Gevangen

De Indiaan bleef staan, alsof een zesde zintuig hem had gewaarschuwd dat er iemand in de buurt was en hij keek waakzaam om zich heen. Toen hij niemand zag, liep hij verder het bos in.

Frank verliet zijn schuilplaats en volgde de man op veilige afstand. Plotseling draaide de Indiaan zich om. Frank, die hem zorgvuldig in het oog had gehouden, dook net op tijd achter een struik weg. De man keek naar links en rechts. Toen drukte hij zijn oor tegen de grond. Tevreden gesteld ging hij ten slotte weer verder, maar nu op een drafje. Frank paste zijn snelheid aan bij die van de Indiaan. Toen ze ongeveer een kilometer hadden gelopen, zag Frank plotseling dat ze bij een smal pad kwamen, dat uit het niets tevoorschijn scheen te komen.

Ik vraag me af waar dat heen voert, dacht de jongen.

Een paar minuten later werd zijn vraag beantwoord. De Indiaan minderde zijn snelheid en betrad een open plek. Frank verborg zich, hijgend van het lange rennen, achter een boom.

Voor hem lag een klein Indiaans dorp. Hutten van door de zon gedroogde stenen stonden langs de rand van de open plek. In het midden stonden enkele kleine werkbanken, waaraan een tiental Indianen aan het werk was. De man die door Frank gevolgd was, verdween in een van de hutten.

Tjonge, zei Frank in zichzelf, dat is me ook een onverwachte geschiedenis! Volgens de geruchten zou er in geen honderd kilometer om Crowhead een Indianenreservaat zijn. Dit zijn vast Indianen, die uit het reservaat zijn gevlucht!

De jongen sloop voorzichtig om het kamp heen en probeerde te weten te komen, wat de Indianen aan het doen waren. Hij kon uit hun gesprekken niets opmaken, want ze spraken in hun eigen taal.

Terwijl Frank dichterbij kroop, zag hij dat een Indiaan, die op de grond zat naast een lage bank in de schaduw van de bomen, waarschijnlijk de opzichter van de arbeiders was. Af en toe liep hij naar hen toe, om de werkstukken die klaar waren aan een onderzoek te onderwerpen. Hij nam er enkele mee terug naar zijn bank.

Frank wachtte op een gelegenheid om nog wat dichterbij te komen. Toen de man weer eens naar het midden van de open plek liep, kroop de jongen vlug naar de bank.

Er lagen diverse voorwerpen op, leren riemen, horlogebandjes, een zilveren polshorloge en een paar dasspelden in de vorm van een verbogen pijl!

Frank staarde er verbaasd naar. Zou hij het hoofdkwartier van de bende gevonden hebben? Misschien was dat de reden dat Pijlen-Charlie er niet op gesteld was dat meneer Hardy naar Crowhead zou komen! Wat die Indianen ook in hun schild voerden, het had beslist iets te maken met de met gas gevulde sigaretten.

Frank kroop snel terug naar zijn schuilplaats, slechts enkele seconden voor de opzichter terugkwam. Toen haastte hij zich terug naar de plek waar ze afgesproken hadden elkaar weer te zullen ontmoeten. De jongen had op weg naar het kamp van de Indianen verschillende herkenningspunten goed in zich opgenomen. Maar ondanks dat had hij al zijn kennis van spoorzoeken nodig om zijn weg door het bos terug te vinden. Ten slotte kwam hij bij de plek, waar hij de Indiaan voor het eerst had gezien.

Plotseling hoorde hij een geluid, alsof iemand zich ruw een weg baande door de struiken. Zou de Indiaan teruggekomen zijn? Zou hij het spoor van de jongen gevolgd hebben? Maar die Indianen zullen toch beslist niet zoveel herrie maken, redeneerde hij.

Ervan overtuigd dat het geluid niet door een Indiaan werd gemaakt, kroop Frank voorzichtig in de richting waar het vandaan kwam. Hij keek voorzichtig langs een boom en uitte een zachte kreet.

’Chet!' riep hij zachtjes. ’Doe toch alsjeblieft wat zachter!’

Chet keek geschrokken op bij het horen van die bekende stem.

’W-waar ben jij vandaan gekomen?’ hijgde de dikke jongen.

’Ik hoorde je ronddraven als een verdwaald kalf,’ plaagde Frank, ’Ik zou maar wat zachter doen. Er zijn Indianen in dit bos.’

‘Indianen!’ riep Chet uit. ’Eerst een beer en nu weer Indianen!’

’Een beer?’

’Ja, ik ben net door een grote beer nagezeten.’

Fluisterend vertelde Frank over het verborgen Indianenkamp en wat de mannen aan het maken waren. Chet sperde zijn ogen wijd open van verbazing.

'Laten we zorgen dat we wegkomen!’ riep hij uit. ’W-waar is mijn paard? Ik ga er vandoor!’

Ondanks de pogingen van Frank zijn vriend tegen te houden, zette Chet het op een lopen.

’Stop!’ zei Frank hees fluisterend. ’Anders verdwaal je weer.’

Nauwelijks had hij de waarschuwing uitgesproken of het zingende geluid van een boogsnaar klonk tussen de pijnbomen. Een pijl vloog door de lucht en boorde zich met een angstaanjagend geluid in een boom, vlak naast Chet.

Op hetzelfde moment kwamen twee Indianen tevoorschijn, die op Chet toerenden. De jongen stond verstijfd van schrik. De Indianen hadden Frank kennelijk nog niet gezien, maar de jongen rende naar voren om zijn vriend te beschermen.

De Indianen gaven een oorlogskreet toen ze de tweede jongen zagen. De grootste van de twee, die zeker wel een meter tachtig lang was, rende in de richting van Frank, terwijl de ander doorholde naar Chet. Frank zette zich schrap voor het komende gevecht. De Indiaan, een pezige kerel, greep Frank beet.

In een onderdeel van een seconde bevrijdde Frank zich met een judogreep. De verbaasde Indiaan aarzelde een ogenblik, net lang genoeg om Frank in de gelegenheid te stellen een houdgreep toe te passen. De Indiaan spartelde tegen en gromde, toen Frank steeds meer kracht zette. Maar een geheel ander schouwspel voltrok zich bij de boom waar Chet stond. De Indiaan die hem aanviel, gaf de jongen een opstopper, waardoor hij naar adem stond te happen. Chet’s kennis van het judo was hem van weinig nut, toen hij weer op adem gekomen was.

'Help, Frank, help!’ riep hij.

De Indiaan zat schrijlings over de jongen heen, als een cowboy op een steigerend paard. Hij haalde een leren riem te voorschijn, waarmee hij Chet’s handen op zijn rug bond en toen schoot hij zijn metgezel te hulp. Frank had zijn tegenstander stevig beet en hield intussen iedere beweging van de andere Indiaan goed in het oog. Toen de tweede Indiaan vlak bij hem was, liet Frank de eerste los en hij gooide de nieuwe aanvaller over zijn schouder. De man kwam met een klap op de grond terecht, veerde overeind en wierp zich op de jongen.

Bij de worsteling die nu volgde, vocht Frank als een tijger. De vereende krachten van de beide Indianen waren nodig om de jongen op de grond te houden. Eindelijk slaagden ze erin Frank’s handen vast te binden en toen brachten ze hem naar de plek waar Chet lag.

Chet lag te klappertanden van schrik.

’H-het spijt me dat ik je niet kon helpen,’ zei hij.

'Geeft niets hoor,’ antwoordde Frank. Toen wendde hij zich tot de Indianen en zei: ’Wat zijn jullie met ons van plan?’

De grootste Indiaan zei slechts één woord:

’Kom!’

Achter elkaar lopend, terwijl de ene Indiaan voorop ging en de andere de rij sloot, werden de jongens door het bos naar het kamp van de Indianen gebracht. Toen ze op de open plek kwamen, verlieten de arbeiders opgewonden hun werkbanken en verdrongen zich om het groepje.

’Veel sterk,’ zei de grote Indiaan, terwijl hij naar Frank wees. ’Goed bewaken.’

Terwijl de Indianen naar de gevangenen stonden te kijken, vroeg Frank: ’Welk reservaat is dit?’

Een starre blik van de lange Indiaan was het enige antwoord. Hij sprak even met de andere Indianen in zijn eigen taal en wendde zich toen tot de jongens.

’Meegaan!’ beval hij.

De Indianen brachten de jongens een klein stukje het bos in aan de andere kant van het kamp. Daar bevond zich een open plek die omheind was met een palissade van jonge bomen. Frank en Chet werden door een primitieve toegangspoort geduwd, die prompt achter hen werd dichtgeslagen.

Terwijl de Indianen weer terugliepen naar de open plek hoorden de jongens de leider zeggen:

’Grote baas straks komen. Hij rekenen goed af met jongens.’