendin haalde haar schouders op en Brianna keek vragend naar Roger, maar die glimlachte slechts.

‘Je zult het zo wel zien,’ zei hij.

Het was nu helemaal donker en de maan stond nog niet aan de hemel; het grootste deel van de berghelling rees als een diep zwart vlak op tegen de met sterren bezaaide hemel. Ergens in de menigte werd iets geroepen en even later klonken de tonen van één enkele doedelzak door de lucht, die elk ander geluid overstemden.

Op de top van de berg verscheen plotseling een lichtje ter grootte van een speldenknop. Terwijl zij toekeken kwam het langzaam naar beneden, gevolgd door een tweede lichtpuntje. De muziek zwol aan en er kwam nog een lichtje de berg over. Tien minuten lang bleef de opwinding stijgen terwijl de muziek steeds luider klonk en de lichtjes zich als een snoer schitterende kralen langs de berghelling aaneenregen.

Aan de voet van de helling kwam een pad uit, dat tussen de bomen vandaan voerde, dat had ze eerder vandaag al gezien. Op dat moment stapte er een man tussen de bomen vandaan, met een brandende fakkel boven zijn hoofd. Achter hem liep de doedelzakspeler en het geluid klonk nu hard genoeg om de oh’s en ah’s vanuit de menigte te overstemmen.

Toen de twee mannen langs het pad omlaag liepen, naar de open ruimte voor de tribunes, zag Brianna dat zij gevolgd werden door nog meer mannen; een lange rij mannen, allemaal met een fakkel en allemaal gekleed in de mooiste kleding van de Highland chieftains. Ze zagen er barbaars en schitterend uit, hun kleding versierd met sneeuwhoenderveren en de zilveren schittering van glimmende zwaarden en dolken te midden van de geplooide tartanstof.

Opeens stopte de doedelzak met spelen en liep de voorste van de mannen de open plek op om voor de tribunes te blijven staan. Hij hief zijn fakkel boven zijn hoofd en riep: ‘De Camerons zijn hier!’

Vanaf de tribunes klonken luide vreugdekreten en hij gooide de fakkel op het met kerosine overgoten hout, dat onmiddellijk oplaaide, in een vuurzuil van wel drie meter hoog.

Tegen het oogverblindende licht van de vlammen kwam er een tweede man naar voren en riep: ‘De MacDonalds zijn hier!’

Geschreeuw en gejoel van diegenen onder de toeschouwers die zich verwant wisten met clan MacDonald, en toen…

‘De MacLachlans zijn hier!’

‘De MacGillivrays zijn hier!’

Ze werd zo in beslag genomen door het schouwspel dat ze zich maar vaag bewust was van Roger. Toen kwam er weer een andere man naar voren, die riep: ‘De MacKenzies zijn hier!’

‘Tulach Ard!’ brulde Roger, zodat zij zich een ongeluk schrok.

‘Wat was dat?’

‘Dat,’ zei hij grinnikend, ‘is de strijdkreet van clan MacKenzie.’

‘Zo klonk het wel, ja.’

‘De Campbells zijn hier!’ Er moesten wel erg veel Campbells zijn, want de respons deed de tribunes trillen. Alsof dat het teken was waarop hij had gewacht, stond Roger op en gooide zijn plaid over zijn schouder.

‘Ik zie je na afloop in de kleedkamers, oké?’ Zij knikte, en opeens bukte hij zich en kuste haar. “Voor het geval dat,’ zei hij, ‘de strijdkreet van de Frasers is Caisteal Dhuni!’

Ze keek hem na toen hij als een berggeit via de trappen van de tribunes naar beneden rende. De geur van houtrook vervulde de avondlucht en vermengde zich met de geuren van tabak van de sigaretten van toeschouwers.

‘De MacKays zijn hier!’

‘De MacLeods zijn hier!’

‘De Farquarsons zijn hier!’

Ze kreeg een benauwd gevoel in haar borst, zowel van de rook als van de emotie. De clans waren ten onder gegaan bij Culloden — of toch niet? Ja, natuurlijk; dit was niets anders dan een herinnering, het oproepen van geesten; niemand van de mensen die zo enthousiast zaten te schreeuwen was aan elkaar verwant, niemand leefde nog volgens de wetten van de laird en het land, maar…

‘De Frasers zijn hier!’

Opeens greep de paniek haar bij de keel en haar hand sloot zich krampachtig om de sluiting van haar tas. Nee, dacht ze. O, nee. Ik niet.

Toen was het moment voorbij en kreeg zij weer lucht, maar de adrenaline stroomde nog steeds volop door haar bloed.

‘De Grahams zijn hier!’

‘De Inneses zijn hier!’

De Ogilvy’s, de Lindsays, de Gordons… en toen stierven, eindelijk, de echo’s van de laatste kreet weg. Brianna hield haar tas stevig op haar schoot geklemd, alsof ze bang was dat de inhoud er als een duveltje uit een doosje uit te voorschijn zou springen. Hoe heeft ze het kunnen doen? dacht ze, maar toen ze Roger in het licht zag stappen, een vurige gloed op zijn hoofd en de bodhran in zijn hand, dacht ze opnieuw: Wat had ze anders moeten doen?