Op reis naar de ranch
’Vader neergeschoten!’ riep Joe uit.
De jongens staarden naar het briefje. Het onheilspellende nieuws kon niet anders uitgelegd worden.
’Ja, het is heus het handschrift van moeder,’ verklaarde Frank. ’Tante Gertrude is ook niet thuis. Kom mee, Joe, we moeten zo snel mogelijk naar het ziekenhuis!’
Ze renden naar buiten en reden zo snel ze konden naar het ziekenhuis. De gewoonlijk zo uitbundige Joe zat zorgelijk zwijgend naast zijn broer, toen ze bij het ene verkeerslicht na het andere moesten stoppen. Eindelijk stopten de jongens voor een groot gebouw, het Bayport Ziekenhuis.
Ze renden naar het informatieloket.
’Wij zijn de zoons van meneer Fenton Hardy,’ zei Frank tegen de vrouw achter het bureau. ’We zouden graag direct naar hem toe willen.’
De vrouw keek haar gegevens door en zei toen:
’Jullie mogen even bij hem. Kamer 328.’
Hun voetstappen echoden hol door de gang, toen ze naar de kamer liepen. Joe pakte zijn broer bij zijn arm, toen ze naar binnen gingen. De patiënt lag achter een scherm en de jongens hoorden zachtjes praten. Ze liepen om het scherm heen en bleven naast het bed staan. Daar lag Fenton Hardy, bleek en rusteloos. Zijn ogen waren gesloten en hij haalde moeizaam adem. Naast het bed stonden zijn vrouw, tante Gertrude, een jonge dokter en een verpleegster.
’Wat is er gebeurd?’ vroeg Frank hees fluisterend. Mevrouw Hardy legde haar vingers tegen haar lippen en wenkte dat de jongens dichterbij moesten komen.
’Meneer Hardy is nog niet helemaal bij uit de narcose,’ zei de dokter. ’Hij heeft een lelijke wond in zijn been.’
De jongens konden zich bijna niet goed houden.
’Is het g-gevaarlijk?’ vroeg Joe.
’Wel ernstig,’ antwoordde de dokter rustig, ’maar niet levensgevaarlijk. Je vader zal wel gauw weer hersteld zijn, als zich tenminste geen complicaties voordoen.’
Mevrouw Hardy pakte de beide jongens bij de arm en nam ze mee naar de gang, waar ze konden praten zonder de gewonde te storen.
'Vertelt u eens wat er gebeurd is,’ zei Frank.
'Door hoeveel kogels is vader geraakt?’ vroeg Joe met trillende stem.
’Hij is niet met een geweer neergeschoten,’ zei mevrouw Hardy.
’Niet?’ vroeg Frank verbaasd.
’Nee’ antwoordde zijn moeder. ’Hij is...’
'Mevrouw Hardy!’ Het was de stem van de dokter. Ze liep weer snel de kamer in. ’Uw man wil zijn zoons zien,’ zei de medicus.
Fenton Hardy was nu helemaal uit zijn narcose bijgekomen en hij had zijn ogen open.
’Vader!’ fluisterde Frank en hij greep de hand, die naar hem werd uitgestoken. Joe kwam dicht bij zijn broer staan.
’Hoe gaat het met u, vader?’
'Met mij gaat het best,’ zei meneer Hardy, terwijl hij met moeite glimlachte. 'Ik ben hier in minder dan geen tijd uit, hoor.’
’Moeder zei dat u niet met een geweer werd neergeschoten,’ zei Frank. 'Waarmee dan?’
Fenton Hardy draaide moeizaam zijn hoofd om, om zijn zoons beter aan te kunnen kijken.
’Een pijl,’ zei hij.
’Hij is in het linker bovenbeen geraakt,’ zei de dokter. ’Een lelijke wond tot op het bot.'
Tante Gertrude vertelde verder wat er gebeurd was, om haar broer gelegenheid te geven wat uit te rusten.
’Je vader zei dat hij een leegstaand huis onderzocht in de buitenwijk van de stad, omdat hij dacht dat het huis door een paar van die overvallers uit Bayport als schuilplaats werd gebruikt.’
'Waren ze er?’ vroeg Joe.
’Nee,’ vervolgde hun tante. ’Het huis was leeg, maar net nadat je vader het verlaten had, kwam er een pijl achter vandaan, die hem raakte.’
Meneer Hardy vervolgde:
'Toen ben ik naar de weg gestrompeld om hulp te halen.’
’Hebt u die kerel die u heeft neergeschoten gezien?’ vroeg Joe.
’Nee, jongens,’ antwoordde hij. ’Hij heeft waarschijnlijk in de struiken achter het huis op de loer gelegen.’
Na een ogenblik gezwegen te hebben, vervolgde de detective:
’Dit betekent dat ik niet naar Ruth kan. Zouden jullie er wat voor voelen in mijn plaats te gaan?’
Frank en Joe keken elkaar aan en toen knikten ze allebei tegelijk.
’Ik begrijp wel dat Chet teleurgesteld zal zijn als jullie je kampeertocht uitstellen,’ voegde meneer Hardy eraan toe, ’maar jullie kunnen hem natuurlijk ook meenemen.’
De dokter viel hem in de rede:
"U heeft nu wel genoeg gepraat, meneer Hardy. U moet rusten.’
’Gaan jullie maar met tante Gertrude mee,’ zei mevrouw Hardy. ’Ik laat jullie vader niet alleen tot hij zich wat beter voelt.’
Frank en Joe gaven hun moeder een zoen en namen afscheid van hun vader. Toen liepen ze met juffrouw Hardy de kamer uit.
Bij de ingang van het ziekenhuis ontmoetten ze Sam Radley, een medewerker van meneer Hardy, die haastig het gebouw inliep.
’Hoe gaat het met meneer Hardy?’ vroeg hij buiten adem. ’Ik heb net gehoord dat hij hier is.’
Frank vertelde de ongeruste detective alles wat hij van de aanslag wist. Sam fronste zijn wenkbrauwen toen hij over de pijl hoorde.
’Dat is al een heel ongewoon wapen,’ merkte hij op.
’Maar waarom zou iemand hem nou in ’s hemelsnaam met een pijl neerschieten?’ vroeg Joe.
'Waarschijnlijk,’ antwoordde Sam, ’om niet zo gemakkelijk ontdekt te kunnen worden. Het is moeilijker de herkomst van een pijl na te gaan dan van een kogel. Waar is die pijl?’
’Op het politiebureau,’ zei tante Gertrude. ’Mijn broer heeft direct opdracht gegeven dat hij daarheen gebracht moest worden.’
’Dan kunnen we beter even gaan kijken,’ stelde Sam voor.
De detective nam tante Gertrude mee in zijn auto, terwijl de jongens met hun eigen wagen naar het politiebureau reden. Toen ze eenmaal in de auto zaten zei Frank tegen Joe:
'Vind je niet dat er iets heel erg toevallig aan die zaak is?’
’Ja,’ antwoordde Joe langzaam. ’De pijl.’
'Precies,’ zei Frank. 'Eerst vangt vader de woorden 'verbogen pijl’ op van de bandrecorder. Daarna vinden wij een verbogen pijl op het horloge en op de dasspeld.’
’En nu is vader door een onbekende met pijl neergeschoten,’ vervolgde Joe.
’De stukjes van de puzzel passen precies in elkaar,’ redeneerde Frank. ’Maar wat betekent het allemaal? Eén ding is duidelijk: er is iemand die bang is voor vader.’
De twee auto’s kwamen bijna tegelijkertijd bij het politiebureau aan. Tante Gertrude, Sam en de jongens werden naar de kamer van commissaris Collig gebracht. Hij zat aan zijn bureau een pijl te bekijken.
’Dag jongens,’ zei hij. ’Het spijt me heel erg wat er met jullie vader gebeurd is.’
'Heeft u al een idee wie de aanvaller geweest is?’ vroeg Frank.
'Helemaal niet. Mijn mannen hebben de omgeving afgezocht en hebben een platgetrapte plek tussen het onkruid gevonden, waar de dader waarschijnlijk gestaan heeft toen hij op jullie vader schoot maar verder niets.’
Frank vroeg:
'Mag ik die pijl eens zien, commissaris?’
Collig overhandigde hem een korte dikke pijl met een scherpe stalen punt. Aan het eind bij de inkeping waren drie witte veren bevestigd.
'Daarmee kun je iemand doodschieten,’ zei Frank, terwijl hij de pijl in zijn hand om en om draaide.
’Dat kun je zeker,’ zei commissaris Collig. ’Jullie vader heeft geluk gehad.’
’Kijk eens naar die veren,’ merkte Joe op. ’Ze hebben allemaal dezelfde kleur.’
’Moet dat dan niet?’ vroeg tante Gertrude.
’Twee van de veren van een pijl,’ legde Joe uit, ’zijn gewoonlijk van dezelfde kleur, bijvoorbeeld rood. De derde, die ook wel richtveer genoemd wordt, staat precies gelijk met de inkeping in de pijl en heeft een andere kleur.’
’Dan moet deze pijl door een zeer goed boogschutter afgeschoten zijn,’ zei Frank. ’Hij had geen andere kleur nodig om te weten welke de richtveer was.’
’Dat klopt,’ zei Sam. ’En hij wilde je vader ook niet doden; hij wilde hem alleen maar buiten gevecht stellen. Nou, dan moeten we dus uitkijken naar een heel goed boogschutter.’
’Dan beginnen we met de Indianen in de stad,’ stelde Frank voor, met een veelbetekenende blik naar Joe.
’Er wonen er maar vier in Bayport,’ zei commissaris Collig tegen de jongens. ’En dat zijn allemaal betrouwbare lui, voor zover ik weet.’
Toch gaf hij de jongens de namen van de Indianen.
Na afscheid te hebben genomen van Sam en nadat ze tante Gertrude hadden thuisgebracht, gingen de jongens op weg om de vier Indianen, die in de industriewijk van Bayport woonden, te ondervragen. De Hardy’s vernamen dat ze alle vier goede vaklieden waren en bij hun werkgevers uitstekend voldeden. Ze hadden ook geen van allen ooit in hun leven een boog gehanteerd. Ze ontkenden met nadruk iets af te weten van het neerschieten van meneer Hardy.
’Het ziet er inderdaad naar uit dat de Indianen in Bayport onschuldig zijn,’ zei Frank.
’We hebben niet veel tijd meer om de boogschutter op te sporen,’ bracht Joe zijn broer in herinnering. 'Als we tenminste naar tante Ruth gaan.’
’We moesten Chet maar gaan vertellen van onze gewijzigde plannen.’ zei Frank. ’Denk je dat hij met ons meegaat naar het westen?’
Joe grinnikte.
’We zullen hem vertellen dat tante Ruth een goede keuken heeft!’
Chet Morton, de dikke vriend van de Hardy’s, die zo van lekker eten hield, woonde op een boerderij even buiten Bayport. Toen ze daar aankwamen, stopte Frank de wagen voor de boerderij van de Mortons.
Iola Morton, Qiet’s zuster, zat op de veranda.
’Ha, die Iola,’ riep Joe. ’Waar is Chet?’
’Achter de schuur,’ antwoordde het meisje.
Frank zette de wagen voor de schuur neer en de jongens liepen naar de achterkant.
Plotseling zagen ze Chet. Hij stond ineengedoken als een rugbyspeler. Met uitgestrekte armen holde een jonge man op hem toe.
En toen, sneller dan met het oog te volgen was, greep hij Chet beet en gooide hem door de lucht!