HOOFDSTUK ELF
Roffelende trommels
1
Maya was in slaap gevallen. Er was schaduw onder de wilgeboom,
waar Eshiala met haar dochtertje in haar armen zat. Maar er ontbrak
iemand. Er was iets mis...
Takjes kraakten. Ze sprong op en draaide zich om.
`Laat me het kind zien,' zei de man. Hij was groot en droeg
alleen een afschuwelijke paarse broek, maar zijn lelijke gezicht
stond bezorgd en leek merkwaardig vertrouwd.
`Het gaat goed met haar,' zei Eshiala. 'Ze slaapt.'
`Meer dan dat,' zei hij. 'En je verkeert zelf ook in een
shocktoestand. Ken je me nog? Ik ben Rap.'
`Ze slaapt,' legde Eshiala uit. 'Ze was erg bang daarnet. Ze
zal schrikken als ze wakker wordt in de armen van een
vreemde.'
`Ik zal zorgen dat ze niet schrikt. Ik kan haar kalmeren zoals
ik jou heb gekalmeerd.' De man nam Maya voorzichtig in zijn armen.
'Het probleem is dat ik tegenwoordig niet meer dan één ding
tegelijk kan doen. Je hebt zeker niet gezien waar die warrige
dochter van me naartoe is gegaan, hè?' Dochter? Had die man ook een
dochter?
Ze vroeg zich af of ze het moest vertellen van die twee
meisjes, maar misschien had ze het wel gedroomd. Alles was zo
verward. Ze wist dat ze iets moest doen, als ze zich maar kon
herinneren wat het was.
Je hebt gelijk, ze slaapt,' zei de man. 'Dat zal Thaïles werk
wel zijn. Niets ernstigs, alleen een paar blauwe plekken. Ik zal ze
genezen en haar dan wakker maken.'
Herinneringen... ongerustheid. 'Als ze bij u in veilige handen
is, kan ik beter meteen teruggaan. Ik moet een vriend gaan helpen.
Hij moet zijn opgehouden!' Ze wilde opstaan.
`Ga zitten!' zei de man. Je bent niet volledig bij bewustzijn,
weet je! Je hebt een lelijke smak gemaakt.'
Het was een feit dat alles nogal vaag en verward was. Ze reed
over een weg en keek achterom naar Ylo. Waar was Ylo?
`Thaïle zou je beslist hebben opgeknapt,' zei de man. 'Maar ze
werd weggeroepen.' Hij draaide zich om en keek naar de bomen achter
zich. 'En die halfwijze dochter van me dwaalt ergens rond in de
struiken. Neem me niet kwalijk... Kadie! Kom terug!'
Waar was Ylo? Waarom bleef hij zo lang weg?
`Mijn vrouw kan elk moment hier zijn. Je weet toch wie ik ben,
hè? Rap uit Krasnegar?'
Eshiala's opleiding aan het hof kwam haar te hulp. 'Natuurlijk
ken ik je. Het is lang geleden, hè?' Waar? Hij kwam haar vaag
bekend voor. Graaf Rap? Senator Rap? Een herbergier
misschien.
Maya deed haar ogen open. 'Mammie, ik heb honger.' Toen keek
ze argwanend naar de grote man met de blote borst die haar op
schoot hield. Hij grinnikte met de brede grijns van een faun. 'Ik
denk dat je je mij nog wel herinnert, prinses. Ik was op het schip.
Weet je nog wel, het schip? Wat ben jij gegroeid sinds die tijd! Ik
ben Rap!' Hij glimlachte weer.
Ze beantwoordde zijn glimlach vol vertrouwen. 'Ik heb honger!'
`Wat wil je graag eten?'
`Chocoladecake.'
Hij zette haar neer op het mos naast zich en gaf haar een bord
met chocoladecake — een paar plakken — en een glas melk.
`Daar ben je wel even zoet mee,' zei hij. Toen richtte hij
zijn grote grijze ogen op Eshiala.
Haar gedachten verhelderden. Ylo! Gewapende mannen te paard.
Ze probeerde op te staan en de man legde een grote, krachtige hand
op haar schouder.
Onwillig bleef ze zitten. 'Ik moet terug om iemand te zoeken.
Hij had hier nu moeten...'
`Wacht even, majesteit. Ik ben nog niet uitgesproken. Ik wou
dat Thaïle dit had kunnen doen. Je hebt een ernstige beproeving
achter de rug.' Verschrikkingen en angst loerden achter de nevel.
Ze wilde het niet zien. `We moeten ons verbergen!' zei ze, turend
naar de overkant van de glinsterende rivier. Paniek! 'Verstop mijn
dochter. De soldaten...'
`Die zijn weg,' zei hij. 'Weet je nu weer wie ik ben? Rap, uit
Krasnegar.' `De koning! Tovenaar...? Hoe kom jij hier?'
Dat is een lang verhaal.' Zijn mond glimlachte, zijn ogen
niet. 'En je hebt zelf een hele reis achter de rug,
majesteit.'
Je verwart me met iemand anders,' zei ze automatisch. Ylo!
Waar was Ylo! Goden, hoe zou ze zich in die bossen kunnen redden
zonder Ylo?
Je bent imperatrice Eshiala. Ik ben een vriend, dat herinner
je je toch wel?'
Ze knikte. O, ja, ze herinnerde het zich. Hij was een vriend
van Shandie. Neig iemand die misschien zou proberen Maya van haar
te stelen om haar naar het paleis te brengen, net als Hardgraa en
Ionfeu. Ze balde haar vuisten.
Je bent hier volkomen veilig.' Hij schudde zijn hoofd.
'Niemand zal je je kind afnemen. De soldaten komen hier niet. Er
wordt voor je gezorgd.'
Ze huiverde en staarde verlangend naar de weide aan de
overkant van de rivier. Ze wilde dat ze Ylo zag. Er waren twee
meisjes geweest...
Je paard viel toen je over het laatste hek heen was,' zei de
man. 'Maar je bent nu veilig. Alles is in orde. Met je kind gaat
het goed.'
Verbaasd keek ze hem aan. Welk kind bedoelde hij? Haar
toestand was nog niet te zien, maar hij was een tovenaar.
Ylo! Nog steeds geen teken van Ylo.
`Waar is mijn echtgenoot?' vroeg ze.
De man kromp even ineen. Hij keek achter zich naar de bomen.
'Mijn vrouw komt zo. Kadie! Deze kant op! Hierheen!'
`Hebben ze Ylo gevangen? Wilde je dat zeggen? Nee!'
Hij schudde zijn hoofd. 'Hij heeft belet dat ze jou te
pakken
kregen. Hij heeft alleen, zonder enige hulp, drie mannen
geveld. Hij verdedigde de vrouw die hij... Hij verdedigde zijn
imperatrice, bedoel ik. Tot in de dood.'
Nee! Dat kun je onmogelijk weten!' zei ze kwaad. "Jij was
hier, hij was daar.' Nee, ze weigerde het te geloven! Je verzint
maar wat!'
Weer schudde hij zijn hoofd. 'Het spijt me.'
`Ik geloof het niet! Hij is mijn echtgenoot!'
Knarsetandend vroeg Rap: 'Wanneer zijn jullie getrouwd? Hoe
lang geleden?'
`Een paar weken,' zei ze ontwijkend. De baby was al vóór die
tijd verwekt. `Ylo heeft niet tegen je gelogen, maar hij vergiste
zich als hij heeft gezegd dat de kobolden de imperator hebben
gedood. Shandie is gered. Voor zover ik weet is hij in leven en
welzijn. Ik geef toe dat ik de laatste tijd geen nieuws over hem
heb gehad, maar als je langer dan negen of tien dagen geleden
getrouwd bent... nou ja, dan ben je dus niet getrouwd. Het huwelijk
was niet geldig. Het zou waarschijnlijk op geen enkel moment geldig
zijn geweest, tenzij er kort geleden iets met Shandie is
gebeurd.'
Ze schudde haar hoofd, versuft van afschuw. Shandie leefde
nog? Wat had ze gedaan? Haar man, de imperator, bedrogen? Dat zou
verraad zijn! O, Ylo! Wat zou Ylo zeggen!
`Ah!' De man sprong op. 'Eindelijk! Dit is mijn vrouw,
koningin Inosolan van Krasnegar. En mijn dochter Kadie.'
Eshiala krabbelde overeind toen twee vrouwen uit
tegenovergestelde richtingen uit het struikgewas te voorschijn
kwamen. De eerste was lang en aantrekkelijk, niet helemaal een
Jotunn. Ze negeerde de poging van haar man tot formaliteiten en
sloot Eshiala in haar armen.
`O, Kadie!' zei Rap. 'Hou alsjeblieft op met dat
gepruil!'
Thaïle is weer verdwenen!'
`Nou, en?' zei Rap geprikkeld. `Ze is je hondje niet. De
Hoeder is dood. Thaïle moest weg met de andere archon. Ze heeft
plichten. Ze kan niet elk moment van haar leven met jou
doorbrengen, zelfs al zou ze dat willen.'
`Meer cake?' vroeg Uomaya, haar bord ophoudend. Ze was de
enige die nog zat, met een gezicht dat onder de chocola zat.
`Maya! Dat is niet beleefd!' zei Eshiala.
`Maar heel verstandig,' zei Rap. 'Een goede impse gewoonte.
Wat zou je zeggen van een sorbet?'
`Rap!' zei Inos op dreigende toon. 'Wat doen we nu? Brengen we
de rest van de dag in deze rimboe door, of kunnen we naar een
beschaafdere omgeving vertrekken? En tussen haakjes, je ziet eruit
als een werkman.'
Hij haalde zijn schouders op en begon een hemd dicht te knopen
dat hij een ogenblik tevoren nog niet aan had. 'Ik weet niet wat er
nu gebeurt. We bevinden ons in het echte Thume, zie je. Ik kan niet
terug naar het College — ik brak mijn nek bijna toen ik die heuvel
af kwam.'
`En ik moest het zonder toverkracht doen!' zei de koningin
ijzig. Je had weleens een goed paar laarzen voor me kunnen
achterlaten.'
Hij kreunde en streek met zijn vingers door zijn haar. De
enige weg terug naar het College zal een van hun Poorten zijn, en
ik heb geen idee hoe ik er een moet vinden.'
`Sorbet is lekker, dank je,' zei Maya smachtend.
`Wat voor kleur sorbet?'
`Ik kan nog niet weg,' zei Eshiala, met een verlangende blik
op de overkant.
Inos sloeg haar arm weer om haar heen. 'Het spijt me heel erg
van Ylo. Hij is op nobele wijze gestorven.'
`Heb jij het ook gezien?'
`Nee. Maar als Rap zegt dat het zo is, dan is het zo.'
Ylo! Ylo! Ylo! Ze wilde het niet geloven. Leugens! 'Ik moet
terug. Ik had hem niet moeten achterlaten. Ik had meteen moeten
teruggaan toen ik merkte dat hij achterbleef.'
Je hebt het goed gedaan,' zei Inos. Je hebt precies gedaan wat
hij gezegd zou hebben dat je moest doen, als hij gekund had.'
`Chocoladesorbet alsjeblieft,' zei Maya. 'Of aardbeien.'
De koning zei: 'Ah! Archon Neem, Hare Imperatoriale Majesteit,
de imperatrice Eshiala.'
De nieuwkomer moest ergens achter een boom vandaan zijn
gekomen. Hij had een merkwaardig gezicht, met schuinstaande gele
ogen en uitzonderlijk puntige oren. Zijn kleren waren groen, meer
stads dan landelijk. Hij maakte een autoritaire indruk. Hij knikte
naar haar, maar boog niet.
Iedereen begon tegelijk te praten. Hij hief zijn hand op om
stilte te verzoeken. De Hoeder zei dat ik u moest komen
halen.'
`De Hoeder?' herhaalden Inosolan en Rap en hun dochter in
koor. De nieuwe Hoeder natuurlijk.'
Kadie gilde. `Thaïle? Niet Thaïle!' Ze was doodsbleek
geworden. Koningin Inosolan sloeg haar arm om Kadie heen.
`Hoeder waarvan, Archon Neem?' vroeg Eshiala.
Rap gaf in zijn plaats antwoord. 'Hoeder van Thume.'
`Thume, het Vervloekte Land?'
Daarom kon ze die man met de gele ogen niet thuisbrengen. Ten
oosten van Qoble, natuurlijk. Hij moest een kabouter zijn. 'Het is
dus waar?'
`Het is waar,' mompelde Rap.
`Thaïle is de nieuwe Hoeder?' riep het meisje uit.
Archon Neem fronste zijn wenkbrauwen. `Zo heette ze voordat ze
Hoeder werd. Imperatrice, Hare Heiligheid stelde voor dat u en uw
kind in de Plaats van Baze gaan wonen. Baze is een voormalige
archon. Hij en zijn vrouw Prin zijn al bejaard, maar ze hebben
ruimte voor u, en zullen u welkom heten.'
`Ik vind dat ze eerst mee terug moet naar de Plaats van Rap,'
zei Inosolan vastberaden. 'Zij en ik moeten eens een heel lang
gesprek met elkaar hebben.'
`De Hoeder moet worden gehoorzaamd!'
IJ hebt haar een vijfde woord verteld!' jammerde Kadie. 'Het
zal haar doden! Het zal haar martelen!'
Eshiala's hoofd tolde. Kabouters?
`Hou je mond, Kadie!' zei Rap. 'Archon, wat is er voor nieuws
van het Convenant?'
Neem staarde hem dreigend aan. 'Hier niets.'
`Waar dan wèl?'
Onwillig zei de oude man: 'Het leger van de djinns heeft
haltgehouden, maar slaat geen kamp op. Er is activiteit in het
Drakengebied.'
`Roept hij de draken op?'
`Nog niet, maar misschien binnenkort.'
`Chocoladesorbet, alsjeblieft,' zei Maya. 'Of nog meer
cake.'
`Hoe lang zouden de draken erover doen om naar Thume te
vliegen?' vroeg Inos, van de kabouter naar haar man kijkend.
De twee mannen keken elkaar aan.
`Twee dagen misschien,' zei de koning.
`Ze zijn nog niet opgestegen.'
Dus ze kunnen hier met Midzomer zijn?'
`Niet waarschijnlijk. Maar misschien is Langdag pas het
begin.' `En de kalif ook?'
Eshiala kon het allemaal niet meer bijhouden. In gedachten
bleef ze om Ylo schreeuwen, ze wilde weten wat hij zou zeggen
over kabouters, over het feit dat Shandie nog leefde. Waar
waren de soldaten gebleven? En draken? Ze was beslist gek
geworden.
`Mammie?' zei Maya. 'Mammie! Mammie! Mammie! Waar is
Ylo?'
2
`Drie raven,' zei Gath. 'Een hoofd met een bijl erin. Een
bebloede hand. Een vrouw met... Bah! Twee zeedraken en...'
De Bloedgolf lr was in Nintor gearriveerd en voer vlak langs
de kust, een boog makend om de baai waar de vikingschepen lagen.
Hoewel ze op de kust waren getrokken, waren hun zeilen gehesen.
Normaal hadden piratenzeilen slechts het orca-symbool van een
vrijheer, maar voor het Langdag Toernooi waren ze versierd met de
persoonlijke emblemen van de eigenaars, en Gath las ze hardop voor,
nog voordat ze te zien waren. Drakkor had verkozen tegen de wind in
te naderen. Gejuich volgde zijn route langs de kust — hij was de
vrijheer die zich vóór de oorlog had uitgesproken op de laatste
twee toernooien, en nu stond heel Nordland achter hem. `De volgende
drie hebben allemaal een witte beer met rode poten,' zei Gath. 'Ik
verraad me als ik verder kijk.'
`Probeer het eens,' zei Thewsome.
Gath reikte een paar ogenblikken lang nog verder met zijn
voorkennis. `Twee schepen met een rode haai. Drie met piraten die
bijlen in de hand houden. O, Goden! Een bloederige fallus!'
Ja, je bent te zien! Goed gedaan!'
Net als de rest van de bemanning leunden ze samen op het
dolboord — de tengere jongen en de enorme Thewsome. Hij was de
grootste man aan boord, groter nog dan Red. Zijn armen en schouders
bolden als kussens, zijn vuisten waren zo groot als paardehoeven,
misvormd door ontelbare gevechten. Zelfs een andere Jotunn-piraat
zou het niet in zijn hoofd halen om ruzie te zoeken met
Thewsome.
`Ongeveer vijf minuten is dus veilig?' zei Gath.
De reus knikte lachend. Zijn ogen waren verrassend
zachtmoedig.
Tot Gaths grote opluchting had de wind hen niet in de steek
gelaten sinds hun vertrek uit Gark.
De bemanning had niet hoeven roeien. Na het vertrek van Afgirk
en Kragthong was vrijheer Drakkor opvallend genadig geweest met het
uitdelen van straffen aan de nieuwe atheling — een enkele stomp die
hem languit op de grond had doen belanden en midden op zijn borst
een nog steeds zichtbare blauwe plek had achtergelaten. Toen Gath
wankelend overeind was gekomen en met moeite zijn vuisten weer had
opgeheven, had Drakkor gebulderd van het lachen, hem een mep op
zijn schouder gegeven en gezegd dat hij aan boord van de Bloedgolf
moest gaan. Bovendien was die vernederende reprimande gegeven in de
beslotenheid van het eigen verblijf van de vrijheer, zonder
toeschouwers die hem konden bespotten. Alles bij elkaar genomen was
Gath er verbluffend gemakkelijk van afgekomen.
Zijn opluchting was omgeslagen in ontsteltenis toen het
Vikingschip was vertrokken zonder de skald aan boord. Op enkele
kabellengten van de kust was zijn voorkennis op onbegrijpelijke
wijze teruggekeerd. Zelfs toen had hij het nog niet geraden.
Voor een eiland dat zo beroemd was in de legenden bood Nintor
een troosteloze aanblik. Het was zo klein dat het op niet veel
kaarten zou zijn aangegeven. Thewsome had uitgelegd dat er geen
water was en dat er dus niemand woonde. Hij bedoelde dat niemand de
moeite zou nemen om te vechten voor het bezit van zo'n waardeloos
eiland en dat het daarom dus rustig heilig kon worden verklaard.
Maar zelfs hij wilde niet zo ver gaan die cynische gedachte onder
woorden te brengen. Het was een kale strook donkergroen onder een
lichtblauwe arctische lucht, met daarachter, in het noorden, de
ruwe toppen van Hvark. Vikingschepen lagen als een rij tanden langs
de kust. Gath had niet geweten dat er zoveel jotanaren-piraten op
de wereld waren. Hij was de tel kwijt geraakt bij tachtig, en ze
zagen er nog steeds meer.
`Daar!' zei Thewsome. 'Zie je?'
Een paar rechtop staande stenen waren aan de horizon te zien.
Er waren geen andere rotsen in de buurt, en ze waren te regelmatig
om natuurlijk te zijn.
`De Plaats van de Raven?' Gath huiverde. 'Komen de vrijheren
daar bijeen?'
De reus grinnikte. Dat is waar de vrijheren sterven! Het
toernooi wordt gehouden in het Toernooi dal, een kom aan de
zuidkant.'
`Maar er komt geen Afrekening dit jaar, hè?'
De nevelwitte ogen keken hem ongelovig aan. 'Denk je dat alle
vrijheren Drakkor zonder meer accepteren als leider?'
Gath zei: `O!' en verder niets. Hij probeerde zijn voorkennis
weer, nog een rode vuist, twee gekruiste bijlen...
Thewsome mompelde: 'Pas op!'
Een paar uur nadat de Bloedgolf was uitgevaren, had Gath zich
gerealiseerd dat Twist aan boord was. Hij had niet gelet op het
extra bemanningslid — niemand trouwens. De anderen kenden hem
natuurlijk, want hij was al eerder met hen meegevaren. Ze hadden
geen speciale aandacht aan hem besteed. Het scheen niet tot hen
door te dringen dat hij maar eens per jaar verscheen.
Gath zat op de voorplecht, toen de grote getatoeëerde reus
naast hem kwam en met Twists parelkleurige ogen naar hem
glimlachte. Zelfs toen zou Gath hem niet herkend hebben, als
hij geen permissie had gekregen. `Het is traditie,' had hij
uitgelegd. 'Ik heb je al gezegd — we zijn niet allemaal skalds.
Sommigen zijn vrouwen, sommigen priesters. Dus komen we altijd in
vermomming. Voor het Langdag Toernooi ben ik Thewsome.' Gath had
zich afgevraagd hoe het moest voelen voor een verachte invalide om
een paar dagen per jaar een normale forse kerel te zijn. Thewsome
vertelde dat zijn uitzonderlijke omvang bedoeld was om uitdagingen
te voorkomen. Ruzies zouden hem dwingen toverkracht te gebruiken,
wat een Jotunn beschouwde als verraad. Maar hij had een uitdaging
net zo gemakkelijk met toverkracht kunnen afweren, dus had zijn
indrukwekkende verschijning waarschijnlijk een andere reden — het
moest ook een goed gevoel zijn.
Toen hij zijn identiteit had onthuld, was Twist aan het werk
gegaan om Gath te leren hoe hij zijn voorkennis moest beheersen.
Die was weliswaar niet opvallend, maar kon toch worden ontdekt, had
hij gezegd, en er zouden ongetwijfeld spionnen van het Convenant op
het toernooi zijn. Lessen van een tovenaar leken op geen enkele
andere les. Gath kon zijn voorkennis nu volledig terugschroeven,
als hij dat wilde. En hij was ook begonnen hem uit te breiden, tot
twee uur of nog langer, en Twist-Thewsome zei dat hij de duur ervan
waarschijnlijk nog verder zou kunnen uitbreiden als hij meer tijd
had om te oefenen — maar dat vooral niet te proberen in
Nintor.
Vikingschepen lagen als zonnende haaien op het kiezelstrand,
vlak boven het wier dat de grens van de vloed aangaf. Hier en daar
lagen groepjes halfnaakte jotanaren op het gras, schijnbaar slapend
in de eindeloze zomerzon. Kookvuren rookten, maar toen de Bloedgolf
voorbij dreef, lieten de bemanningen elk tijdverdrijf in de steek
en holden naar het water om Drakkor toe te juichen.
Drakkor zelf bediende de roerstok en negeerde het applaus. Een
enkele keer hief hij een hand op om iemand op de kust te begroeten.
Zijn kinderlijke gezicht was uitdrukkingsloos. Voor zover Gath
wist, had hij tijdens de reis niet één woord met zijn broer
gewisseld.
Gath draaide zich weer om naar Thewsome. 'Is er voor elk schip
een tovenaar?'
De skald spuwde over de reling. 'O, nee. Meer één voor elke
vrijheer. Maar dit jaar komt elke vrijheer met alle schepen die hij
bijeen kan brengen. Ik heb er nog nooit zoveel gezien.'
Oorlogstoernooi! Slachting. Gath probeerde zich al deze mannen
voor te stellen, aanvallend en zwaaiend met bijlen en zwaarden,
bloeddorstig schreeuwend. Hij kon het zich niet voorstellen, maar
hij kwam er dichter bij dan hem lief was. Hij was tot de conclusie
gekomen dat hij minder Jotunn was dan hij gedacht had.
`En waar is de Retraite waar het geheime toernooi wordt
gehouden?'
Thewsome wees met een vinger zo dik als het gevest van een
dolk. 'In het noorden. Je kunt het hier vandaan niet
zien.'
Dat zou nog een paar minuten duren. Dan kon Drakkor zijn schip
op de kust trekken. Het gejuich zwol aan toen de Bloedgolf langs
een paar bondgenoten voer.
`Niemand jouwt ons uit,' zei Gath. 'Je broer schijnt de
algemene favoriet te zijn.'
`Noem hem niet mijn broer!' gromde de reus. 'Niet hier!'
'Sorry.'
`En als hij sterft, zullen ze degene die hem doodt toejuichen.
Maar ik denk dat Drakkor niet de enige is die in gevaar
verkeert.'
De wind was kil en vochtig met zilt sproeiwater. Net als
iedereen slechts in een broek gekleed, had Gath nu al moeite om te
voorkomen dat zijn tanden gingen klapperen, maar de implicatie van
die woorden maakte dat hij het nog veel kouder kreeg.
Jij, bedoel je?' vroeg hij hoopvol.
Thewsome grinnikte onheilspellend, terwijl hij het eiland
aandachtig bleef opnemen. 'Waar blijft mijn wereldexpert in
tovenarij? Ben je je niet bewust van het probleem?'
Gath had al dagenlang aan bijna niets anders gedacht. Het
gevaar leek veel op het gevaar dat hij en mams en magister Raspnex
en de imperator onder ogen hadden gezien in Dwanenland, Maar er was
verschil. De trucjes die mams toen had bedacht, zouden voor de
tweede keer geen succes hebben. Hij hoopte dat Twist een even
effectieve strategie kon bedenken, want hij kon het niet.
`Bedoel je dat de tovenaars van het Convenant overal rondgaan
om alle anderen in slaven te veranderen, net als zijzelf? Tegen hen
samenspannen? Je kunt worden ingelijfd zodra je aan wal
stapt!'
En hij ook.
Schijnbaar diep in gedachten krabde de reus over de tatoeage
van een draak die half schuilging onder de harige mat op zijn
borst. 'Maar zo gebeurt het niet! Ik hoor helemaal geen tovenarij —
daarom breng ik je voortdurend in herinnering geen gebruik te maken
van je voorkennis. Het eiland is zo stil als een graf.'
Het was misschien rustig op het gebied van toverkracht, maar
in Gaths wereld klonk het gejuich steeds luider. Een klein legertje
mannen rende langs de kust, in de richting van de plaats waar de
Bloedgolf zou aanleggen.
De zinspeling op een graf maakte dat Gath het nog kouder
kreeg. Misschien was de schade al aangericht, en was elke tovenaar
aan land al in de macht van de Almachtige. Aan die mogelijkheid kon
hij maar beter niet denken! 'Heeft de Retraite een schild?'
Thewsome keek naar hem met Twists lichte ogen. Maar er lag
geen zweem van een glimlach in. 'Ja.'
`Dus...' Nee, dat idee moest hij vergeten... Dat is toch goed,
hè? Als daar een oorlog uitbreekt, kan het Convenant niet
tussenbeide komen!'
`Een schild is zo krachtig als de tovenaar die het gemaakt
heeft,' merkte Thewsome zachtjes op. 'Maar waarschijnlijk heb je
gelijk.'
`Als de kansen nu al groter zijn voor het Convenant, is de
zaak hopeloos,' ging Gath verder. Te bedenken dat hij in Krasnegar
zo'n hekel had gehad aan leren! Hij moest er niet aan denken wat
voor straf er hier op een vergissing rustte. 'Dan verliezen we. Dus
moeten we maar hopen dat wij de meeste kansen hebben en de strijd
in de Retraite winnen.'
`Wat voor strijd?' Thewsome haalde zijn schouders op. Op de
een of andere manier bracht hij een gevoel van teleurstelling over,
alsof Gath iets over het hoofd zag.
`Maar als we er allemaal weer uitkomen...?'
De reus zei niets. Dat was dus niet het probleem, tenminste
niet het ergste ervan.
`Als alle tovenaars vermomd komen,' opperde Gath, 'dan weet je
niet wie een loyaliteitsbezwering heeft en wie niet! En we waren
het erover eens dat je dat waarschijnlijk toch niet kunt
weten?'
Thewsome knikte. Wat had hij gezien dat Gath niet had gezien?
De beste manier om antwoorden te krijgen was om vragen te stellen,
had papa altijd gezegd.
`Hoe kun je de goeden dan van de kwaden scheiden? De schapen
van de wolven?'
`Tja, jongen, één manier is dat schapen in kuddes rondlopen en
wolven in meutes.'
Was er verschil tussen een kudde en een meute? Koude vingers
sloten zich om Gaths hart. O, God van de Verschrikking!
`Twist! Wat gebeurt in het Toernooidal als de vrijheren voor
oorlog stemmen?'
Twist-Thewsome keek goedkeurend op hem neer. Dan kiezen ze een
leider. Als het moet, vechten de kandidaten het uit op de Plaats
van de Raven. Maar als er eenmaal een leider is gekozen, bewijzen
alle andere vrijheren hem eer.'
`Kan een tovenaar liegen tegen een andere tovenaar?'
`Meestal niet.'
Gath huiverde. Zijn tanden klapperden even. 'Ze kunnen ook eer
bewijzen aan een plaatsvervanger, niet? Een spion?'
De reus knikte.
`Heb je me daarom mee laten gaan?'
`Wat bedoel je, atheling? Je bent meegegaan omdat je dat
wilde.' Thewsome liet een ijzingwekkende Jotunnlach horen. Toen
pakte hij Gaths arm vast en kneep er pijnlijk in. 'Doe je het? Ben
je mans genoeg?'
Dit was papa's oorlog. Hier was Gaths aandeel in papa's
oorlog. Hij had het zelf gekozen, ook al had hij niet geweten
dat hij dat deed. Hij had niemand iets te verwijten behalve
zichzelf. Hij richtte zich op en dwong zich de woorden uit te
spreken. Zijn knokkels staken wit af tegen het dolboord.
`Nee, ik ben niet mans genoeg, maar ja, ik zal het doen, als
het helpt.' `Het is de enige manier die ik kan bedenken,
atheling.'
`Natuurlijk doe ik het dan.'
`Het is gevaarlijk!'
`Ik zei dat ik het zal doen!' riep Gath kwaad.
Zo moesten ze de schapen van de wolven scheiden — een valstrik
spannen. Met hem als lokaas.
3
Inos liep over de Weg in de avondzon. De zilte geur van de zee
en het gedempte gedreun van de branding zeiden haar dat ze de
Plaats van Rap naderde. Toen ze uit de bomen te voorschijn kwam,
zag ze tot haar grote opluchting dat Rap zelf uitgestrekt op een
van de lelijke paarse ligstoelen lag. Hij sprong overeind om haar
te begroeten en ze omhelsden elkaar.
`Gek,' mompelde ze in zijn hals. 'Ik denk dat ik dit meer dan
wat ook gemist heb — gewoon omhelsd te worden.'
Hij bromde wat. 'Nou ja, het is een begin. Ga zitten, dan zal
ik iets te drinken voor je maken.'
Vermoeid nam ze plaats op een stoel. 'Iets lekkers en
bedwelmende.' `Elfenbrandewijn?' Hij gaf haar een kristallen roemer
ter grootte van een kleine emmer. Ze had beide handen nodig om hem
vast te houden.
Je bent altijd al zo royaal geweest,' mompelde ze. 'Ik zei
bedwelmend, niet dodelijk.' Het was koel en verrukkelijk en geen
elfenbrandewijn.
Rap ging op de rand van de stoel naast haar zitten en lachte
vrolijk. `Kadie?'
Hij keek even naar de bungalow. 'Ligt buiten westen op ons
bed. Ik geloof dat ze de hele nacht geen oog heeft
dichtgedaan.'
`Veel heeft ze in ieder geval niet geslapen. Ik wou dat ik
begreep waarom je haar niet kunt genezen!'
Hij haalde zijn schouders op.'Ik kan een lichaam genezen. De
ziel behoort aan de Goden.'
Je hebt mij genezen!'
Hij wendde zijn gezicht af alsof hij de bomen bestudeerde.
'Niet echt,' mompelde hij.
`Rap!'
`Nou ja... ik heb je eigen genezingsproces een beetje
versneld. Je wist dat Azak je pijn wilde doen en je vernederen, dus
vocht je daartegen. Herstellen was hem verslaan, ja toch? Ik hielp
alleen een beetje. Kadies probleem zit veel dieper. Wat wil je dat
ik doe — haar herinneringen wegnemen? Mensen bestaan van hun
herinneringen, schat. Daardoor worden ze persoonlijkheden. Ik
bedoel, daar durf ik me niet mee te bemoeien. Ik zou een paddestoel
van haar kunnen maken.'
Hij streek met zijn handen door zijn haar. 'Bovendien heeft ze
gelijk dat ze zich bezorgd maakt over haar vriendin,
nietwaar?'
Inos mompelde iets vrijblijvends. Vriendschap was iets anders
dan een obsessie. 'Ik weet zeker dat je alles doet wat je kunt,
liefste.'
`Hoe gaat het met de imperatrice?'
`Beter. Ze is een sterke vrouw.' Voor een eenentwintigjarige,
die meerdere malen door een hel was gegaan, was het meisje een
wonder.
Rap knikte en staarde nietsziend voor zich uit.
Inos zei: `Prin en Baze zijn aardig.'
Ja.'
`Rap? Is ze zwanger?'
Hij knikte weer.
Inos nam nog een slok en dacht weer aan Shandie. Nu ze Eshiala
had leren kennen, kon ze zijn verliefdheid begrijpen. De schoonheid
van de imperatrice was even ongelooflijk als hij had beweerd, maar
hij was nooit een gevoelige of begrijpende echtgenoot geweest. Hoe
zou hij reageren nu ze het kind van een ander verwachtte?
`Ik veronderstel dat dat een betrekkelijk gering probleem is,
hè?' zei ze. `Wat heeft één kleine bastaard méér nog te betekenen
nu het lot van de wereld op het spel staat? Zelfs al is het een
imperatoriale bastaard. Ondergeschikt probleem.'
Dat was Kadie ook. Morgen was het Langdag. Vergeleken daarmee
waren ze geen van allen belangrijk, Eshiala en Kadie niet, en Rap
en Inos niet. `Hoe was jouw dag?'
Rap haalde zijn schouders op. 'Frustrerend. De Weg doet niet
altijd wat ik wil. Ik kan de Plaatsen van de archon die ik ken niet
bereiken. Ik kan geen spoor van de Kapel vinden, en ik geloof dat
Kadie wel honderd keer de Plaats van Thaïle geprobeerd heeft.
Voornamelijk ben ik in een kringetje achter haar aan gelopen, om
een oogje op haar te houden.'
`Is er nog nieuws van het Convenant?'
Hij zuchtte. 'Het leger van de djinns is weer op dezelfde
plaats terug waar het vier dagen geleden was. Als het morgen verder
trekt, zal het Thume vóór de middag binnenvallen.'
`Hoe gaat het met Azak?'
`Weet ik niet.'
`Misschien hebben zijn tovenaars hem genezen?'
`Misschien, als ze niet bang waren voor het Convenant. Of
misschien heeft Zinixo het gedaan. Of misschien is hij gestorven.
Ik heb geen idee.' `We hadden die schoft moeten doden,' mompelde
Inos, 'toen we de kans hadden. Hem en die hele moordzuchtige bende
van hem.' Ze zag dat Rap even ineenkromp. Waarom? Wat wist hij over
Azak dat hij verzweeg? `Draken?'
Zijn gezicht klaarde op. Dat is interessant! Blijkbaar zijn ze
rusteloos, maar gaan ze nergens naartoe. Ze stijgen op, cirkelen
rond en keren dan weer terug naar hun nest.'
`Waarom is dat zo interessant?'
`Omdat iets ze ongerust maakt, of omdat de dwerg iets
vermoedt.' `Hij vermoedt altijd iets. Zoals?'
`Ik denk,' zei Rap, 'dat sommige antropofagen nog op vrije
voeten zijn. Zinixo durft de draken niet op te roepen, uit angst
dat hij in een val loopt. Of de monsters zelf voelen de valstrik —
ze zijn niet helemaal aards, weet je nog?' Hij streek weer met zijn
vingers door zijn haar. 'Goed! Ik klamp me vast aan strohalmen. Het
lijkt allemaal zo besluiteloos, zie je?'
Zinixo was berucht om zijn besluiteloosheid, maar laat de man
maar dromen. En hoe had hij dit allemaal gehoord als hij de archon
niet had kunnen bereiken?
`Wat heeft de nieuwe Hoeder je nog meer verteld?'
Rap keek haar bewonderend aan. 'Ze is hier geweest. Nog geen
twintig minuten geleden. Heel even.'
`Hoe gaat het met haar?'
Dat weet je nooit met halfgoden.'
`Wist Kadie het?'
`Kadie sliep.'
Hm. 'Denk je dat Thaïle meer zal meewerken dan haar
voorgangster?'
`Ik denk het wel. Als het Convenant attent is gemaakt op
Thume, heeft ze geen keus.'
Wat heeft ze nog meer gezegd?'
`Niet veel.'
`Schat, denk je nu heus dat ik na al die jaren nog niet weet
wanneer je mijn vragen ontwijkt?'
Hij grinnikte. Hij zwaaide zijn voeten omhoog en ging naast
haar liggen en begon haar langdurig en aandachtig te kussen. Het
duurde een paar minuten voor hij haar de kans gaf iets te
zeggen.
`Dat was geweldig,' zei ze ademloos. 'En ik zal volledig
meewerken bij de eerste geschikte gelegenheid. Maar we praatten
over zaken. Nee!' Ze duwde zijn handen weg van haar knopen. 'Rap,
ik meen het!'
`Later!'
`Nu! Wat heb je voor me verzwegen?'
`De nieuwe Hoeder heeft een plaatsvervangende archon
aangesteld.'
281
Inos nam hem aandachtig op. 'Ik dacht dat archon uitzonderlijk
krachtige tovenaars waren?'
`Ze zegt dat ze ervaring en advies wil.'
Idioot! 'Je hebt het geaccepteerd?'
`Dacht je dat ik de keus had?'
Ja.'
`Ik heb het geaccepteerd.'
Ze kon niets opmaken uit zijn glimlach. Dus was hij ernstig
ongerust en gebruikte hij toverkracht om het niet te laten
zien.
Dit was de avond vóór Midzomer. Misschien kregen ze geen
tweede kans meer.
`Ik heb nog nooit met een archon gevrijd,' zei ze. 'Kun je
ervoor zorgen dat we niet gestoord worden?'
Ja,' antwoordde Rap hees.
Inos begon haar knopen los te maken.
4
Het was de avond vóór Midzomer, en de imperator gaf een
tuinfeest. Iedereen die iets te betekenen had, was er. Niemand die
iets te betekenen had, was er niet. Iemand die er niet wilde zijn,
was er. Die kon iedereen zien, en hij kon ook enkelen zien die hij
niet geacht werd te zien, tovenaars die niet één maar twee personen
waren. Onopvallend rondsluipend in de schaduw bij een van de
lopende buffetten, knabbelde Lord Umpily op een canapé en
vervloekte zijn dubbele visie.
Orkesten dreunden. Menigtes slenterden op de gazons onder
zwaaiende rijen lantaarns die aan kabels hingen; paren dansten op
een dansvloer die in de Rozentuin was aangelegd. Vreugdevuren
joegen fonteinen van vonken de zomerse nacht in. Later zou er
vuurwerk worden afgestoken.
Hij beantwoordde een knikje en een glimlach toen de gravin van
Hier en Nog Wat langs zijn verborgen plekje kwam. Hij deed een stap
achteruit. Hij hoorde rond te lopen en zich te laten zien. Als hij
dat eenmaal had gedaan, kon hij veilig vertrekken, en als iemand
ernaar vroeg kon hij zeggen dat hij er geweest was.
Drie weken lang had hij als een vette kakkerlak in de donkere
hoeken van het hof rondgescharreld. Op de een of andere manier had
hij de valse imperator en imperatrice weten te vermijden, maar het
was onmogelijk om uit de buurt van de tovenaars te blijven. Het
Opalen Paleis stikte van de tovenaars, alsof de Almachtige het hele
Convenant had meegenomen. Voor aardse ogen waren ze altijd
onopvallend — lakeien, vrouwelijke bediendes, knechten — maar voor
Umpily's occulte dubbele visie toonden ze hun ware ik,
slungelige jongelingen of oude besjes of alles daar tussenin. Bijna
elk ras was vertegenwoordigd: impen, elfen, faunen... en dwergen.
Misschien was een van de vele dwergen die hij had gezien Zinixo
zelf geweest, maar waarschijnlijk niet, want geen van hen had
geleken op het visioen van vorig jaar in de preflecterende
poel.
Kreeft, gerookte oesters, blauwe kaas, pistachio en
kerrieschotels — hij bleef de lekkere hapjes in zijn mond stoppen.
Als hij zijn bord had leeggegeten, beloofde hij zichzelf, zou hij
over het gras slenteren en zich onder de paar honderd gasten
mengen, enkele tientallen van hen bij hun naam begroeten. En dan er
vandoor.
O, nee!
O, ja! De imperator en imperatrice! Het vorstelijk paar had
zich net losgemaakt uit de menigte en kwam zijn richting uit —
Shandie en Eshiala, begeleid door een kruiperige groep hovelingen.
De imperatrice vertelde een geestig verhaal en de stroopsmeerders
hingen ademloos aan haar lippen. Naast haar luisterde Shandie met
een tolerante glimlach, elegant knikkend naar de buigende
omstanders als hij langs kwam. Ze droeg een schitterende witte
crinoline, bestikt met glanzende parels, en een diamanten tiara,
die bijna een kroon leek. Hij was in uniform. Ze vormden een
sprookjesachtig paar.
Ze waren een volslagen illusie. Prins Emthoro en hertogin
Ashia verscholen zich achter de façade. Hij leek dronken, met
troebele, rollende ogen, ongeschoren, verfomfaaid.
Zij was een slons, met ongekamde, verwarde haren. Ze leek
hysterisch te lachen, maar maakte geen geluid.
En achter hen?
Wie of wat was die vage duistere vlek bij hun hielen?
Umpily kon het wel raden. Zijn betovering was niet krachtig
genoeg om door de onzichtbaarheid van de Almachtige heen te
dringen, maar hij ving er iets van op. De Almachtige zou
ongetwijfeld zijn aandacht, zijn angst ontdekken. Over enkele
ogenblikken zou hij worden ontmaskerd als de spion die hij
was!
Lord Umpily draaide zich met een ruk om en klauwde zich
haastig een weg door het struikgewas.
Hij was nog niet ver gevorderd toen een stekende pijn in zijn
borst hem stil deed staan. Hij dacht dat hij een hartaanval had.
Dat, of een ernstig geval van maagzuur, terwijl hij altijd een
uitstekende spijsvertering had gehad. Alleen maar zenuwen, hoopte
hij. Hij ging op een rijk versierde urn aan de kant van de weg
zitten, wanhopig ineengedoken, wachtend of hij dood zou gaan.
Hij kon dit kat-en-muisbestaan niet langer verdragen! Dat hij
drie weken lang aan de aandacht van het Convenant was
ontsnapt, was een wonder; hij kon niet verwachten dat de Goden
hem eeuwig zo goed gezind zouden blijven. Hij moest zo gauw
mogelijk een veilige schuilplaats zoeken. De moeilijkheid was dat
hij al drie weken had geprobeerd zo'n schuilplaats te bedenken, tot
dusver zonder enig resultaat.
Ten slotte drong de ongeschiktheid van de urn als zetel door
tot zijn bewustzijn. Hij besefte ook dat hij om de een of andere
reden een verschrikkelijke dorst had.
Inwendig kreunend kwam hij overeind en begon te lopen. Een
bezadigde, doelbewuste loop zou geen speciale aandacht trekken. Hij
was een bonafide bewoner van het paleis, hij kon gaan en staan waar
hij wilde. Een heer kon altijd zeggen dat hij op weg was naar het
toilet.
Hij liep te piekeren tijdens zijn wandeling, en lette niet op
de richting die hij nam. Een aanzienlijke tijd later besefte hij
dat zijn voeten pijn deden en dat hij bij Emijns Rotonde was
aangekomen. Hij had zijn dorst nog niet gelest, die nu nog heviger
was dan eerst.
Hij keek aarzelend om zich heen. Er stonden weinig gebouwen zo
dicht bij de Rotonde, en de meeste kwamen hem onbekend voor. Ze
waren allemaal donker. Maar de deur van de Rotonde zelf stond open
en een vage gloed scheen naar buiten. Hoogstwaarschijnlijk waren er
werklieden bezig. Hij kende het gebouw goed, ook de vele garderobe-
en wachtkamers.
Hij klom de trap op en ging naar binnen. Het licht kwam van
een vergeten lantaarn die vlak bij de deur hing en op een stapel
hout stond naast een paar zakken met wat eruitzag als pleisterkalk.
Hij hoorde nergens zagen of hameren. De werklui waren
waarschijnlijk weggeglipt om naar het tuinfeest van de imperator te
kijken. Umpily pakte de lantaarn en ging op zoek naar water. Hij
vond het in de eerste kamer die hij binnenkwam en genoot van een
verfrissende dronk.
Toen, voortgedreven door een vage nieuwsgierigheid om te zien
hoe de restauratie vorderde, liep hij verder de grote doolhof in.
Overal zag hij gereedschap: stenen platen, rollen stof, hout,
ladders, geheimzinnige vaten. Toen hij bij een ingang van het
voornaamste auditorium kwam, de Rotonde zelf, ergerde hij zich toen
hij ontdekte dat die op slot was. Hij liep terug, maakte een omweg
door andere gangen tot hij bij de volgende kwadrant kwam, en daar
probeerde hij het nog eens. Deze keer zwaaide de grote deur open
zodra hij hem aanraakte. Zijn lamp flakkerde twee keer en ging toen
uit.
Hij vloekte zachtjes. Het zou gevaarlijk zijn om in het donker
de weg naar buiten te zoeken. De Rotonde zelf was licht genoeg; het
maanlicht viel naar binnen door de ruiten van de grote koepel. Nu
hij toch hier was, kon hij wel een kijkje nemen — hij liep naar
voren tussen de rijen stoelen. Hij kneep zijn ogen onzeker samen.
Hij scheen de Opalen Troon te zien op het podium in het
midden, recht voor zich. Die hoorde hij niet te kunnen zien. De
vier tronen van de wachters die vroeger bij de ingangen van de
Rotonde hadden gestaan waren vernietigd op de avond dat de
usurpator was verschenen, maar het Convenant had ze toch vervangen?
Ja, natuurlijk! Hij had de vervangingen gezien tijdens de ceremonie
van Shandies pseudo-troonbestijging, en er waren tronen geweest
voor de pseudo-wachters. Ze waren er ook toen de usurpator zijn
rede voor de senaat hield. In ieder geval kon Umpily zich niet
herinneren dat ze afwezig waren, of dat iemand een opmerking had
gemaakt dat ze ontbraken. Ze moesten hier geweest zijn! Misschien
waren ze weggehaald om meer ruimte te scheppen voor de
kroning.
Het grote amfitheater baadde in een zilveren licht en het was
er zo stil als in een graftombe. De rijen zitplaatsen rezen omhoog
van de arena tot aan de basis van de koepel. De Opalen Troon
glansde in vaag groen en blauw precies in het midden. Vanaf het
podium strekten de vier punten van de mozaïeken ster zich uit naar
de lagere platformen, waar de tronen van de Vier drieduizend jaar
hadden gestaan: rood, wit, goud en blauw.
Ze waren er nu, en ze waren er niet.
Aha! Het was weer die Kwade betovering van Olybino. De
vervangende tronen waren blijkbaar betoverd, en Umpily kon ze
tegelijk zien en niet zien. Dat was alles! Hij voelde zich vreemd
opgelucht dat hij het raadsel had opgelost. Mysteries brachten hem
van streek. Hij prikte voorzichtig met een vinger tegen de troon
van Oost. Hij voelde het klamme goud. Hij streek erover. Ja, alleen
zijn ogen konden de illusie ontdekken; zijn andere zintuigen werden
bedrogen. Daarom had hij Ashia's hysterische woorden niet kunnen
verstaan.
De nieuwe zitplaatsen voor de toeschouwers vorderden
goed.
Hij staarde peinzend naar de Opalen Troon. Hij was nu naar het
oosten gericht — iemand draaide hem elke dag een kwartslag om, maar
hij had geen idee wie. Waarschijnlijk was het een erfelijke
functie. Heel even kwam hij in de verleiding om erop te gaan
zitten. Heel even maar. Zien hoe het voelde om imperator te
zijn.
Hij deed het niet. Het zou heiligschennis lijken.
Een jaar geleden was hem een visioen gegund van Zinixo die op
die troon zat, in het centrum van de wereld, maar die profetie was
nooit vervuld. Het was alleen maar een waarschuwing geweest, die
niet letterlijk opgevat moest worden.
O, hij wilde nu dat hij het inderdaad serieuzer had opgevat!
Ze hadden het daar allemaal laten afweten. Acopulo had het advies
gekregen doctor Sagorn op te zoeken en hij had er niet veel aan
gedaan. Natuurlijk had Ylo beweerd dat hij de vrouw had gevonden
die hem was getoond — maar had Shandie ooit de jongen van zijn
visioen opgespoord? Umpily wist het niet, en zou waarschijnlijk
zijn graf ingaan zonder ooit het antwoord te weten.
Hij vroeg zich triest af hoe zijn vroegere vrienden het zouden
maken, en waar ze allemaal waren.
Zijn occulte visie van de Opalen Troon was niet vanaf deze
plaats geweest. Iets meer naar rechts, en zes of zeven rijen
hoger... Gehoorgevend aan een impuls draaide Umpily zich om naar de
dichtstbijzijnde trap en klom omhoog. Ja, deze hoogte ongeveer —
hier misschien?
Hij ging zitten en bestudeerde de hoek. Het kwam er dichtbij.
Hij geeuwde. Een lege troon, geen dwerg. En dat was maar goed ook!
Zinixo's aandacht werd elders vastgehouden, op het tuinfeest, dus
hier was het op dit moment even veilig als overal elders. Goden,
wat was hij moe! Zijn oogleden vielen dicht.
5
Trillend en met kippevel liep Gath met grote passen over het
ruwe gras van Nintor, helemaal alleen. Hij was blootsvoets en droeg
slechts een leren broek die hem te groot was. De koude wind woei
door zijn haar. Als mama dat haar nu zag, zou ze zeggen dat hij het
moest laten knippen. Ze zou hem ook een standje geven omdat hij
vuile voeten had en zich niet warmer kleedde. Hij bedacht dat hij
het op het ogenblik helemaal niet zo vervelend zou vinden om een
beetje betutteld te worden. Dat was een heel onmannelijke gedachte,
maar hij had de enige kin in Nintor zonder baard, en Nintor was
heel, heel ver weg van huis.
De lucht was onbewolkt. Recht vóór hem lagen de toppen van
Hvark, met Frayealk als de meest opvallende. Frayealk lag recht ten
noorden van Nintor, had Twist verteld, en één dag in het jaar kwam
de zon boven de top. Hij was er nu heel dichtbij, bewoog naar het
oosten natuurlijk. Als hij recht boven de berg stond, was het
middernacht en het begin van Langdag.
De jotanaren hadden zich al verzameld in het Toernooidal — de
vrijheren op de bodem van de kom, hun volgelingen op de hellingen,
allen ongewapend. Ze hadden oude hymnen gezongen, wachtend op de
zon. Eén voor één waren de tovenaars ongemerkt weggegaan. Enkelen
liepen nog vóór Gath, bleke figuren die in noordelijke richting
over de toendra trokken. Thewsome had hem gezegd te volgen als de
zon een handbreedte van de top vandaan was.
Hij had een verbluffend vertrouwen in Gaths moed.
Hij kon de laatste paar tovenaars nog zien, iedereen liep
apart, op weg naar de Retraite, waar die ook mocht zijn. Ze leken
allemaal sterke en jonge mannen. Een willekeurige selectie uit de
duizenden Jotunn-piraten die het eiland nu onveilig maakten.
Ongetwijfeld waren velen niet wat ze je ken. Sommigen waren
vrouwen, had Twist gezegd.
Wie waren de wolven en wie waren de schapen?
De zon stond bijna boven Frayealk.
Gath kreeg hoofdpijn van de inspanning om geen voorkennis te
gebruiken.
De staande steen van de Plaats van de Raven bevond zich rechts
van hem. Als de Goden hem ooit terugbrachten naar Krasnegar, dan
zou hij tegen zijn Jotunn-vrienden kunnen opscheppen dat hij het
Heilige der Heiligen had gezien. Maar ze zouden alle details willen
weten. Hoe zou hij ooit kunnen toegeven dat hij er zo dichtbij was
geweest en het niet goed had bekeken? Het lag niet ver buiten zijn
route. Hij waagde een kijkje van een paar minuten en wist dat er
niemand was. De tovenaars waren nog duidelijk te zien. Hij
veranderde een beetje van richting.
Een paar minuten later liep hij tussen twee van de torenhoge
monolieten door. Er was niets te zien, niet meer dan een kring van
verweerde keien, groter misschien dan hij verwacht had. En gras.
Een willekeurig kerkhof was even opwindend. Er waren geen raven in
de buurt, alleen een paar zeemeeuwen die op de verste stenen zaten.
Was het gras binnen de cirkel misschien wat groener — bemest door
het bloed van vrijheren? Nee, het waren slechts de lange schaduwen
van de stenen.
Hij haalde zijn schouders op, huiverde in de wind.
Middernachtszon. Zou hij over de rand van de cirkel heen stappen?
Kijken...
Nee!
Hij zou zijn voeten bezeren als hij dat probeerde. Het lange
gras lag vol beenderen, oud en bros. Hij zag een schedel, en toen
nog twee. Dat was een risico waar hij niet aan gedacht had! De
strijdenden vochten naakt, of bijna naakt, en zeker op blote
voeten. Hoeveel fatale duels waren beslist door een achteloze
misstap — struikelend over een bekken of de voet neerzettend op een
scherpe wervel?
De Plaats van de Raven oversteken zou onverstandig zijn,
misschien zelfs heiligschennis. Gath ging dezelfde weg terug die
hij gekomen was, en liep haastig om de buitenkant heen.
Frayealk kwam weer in zicht. De zon stond boven de berg. Hij
was de berg al bijna voorbij. Langdag was begonnen.
De wind aarzelde even en hij meende in de verte een gebrul te
horen. Toen was het verdwenen. Was dat het geluid van de branding,
of was het toernooi al in een heksenketel ontaard? De stemming over
de oorlog zou in een oogwenk voorbij zijn, had Thewsome voorspeld.
Het kiezen van een leider was een andere zaak.
Plotseling ongerust versnelde Gath zijn pas en hij tuurde naar
de groene hellingen voor hem, zijn ogen half dichtknijpend tegen de
laagstaande zon. Waar waren zijn gidsen? Hij had geen idee hoe de
Retraite eruitzag —Thewsome had alleen gezegd dat hij het niet kon
missen. Als hij het wèl zou missen, zou hij een volslagen
idioot lijken. Erger nog! Een lafaard! Er was verder niemand te
zien. Hij was totaal alleen.
Hij begon te hollen.
Toen dwong hij zichzelf weer gewoon snel door te lopen. Met
paniek schoot hij niets op, en hij wilde beslist niet hijgend en
bezweet aankomen. Weer een korte blik — Ja! Hij zou het
vinden!
En daar was het. Hij had het niet kunnen missen, zelfs zonder
voorkennis. Hij had het aangezien voor een lage heuvel, maar het
was te regelmatig om natuurlijk te zijn, een platte, met gras
begroeide koepel. Over een paar minuten zou hij merken dat het gras
vertrapt was door talloze voeten, waardoor een pad was gevormd. Nog
niet zo lang geleden. De ingang was een grotopening aan de
zuidkant. De Retraite leek erg veel op een oude, vergeten
graftombe.
De toekomst daarbinnen was blanco, wat betekende dat het
omgeven was door een occult schild, dus was er geen vergissing
mogelijk, dit was de Retraite. Het eerste gevaar, had
Twist-Thewsome gezegd, was dat hij misschien niet zou worden
binnengelaten omdat hij geen tovenaar was.
Zich angstig bewust van zijn bonzende hart hief Gath zijn kin
op en liep naar de deuropening. Papa zou vast trots op hem zijn.
Hij kon niets horen behalve de wind door het gras. Hij kon binnen
niets zien behalve duisternis.
Hij strompelde langs een zanderige helling omlaag en bleef
staan toen de gang zich verwijdde tot een zaal. Nog geen ademhaling
verstoorde de eeuwenoude stilte. Maar een moment van voorkennis zei
hem dat er mensen waren. Waarschijnlijk keken ze allemaal naar hem.
Hij stond afgetekend tegen het licht van de deur, en bovendien
konden tovenaars in het donker zien. Hij kon niets van hen zien.
Hij wachtte. De lucht was ijskoud en rook naar aarde, de zoldering
was benauwend laag.
Verblind door het staren in de zon hadden zijn ogen even tijd
nodig om zich aan te passen. Toen ontwaarde hij een spookachtige
vorm voor zich, de glanzende omtrek van een hoofd...
Tovenarij? Nee, gezichtsbedrog! Het was maar een man die door
een enkele zonnestraal van achteren verlicht werd. Zijn haar en
baard en blote schouders glansden met een gouden vuur en de rest
was duisternis. Hij moest nog groter zijn dan Thewsome.
Wie is daar?' vroeg hij.
Gath sprong op en balde zijn vuisten. Er was geen echo. Waarom
kon hij zelfs de ademhaling van de omstanders niet horen?
Wie is daar?' vroeg de stem weer, luider, dreigender. Het was
een diepe, heel mannelijke stem.
Nog nooit in zijn leven, dacht Gath, was hij echt bang
geweest. Niet zoals nu.
`Gath.' Twist moest hun verteld hebben dat hij zou
komen.
`Wie?'
God van de moed! Waarom had Twist hem niet wat meer
instructies gegeven? Gath haalde diep adem. Nou ja, het maakt geen
verschil of je voor een paard of voor een pony wordt gehangen, zei
papa altijd.
`Ik ben atheling Gathmor van Krasnegar, zoon van vrijheer...
zoon van Rap Vrijheerverdelger.' Was dat dom of slim? Hij slikte
moeilijk en ging verder: 'Ik kom in vrede.'
`Ik zou het beslist in mijn broek doen van angst als dat niet
zo was!' Hij hoorde gegrinnik in het donker.
Dat was een andere stem geweest, een jeugdige stem, of de stem
van een vrouw. Gaths ogen begonnen zich aan te passen aan de
duisternis. De ronde zaal was ongeveer tien stappen in doorsnee.
Hij kon de vormen zien van mensen — vaag, niet meer dan indicaties
van bleke jotunnborsten, zilveren haren. Ze zaten in het rond tegen
de wanden, op een bank misschien, dicht op elkaar. Sommigen waren
kleiner en donkerder dan anderen, meer bedekt — vrouwen?
`Bij alle Goden!' bulderde de opvallend grote — en opvallend
kwade — man die in het midden stond. 'Jongmens, je komt
binnenvallen waar je niet bent uitgenodigd. Zeg wat je op je hart
hebt, of betaal de prijs!'
Waar in naam van de Goden was Twist? Hier had hij Gath niet
voor gewaarschuwd. Misschien had hij door het schild niet geweten
wat er ging gebeuren. In ieder geval had hij niet gezegd dat hij
zijn babbel klaar moest hebben.
Verstandiger van niet. Dan had hij nooit durven komen.
De schapen en de wolven. De kudde en de meute. De meute was
verenigd, trouw aan Zinixo en het Convenant. De vrije tovenaars
hadden geen leider, had Twist gezegd. Omdat het jotanaren waren,
zouden ze er uren over doen om er een te kiezen, als ze het al ooit
met elkaar eens konden worden, en dan was het misschien te
laat.
Daarom was Gath hier. Hij was een verzamelpunt, een symbool.
Lokaas. Hij kon nu gezichten onderscheiden — onvriendelijke
gezichten. Ja, een paar vrouwen. Een paar heel oude mannen. Een of
twee krasse krijgers. Een paar invaliden. Maar nog steeds hadden
Gaths wanhopige blikken Twist niet ontdekt. Geen glimlach in de
hele ruimte.
`Kom hier!' beval de man in het midden van het vertrek. Hij
stond natuurlijk op een lage, platte steen. Zelfs zonder dat was
hij lang, zijn vlasblonde hoofd raakte bijna de stenen van het
plafond. Zijn boze gezicht was nu te zien. Gath had die kwade blik
vaak genoeg gezien in Krasnegar, en vlak daarna had er altijd bloed
gevloeid.
Een paar grote passen brachten hem recht voor de spreker. Zijn
ogen waren lager dan de harige borst van de reus. Het zonlicht viel
naar binnen door een schacht in de zoldering, en scheen over de
schouders van de man heen in Gaths ogen.
`Zeg wat je van me verwacht, zoon van Rap
Vrijheerverdelger!'
Gath bad in stilte. Dit was zelfmoord! Hij keek uitdagend
omhoog. 'Ik wil dat u eer bewijst.'
`Aan jou?' bulderde de Jotunn.
`Aan mijn pa... Ik zal uw eer aanvaarden, eh, voor mijn vader,
die de leider is van de strijd tegen de Alm... de dwerg...' Gath
slikte weer en veegde het zweet uit zijn ogen. Waarom was hij van
buiten zo nat en van binnen zo droog? Hij verlangde er wanhopig
naar een blik in de toekomst te werpen, maar zijn voorkennis zou
ontdekt worden en als lafheid worden geïnterpreteerd.
De Jotunn hief een vuist als een klein aambeeld omhoog, vlak
voor Gaths neus. 'Zeg eens waarom ik voor jou zou moeten knielen,
jongen!' Toespraak!
Gath zette zijn handen op zijn heupen en schreeuwde naar hem:
'Knielt u liever voor een dwerg? U weet dat er een oorlog boven ons
hoofd hangt! Sommigen hier zijn slaven van de usurpator en zijn van
plan ook de anderen in te lijven. Uw enige hoop om een vrij volk te
blijven, is u aan te sluiten bij het leger dat door mijn vader
wordt aangevoerd. Hij en de imperator en de wachters tegen de
dwerg.' Goden, het kwam er allemaal zo verward uit! Hij had nooit
de naam van de imperator moeten noemen! 'Het Protocol beschermt
niet langer de jota... ons. Als de vrijheren deze keer ten strijde
trekken, zullen ze tegen toverkracht moeten vechten. Mijn vader
heeft een nieuw protocol beloofd, dat het votarisme verbiedt. U
kunt hem vertrouwen. Ik wil dat u helpt. Hij vecht voor de
vrijheid. Ook uw vrijheid.'
Goden, wat klonk dat allemaal verschrikkelijk! Hij had het
verpest! Waarom had Twist hem niet gewaarschuwd dat hij een
toespraak zou moeten houden?
`Is dat alles?' snauwde de man. Zijn adem rook naar vis en
zuur bier.
Dat is alles!' zei Gath, en wachtte gespannen af tot hij
bewusteloos geslagen zou worden.
`Klinkt verstandig.' De grote man deed een stap achteruit.
'Kom hier.' Verbijsterd, zich uit alle macht verzettend tegen
gebruik van voorkennis, stapte Gath op de platte steen. De zon
verblindde hem. Hij voelde zich schandelijk beven, en zijn ogen
waren nog steeds niet op gelijke hoogte met die van de tovenaar,
maar toen liet de man zich op zijn knieën vallen en hief zijn grote
handen op, met de palmen tegen elkaar als in een gebed. `Ik ben
Drugfarg, zoon van Karjiarg, en ik ben de man van uw vader,' zei
hij luid.
Gaths hart stond even stil toen hij naar die reusachtige
handen keek, terwijl hij duizelig zocht naar het correcte antwoord.
Hij vond het in een vage herinnering aan een van de sprookjes die
Kadie schreef en door haar vrienden en vriendinnen met Winterfest
liet opvoeren. De woorden zou hij moeten verzinnen, maar hij
herinnerde zich het gebaar. Kadie kende al dat soort dingen.
Hij klemde Drugfargs handen tussen de zijne. De zijne waren
kouder.
`In naam van mijn vader, Rap Vrijheerverdelger, accepteer ik
uw hulde, Drugfarg, zoon van Karjiarg.'
De reus wachtte.
Was er nog meer? O, ja. Gath bukte zich, pakte de dikke
elleboog van de tovenaar vast en tilde hem op. Natuurlijk had hij
Drugfarg net zo min kunnen optillen als hij de Winterzee had kunnen
leegdrinken, maar dat was het correcte gebaar. Drugfarg kwam soepel
overeind en deed zonder een glimlach of een woord te zeggen een
stap achteruit. Hij draaide hem de rug toe en liep weg. Een andere
man, ouder en kleiner, stond op en kwam naar voren om zijn plaats
in te nemen. Hij knielde voor Gath en hief zijn handen op.
`Ik ben Gustiag, zoon van Prakran, en ik ben de man van uw
vader.'
Gath bukte zich en legde zijn handen om die van de ander. Het
duizelde hem. Hij accepteerde de hulde van tovenaars! Er waren er
zeker zestig of zeventig.
`In naam van mijn vader...'
Zestig of zeventig tovenaars! Ze zouden natuurlijk niet
allemaal bereid zijn hem eer te bewijzen. Niet de leden van het
Convenant. Dat konden ze niet, want ze waren al gebonden aan Zinixo
— en ze konden niet doen alsof, zei Twist, want in dat geval zouden
ze de anderen niet voor de gek kunnen houden. Dus als alle schapen
zich achter Raps afgevaardigde hadden geschaard, zouden de wolven
overblijven...
Gath keek heel even in de toekomst en zag...
Hij stond op het punt te sterven!
De wereld explodeerde in pijn en vuur en donderslagen.
6
Het gelach wekte Lord Umpily. Even keek hij verward om zich
heen, zonder te begrijpen waar hij was of wat hij deed. Het licht
van de laagstaande maan scheen recht in zijn ogen, hij had het koud
en was verkrampt van het slapen in een stoel. Rijen stoelen? Hij
moest zijn ingedut midden onder een of ander toneel...
De werkelijkheid trof hem met een harde klap. Met één flits
ging zijn verwarring over in een verlammende angst.
De Rotonde begon vol te lopen. Mensen klommen omhoog over de
middenpaden en namen plaats in de rijen. In het spookachtige blauwe
licht ontwaarde hij impen, dwergen, faunen, elfen, trollen...
Terwijl hij diep ademhaalde om te kunnen schreeuwen, kwamen er
nog meer binnen. Anderen materialiseerden zich flakkerend op de
vloer onder hem en liepen vervolgens naar de trap. Hij had geen
occulte visie nodig om te weten dat het tovenaars waren; geen van
hen had ook maar iets opvallends. Ze hadden geen vermomming nodig
op een vergadering van het Convenant zelf. God van de
Verschrikking!
Hij slikte de gil in en keek wild om zich heen of hij een
manier kon vinden om te ontsnappen. Links van hem was de weg
versperd door een drietal vrouwelijke dwergen die breeduit plaats
namen. Gelukkig waren ze druk in gesprek. Hij keek de andere kant
op, juist toen een jonge faun langs de rij naar hem toekwam. Twee
impen en een elf volgden hem.
Versperd!
De indringer dook weg in zijn stoel. Het Convenant vergaderde.
Er moesten er al honderden aanwezig zijn, en nog steeds kwamen er
meer binnen. Hij hoorde het geroezemoes van ontelbare gesprekken,
hoorde een ondertoon van opwinding, alsof er iets belangrijks stond
te gebeuren.
Een executie voor de aanvang? Hoe kon hij ook maar enige hoop
hebben onontdekt te blijven te midden van zoveel tovenaars? Elke
seconde kon iemand de eenzame aardse spion ontdekken en alarm
slaan.
Alarm slaan? Nou, nee, ze zouden hem gewoon verpletteren op de
plaats waar hij zat.
De jonge faun liet een paar stoelen tussen hen vrij. Hij rook
alsof hij net uit de stallen kwam. De jongen negeerde de dikke oude
imp en bestudeerde de aanwezigen.
Umpily deed hetzelfde. Alle anderen deden het, dus waarom hij
niet? Trollen? Een of twee van de reuzen leken volkomen naakt. De
donkere wilden moesten antropofagen zijn. Ontelbare impen. Konden
die twee bleek uitziende mannen meromannen zijn? Maar geen Jotunn
te bekennen. Vreemd. Ook geen gnoom, al vielen gnomen nooit op.
Voornamelijk impen.
Umpily veegde met bevende hand zijn kletsnatte voorhoofd af en
probeerde het aantal te schatten. Onmogelijk. Zeker vele honderden.
Hij had nooit geweten dat er zoveel tovenaars op de wereld
waren.
Toen zag hij een vrouw die hij herkende, een enorme,
zilverharige trol. Ze kwam door de zuidelijke gang naar binnen,
gevolgd door twee of drie andere trollen. Hij had haar al eens
eerder gezien, bij de inauguratie van de echte Shandie — heks
Grunth! Toen was ze geen volgeling van Zinixo geweest, maar nu
kennelijk wèl. Haastig keek hij de zaal rond, zoekend naar Raspnex
of Lith'rian.
De vergadering was blijkbaar compleet. De trappen raakten
leeg. De onrust in de rijen bedaarde toen de laatst gearriveerden
een plaats hadden gevonden. Eindelijk zat iedereen en wachtte
zwijgend en verwachtingsvol af. Wachtte op...
O, Goden!
De troon! Umpily richtte een verschrikte blik op het
middelpunt, op de glanzende, sombere Opalen Troon. De profetie! Het
afschuwelijke van zijn situatie drong tot hem door. De
preflecterende poel had hem gewaarschuwd voor het grootste gevaar
dat hij moest zien te vermijden. En hij was recht in de val
gelopen!
Terwijl hij nog keek, werd de profetie vervuld. Een dwerg
materialiseerde zich op de Opalen Troon.
Gejuich! Alle aanwezigen sprongen overeind en juichten hun
leider luidkeels toe. Er klonk een donderend applaus. Zes of zeven
rijen hoog stond Lord Umpily op en klapte en juichte om het hardst
met de anderen mee. Iets anders doen was ondenkbaar en zou hem
onmiddellijk verraden. Harder! Meer enthousiasme!
De kleine gestalte van de Almachtige zat roerloos op de grote
troon van Pandemia, een onbeduidende dwerg wiens laarzen boven de
grond bungelden. Luider! Geen uitdrukking was te zien onder de
metaalgrijze baard toen hij de staande ovatie accepteerde van zijn
opeengepakte volgelingen. Het Convenant juichte en klapte, klapte
en juichte. Halleluja! En Lord Umpily deed mee. Een golf van
aanbidding ruiste door de grote Rotonde. Zinixo bleef alleen maar
zitten; zijn ijskoude ogen namen de menigte achterdochtig op.
Na korte tijd deden Umpily's handen en armen pijn van het
klappen, en zijn keel was hees van het schreeuwen. En hij bleef
maar klappen en juichen. Meer! Meer! De ovatie hield niet op. Wie
zou het wagen als eerste te stoppen? En wie in deze congregatie van
trouwe volgelingen zou het willen?
7
`Het is in orde, atheling! Het gaat goed met je!'
Veel gezichten keken op hem neer, maar het was Twists
vertrouwde stem. Gath lag op de koude aarde, omringd door knielende
en staande mensen. Het was donker en koud in het vertrek. Hij
voelde zich heel vreemd.
`Wat is er gebeurd?' vroeg hij. Iets belangrijks...
`Er is wat gevochten, maar wij hebben gewonnen. Jij ging
dood.' `Ik ging wat?'
`Kom... Sta op.'
Vele handen hielpen Gath overeind, en de anderen om hem heen
stonden op. Lachend? Waarom lachten ze? Er hing een vreemde geur
van verbrand vlees in de lucht.
`Ik heb je gedood,' zei een nieuwe stem. 'Het spijt me
oprecht.'
Gath draaide zich met een ruk om, wankelde en werd
ondersteund.
De spreker was een jonge Jotunn, niet veel ouder of langer dan
hijzelf. Te oordelen naar zijn schouders was hij geen roeier op een
Vikingschip, en hij had geen tatoeages. Maar het opvallendste aan
hem was dat zijn ogen gesloten waren, alsof hij blind was. Hij
glimlachte naar Gath.
`Ik ben Jaurg. Ik heb je gedood. Wil je mijn verontschuldiging
aanvaarden?' Mensen lachten. Jaurg stak zijn hand uit.
Gath nam hem aan. 'Ik heb niet het gevoel dat ik dood
ben.'
Je bent nu weer in orde,' zei Jaurg. 'Ik ben blij toe.'
`Maar doe het niet nog een keer!' zei Gath, en werd beloond
met gegrinnik. Hij keek om zich heen en herkende de misvormde
kleine Twist, die leunend op een stok naast hem stond, en de enorme
Drugfarg achter hem. De andere gezichten waren hem onbekend. De
meesten leken te glimlachen.
Wat was er aan de hand? Hij streek met zijn vingers door zijn
haar, dat een vreemd kleverige indruk maakte. Verbrand haar? Wat
was dat voor stank? Iedereen in het vertrek stond om hem heen, en
hij vond al die aandacht niet prettig.
Je plan heeft succes gehad, atheling,' zei Twist. `De
verraders — ik bedoel slaven — zagen de val en reageerden met
geweld. Gelukkig waren er niet veel slachtoffers.' Hij grinnikte en
liet zijn scheefstaande tanden zien. Mijn plan? dacht Gath. Jouw
plan, bedoel je! 'Behalve ik?'
Jij was een van hen, ja.'
`Ik wist niet dat tovenaars mensen weer tot leven konden
wekken.' `Normaal gesproken kunnen we dat ook niet, maar je hart
stond maar een paar seconden stil. Er was veel kracht beschikbaar.
Je bent een gelukkig mens.'
`Het zijn mijn vrienden!' mompelde Gath, maar zijn hoofd hield
op met duizelen en hij kon de dingen eindelijk op een rijtje zetten
— Twists strategie, die succes had gehad, de spionnen van het
Convenant die zagen dat ze geïsoleerd werden en een preventieve
aanval inzetten, overmeesterd werden en verlost van hun
loyaliteitsbezwering. Allemaal stonden ze weer aan de goede
kant.
`Ik was een slaaf van het Convenant,' zei de blinde Jaurg. 'Nu
niet meer. Ik wil je graag eer bewijzen, atheling Gathmor, als je
me wilt accepteren als je man.'
`Dat is nu toch niet meer nodig?' Gath werd bevangen door een
wanhopig verlangen om uit dit ondergrondse nest van verschrikkingen
weg te komen, weg van die dichte kring van tovenaars om hem heen.
Hij verlangde naar zon en frisse lucht, niet naar een duister
mysterie en de stank van verbrand vlees.
`Ik vind van wel! En als ik mag, wil ik het doen aan jou, niet
aan je vader. Dat ben ik je schuldig.'
`Het geeft niet...'
`Ga op de Sprekerssteen staan, atheling!' zei Twist
kortaf.
Blijkbaar was het dus wèl belangrijk. De menigte week uiteen.
Gath ging naar voren om weer op de steen in het midden te klimmen
en de blinde Jaurg knielde voor hem neer om hem eer te bewijzen. De
anderen weken achteruit en hervatten hun plaats op de bank langs de
wanden.
Natuurlijk was het belangrijk — er konden zich nog slaven van
het Convenant onder hen bevinden die zich niet bekend hadden
gemaakt. Elke man, en elke vrouw, moest zijn of haar onschuld
bewijzen door de afgezant van koning Rap hulde te brengen.
`Ik ben Jaurg de bastaard en ik ben uw man.'
Twee hoopjes as lagen bij de deuropening. Daar kwam de stank
vandaan. `In naam van mijn vader, Rap Vrijheerv...'
Jouw man, zei ik, atheling Gath!'
Het was natuurlijk niet belangrijk, maar het was een goed
gevoel, een soort Kadie-sprookje. Dan accepteer ik je hulde, Jaurg,
de bastaard.'
Ik ben vandaag gestorven! dacht Gath, terwijl hij zijn nieuwe
vazal hielp opstaan, de man die bekend had dat hij hem gedood had.
Zijn hart was stil blijven staan. Was hij ook tot as verbrand,
zoals die twee daar bij de deur? Voelde zijn haar daarom zo vreemd
aan?
Eén voor één kwamen de tovenaars naar voren om voor hem te
knielen. De meesten volgden het voorbeeld van Jaurg en bewezen hem
persoonlijk hulde. Dat meenden ze natuurlijk niet — was het
trouwens niet toch allemaal maar een formaliteit? Een
schijnvertoning? Hij aanvaardde het eerbetoon in zijn eigen naam of
in die van zijn vader, zoals ze wilden.
Eindelijk kwam er een eind aan de stoet. Hij stond in zijn
eentje op de steen in het midden en alle anderen zaten op de bank
tegen de wanden. Iedereen had de proef doorstaan. Wat nu? Hij kon
raden wat nu, maar alweer was het iets uit Kadies verhalen dat hem
vertelde wat hij moest zeggen. Hij keek om zich heen. Wie?
`Ik geef het woord aan Drugfarg, zoon van Karjiarg,' zei hij.
Drugfarg had op het podium gestaan toen hij binnenkwam, dus dat was
niet meer dan eerlijk.
Hij stapte van de steen en de omstanders applaudisseerden,
sommigen juichten zelfs. Niet in staat te geloven dat het allemaal
echt gebeurde, liep Gath haastig naar Twist, die triomfantelijk
naar hem grijnsde en ruimte voor hem maakte op de bank. Gath perste
zich tussen hem en Jaurg. De reusachtige Drugfarg stond op en
hernam zijn plaats op de steen.
`Uit eerbied voor onze leenheer,' zei Drugfarg met dreunende
stem, 'stel ik voor dat het debat in gesproken woord zal worden
voortgezet.'
De omringenden kreunden in koor, maar niemand protesteerde.
`Broeders en zusters,' verkondigde Drugfarg, 'we hebben nu allen
onze trouw bewezen...'
Hij maakte zich gereed om een toespraak te houden. Gath keek
even naar Twist en fluisterde: 'Hoeveel waren er?'
`Minstens twaalf.'
`Vijftien,' zei Jaurg zachtjes, zonder op te kijken. 'Je hebt
vandaag dertien vrienden voor het leven gemaakt, atheling.'
Gath keek met een gevoel van walging naar de twee hoopjes as.
`Ze hebben zichzelf van het leven beroofd,' mompelde Jaurg.
Twist zei: 'St!'
De jotanaren die Gath kende gaven de voorkeur aan daden boven
woorden, maar Drugfarg beschouwde zichzelf blijkbaar als een
redenaar. In gloedvolle bewoordingen klaagde hij de Almachtige aan
en verlangde van de tovenaars van Nordland die hier aanwezig waren,
dat ze hun dapperheid zouden bewijzen, hun eed van trouw gestand
doen en zich scharen achter de banier van Rap
Vrijheerverdelger.
Schitterend! dacht Gath. Maar waar moeten we die banier
vinden?
Het zou een historische strijd worden, verkondigde de
tovenaar. Skalds zouden er eeuwenlang over zingen.
Maar niet als Zinixo wint.
De aanwezigen zaten doodstil in de oude, donkere crypt.
Dat konden zij gemakkelijk doen! Zij konden zich warm
toveren.
Enzovoort, enzovoort... Eindelijk kwam Drugfarg aan het slot
van zijn toespraak. 'Ik heb gesproken!' eindigde hij overbodig, en
stapte van de Sprekerssteen af. Een paar luisteraars klapten
beleefd. Een stuk of zes kwamen overeind.
Drugfarg bekeek hen en wees met zijn vinger. 'Ik geef het
woord aan Osgain, dochter van Gwartusk.' Een van de vrouwen liep
naar het midden om op de steen te klimmen. Ze was heel oud en
gebogen.
Ze was ook heel lang van stof. Natuurlijk moesten de jotanaren
vrijheer Rap steunen, gaf ze toe, want hij had zelf jotunnbloed en
hij diende een betere zaak. Niettemin, zoals zij het had begrepen,
waren de revolutionairen niet van plan het Protocol van Emijn in
ere te herstellen, dat Nordland drieduizend jaar had beschermd
tegen het misbruik van toverkracht...
Een bescherming waarvan de vrijheren schandelijk misbruik
hadden gemaakt, volgens Gath, al zou hij dat niet graag hardop
zeggen in dit gezelschap. De stenen bank was koud en
verschrikkelijk ongemakkelijk. Dit zou de hele dag zo doorgaan, en
alleen de Goden wisten wat er buiten gebeurde. Hoe lang? Hij opende
het kraantje van zijn voorkennis. Tien minuten, twintig...
Eindelijk kondigde Osgain aan dat ze had gesproken. De
volgende spreker merkte kort op dat het Convenant er ongetwijfeld
op wachtte dat het gezelschap uit de Retraite naar buiten zou komen
en dat het gevaar heel groot was. Ze zaten in de val! Moest de
bijeenkomst niet de middelen overwegen in plaats van het
doel?
Dat leek Gath een goed idee.
Maar de spreker daarna begon weer over principes. Hij stelde
voor een verkenner te sturen om onderhandelingen te openen met het
Convenant. Een nijdig gemompel verbrak de stilte. Plotseling
sprongen er mannen overeind. Ze zeiden niets, maar de actie zelf
scheen te impliceren dat ze het er niet mee eens waren. Toen een
stuk of tien mannen overeind stonden, nam de spreker de wenk ter
harte en gaf het woord aan een ander. En hij, op zijn beurt, aan
weer een ander.
Een uur of langer kroop voorbij als een stervende slak.
Misschien, opperde een oude man, moesten de jotanaren
aanbieden neutraal te blijven. Nog meer kwaad gegrom...
Het begon belachelijk te worden! Ze hadden allemaal trouw
gezworen aan papa of aan hemzelf, en nu dreigden ze terug te
krabbelen. Wat waren dit voor jotanaren?
Verstandige waarschijnlijk. Ze wisten wanneer een zaak
hopeloos was. Hoe moesten ze uit deze kelder ontsnappen onder het
oog van de Almachtige? Hoe moesten ze zijn vader ooit vinden, die
overal ter wereld kon zijn? Wat gebeurde er buiten, in de
werkelijke wereld? Wat gebeurde er in het Toernooidal?
8
Rap staarde slaperig naar de dakspanten en probeerde erachter
te komen wat hem wakker had gemaakt. Het was rond middernacht, het
begin van Langdag.
Niets bewoog in de aardse wereld. In de andere kamer worstelde
Kadie met een nachtmerrie. Inos lag in diepe slaap naast hem, één
arm over zijn borst geslagen.
Hij was geroepen.
Ervoor zorgend dat Inos niet wakker werd, maakte hij zich
magisch los uit haar armen en stapte uit bed. Hij kleedde zich,
schiep het soort praktische werkkleding dat hij thuis in Krasnegar
droeg. Hij kon ze verwisselen voor de koelere kabouterkleding als
het overdag warm werd. Hij voegde er een dunne katoenen pij met kap
aan toe, het uniform van de archon. Hij zei: 'Klaar!' en werd
weggehaald.
De Kapel was reusachtig en donker. De archon waren verzameld
en knielden rond Keefs graf. Hij zag ze met verziende blik — drie
vrouwen, vier mannen. In de Sfeer reageerden ze met ontsteltenis;
blijkbaar waren ze er niet van op de hoogte dat Thaïle een demon
had gekozen als haar vervanger.
In een dergelijk heiligdom was haast ondenkbaar. Hij liep
langzaam naar voren; zijn laarzen tikten op de oude tegels. Hij
voelde er weinig voor om voor Keef te knielen, maar nog minder om
zijn nieuwe compagnons tegen zich in het harnas te jagen. Hij
knielde, en sloot de kring.
De jonge Raim glimlachte verwelkomend naar hem in de Sfeer.
Verscheidene anderen straalden afkeuring uit.
De Hoeder materialiseerde zich buiten de kring en de archons
bogen het hoofd. Rap deed gewillig mee aan dat vertoon van respect,
en bewees eer aan haar pijn, de kwelling die hij zich zo goed
herinnerde.
Ze was op dezelfde wijze gekleed als toen ze de vorige avond
naar de Plaats van Rap was gekomen, in een wit gewaad, het gezicht
verborgen onder een monnikskap, net als haar voorgangster. Ze was
ondoordringbaar voor verziendheid en hij kon niets van haar
gevoelens of gelaatsuitdrukking ontdekken. Ze was een glanzende
schim in het donker, nauwelijks zichtbaar.
Haar stem klonk effen. 'Het leger van de djinns maakt
aanstalten om het kamp op te slaan. Ik vraag uw advies. Moet ik de
val dichtklappen of ze het land laten binnentrekken?'
Een nieuwe schok van de archons maakte Rap duidelijk dat de
vorige Hoeder nooit om zo'n advies gevraagd had.
`Archon Raim?'
De angst van de jongeling was als een kolkende gloed te zien
in de Sfeer. Na een ogenblik sprak hij hardop. 'Ik vind van niet,
Heiligheid,' zei hij aarzelend. 'Dat zou een onvoorstelbare misdaad
zijn. We hebben de Goden al genoeg beledigd. Om zestigduizend man
af te slachten...' Zijn stem vervaagde in het geluid van een
storm.
`Archon Quaith?' De Hoeder ondervroeg hen in de volgorde van
hun leeftijd.
Quaith wrong zijn handen en fluisterde: 'Nee!'
`Reden?'
`Het zal ons bestaan verraden aan het Convenant!'
Maar het Convenant wist het al, dacht Rap. Of vermoedde het in
ieder geval, en Zinixo kon nooit met vermoedens of achterdocht
leven. Zoals voorspeld was, had een vrouw met een kind het Kwaad
gebracht over het Vervloekte Land.
Rap zou waarschijnlijk na Quaith aan de beurt zijn geweest,
maar Thaïle sloeg hem over. Alle zeven kabouters spraken en alle
zeven zeiden nee. Over het algemeen gaven ze dezelfde reden als de
eerste twee, maar Toom zei dat de oorlog nu waarschijnlijk leek en
een dergelijke wreedheid op zo grote schaal zou potentiële
bondgenoten ontmoedigen — een logica die Rap tot dusver nog het
verstandigste vond. Maar verkeerd.
Neem was de oudste en laatste. Zijn piepende stem beefde.
'Nee, Heiligheid. We kunnen ons land toch zeker met toverkracht
camoufleren, zodat de horde zonder enig conflict erdoor trekt?
Dat is al eerder gebeurd.' Niet met Zinixo, dacht Rap.
Thaïle had nog geen reactie laten blijken. En ten
slotte...
`Archon Rap?'
Raps mond was droog en hij voelde zich misselijk. Ja. Als het
mijn taak was, zou ik de val dichtklappen.'
Acht hoofden in monnikskappen bleven gebogen over het met ijs
bedekte graf. Zeven geschokte gezichten staarden hem vol afgrijzen
aan in de Sfeer.
`Reden?'
`Twee redenen. Ten eerste, u kunt de oorlog met het Convenant
nu niet langer vermijden. In een oorlog moet u proberen te winnen.
Gesteund door magie zal dat leger djinns uw land volledig
verwoesten, dus moet u het vernietigen zolang u de kans hebt. Ten
tweede heeft het Convenant tot dusver elke schermutseling gewonnen
— de wachters, de imperator, de kobolden, de legioenen, draken,
magister Olybino... Het heeft geen tegenstand ontmoet. Als we niet
heel gauw een overwinning boeken, is onze zaak een doodgeboren
kind. Een vernietiging van de djinns zal een signaal zijn voor al
degenen die we moeten mobiliseren, de nog vrije tovenaars. Het zal
aantonen dat het Convenant verslagen kan worden.'
De vreselijke woorden stierven weg in het gestage gekletter
van de regen op het bos.
`Maar zal het geen weerzin wekken?' vroeg Thaïle. `Zoals Raim
opperde, zullen ze niet ervoor terugdeinzen om zich aan te sluiten
bij een bondgenoot die zo'n massamoord pleegt?'
`De djinns zijn geen onschuldige boeren,' zei Rap grimmig. Hij
haatte zijn eigen logica, maar hij wist zeker dat hij gelijk had.
`Het zijn professionele soldaten die uit zijn op agressie. En
Zinixo is met de wreedheden begonnen. U hebt het veld bij Bandor
gezien. Bent u de legioenen vergeten?'
Thaïle zuchtte. `Nee. Het zal geschieden.'
Ze was verdwenen.
Eén voor één stonden de archon op.
`En?' zei Rap scherp. `Ik schijn de Hoeder te hebben
overtuigd. Heb ik een van jullie weten te bekeren?'
Neem verdween zonder iets te zeggen. Vervolgens Toom.
Een ogenblik later was alleen Raim nog over.
De jongen grinnikte. Hij liep om het graf heen en schudde Rap
krachtig de hand. 'Mij wèl! Ik denk trouwens dat ik anders gestemd
zou hebben als ik niet de eerste was geweest. Ze klonken allemaal
zo, nou ja, bedeesd!' Zijn oprechtheid was aantrekkelijk, maar
kinderlijk.
`Ik voel me niet gelukkig met mijn redenering,' bekende Rap,
`maar het alternatief is erger.'
De kabouter knikte. `De anderen draaien wel bij. Ze zullen
zich achter de Hoeder scharen.' Hij grinnikte. 'Overstemd
worden door een demon heeft ze van streek gebracht.'
`Er is een demon voor nodig om demonen te bestrijden,' zei Rap
triest. Hij had Thaïle een verschrikkelijk begin gegeven van haar
regering. Hij hoorde zich bezoedeld te voelen door zijn eigen
woorden, maar hij had het vreemde voorgevoel dat zijn advies
irrelevant was geweest, dat de hele scène een ander oogmerk
had.
`Kom!' zei Raim. 'Laten we gaan kijken!' Hij was
opgewonden.
Rap aarzelde. Weigeren getuige te zijn van de resultaten van
zijn eigen advies was huichelarij van de ergste soort, maar
toekijken was demonisch. Hij schudde zijn hoofd.
Raim keek hem fronsend aan en verdween. Rap staarde een tijdje
naar Keefs graf, toen draaide hij zich om en liep naar de
deur.
Toen hij terugkwam in de Plaats van Rap scheen er een heldere
maan. Kadie lag nog steeds te woelen in een nachtmerrie. Hij
stuurde haar een diepere slaap. Inos sliep in de andere kamer nog
net zo als hij haar had achtergelaten.
Hij wilde naar binnen, in haar armen liggen. Hij kon haar
wakker maken en vertellen wat hij had gedaan; ze zou hem omarmen
terwijl hij huilde, en hem troosten.
Hij kon het Inos niet aandoen. Hij ging op de trap zitten en
verborg zijn hoofd in zijn armen.
9
Wie slaapt nooit?
In de stilte van de nacht stond Thaïle lange tijd bij de
rivier. Het terrein van de Plaats van Leéb was nu een vijver.
Hier had ze bemind. Hier was ze gelukkig geweest. Hier had ze
nog geen halfjaar geleden een kind gebaard. Hier had ze gevochten
tegen de Hoeder.
Nu was zij de Hoeder. Nu wist ze, met een wijsheid die veel
meer dan menselijk was, dat haar voorgangster geen schuld had aan
die ongerechtigheid. Niet de Hoeder, maar de archons hadden haar
kind en haar geliefde gedood.
Het was voorspeld dat Thaïle van de Plaats van Gaib het
College zou redden en Thaïle van de Plaats van Leéb het zou
vernietigen. Lain had de onthullingen uit het archief gewist, maar
de woorden waren bewaard gebleven in het geheugen van de archons,
gemakkelijk zichtbaar voor een halfgod. Door hun eigen misdrijf
hadden de archons zelf de profetie waargemaakt. Het was de beroofde
Thaïle van de Plaats van Leéb geweest die de vrouw met het kind had
gered.
Ze had ze vannacht een beetje gesard. Wat een idioten leken ze
nu! Ze waren het niet eens waard om wraak op te nemen. Haar
medelijden was natuurlijk ook dwaas geweest — gisteren was ze even
verward geweest als de archons — maar als de archons haar hier in
vrede hadden laten leven met Leéb, dan zou Thume misschien eeuwig
aan de aandacht van de Almachtige zijn ontsnapt.
Ze zou willen huilen als de pijn en het verdriet niet zo groot
waren geweest.
Als Zij hem nu naar haar terugstuurden, zou hij haar niet
herkennen. Ze was geen landelijk meisje meer — de Thaïle van wie
Leéb zoveel had gehouden was gestorven. Ze was die Thaïle niet
meer. Ze was de Hoeder. Met de verantwoordelijkheden van een
Hoeder. Met de pijn van een Hoeder.
Lain was zeven jaar lang Hoeder geweest. Veel van haar
voorgangers hadden het langer volgehouden, maar uiteindelijk hadden
ze allemaal gefaald. Uiteindelijk bezweken ze allemaal onder de
druk. Ze stierven allemaal zoals Lain was gestorven, verpletterd
door ondraaglijke krachten. Thaïle had er geen moment aan
getwijfeld dat ze de val voor de djinns moest dichtklappen, dus
waarom had ze de archons opgeroepen om haar een advies te geven dat
ze niet van plan was om op te volgen? Wraak? Om te demonstreren hoe
ver ze nu boven hen stond? Maar waarom had ze dan de faun erbij
betrokken?
Misschien had ze gehoopt op geruststelling dat haar
vernietiging van de djinns kon worden gerechtvaardigd door
noodzaak, en niet gemotiveerd werd door wrok en pijn. Alleen de
faun had haar die troost gegeven.
Een goed mens, de faun. Hij zou een krachtige steunpilaar voor
haar zijn in de komende strijd. Hij was de enige op wiens wijsheid
ten opzichte van de Buitenwereld ze een beroep kon doen. Hij kende
de wereld als geen kabouter die kende, of ooit zou kennen, en
weinigen zagen de werkelijkheid zo duidelijk als hij. Hij had
gezegd dat de djinns vernietigd moesten worden, al had hij zichzelf
daarom gehaat.
Ze zocht hem en vond hem treurend op zijn eigen stoep,
treurend om de dood van zijn vijanden. Een donkere wolk van komend
verlies hing boven zijn hoofd en ze draaide zich snel om. Vannacht
in de toekomst kijken bracht het risico van waanzin en wanhoop mee
— ze wilde, mocht het niet doen.
Bijna duizend jaar geleden had Keef deze dag voorzien.
Bijna duizend jaar had Thume erop gewacht.
Nu was het zover en de zaak leek hopeloos. Thaïle staarde weer
naar de donkere, stille vijver.
Vaarwel, kind dat ik nooit heb gezien! Vaarwel, Leéb, mijn
enige liefde!
De maan ging bijna onder. De ochtend gloorde in het oosten.
Thaïle vloog naar het noorden en kwam tot rust op een berijpte top
boven het langwerpige meer. Hier stond ze aan de uiterste grens van
haar rijk.
In het beschaduwde dal bij de rivier was het leger van de
djinns bezig zich op te stellen. Ze kon het niet duidelijk zien,
want het werd vertroebeld door de magie van het Convenant. De wijze
van opstelling maakte duidelijk dat ze van plan waren Thume binnen
te trekken. Zoals koning Rap had gezegd, was dit haar enige kans om
de dreiging te vermijden. Alleen hier, achter de occulte barrière,
kon ze hopen het Convenant te overrompelen.
Ze stak haar hand uit naar het mechanisme. Eeuwen geleden had
een van haar voorgangers de dodelijke mogelijkheden van dit ravijn
gezien en het in gereedheid gebracht. Een berg zette zich in
beweging. Eerst langzaam, nauwelijks merkbaar, toen sneller en
krachtiger. Een half landschap viel omlaag.
Een witte wolk raasde met een ongelooflijke snelheid over de
stille oppervlakte. Het meer vluchtte voor de rotsen, rees omhoog
als een donkere heuvel van water, aanzwellend en stijgend tot het
over de drempel stortte waar de smalle stroom zijn bedding had
uitgesleten. Geen waarschuwende trilling van toverkracht alarmeerde
het leger, slechts een krachtige storm die aan de ramp voorafging,
mannen en tenten en dieren als bladeren omhoog deed dwarrelen.
Daarachter kwam de reusachtige, nu witte golf, die onweerstaanbaar
door het ravijn stroomde, en bomen en rotsen en de dood bracht,
zestigduizend mensen uiteenreet en even een occulte doodsstrijd
door de wereld joeg.
Thaïle kreunde. Leéb, Leéb, wat zou je nu wel van me
denken?
Toen ze weer keek, was er niets meer. Het dal was een kale
kloof tussen de bergen. De kalif en zijn leger bestonden niet
meer.
Ver weg in Hub spoten zwarte vlammen van razernij omhoog, toen
het Convenant besefte dat ze waren beetgenomen. Donderslagen
schokten de Sfeer. Toverkracht trapte als een machtige laars tegen
de wanden van Thume. De barrière trilde, en hield stand.
Eerst was de vrouw weggegrist bij de soldaten, en nu dit. Er
was geen twijfel meer mogelijk. De ogen van de Almachtige fonkelden
van woede en haat bij die onverwachte uitdaging van een onbekende
tegenstander. Even vermande Thaïle zich om een frontale aanval op
Thume te weerstaan. Toen was het gevaar geweken — voorlopig. Het
Convenant hield zich koest om zijn vijand in ogenschouw te nemen,
zoals een hond een kat op een heining bestudeert.
Vuur in het noordwesten kondigde de zon aan. Langdag kwam
aangestormd over de wereld.
1O
Op zijn tenen en met zijn laarzen in de hand sloop Rap
eindelijk terug naar zijn bed. Het ochtendgloren verhelderde de
lucht buiten de ramen. Hij had het koud en was nat van de dauw. Te
laat besefte hij dat Kadie wakker was.
`Papa?'
`Goeiemorgen, lieverd,' fluisterde hij. 'Probeer nog wat te
slapen.' `Waar was je?'
`Ik heb buiten gezeten. Om na te denken.'
`Na te denken waarover?' vroeg Kadie geërgerd.
Over tienduizenden mannen die schreeuwend sterven.
`Over de oorlog. Ik denk dat die vandaag begint.'
`Heb je Thaïle gesproken?'
Rap zuchtte en ging op een stoel naast haar ledikant zitten.
Kadie trok de deken op tot onder haar kin en staarde hem
wantrouwend aan.
Ja, ik was een tijdje bij de Hoeder.'
`Gaat het goed met haar?'
`Uitstekend. Ze heeft het alleen erg druk.'
`Maar heeft ze pijn? Doen de woorden haar pijn?'
Hij zuchtte. `Kadie, Kadie! Thaïle heeft een enorm vermogen om
toverkracht te beheersen! Een ongelooflijk, historisch vermogen.
Dat is het belangrijkste. Zij kan met vijf woorden leven, terwijl
andere tovenaars eronder zouden bezwijken. Sommige Hoeders hebben
er tot heel hoge ouderdom mee kunnen leven, heeft archon Toom me
verteld. Maak je niet ongerust over Thaïle. Ze zal ons allemaal
overleven, dat beloof ik je.'
`Ik wil haar zien!'
Rap stond op. 'Ik heb je gezegd dat ze het erg druk heeft. Ze
is nu koningin van Thume, vergeet dat niet, en ze heeft een hoop
dingen om zich zorgen over te maken. Ik denk dat ze je zal laten
komen als ze tijd heeft. Probeer nu...'
`Rap!' zei de Hoeder, en haar beeld werd flakkerend zichtbaar
in de Sfeer. `De draken stijgen op! Kom alsjeblieft!' Toen ze hem
zag vervagen, opende Kadie haar mond, maar hij was al
verdwenen.
Hij wankelde en liet zijn laarzen vallen. Tot zijn verbazing
stond hij in een van de kleine hutten van de Plaats van Samenkomst.
De Hoeder was nergens te bekennen. Er was helemaal niemand. Waarom
had ze hem hierheen gebracht?
Hij ging op een bank zitten en pakte een laars op.
Toen werd hij de Sfeer ingetrokken en bevond hij zich naast
Thaïle. Heel Pandemia lag vóór hem. Hij zag de noordelijke
landen glanzen onder het nooit eindigende daglicht. Zark, dat
al baadde in de hitte van de ochtend, de dampende jungles van
Guwush. De torenhoge luchtbomen van Ilrane vingen de eerste stralen
op van de opgaande zon. Daarachter duisternis... en toverkracht, de
oneigen smet van draken.
Hij voelde zich overweldigd. Plotseling was hij weer een
halfgod, zoals in zijn jeugd, maar hij was nog nooit zo groot
geweest. Hoe kon een sterfelijke geest dit alles verdragen? Thaïle
deelde haar alwetendheid met hem, en hij dacht zelfs dat hij iets
van haar kwelling kon voelen, het martelende branden van te veel
kracht. Krasnegar — de stad was er nog! En Hub kolkte onder de
boosaardige woede van het Convenant. Azak... weg!
En het Drakengebied — vlammende krachten. Conflict!
Wat gebeurt er?' vroeg hij.
`Ik hoopte dat jij me dat zou kunnen vertellen.' Ze straalde
angst en besluiteloosheid uit, ze verborg zich niet langer achter
haar ondoordringbare Hoeder-personage. Ondanks haar macht was ze
nog maar een meisje, niet veel ouder dan Kadie. 'Zoiets heb ik
nooit eerder gezien.'
Ik ook niet! dacht Rap. 'Probeer dit eens.' Hij riep een
visioen op van Tik Tok — tatoeages en gescherpte tanden en een bot
in zijn neus.
Thaïle registreerde een schok en begon toen onverwacht te
giechelen. Ze reikte uit naar die verwarrende krachten. `11.h! Ja,
ik zie sporen van hem.' Voordat Rap haar kon vertellen dat dat een
goed teken was, explodeerde het hele Drakengebied. Golven van
toverkracht sloegen over Pandemia en verspreidden ontelbare vonken,
toen individuele tovenaars reageerden op de schok. Hub gloeide in
een zwart vuur.
`De draken!' riep Thaïle uit. 'De draken zijn weg!'
En dat waren ze. Volledig.
Rap slaakte een triomfantelijke kreet. 'Het is gelukt! Tik Tok
en Thrugg! En de anderen! Ze hebben het gedaan! Ze moeten een val
hebben uitgezet...' Fantastisch! Geweldig! Eerst het leger van de
djinns en nu de draken! Het Convenant had twee enorme nederlagen
geleden. Hij juichte zo enthousiast als een kleine jongen, en de
Hoeder glimlachte.
Zinixo schreeuwde van woede en richtte vernietigende stralen
op het Drakengebied. Bergen wankelden. Toverkracht flitste en
daverde. De wereld trilde.
`Red ze, Hoeder!' riep Rap. 'We hebben ze nodig!'
`Roep jij ze maar!' Ze stuurde hem kracht toe als een laaiend
vuur in zijn aderen. 'Breng ze hier!'
Rap riep ze.
Thrugg! Tik Tok! Sin Sin! Murg!' Eén voor één riep hij de
namen van zijn metgezellen op de Dreadnought. Hij wist dat sommigen
waren ingelijfd bij het Convenant — met name Grunth — maar velen
moesten het hebben overleefd om die ongelooflijke vernietiging van
de draken te kunnen bewerkstelligen.
`Rap?' Een vaag beeld van Tik Toks nachtmerrieachtige gestalte
kwam flakkerend in zicht. Hij was ver weg en was er kennelijk
slecht aan toe. `Kom, vriend! Jullie allemaal! Kom!' Rap reikte in
het metaforische vlak van de Sfeer en voelde dat zijn handen door
vele handen gegrepen werden. Hij trok uit alle macht; toverkracht
stroomde over de wereld en een groep tovenaars explodeerde in de
hut. De dunne rieten wanden puilden uit en barstten, en trollen en
antropofagen rolden in het struikgewas. Thaïle slaakte een zachte
kreet bij het zien van al die woeste figuren. `Vierentwintig?'
gilde Rap. 'Nee, zesentwintig! Welkom in Thume! Goed gedaan,
jullie!' Hij zag brand- en vleeswonden verdwijnen toen de tovenaars
zichzelf genazen. Gigantische trollen sprongen grommend overeind.
Met rammelende botten wierp een lachende Tik Tok zich op Rap en
verpletterde hem in een ribben krakende omhelzing.
De Sfeer rommelde en Rap was weer terug bij Thaïle. Golven
zwart vuur kolkten boven het Qoblegebergte en deed het occulte
bolwerk op zijn grondvesten trillen. Thaïle stuurde er krachten op
af en de aanval stokte. Toen hield het even abrupt op als het
begonnen was.
Maar het was op het nippertje! Het Convenant had de oorsprong
van die redding kennelijk opgespoord. Het wist nu wie de vijand
was. Hoe lang zou Zinixo een rivaal dulden?
`Goden!' zei Rap. 'Daar kunnen we niet veel van verdragen, hè?
Roep je tovenaars op, Hoeder! Allemaal! We moeten onze verdediging
organiseren.' Thaïle knikte. Raim materialiseerde zich, liggend op
het gras bij de hut. Hij had geen kleren aan, evenmin als de mooie
Sial in zijn armen. Ze keken geschokt en verontwaardigd op. Sial
gilde. Thaïle snauwde een bevel en de twee figuren verdwenen
weer.
`Ik durf te wedden dat hij dat niet gauw zal vergeten!' zei
Rap zachtjes. Thrugg, groot monster dat je bent!'
`Rap!' schreeuwde de Hoeder. 'Proclameer de oorlog! Je zei dat
je vrienden had. Breng ze hier!'
Weer voelde Rap hoe een golf van kracht hem verhief. Weer zag
hij heel Pandemia vóór zich. Hij stond erboven als een reus, een
glanzende wolk in de vorm van een man. Hij had geen tijd gehad zijn
proclamatie voor te bereiden, en hij brulde de eerste de beste
woorden die hem te binnen schoten.
`Tovenaars! Ik ben Rap, koning van Krasnegar. Vandaag
vernietigen we het Convenant! Vandaag beginnen we met het nieuwe
protocol! Vandaag gloort de vrijheid! Kom en sluit je aan bij de
zaak van de gerechtigheid!'
Even bleef het stil in de Sfeer, een schemerig niets, stil als
een graftombe. De wereld scheen zijn adem in te houden. Toen kwam
een bekende gestalte trillend te voorschijn — een slanke jongeling
met een gouden huid en ogen van veelkleurige edelstenen. Ook hij
straalde toverkracht uit over de wereld, met een oneindig cynische
glimlach.
`Koning Rap geeft blijk van een opmerkelijke kracht en kondigt
een opmerkelijk doel aan. Ik ben Lith'rian, magister van het
zuiden. Ik stel mijn krachten en alle tovenaars van Ilrane tot zijn
beschikking.'
God van de Wonderen!
`Kom en wees welkom!' Rap greep. Een regen van vallende
sterren flitste door de Sfeer en de Plaats van Samenkomst werd
gevuld met elfen. Honderd? Nou ja, tientallen in ieder geval. Te
ontdaan van opluchting en opwinding om een woord te kunnen
uitbrengen, maakte hij een diepe buiging voor de magister.
Lith'rian zuchtte. 'Je doctor Sagorn is een opmerkelijk
pleitbezorger, majesteit. Hij knuppelde me met pure welsprekendheid
tot onderwerping.' `Ik zou eerder geloven dat Jalon je geïnspireerd
had met Jotunnse strijdliederen, omnipotentie.'
`Eigenlijk was het wat je met de djinns deed dat ons
overhaalde. Schitterende barbarij!' Lith'rian grinnikte.
`En je had kennelijk gelijk wat Thume betreft.' Toen ontdekte
hij Thaïle en sperde zijn grote ogen geschokt open. Hij keek
bevreesd naar Rap. `Hare Heiligheid, de Hoeder,' zei Rap.
`Uw nederige dienaar, ma'am!' De elf liet zich elegant op één
knie vallen en boog zijn hoofd. Wat zijn fouten ook waren,
Lith'rian had stijl.
`En ik ben Raspnex,' dreunde een andere stem, en richtte Raps
aandacht weer op de Sfeer, 'magister van het noorden. Ook ik sluit
me aan bij koning Rap en mijn geliefde broeder van het zuiden in
hun strijd.' Het vertrouwde lelijke gezicht vertrok in wat een
dwerg beschouwde als een grijns.
Raspnex! Hij was dichterbij, net achter de bergen, en er waren
nog twee andere dwergen bij hem — en Jarga, bij alle Krachten! En
een kobold en een schemerige gestalte die ook een kobold kon zijn,
en... en... En toen trok Thaïle ze allemaal naar de Plaats van
Samenkomst. De laatste was een aardling geweest.
`Shandie!'
De imperator was slanker dan vroeger, zijn ogen fonkelden. En
hij was gekleed in een onopvallend en niet al te schoon Zarkisch
gewaad. Hij keek een ogenblik stralend naar Rap, en toen met
begrijpelijke verbazing om zich heen. Overal materialiseerden zich
kabouters, in antwoord op Raims oproep. De helft was nog maar half
gekleed, en slaakte schrille kreten van schrik bij het zien van
zoveel demonen. De archon lieten occulte geruststellingen horen,
maar Rap dacht er verder niet aan.
`Hoeder! Deze aardling is de imperator! Laat hem ook
spreken.'
Hij had het nog niet gezegd of het was al gebeurd — Shandie
wankelde op zijn benen toen de occulte wereld zich voor hem
opende.
`Roep je impen op!' zei Rap in zijn oor. Er moesten nog impse
tovenaars op vrije voeten zijn. 'Verkondig het nieuwe
protocol!'
Shandie was ervaren in het maken van bezielende toespraken.
Toen hij zich aankondigde als de echte imperator, klonk er een
zachte stem uit het oosten.
`Koning? We hebben bepaalde garanties gekregen van uw partner
met betrekking tot de goede bedoelingen van de imperator.'
Rap staarde verrukt naar de kleine man. Ishist, ouwe schooier!
Het is me een genoegen de goede trouw van de imperator te
bevestigen.'
Dit is vreemd, Rap!' fluisterde Thaïle. 'Het Convenant laat ze
komen! Waarom proberen ze deze bijeenkomst niet te
voorkomen?'
Dan komen we, koning!' zei de oude gnoom, Raps occulte hand
grijpend. Een enorme groep mannelijke en vrouwelijke gnomen
kletterde neer op de Plaats van Samenkomst.
Een groep gnomen? Gepeupel? Een vuilnisbelt? Niet belangrijk!
Hun hulp was welkom. Rap wierp een snelle blik op Hub. Het
Convenant hield zich inderdaad koest, zoals de Hoeder zei. Waarom?
Was Zinixo in paniek geraakt bij die plotselinge revolutie? Alweer,
niet belangrijk. De vechters voor de vrijheid zouden effectiever
zijn als ze allemaal bijeen waren. Dat zou controle gemakkelijker
maken en desertie praktisch onmogelijk.
Nu klonken overal stemmen in de Sfeer die om toegang vroegen.
Rap herkende de oude Vog en Wurnk in de verre Mostreek, met een
grote groep trollen. Thaïle had de archons ook aan het werk gezet,
om verspreide groepjes uit heel Pandemia aan te trekken — djinns,
impen, dwergen, zelfs een tiental vrouwelijke kobolden. De
tovenaars van de wereld schaarden zich achter de goede zaak, en de
Plaats van Samenkomst raakte vol.
Rap!' zei Shandie. 'Hoe kun je er zeker van zijn dat al die
rekruten zijn wat ze lijken? Er moeten zich agenten van het
Convenant onder hen bevinden!'
Rap gaf de imperator een klap op zijn schouder. 'Nee. Ze
worden gecontroleerd. Ze kunnen niet binnenkomen als ze niet
gebracht worden. Bedrog is vrijwel onmogelijk.'
`Vrijwel?'
`Volslagen onmogelijk. Tussen haakjes, je vrouw en dochter
zijn hier in Thume.'
Shandie keek geschokt.
`Koning Rap,' zei de Hoeder, 'er is iets gaande in het
noorden. Dat houdt de aandacht vast van het Convenant.'
Shandies handen klemden zich om Raps schouders en hij
overstelpte hem met vragen. De Plaats van Samenkomst was in rep en
roer toen de archons steeds meer tovenaars binnenbrachten.
Rap probeerde te zien waarover Thaïle zich ongerust maakte,
maar het was te ver weg voor hem, en er gebeurde te veel daar
tussenin. `Waarschijnlijk de Nordland Heide,' zei hij. 'Misschien
hebben ze daar een paar tovenaars. Niet al te veel, denk ik.'
Thaïle keek hem somber aan. Wat is er mis?'
`Het doet er niet toe.'
Gath was ergens in Nordland.
De God had Rap gewaarschuwd dat hij een kind zou verliezen in
deze oorlog. Kadie was veilig, hier in Thume.
Maar Gath zou er nooit in geslaagd zijn door te dringen tot
het toernooi van de vrijheren en hij was geen tovenaar, dus wat het
Convenant ook bezighield, het kon niets te maken hebben met Gath.
Als iets in Nordland het Convenant afleidde, was dat een geschenk
van de Goden en mocht het niet gestoord worden. Intussen vroeg
Shandie...
Wat? Ja, ze zijn veilig. Ylo heeft ze gebracht.'
`Ylo?'
Rap had geen toverkracht nodig om angst te herkennen. 'Ylo is
dood. Het spijt me. Twee dagen geleden. Hij is gestorven toen hij
je vrouw en kind verdedigde tegen het Convenant. Nee, ik kan het nu
niet uitleggen. En, nee, je kunt niet naar haar toe. En hou nu je
mond! Ik ben bezig. Inos is hier ook trouwens. En Kadie.'
Shandie zei: 'Gefeliciteerd!' op een toon die verwacht kon
worden van een imperator die net te horen heeft gekregen dat hij
zijn mond moet houden.
Het werd druk op de Plaats van Samenkomst, maar de rassen
rangschikten zich in groepen. Voornamelijk kabouters natuurlijk.
Een paar honderd kabouters. Dertig of veertig elfen stonden in
hooghartige afkeuring apart. Impen waren er niet veel, twintig
misschien. Minstens dertig djinns, en dat babbelende, bijna naakte
volkje waren faunen. De dwergen hadden zich zo ver mogelijk van de
elfen vandaan verzameld, maar Raspnex had ze onder controle. De
trollen waren tussen de bomen gaan staan.
En merovolk! Ze zaten in een groepje aan de rand van het meer
— minstens twee dozijn blauwharige meromannen! Hun komst was Rap
ontgaan. Het was een griezelige gewaarwording een groep meromannen
in de menigte te zien. In het leger. Zijn leger!
Hij wilde zijn hoofd in zijn nek gooien en een triomfantelijke
juichkreet laten horen. Hij kon de strijd verliezen, maar in ieder
geval zou er gevochten worden. Zinixo zou niet winnen door gebrek
aan een tegenstander. In de Buitenwereld begon de Sfeer rustiger te
worden toen de laatste paar tovenaars om herkenning riepen,
verlangend om te worden toegelaten voordat het Convenant
terugsloeg. De archon waren nog druk bezig, maar haalden ze nu met
een en twee tegelijk binnen. Wat er ook gebeurde in Nordland, het
was nog steeds aan de gang en leidde de aandacht van het Convenant
af. Hij hoopte dat het lang zou duren!
`Heiligheid,' zei Rap formeel, 'ik geloof dat we klaar zijn
met het rekruteren. Ik stel voor dat u een toespraak houdt en onze
bondgenoten welkom heet in uw land.'
Thaïle keek hem bedroefd aan. Toen trok ze de kap over haar
hoofd en werd weer de ondoorgrondelijke Hoeder, een in het wit
gekleed raadsel. `Het lijkt me gepaster als jij die rede houdt,
archon Rap. Jij bent de generaal en het zijn jouw
krijgers.'
`Ben je niet hoopvol gestemd? Voorzie je een nederlaag?'
`Ik kan, wil, de uitslag niet weten!'
`Met hoevelen zijn we?'
Thaïle keek om zich heen. 'Meer dan vierhonderd, maar niet
veel meer. Houd je toespraak, generaal.'
Rap verzamelde haastig zijn gedachten en wierp een laatste
snelle blik op de Sfeer in de Buitenwereld.
11
Gath schoof heen en weer op de ruwe stenen bank. Hij was stijf
en hij had het koud. En vooral verveelde hij zich een ongeluk bij
die eindeloze toespraken. Er was niets beslist en het zag ernaar
uit dat er nog urenlang niets beslist zou worden. Wat gebeurde er
op deze profetische dag terwijl hij hier in dit occult beschermde
gekkenhuis zat?
De zon had al twee ramen in de steek gelaten en scheen nu door
een derde naar binnen. De schachten waren zo aangebracht dat het
licht op de Sprekerssteen viel. Het was een heel handig systeem,
dat waarschijnlijk alleen op Langdag werkte. Op andere dagen zou de
zon niet in de juiste stand staan. Nou, en?
Het ware doel van de bijeenkomst was tot hem doorgedrongen.
Deze mannen en vrouwen waren het eenzaamste volk ter wereld. Alle
tovenaars waren tot eenzaamheid gedwongen, maar toverkracht werd
vooral in Nordland veracht, en hun taak dwong hen apart te leven.
Eens per jaar gaf het Nintor Toernooi hun de kans elkaar te
ontmoeten en zichzelf te zijn en anderen van hun eigen soort te
leren kennen. Daarom waren ze allemaal zo afgrijselijk lang van
stof en wilden ze dat zo graag. Hij zou hier misschien de hele dag
moeten blijven!
Langdag deed zijn naam eer aan.
`Ga je gang!' fluisterde een stemmetje in zijn oor. Het kwam
van Jaurg, al had hij zich niet bewogen of hardop gesproken.
Gath dacht na. Zou hij het wagen deze groep toe te spreken?
Hij waagde een snelle kijk in de toekomst — blijkbaar zouden ze
naar hem luisteren. Hij was immers hun leenheer.
Wat had hij te verliezen? Hij was vandaag al een keer
gestorven.
Hij stond op te midden van een lange uitweiding over het
nieuwe protocol van zijn vader.
De spreker was Gustiag, de oude man die als tweede hulde had
gebracht. Hij fronste zijn voorhoofd bij die brutale
onderbreking.
`Mag ik iets zeggen?' vroeg Gath kalm, zich verbazend over
zijn eigen moed.
`Ik geef het woord aan atheling Gathmor!' Met duidelijke
tegenzin stapte Gustiag van de steen af, maar ging niet terug naar
zijn plaats.
Gath liep naar voren en stapte op de lege steen.
`Ik stel uw hoffelijkheid op prijs om ter wille van mij dit
debat in woorden te houden,' zei hij luid, 'maar ik weet zeker dat
u sneller klaar zult zijn als u occulte middelen gebruikt.'
Stilte — een ijzige stilte.
`Is dit een bevel van je vader aan ons?' informeerde
Gustiag.
Gath kromp ineen bij de sarcastische toon. 'Nee... een
suggestie van mijzelf... Ik geloof dat de situatie dringend
is.'
Nog steeds geen reactie van de omstanders.
Hij mompelde: 'Dank u, ik heb gesproken,' en stapte van de
steen af. Gustiag nam zijn plaats weer in. 'Zoals ik zei...'
Gath dook ineen op zijn plaats. Twist lachte spottend naar
hem. Jaurg zat hand in hand met Fraftha, een meisje van ongeveer
Gaths leeftijd. Toen hij zich tussen de anderen in perste, drong
het tot Gath door dat dit de kinderhoek was. Zij vieren waren de
jongsten van de groep, en werden geacht eerbiedig te zwijgen
terwijl de ouderen debatteerden, en hij was de jongste van
allemaal. Het was verkeerd geweest om op te staan.
Gustiag eindigde en wees een oude vrouw als de volgende
spreekster aan. Haar toespraak was de kortste tot dusver. Korter
kon niet: 'Ik geef het woord aan Jaurg, de bastaard.'
Met gesloten ogen stond Gaths buurman op en liep naar de
steen. Blindheid zou slechts een kleine handicap zijn voor een
tovenaar.
`Broeders en zusters, ik spreek voor degenen die tot slaaf
waren gemaakt en nu vrij zijn.' Hij sprak op zachte toon. 'Voor die
bevrijding zijn we de anderen eeuwig dankbaar, ook al waren we
gelukkig in onze slavernij. We verwachtten een poging om ons te
ontmaskeren en vreesden die, maar dachten niet dat die succes zou
hebben.
Het zou niet gebeurd zijn, daar ben ik van overtuigd, zonder
de moed van één man. Sommigen van u hebben misschien het gevoel dat
hun eerbetoon aan hem zuiver een formaliteit was, een manier om uw
onafhankelijkheid te demonstreren. Ik verzeker u dat degenen die
betoverd waren er niet zo over denken. Wij eren atheling Gathmor
natuurlijk ter wille van zijn vader, maar we eren hem ook om
hemzelf. Hoeveel aardlingen zouden een vergadering van tovenaars
hebben getrotseerd, zoals hij vandaag heeft gedaan? Ik geef toe dat
hij geen zuivere Jotunn is, maar wil enige man of vrouw hier
beweren dat hij moediger is dan Gathmor?'
Het hele vertrek daverde van het applaus. O, wat een
verschrikking! Schande! Gath kromp ineen en verborg zijn gezicht op
zijn knieën. Ze wisten allemaal hoe bang hij was geweest toen hij
binnenkwam, dus dit was gewoon een wrede, gemene bespotting!
Misschien namen ze wraak omdat ze voor hem hadden moeten knielen.
Hij dacht verbitterd aan de verachtelijke Jaurg, die toch zo'n
flinke kerel had geleken.
Het applaus ging over in een openlijk gelach en bedaarde
toen.
Jaurg grinnikte. 'Hij gelooft ons niet! Laten we onze
oprechtheid bewijzen. Broeders en zusters, laat iedereen die zich
vernederd voelt omdat hij vandaag voor deze man heeft moeten
knielen nu opstaan en vragen verlost te worden van zijn
eerbetoon.'
Argwanend hief Gath zijn hoofd een eindje op en keek het
vertrek rond. Niemand stond op. Wat voor spelletje speelden ze nu
weer met hem? Jaurg zuchtte luid. 'Hij is nog steeds bescheiden —
dat komt natuurlijk door het deel van hem dat geen Jotunn is! Maar
ik moet ter zake komen. Zoals u kunt raden, was onze missie en ons
doel de rest van u in te lijven voor de zaak die we zo van ganser
harte steunden. Toen we op weg gingen naar Nintor waren vijf van
ons trouw aan de Almachtige. Onze schepen ontmoetten andere schepen
op zee, en sommige bemanningen gingen aan land om te drinken in de
havens onderweg. Wij waren toen met ons twaalven.'
Hij zweeg even om zijn publiek daarover na te laten
denken.
`We mobiliseerden er nog drie in Nintor zelf, maar toen werden
we overweldigd door degenen die aankwamen. We waren in de
minderheid en durfden niet verder te rekruteren, uit angst onszelf
te verraden. We wachtten op deze vergadering, met het plan het
gebouw van tevoren in beslag te nemen en ieder van u bij het
binnenkomen in de val te lokken. U weet allen hoe Twist, zoon van
Kalkor, ons dwarsboomde... Weet je dat, atheling Gath?'
`Nee,' zei Gath.
Jaurg glimlachte. 'Hij stelde voor dat we dit jaar buiten
bijeen zouden komen en in groepen naar binnen gingen. Op die manier
werd ons plan verijdeld! Ook hem zijn we nu dankbaar.
Ons alternatieve plan was natuurlijk om als eersten te
vertrekken en jullie te overmeesteren als jullie naar buiten
kwamen. We faalden bij de eerste poging en zullen het nu natuurlijk
niet proberen, maar de usurpator heeft absoluut gecontroleerd wie
er naar binnen ging. O, ja, zo ver kan hij zien! Al bij het begin
waarschuwde hij ons dat het ons misschien niet zou lukken. Hij zei
dat hij ons drie uur zou geven. Ik geloof dat die tijd bijna
verstreken is. Ik heb gezegd.'
Jaurg stapte van de steen af en wachtte tot anderen zouden
opstaan. Niemand deed het. Verscheidene stemmen riepen: 'Ga door?'
Wat dan?' Vertel meer!'
Drugfarg overstemde iedereen met zijn bulderende geluid. 'Je
bedoelt dat hij ons zal overmeesteren als we weggaan?'
De blinde man ging weer op de steen staan. 'Nee. Hij zal
domweg de Retraite vernietigen en ons erbij.'
De helft van de tovenaars sprong overeind, anderen volgden,
maar niemand zei iets. Verbaasd keek Gath naar Twist, die zijn
scheve tanden liet zien in een grimas en zich nietsziend op iets
concentreerde. Dus blijkbaar had Jaurg succes gehad waar Gath had
gefaald en werd het debat nu op occult niveau voortgezet. Gath zelf
kon het niet langer horen, dat was alles.
Jaurg haalde zijn schouders op en nam weer plaats tussen Gath
en Fraftha. Hij sloeg zijn arm om het meisje heen.
Dat heeft de boel een beetje opgepept,' zei hij vrolijk.
`Meende je dat serieus?'
`Heel serieus.'
Hoe kon hij zo kalm daaronder blijven? Gath had kunnen gillen.
Hij had visioenen van een instortende zoldering. Hij had het gevoel
of zijn huid al werd aangevreten door koude maden.
`Maar waarom zou Zinixo jullie allemaal doden? Er moeten wel
zestig tovenaars zijn...'
`Vierenzestig.'
Wil hij dan niet dat jullie hem dienen? Hij verzamelt toch
tovenaars?' Jaurg geeuwde. 'Niet meer blijkbaar. Waarschijnlijk
vindt hij dat hij er nu zoveel heeft, dat hij de rest gevoeglijk
kan uitroeien. Hub is ver weg. Op die afstand... moeilijk uit te
leggen. Geloof me, het is gemakkelijker om te stampen dan te
grijpen.'
Gath zei: `O!' en probeerde onbezorgd te kijken.
Hij kon niet zo goed liegen. Hij draaide zijn geestelijke
kraantje open en probeerde alle toekomst te zien die maar mogelijk
was. Hij zei: 'Wauw!' Over ongeveer drie minuten zou het dak van de
Retraite worden geblazen. Plotseling gehaast stond Jaurg op en liet
Fraftha los. Hij pakte Gaths pols met een verbluffend krachtige
greep vast. 'Hou je vast, atheling! We versmelten. Ik zal proberen
je met me mee te nemen.'
Gath omklemde Jaurgs pols eveneens — hij was in een stemming
om zich aan alles vast te klampen. Hij voelde dat Twist zijn andere
arm even stevig vasthield, en toen stonden ze allemaal
overeind.
`Waarheen?'
`Naar de Sfeer.' De blinde jongen glimlachte weer. 'Ik weet
niet zeker of het mogelijk is voor een aardling, maar we zullen het
proberen.'
`Anders,' ging Twist verder, 'zul je de dingen nog
verwarrender vinden.' `Verwarrender dan wat?'
`Dan wat ook.'
Gath zag dubbel.
In het schemerige vertrek stonden de tovenaars langs de
wanden. Velen van hen hielden elkaars hand vast. Daar overheen was
een beeld dat zinloos leek. Het was helder en toch zonder licht.
Het bood geen enkel houvast, er was geen menselijk wezen — geen
ondergronds vertrek, geen wereld of lucht. Dit moest zijn zoals een
tovenaar de dingen zag. Binnen dat schaduwloze niets waren de
ongeveer zestig jotanaren dicht om hem heen gegroepeerd. Velen van
hen glimlachten naar hem, en geen van allen leken ze gekleed te
zijn! Hij vond Drugfarg, de wapensmid, en de oude Gustiag, de
genezer — hoe wist hij wat hun beroep was? En de vrouwen. Goden!
Naakt. Sommigen waren zo solide als een kei, anderen waren bijna
doorzichtig. Toen zag hij Twist, de skald, en de blinde Jaurg, de
schoenmaker, en tussen hen in een vaag beeld van een slungelige
jongeman met verwarde blonde haren en een ernstige, bezorgde
uitdrukking op zijn gezicht. Hij kwam hem vreemd bekend voor.
Bij de Krachten! Hij kende die man. Hij was flink gegroeid de
laatste tijd. Nog geen baard, maar... nou ja, het begon te komen.
Hé, niet slecht! Maar hij had liever een broek aan gehad.
`Nu!' zei atheling Twist. Hij was tot leider gekozen omdat hij
even sterk was als alle anderen, en tevens de broer van de vrijheer
die zeker de oorlogsleider zou worden van de Nordland-groep — hoe
wist Garth al die dingen? Een machtige vuist werd opgeheven en het
dak van de Retraite verdween in een regen van rondvliegende aarde
en stenen.
Was dat echt?
Toen was er veel te zien.
Het Toernooidal. Drakkor werd omhooggeheven op een platform
van schilden die door een tiental potige jotanaren werd
vastgehouden. Hij sprak de menigte toe, beloofde bloed en buit en
verkrachtingen, en de krijgers juichten uit alle macht...
De Retraite van buitenaf gezien, schijnbaar
onbeschadigd.
Heel Nintor, als gezien door een vogel die ter hoogte van de
wolken vloog. Een stuk of zestig tovenaars hollend over het gras,
op weg naar de viking-schepen die op de kust waren getrokken — niet
hollend, want de kreupele Twist bewoog zich even snel als de
anderen, maar sneller dan een jagende havik.
Een kolkend duister Kwaad... Ogen. Reusachtige,
weerzinwekkende ogen, die de lucht vulden en hem recht en vol
verachting aankeken.
Een dreunende stem: 'De zoon van de faun! Dus daar ben je!
Eindelijk heb ikje!'
Geen twijfel aan wie dat was.
`Kots over jezelf, grijs gedrocht met je valse ogen!' brulde
Gath, en hij hoorde een goedkeurend gelach om hem heen. 'Mijn vader
heeft je al één keer verpletterd en hij zal je opnieuw
verpletteren!'
Woede kolkte in de lucht. 'Sterf, melkmuil!'
Een vurige voet daalde neer.
De groep tovenaars gleed opzij, vermeed die reusachtige,
stampende voet. De grond explodeerde in vlammen waar de voet
terecht was gekomen.
Dit was niet echt. Het was maar een beeld, misschien opgewekt
door iets wat Jaurg eerder had gezegd. De realiteit erachter was
anders, maar even gevaarlijk.
In het Toernooidal werd de menigte stil en tuurde omhoog om te
zien waar het lawaai vandaan kwam...
Stemmen om hem heen, de versmolten geest van de tovenaars:
`Naar de schepen — is de jongen bij ons? Waar kunnen we
heen?'
Weer een vurig stampvoeten. Weer een explosie van aarde en
stenen, hoog in de lucht. En weer een ontwijkende beweging. Een
nieuwe explosie van het Convenant, een nieuwe snelle ontwijking.
Kolommen rook stegen omhoog boven Nintor.
De menigte in het Toernooidal verspreidde zich in
paniek.
Het strand. Een schip. Welk schip dan ook. Als je in gevaar
verkeert, vlucht dan naar de zee.
Vrijheer Afgirks Ravenfest...
`Goed genoeg — allemaal aan boord — til het schip op...'
De tovenaars stroomden aan boord. Het Vikingschip sprong van
zijn plaats een seconde voordat vurige vlammen het grind verkoolden
op de plek waar het had gelegen. Het kwam in een enorme sproeiregen
in zee terecht. Naar het zuiden. Geen tijd om de zeilen te hijsen.
Geen tijd om de roeiriemen te pakken. Sprong. Impact. Weer een
sprong. Als een gigantische bruinvis sprong de Ravenfest over de
oceaan, terwijl de pijlen van het Convenant de groene zee achter
hen deed opstuiven in hoge witte golven en wolken van nevel.
Niets was reëel behalve het Vikingschip zelf en de stevige
greep om Gaths beide polsen. De stemmen van de versmelting dreunden
in zijn oren.
`We kunnen dit niet eeuwig blijven volhouden — uiteindelijk
krijgt hij ons toch te pakken. Waar kunnen we naar toe — waar is
koning Rap?'
De salvo's van het Convenant kwamen dichterbij, overal om hen
heen spoten fonteinen van schuim omhoog.
`Atheling!' brulde Twist in Gaths oor. 'Waar is je
vader?'
Dat weet ik niet!'
`Zoek hem voor ons! We hebben een wijkplaats nodig! Roep hem!
Hij zal je stem herkennen!'
Hem roepen?
Gath zag de glanzende zee en de lucht en in de verte de
bergtoppen van Nordland. Hij zag het Kwaad van het Convenant en de
krachtstoten. Hij zag vierenzestig tovenaars en een aardse
jongen.
Deden ze een beroep op hem?
Papa roepen?
Het was maanden geleden dat hij voor het laatst iets van papa
had gehoord, toen hij ergens bij de Mostreek was, zo ver van
Nordland vandaan als maar mogelijk was. En deze maniakken
verwachtten dat Gath hem zou roepen?
Het volgende salvo was bijna een voltreffer en een regen van
ijzig zeewater stortte zich over de Ravenfest. Het schip dreigde
onder te gaan. Door de schok en de kou werd Gath bijna uit de
versmelting geslingerd. Hij lag languit op het dek, terwijl Twist
aan zijn ene arm hing en Jaurg aan de andere, zodat hij bijna uit
elkaar gerukt werd. Boven zijn hoofd draaide de kale mast rond
tegen de blauwe lucht.
`Probeer het, atheling!' gilde Twist. 'Anders zijn we
verloren!'
`Geef hem kracht! Allemaal!' schreeuwde Jaurg. 'Geef hein
alles wat je hebt!' `Red ons, atheling! Roep je vader!'
De wereld zwol.
De wereld was rond.
Nordland verschrompelde tot een groepje kale eilanden. Land
kwam in het zuiden in zicht — dat zou Guwush zijn, en die zilveren
glinstering daarachter de Ochtendzee, en het groen in het westen
moest het Impenrijk zijn.
Daar lag de Winterzee, en als hij het probeerde zou hij
misschien helemaal tot aan Krasnegar kunnen zien, maar dat zou
tijdverspilling zijn. Papa zou niet in Krasnegar zijn. Mensen —
meer dan het land zelf kon hij het gekrioel zien van miljoenen
mensen. Bergen in het zuiden, en de luchtbomen van Ilrane. Dat
zwarte vuur in het midden van de wereld was het Kwaad van het
Convenant en negeer die afschuwelijke ogen en denk eraan waar papa
zou kunnen zijn...
`Papa!' bulderde hij
Geen antwoord.
`Papa, ik ben het! Gath!'
Contact?
`Papa!'
Een zacht gefluister, heel ver weg...
`Gath?'
Papa's stem!
`Papa? Koning Rap? Het is Gath! Ik heb een paar tovenaars voor
je!' `Gath? Ben jij dat? Waar ben je?'
`Papa, ik ben hier! In Nordland!'
Bijna weer een voltreffer — de zee explodeerde. De Ravenfest
rolde onder een grote groene golf. Een ijzige branding trok aan de
bemanning en zwiepte riemen en bagage overboord. Gath had water in
zijn ogen, in zijn neus. Een ogenblik leek het schip te kapseizen.
Langzaam kwam het weer in evenwicht. De versmelting flakkerde
en begon te verbreken. Gath voelde de kracht wegebben. Nog één
salvo, en het was gebeurd.
`Papa! Red ons!'
`Ik heb je!' Het gefluister zwol aan tot een bevel. 'Gath!
Hier! Kom! Nu!'