HOOFDSTUK ZES
Toen de dagen lang waren
1
Terwijl haar man en minstreel Jalon over de zonnige wegen van
Ilrane struinden, op weg naar de luchtboom Valdorian, leidde
koningin Inosolan van Krasnegar een ezel door het dorre
berglandschap van Guwush. Het weer was guur, het land was droog en
dor — een weerzinwekkende ervaring. Zoals ze meer dan één keer had
opgemerkt tegen Zijne Imperatoriale Majesteit Emshandar v, ergerde
zijn constante, hysterisch goede humeur haar nog het meest.
Shandie, die geneigd was tot piekeren, glimlachte dan flauwtjes en
legde uit dat het niet de muziek was die hem van streek bracht,
maar het overdadige eten.
Om de beurten sjokten ze door de modder naast de ezel, terwijl
de ander op de bank zat en er bij elk gat in de weg een nieuwe
blauwe plek bij kreeg. De ezel weigerde hardnekkig om een poot te
verzetten als hij niet geleid werd.
`Eerlijk gezegd,' verklaarde Inos op een door muggen
geteisterde avond, `stel je me teleur, Emshandar. Voor een man
wiens voorouders duizenden jaren lang imperator zijn geweest,
vertoont je uiterlijk een jammerlijk gebrek aan de waardigheid en
elegantie die ik had mogen verwachten.'
`Helaas,' zei de imperator, 'lijk ik op mijn grootvader van
moeders kant, de centurio. Hij had het grote geluk dat hij in zijn
jeugd eraan wist te ontkomen dat hij als een doodgewone boef werd
gebrandmerkt. Maar jij, koningin Inosolan? Je voorouders hebben je
piepkleine rijk eeuwenlang geregeerd. Het zijn niet meer dan
parvenu's vergeleken bij mijn familie natuurlijk, maar ik had
gehoopt op een wat vorstelijkere houding.'
Jammer! Net als jij lijk ik op de verkeerde tak van mijn
familie.' `Welke tak is dat?'
`Vrijheer Kalkor.'
`O. Plunderen en verkrachten?'
`Plunderen zeker. Verkrachten vind ik te vermoeiend.'
Wat een humor! De spanning en vermoeidheid begon zich bij
beiden kenbaar te maken, dacht Inos.
De weg was een modderpoel; het landschap zag eruit of het door
drie of vier legers achter elkaar geplunderd was. Maar het
werd bewoond door gnomen, en waarschijnlijk vonden die het prettig
zo.
Shandie had de kreupele, slechtgehumeurde ezel Zinixo genoemd,
misschien vanwege zijn sombere grijze kleur. Hij was de eer niet
waard. De kar was stokoud, lawaaierig, gammel. Hij hobbelde
eindeloos op en neer en kon al leagues ver in de richting van de
wind worden ontdekt. Te oordelen naar de lucht zou er vóór
zonsondergang nog meer regen vallen. De imperator van Pandemia was
mager, onverzorgd en vuil. Inos wist dat zij er niet veel beter
uitzag. In verband met de lading die ze vervoerden durfden ze niet
te stoppen bij de officiële herbergen. Ze hadden nu al een paar
nachten onder bomen of in schuren geslapen, en hun geld raakte op.
Een stevige maaltijd begon een nog belangrijkere plaats in te nemen
in haar fantasieën dan een warm bad en schone kleren.
Postrijtuigen reden hen verscheidene keren per dag voorbij.
Groepen van de imperatoriale cavalerie galoppeerden voorbij, zonder
dat er zelfs maar één nieuwsgierige blik in hun richting werd
geworpen. Dit gebied was min of meer gezagsgetrouw, officieel
geclassificeerd als 'gepacificeerd'. Inos' uitdrukking ervoor was
'onderdrukt'.
Er viel een lange stilte, tot ze vroeg: 'Vertel me nog eens
hoeveel dagen het is naar Randport.'
Het modderige gedrocht naast haar haalde zijn schouders op.
'Twee. Misschien drie in dit tempo.'
`Zal hij zo lang blijven leven?'
`Ik denk het wel.' Hij zuchtte. 'We hebben gedaan wat we
konden, Inos.' `De Goden delen geen medailles uit voor
pogingen!'
Shandie gaf geen antwoord.
Dagen en weken kropen voorbij en de strijd van de rebellen
tegen het Convenant leek gedoemd te mislukken. Het enige wat ze in
Guwush bereikt hadden was een halve belofte tot steun van een
onbekend aantal gnomen. Intussen zou de Almachtige zijn greep op de
wereld geleidelijk verstevigen.
Ze kwam op de top van een lage helling. De weg liep in een
bijna rechte lijn naar een kale vlakte.
`Eenzame ruiter?' zei ze.
Shandie tuurde met half dichtgeknepen ogen. 'Blijkbaar. Waarom
is dat zo belangrijk?'
`Niets. Alleen maar ongewoon.' Ondanks de betrekkelijke rust
die in dit deel van Guwush heerste, zwierven er nog een paar
gnoomse terroristen rond in de bossen. Een eenzame reiziger was
iets zeldzaams. Zelfs imperatoriale koeriers hadden een escorte.
Maar wat belangrijker was voor Inos, was de vage hoop op redding
die ze al een paar dagen koesterde. Als er hulp zou komen, moest
die komen van een eenzame ruiter.
Ze hield zich voor dat ze geen luchtkastelen moest bouwen.
Maar een paar minuten later voelde ze iets van opwinding toen
de eenzame paardrijder — of, moge het de Goden behagen,
paardrijdster — dichterbij kwam. `Blond haar?'
`O, kom nou! Dat kun je onmogelijk zien op die afstand.'
`Dat kan ik wèl! Zelfs djinns maken me complimentjes over mijn
goede ogen. Je vergeet dat ik half Jotunn ben.'
Shandie keek haar nieuwsgierig aan. `Ze lijken me allebei
hetzelfde. Welke helft is de Jotunn?'
Dat was beter! Ze beloonde hem met een glimlach. 'De
groenere.'
`Ze zijn allebei even mooi,' zei hij plechtig, en keek weer
naar de eenzame ruiter. ga, je hebt gelijk. Blond haar. En een
vrouw! De Goden zij geloofd!' Dwergen konden niet paardrijden.
Kobolden zouden onmiddellijk gearresteerd worden. Van de vijf
medebannelingen die hen in Randport zouden ontmoeten zou slechts
één naar hen op zoek gaan om uit te zoeken waarom ze zo laat
waren.
En dat moest Jarga zijn, want ze ging over in galop. Groot en
met een grof beendergestel, in een leren broek die onder de rode
klei zat, was ze geen elegante ruiter. Ze kon nooit mooi zijn
geweest, zelfs niet in haar jeugd, maar ze had de kracht en
competentie van een Jotunnse zeeman. Inos had in maanden niemand
gezien die meer welkom was. Ze kende honderden van haar soort in
Krasnegar, en wist wat ze waard waren.
Met wapperend lichtblond haar arriveerde Jarga in een
sproeiregen van modder. Haar poging om uit het zadel te springen
deed haar bijna op de grond vallen.
Jarga trok het leren overtrek van de kar en tuurde naar de
bewusteloze dwerg op het stro. Zijn wangen waren ingevallen onder
de staalgrijze baard. Zijn ademhaling was oppervlakkig, maar
angstig moeizaam. Ze keek op, met een gezicht dat rood zag van de
wind — en misschien van woede. 'Hoe lang is hij al zo?'
`Vijf dagen,' zei Inos.
`Het is gebeurd in het postrijtuig, de ochtend toen we uit
Yugg vertrokken,' legde Sandie uit. 'Hij viel gewoon achterover op
de bank. Hij zat voorin, ik achterin... We weten niet of hij op de
een of andere manier getroffen is door het Convenant, of een
beroerte kreeg, of...' Beseffend dat verdere details overbodig
waren, zweeg hij en wachtte hoopvol af.
`Hij is oud,' voegde Inos eraan toe. 'En hij zou het niet
wagen toverkracht te gebruiken om gezond te blijven.' Ook dat
hoefde niet gezegd te worden. Evenmin was het nodig om uit te
leggen waarom de samenzweerders genoodzaakt waren geweest een kar
en ezel te kopen om de magister te vervoeren. Avonturen in het
werkelijke leven waren nooit zo romantisch als ze werden
afgeschilderd in de boeken die Kadie altijd zo graag las. Elke
invalide kon een infectie meedragen, en een man in coma was een
walgelijke, stinkende metgezel. Herbergen en postrijtuigen zouden
zo'n klant niet accepteren, dus hadden de imperator en de
koningin de onaangename taak op zich genomen hem te vervoeren en te
verzorgen. Inos had bij hoog en bij laag volgehouden dat haar
ervaring met het grootbrengen van baby's haar kwalificeerde als
verzorgster, en Shandie had naar voren gebracht dat hij gewonden in
veldhospitalen had verpleegd. Ze hadden elkaar afgewisseld.
Maar behalve dat ze hem schoon en warm hadden gehouden, hadden
ze niet veel voor hem kunnen doen. Ze hadden hem niet tot eten
kunnen dwingen, en hij had maar heel weinig water willen drinken.
Hij werd elke dag zwakker. Dat een machtig tovenaar er zo slecht
aan toe kon zijn, was een droevig bewijs van de huidige toestand in
de wereld. Jarga richtte zich op en legde het dek weer terug. 'Het
is tovenarij, geringe tovenarij — een slaapbezwering, meer
niet.'
Shandie bulderde: 'Wat!' en keek met een woedende blik naar
Inos. 'Die vervloekte gnomen hebben ons verraden!'
`Dat geloof ik niet.' Jarga keek om zich heen. Nergens waren
huizen te zien, en ook geen gnomen overdag. Er was geen leven
waarneembaar, behalve een paar melancholieke schapen die in de
natte weilanden stonden te grazen.
`Ik ben een tovenaar, geen arts,' zei Jarga met haar
Nordlandse accent. Ze aarzelde. 'Het is rumoerig in Hub, maar ik
heb al dagenlang niets gemerkt van toverkracht in de buurt. Dat is
goed en slecht. Zelfs een beetje kracht kan ons al verraden.'
Shandie knikte. 'Jij moet het zeggen. Maar ik denk dat onze
vriend wel een risico waard is.'
Jarga glimlachte dankbaar. Haar bezorgdheid was vreemd
ontroerend, en ook raadselachtig. Die tranen waren natuurlijk een
speling van het licht in haar opvallend lichte ogen. Een Jotunnse
zeevaarder, zelfs een vrouwelijke Jotunnse zeevaarder, was niet
sentimenteler dan een kobold, en het idee dat een van hen iets zou
voelen voor een oude dwerg was belachelijk. Maar Jarga keek wel
degelijk bezorgd. 'Het is gevaarlijk voor een man van zijn leeftijd
om zo lang plat te liggen. Er zit vocht in zijn longen, maar een
paar uur langer zal wel geen kwaad kunnen. Een league of zo terug
heb ik een occult schild ontdekt in een ravijn.'
`Perfect!' zei Shandie. 'Laten we hem daar naar toe brengen en
dan kun je zien wat je voor hem kunt doen.'
`Denk je dat mijn paard je kar vlugger kan trekken?'
`Niet zonder gareel.' Inos was verbaasd hoeveel rustiger ze
zich al voelde nu de tovenares er was. In deze sombere, vreemde
wereld van het millennium voelde ze zich kwetsbaar zonder
toverkracht bij de hand. Al durfden Jarga en Raspnex hun krachten
maar zelden te gebruiken, toch konden ze waarnemen wat er gebeurde
en daarover berichten. Alleen al het feit van hun aanwezigheid
werkte geruststellend.
Wil je een eindje op het paard rijden, my lady?'
`Niet in deze jurk.' Inos knipoogde naar Jarga. 'Zou het niet
passender zijn als wij nederige vrouwen gingen lopen en het paard
aan onze heer en meester overlieten?'
`Als je dat toontje aanslaat,' zei Shandie, 'voel ik de
behoefte aan een of twee cohorts om me te verdedigen.'
`Cavalerie zeker? Dan zouden Jarga en ik toch moeten lopen.'
`Ongetwijfeld. Misschien mag ik je een demonstratie geven van de
kunst van het paardrijden.' Shandie sprong lenig in het
zadel.
Een ogenblik later steeg hij af. Toen hij zich bukte om de
stijgbeugels in te korten, keken Inos en Jarga elkaar met een
voldane glimlach aan bij het zien van de opvallend rode kleur van
zijn oren.
Een ezel kon minachting hebben voor een imperator. Hij kon
zelfs een regerende koningin negeren, maar een Jotunn die gewapend
was met een stok moest je wel serieus nemen. Het duurde niet lang
of het dier toonde meer enthousiasme voor zijn werk dan ooit
tevoren en de kar rammelde voort in een tempo dat ze niet eerder
hadden bereikt, terwijl beide vrouwen op de bank zaten.
`Wat bedoelde je toen je zei dat het rumoerig was in
Hub?'
`Toverkracht,' antwoordde Jarga. 'We denken dat het Convenant
bezig is alle occulte schilden te verwijderen. Dat veroorzaakt
deining.'
Het klonk logisch. Zinixo was berucht zenuwachtig. Een schild
kon vijanden verbergen. Als hij alle schilden uit de weg had
geruimd, konden zijn tegenstanders zich nergens ter wereld meer
verstoppen.
Jarga was een vrouw van weinig woorden. Als ze sprak, was het
voornamelijk tegen de ezel, terwijl ze van tijd tot tijd met haar
stok zwaaide. Ze duldde geen enkele vertraging van het tempo.
Weer vroeg Inos zich af wat voor gevoelens er konden zijn
tussen een Jotunn van middelbare leeftijd en een bejaarde dwerg.
Zelfs voor vriendschap hadden ze niets met elkaar gemeen behalve de
zaak van de contrarevolutie. Ze zouden een belachelijk paar vormen,
want Jarga was ongeveer twee keer zo lang als hij. Inos had
aangenomen dat de magister, door het accepteren van de principes
van Raps nieuwe protocol, al zijn volgelingen had vrijgelaten. Maar
ze had het hem nooit gevraagd, en ze betwijfelde of Shandie dat had
gedaan, want de norse oude dwerg was niet het soort man om
impertinente vragen te dulden. Natuurlijk zou ze het van Jarga niet
te weten komen. Als ze nog steeds gebonden was aan de magister, zou
ze erover liegen.
Jarga's bezorgdheid voor de oude man kon uit pure vriendschap
voortkomen — Inos zelf wilde niets liever dan hem weer gezond zien
— maar het kon ook een diepere, duistere reden hebben. Iemand tot
volgeling maken was slecht, het betekende een slavernij van de
ziel. Rap had het altijd gehaat. Als Raspnex gebruik maakte van
zijn krachten om zich seksueel te bevredigen, zou hij slechts een
oude traditie volgen. En dan, dacht Inos, zou hij zich niet met
geweld opdringen, maar zijn slachtoffer gewillig maken. Het was
maar iets minder slecht dan een rechtstreekse verkrachting. Aan de
andere kant leek de knorrige ouwe schurk in de afgelopen maanden
milder te zijn geworden. Hoe kwam dat?
Ze waren allemaal veranderd. Een paar minuten geleden had
Shandie Inos op een nonchalante manier een complimentje gemaakt
over haar ogen, zoals hij nooit gedaan zou hebben toen ze hem pas
leerde kennen. Die Shandie zou de noodzaak van zo'n achteloos
complimentje niet hebben ingezien, het ook niet hebben geprobeerd,
en als hij het geprobeerd had zou hij hebben gestotterd en
gebloosd.
En zij? Ze was zich niet bewust van enige verandering in
haarzelf, maar die moest er natuurlijk wel zijn. Ze had haar man,
haar koninkrijk, haar kinderen verloren, zonder enige hoop ze ooit
terug te zien, tenzij Rap op de een of andere manier het Convenant
kon verslaan. Zoiets moest iedereen veranderen.
`Sneller!' bulderde Jarga, terwijl ze de stok op de rug van de
ezel liet neerkomen.
Inos wilde protesteren, maar hield zich bijtijds in. Goden!
dacht ze. Zou ik werkelijk leren geduld te oefenen?
Of word ik oud?
De greppel was zo ondiep dat hij aan de aandacht ontsnapt zou
zijn als er geen riviertje doorheen had gestroomd. Aan beide kanten
stonden bomen. Het was een schaduwrijke, sombere plek. Het begon
weer te regenen.
`Hier?' zei Inos, toen de kar rammelend tot stilstand kwam.
'Waar?' `Overal,' zei Jarga. 'De weg loopt er dwars doorheen,
anders zou ik het niet gezien hebben, want ik keek niet bewust
vooruit.'
`Waarom zou iemand hier een occult schild oprichten?'
`Een hinderlaag,' zei Shandie. Hij stond naast zijn paard, en
liet het drinken. 'Hoe ver gaat het?'
`Een heel eind. Zou wel een cohort of twee kunnen
bevatten.'
`Laten we hopen dat het op het ogenblik onbezet is.'
`Dat is het,' zei de tovenares. Ze had zich omgedraaid en trok
het dek weg van Raspnex.
`Hoe lang?' vroeg hij met zijn gebruikelijke diepe
bromstem.
Inos slaakte een kreet van blijdschap toen ze zag dat hij zijn
ogen opende. Hij zag er nu al beter uit.
`Vijf dagen, zeggen ze.' Jarga lachte stralend om het
resultaat van haar toverkracht. Ze lachte zelden.
Tovenaars hadden niet veel tijd nodig om te herstellen.
Raspnex ging overeind zitten en zijn kleur kwam weer terug.
Met een dreigende blik onder zijn borstelige wenkbrauwen keek hij
met zijn kraalogen van Inos naar Shandie, die beiden grijnzend
naast de kar stonden.
`Ik moet jullie bedanken,' mompelde hij. Dwergen waren zo
uitbundig en demonstratief als ijsbergen.
Je bent ons een verklaring schuldig!' zei Shandie. Wie heeft
het gedaan?'
`Ikzelf. Het was het eerste wat me te binnen schoot.'
De imperator keek met een wanhopige blik naar Inos en
probeerde het toen opnieuw. 'Waarom?'
De magister hees zich overeind. Zelfs als hij stond was hij
nauwelijks langer dan de twee vrouwen die op de bank zaten, maar de
kar schommelde onder zijn gewicht. 'Mijn neef probeerde iets
nieuws. Hij kwam me zoeken in de occulte Sfeer.'
`Zinixo zelf?' vroeg Shandie verbaasd.
`In een samensmelting van het Convenant. Maar het was een
persoonlijke kwestie. Ik herkende hem — hoorde zijn stem, zou je
kunnen zeggen. Ik had maar een paar seconden voor hij me ontdekt
zou hebben. Ik moest heel snel verdwijnen, dus gaf ik mezelf een
flinke mep.' Zijn lelijke gezicht vertrok van pijn. 'Zelfs dat was
een risico. Sorry.'
Hoe vaak hoorde je een dwerg zich verontschuldigen?
`Elk risico was beter dan je te laten vangen! Wat doen we nu?
Hoe kun je dit schild verlaten zonder opgemerkt te worden? Weer
bewusteloos?'
`Hij kan zelf een schild maken,' zei Inos. 'Zich vermommen als
aardling.' De magister liet zijn tanden zien. Je bent vandaag erg
royaal met je adviezen, hè?'
Dat zou een marteling zijn!' brulde Jarga. 'Hij zou blind en
doof en invalide zijn.'
`Daar raakt hij wel aan gewend! Mijn man heeft zijn
toverkracht op die manier jarenlang verborgen.'
Nu keek de Jotunn nog dreigender dan de dwerg. 'En hij zal
opvallen! Wij hebben het voordeel dat de loyaliteitsbezweringen van
de vijand zichtbaar zijn. Een lichaamsschild is ook zichtbaar. Het
is ondenkbaar!'
`Nee, Jargie,' gromde Raspnex. `Ze heeft gelijk, zoals
gewoonlijk.' Jargie?
Shandie krabbelde aan zijn zwarte stoppelbaard. 'Als de
Almachtige die truc van dat persoonlijk opsporen kan uithalen,
waarom heeft hij dat dan niet eerder gedaan?'
`Omdat er een contact van persoon tot persoon voor nodig is,
en normaal zou dat gevaarlijk kunnen zijn, als...' Raspnex kromp
even ineen.
`Als degene die je zoekt sterker is,' zei de Jotunn. 'Het
lijkt een beetje op een handgemeen. Maar natuurlijk beschikt de
Almachtige over de kracht van het Convenant, dus kan hij geen echt
gevaar lopen.'
`Werkt dat voor elke tovenaar?' vroeg Shandie
grimmig.
`Voor iedereen die hij persoonlijk kent.' Ze haalde diep adem.
'En ik neem aan elke tovenaar die iemand van het Convenant kent.
Het is een ernstige ontwikkeling!'
`Krachten, sta ons bij,' mompelde Shandie. Hij keek bevreesd
naar Inos. Evenals de magister en de tovenares.
Rap? O, Rap!
`Waarom heeft hij — Zinixo — dat niet eerder gedaan?'
`Misschien vanwege Olybino,' zei Raspnex. 'Het gebeurde de
volgende dag, weet je nog wel? Toen hij zag dat de oppositie
Olybino niet kon redden, kwam hij tot de conclusie dat hij in het
voordeel was.'
`Met welke kans zou Zinixo zich tevredenstellen?' vroeg ze.
Haar stem klonk luider dan haar bedoeling was.
De magister bromde: 'Duizend tegen één misschien. Kom, laten
we gaan.' Hij ging op het stro zitten en trok het dekkleed over
zich heen om zich te beschermen tegen de stromende regen.
Wacht!' Inos' wereld was verduisterd. Als zelfs Zinixo
tevreden was met zijn overmacht, moest die overweldigend zijn. 'Kan
hij Rap op dezelfde manier hebben gevangen?'
Shandie vermeed haar blik. Was Rap even snel geweest in zijn
reactie als Raspnex en had hij zich verscholen achter
bewusteloosheid? Maar zelfs dan, had hij metgezellen die hem konden
verzorgen, of lag hij ergens hulpeloos in een verlaten jungle? Zes
dagen lang had ze geloofd dat Rap nog leefde, en nu was die hoop
haar weer ontnomen.
`Hij kan Rap hebben gevangen,' zei Jarga bruusk. 'Dit is geen
spelletje thali, dit is oorlog. We schieten er niets mee op als we
hier blijven zitten jammeren.' Ze rammelde met de teugels en schold
op de ezel.
Inos greep de zijkant van de kar vast toen die schommelend in
beweging kwam. Dat kun jij gemakkelijk zeggen. Ik maak me ongerust
over de man die ik liefheb!'
`Ik ook,' zei een stille stem in haar oor, Jarga's stem.
`Hè?'
`Schiet op, kreupele, pissende schooier! Hij is al heel lang
een tovenaar, en dit gemis is een grote kwelling voor hem.'
Inos keek niet-begrijpend naar Jarga, die blijkbaar verdiept
was in het afbekken van de vermoeide ezel.
Ja, ik hou van hem,' fluisterde de stem weer. 'Soms denk ik
dat hij ook van mij houdt. We praten er nooit over. Hij heeft één
heer genot met me beleefd, lang geleden, maar niet meer dan één
keer. Daarna hebben we het nooit meer gedurfd.'
`O!' Wat moest ze zeggen, nu de magister zelf zo dichtbij was?
'Liefde maakt het leven soms erg gecompliceerd.'
`Sneller, stomme neusknijper! Je bent beter af zonder. Vergeet
wat ik net heb gezegd. Tovenaars kunnen nooit andere tovenaars
liefhebben, alleen aardlingen — dat hoor jij beter te weten dan wie
ook, koningin Inosolan.'
2
Randport was een slaperige, maar welvarende buitenpost van het
Impenrijk. Een paar aan lager wal geraakte elfen woonden daar, en
gnomen mochten na het invallen van de duisternis binnenkomen om het
huisvuil op te halen; alle andere rassen werd het sterk afgeraden.
Voor de militairen betekende dat: onmiddellijk eruit gooien. Inos
zag niets van Randport zelf en had daar ook niet het minste
verlangen naar.
Aan de overkant van de landtong lag de Oude Stad, een
belangrijke haven. Het leger hield zich zelfs overdag liever buiten
de Oude Stad, en impen waren daar in de minderheid. Het beweerde de
enige stad in Pandemia te zijn waar jotanaren in vrede met elkaar
leefden. Er werd inderdaad opvallend weinig gevochten in de
jotunnbuurt, maar de jotunnbuurt lag naast de wijk van de djinns,
en de grens werd aangegeven door een lijn verse bloedvlekken.
Voor een Jotunn was een djinn een onweerstaanbare uitdaging.
Voor een djinn was een Jotunn een barbaarse maniak die snel zijn
mes trok. Een Jotunn zou misschien toegeven dat de djinns het op
één na langste ras ter wereld waren en de op één na beste vechters,
maar hij zou volhouden dat ze de boel bedrogen. Wat de djinns
zeiden over de jotanaren is niet gemakkelijk te vertalen. Trollen,
die groter waren dan een van de twee andere rassen, werkten als
kruiers en hielden zich buiten de gevechten. Impen waren
zakenlieden, zowel eerlijke als oneerlijke, op de voet gevolgd door
de djinns. Faunen waren zeldzaam, maar niet onbekend. Pooiers
beloofden echte meromeisjes. Dwergen kwamen vrij veel voor, in
verband met de nabijgelegen lood- en zilvermijnen, en ze reisden in
groepen. Gnomen bevonden zich overal buiten het licht, en geen elf
zou eraan denken ooit een voet in de Oude Stad van Randport te
zetten.
Inos had gehoopt dat een glimp van de zee haar zou
opvrolijken, maar Randport deprimeerde haar. De bewoners waren te
vreemd, te talrijk en te nors. De vertrouwde geur van zeewier en
vis bezorgde haar heimwee. Voor het eerst van haar leven was ze
blij dat ze aan boord van een schip ging. De Northern Vengeance lag
gemeerd in een afgelegen hoekje van de drukke haven. In zijn lange
loopbaan als handelsboot op de rivier had de kleine tweemaster haar
basis gehad in Urgaxox, maar ze scheen haar zeereis rond Guwush
ongeschonden te hebben doorstaan. De originele naam stond nog
steeds op de achtersteven.
Wirax en Frazkr hielden de wacht op het dek toen het groepje
landrotten de ladder afdaalde die langs de kade hing. Zelfs
rekening houdend met de dwergse plechtstatigheid, was hun
begroeting stemmig en kort. Met gefronste wenkbrauwen observeerden
ze Raspnex' schild en beseften dat de machtigste tovenaar van de
groep was uitgeschakeld. Zonder een woord te zeggen liep hij langs
hen heen en verdween benedendeks. Zoals Jarga had voorzien was hij
ongedurig binnen zijn occulte schild, dat hem pijn deed. Hij had de
laatste twee dagen nauwelijks een woord gezegd.
`Ik vind dat het tijd wordt om te beraadslagen,' zei Shandie.
'Na jou, Inos.' Inos klom langs de kajuitstrap naar beneden en
stapte in de groezelige, benauwde hut. Raspnex zat al aan het
andere eind van de tafel, zijn hoofd nauwelijks zichtbaar boven het
tafelblad. Zonder iets te zeggen ging ze op de bank naast hem
zitten en keek naar de anderen die binnenkwamen.
Geen dwerg zou ooit een broze indruk kunnen maken, maar de
oude Wirax had zilverwit haar en liep gebogen.
Frazkr was jonger, had een zachte stem en was soms bijna
beleefd. Maar opgewekt of optimistisch kon hij onmogelijk worden.
In ieder geval waren die twee solide en betrouwbaar.
De aanhoudende beproeving begon zwaar te wegen op de kobolden.
Ze waren verder van huis dan enige kobold ooit was geweest,
gestrand in een cultuur die volkomen vreemd was aan hun leven in
het bos. De zeereis moest op zichzelf al een kwelling zijn geweest,
en in de haven moesten ze zich voortdurend schuilhouden. Bovendien
moesten ze op de hoogte zijn van de ramp die hun koning en makkers
was overkomen. Officieel was er nog niets van de grote occulte
gevechten bij Bandor tot de aardse bevolking doorgedrongen, maar de
tovenaars waren op de hoogte.
Poelspringer was doodzenuwachtig; zijn gezicht had een
ongezonde turkooise tint gekregen. Hij was nog heel jong, rond de
twintig, en nog maar een magiër, geen volledige tovenaar. Een of
twee keer in het verleden had Inos een oprecht gevoel voor humor
opgemerkt in Poelspringer, een vingerwijzing dat zijn volk op een
goede dag misschien over hun barbarisme heen zou groeien en een
beschaving ontwikkelen die gebaseerd was op iets wat meer de moeite
waard was dan martelingen. Hij maakte nu geen grapjes.
Maanjager was aanzienlijk ouder. Hij had zijn nagels tot op
het vlees afgebeten, zodat het bloed te voorschijn was gekomen.
Beide mannen betreurden broers en vrienden die aan de tovenarij van
de Almachtige ten onder waren gegaan; ze moesten zich afvragen hoe
het in hun land ging. Als ze ooit de weg terug konden vinden naar
de taiga, zouden ze een geteisterde maatschappij vinden van vrouwen
en kinderen met slechts een paar mannen en in de komende jaren geen
baby's.
Jarga en Shandie kwamen ook. Jarga ging zitten; zoals altijd
had ze moeite haar benen onder tafel kwijt te kunnen. Shandie
leunde met over elkaar geslagen armen tegen de deur. Even
heerste er een somber zwijgen.
Twee aardlingen — eigenlijk drie, want de verzwakte Raspnex
moest nu ook als aardling worden beschouwd — vier tovenaars en een
jonge magiër. Tegenstander: het almachtige Convenant. Ze konden er
niet zeker van zijn dat ze ergens ter wereld nog bondgenoten
hadden.
De kruistocht had ook zijn stempel gedrukt op Shandie. Hij was
nu mager in plaats van slank; zijn donkere haar hing steil en slap
omlaag, in zijn ogen blonk een gevaarlijk vuur. Het was paradoxaal
dat een aardling de leiding nam op een conferentie van tovenaars.
Hij vroeg de anderen niet eens om toestemming, maar natuurlijk was
het zijn vak om leiding te geven.
`Eerst het slechte nieuws,' zei hij. 'Magister?'
Nors vertelde Raspnex wat er gebeurd was.
Shandie liet hem nauwelijks uitspreken. 'Het goede nieuws is
dat we misschien een paar sympathisanten hebben gevonden. We hebben
met Oshpoo gesproken. Hij beloofde dat hij het tegen zijn tovenaars
zou zeggen —en hij heeft er misschien heel wat meer dan we
verwachtten — maar verder wilde hij zich niet vastleggen.'
Hij was bescheiden, dacht Inos, hij zei niets over zijn eigen
inbreng, zijn beloften aan de rebellen. Maar zo was Shandie. Hij
wilde wèl over de toekomst praten, maar niet over het verleden. Hij
verbaasde haar.
`De winter vóór de afgelopen winter,' zei hij kalm, 'heb ik
het Ilraanse leger op de Neferheide in een hoek gedreven. Ik kwam
sneller vooruit, dacht sneller dan zij, manoeuvreerde sneller dan
zij. Ik dreef ze in het nauw en zette hun het mes op de keel. Alle
zevenduizend waren volledig aan mijn genade overgeleverd. Toen bood
ik hun de edelmoedigste voorwaarden aan die ik kon bedenken,
regelrecht in strijd met mijn instructies. Mijn grootvader zou het
verraad hebben genoemd.
Ze weigerden. Ze zeiden dat ze liever ter plekke zouden
sterven dan hun leven accepteren ten koste van hun principes. Ik
schold ze uit voor een troep onlogische imbecielen. Ik dreef de
spot met hun infantiele elfse waandenkbeelden.
En nu begrijp ik het. Nu voel ik met ze mee.'
Zijn stem klonk nog zachter. 'Nu zijn de rollen omgedraaid.
Mijn vijand heeft me opgejaagd van mijn hoofdstad naar Julgistro,
van Julgistro naar Dwanenland, van Dwanenland naar de kust van de
Ochtendzee. Achter dat water staat mijn dodelijkste aardse vijand,
de kalif. Ik kan nergens meer heen. Mijn sterkste bondgenoot,
magister Raspnex, is effectief uit de strijd gehaald, althans
voorlopig. Onze gekozen leider, koning Rap van Krasnegar, kan heel
goed hetzelfde lot of erger hebben ondergaan; evenals heks Grunth
en magister Lith'rian. Mijn vrouw en kind kunnen gevangen genomen
zijn — ik heb geen idee. Elke dag wordt de vijand sterker en
wij zwakker. We hebben geen inlichtingendienst, geen reserves,
geen uitvoerbaar plan.'
Hij sloeg met zijn vuist tegen de deur. Inos schrok
overeind.
`En ik mag in alle eeuwigheid vervloekt zijn als ik het
opgeef!' Hij keek somber om zich heen, zoekend naar instemming of
tegenspraak.
`Hoe kan een mens nou slapen als je zoveel lawaai maakt?' Het
spottende antwoord kwam van de jongste van allemaal,
Poelspringer.
Het was de meest onkoboldachtige opmerking die denkbaar was.
Shandie knipperde met zijn ogen en kleine rode plekjes
accentueerden zijn bleke wangen. Toen zag hij dat alle anderen
glimlachten of grinnikten.
Hij ontspande zich en lachte mee. 'Goed zo, jongen. Ik liet me
meeslepen. Ik neem aan dat je het dus met me eens bent?'
`Ik heb niets te verliezen, imperator.' De kobold liet in een
nerveuze grijns zijn snijtanden zien.
`We hebben allemaal wat te verliezen,' zei Inos. 'We kunnen de
vrijheid verliezen om onszelf te zijn. Ik sterf liever dan een
werktuig te zijn van de slechte Zinixo.'
Niemand sprak haar tegen.
Shandie knikte tevreden. 'Goed, hoe doen we het dan
verder?'
`Langdag,' zei de oude Wirax met zijn schone stem. 'Het Kwaad
komt midzomer.'
Jij ook al? Raspnex zei hetzelfde.'
Iedereen keek naar de magister, die kwaad zijn schouders
ophaalde. Hij was een blinde, dove tovenaar, die niets nieuws eraan
kon toevoegen. Wirax krabde aan zijn witte baard. 'Nog twee weken
tot Langdag. We hebben twee weken.'
`Kun je ook zeggen hóe het komt?' vroeg de imperator. 'In
welke vorm? Of waar?'
`Nee. Het is overal.'
`Kun je dan misschien verder zien? Kun je zeggen of het Kwaad
overwint of verslagen wordt?'
De oude man schudde zijn hoofd. Shandie ondervroeg met zijn
ogen de andere tovenaars en ze schudden allemaal het hoofd — Jarga,
Maanjager, Frazkr.
`Dus wat doen we in die tussentijd? Vissen? Naar Zark varen en
ons overgeven aan de minuscule genade van de kalif? Of doen we mee
met Oshpoo en zijn rebellen?'
Dat Shandie dergelijke woorden zelfs maar hardop zou
uitspreken was ongelooflijk — hij kon ze beslist niet menen. Inos
deed haar mond open, maar hij ving haar blik op en ze zweeg.
`Ik weet wat je denkt,' gromde Raspnex, 'en wat die vrouw
wilde zeggen —dat we het erop moeten wagen en naar het Vervloekte
Land varen om Thume te inspecteren.'
De andere tovenaars keken geschokt, geamuseerd,
verbijsterd.
Dat was mijn reactie ook,' zei hij, 'toen ze het de eerste
keer voorstelde. Nu geloof ik dat er iets in zit. Er is daar iets
slechts en vreemds aan de gang, al heel lang.'
`Duizend jaar?' vroeg een, andere dwergse stem spottend.
`Er is niets aan de hand in Thume!' protesteerde Jarga in de
deuropening. `Het is de bedoeling dat je dat denkt.'
`Vertel eens wat over het Vervloekte Land,' zei Maanjager. 'In
het bos weten we daar niets van.'
Dus beschreef Shandie de Oorlog van de Vijf Magisters, en Inos
hield haar mond. Het was duidelijk dat hij de vergadering de
richting uit stuurde die hij wilde. Het was duidelijk dat de
Northern Vengeance koers zou zetten naar Thume, alleen al omdat ze
nergens anders heen konden. Hoe gering de hoop ook was dat ze een
wonder zouden aantreffen in Thume, het was hun enige hoop, de enige
haven in de storm.
Het was Inos' idee. Ze hoorde blij te zijn.
De Ochtendzee was een berucht wispelturige zee, en Inos had de
slechtste zeebenen ter wereld. Maar veel erger dan het vooruitzicht
van zeeziekte was de herinnering aan de laatste keer dat ze in
Thume was geweest. Het had geen haar gescheeld of ze was door vier
mannen verkracht. Zij en tante Kade en Azak waren daar bijna om het
leven gekomen. Eén ding dat je niet kon verwachten in Thume was een
hartelijk welkom.
3
`Geloof je in een voorbestemming?' vroeg Eshiala met een
glinstering in haar ogen.
`Natuurlijk. Waarom?' Ylo had een arm om haar heen geslagen.
Over de andere droeg hij een deken.
`Hm. Ik zag iets. Kom eens mee.'
Het was griezelig stil in de zomerse hitte. Eshiala week van
het pad af en baande zich een weg door de afhangende takken en het
hoge onkruid. Ylo was gedwongen haar los te laten, en volgde
haar.
`Waar ga je in vredesnaam naar toe?' Een paar takken sloegen
in zijn gezicht. 'Au!'
`Hierheen. Ik dacht... ja! Zie je wel? Gele irissen!'
`Heel mooi. Wil je er een paar plukken?'
`Ylo!' zei ze met spottend verwijt. 'Je concentreert je niet
op belangrijke dingen!'
Het probleem was dat hij dat wèl deed. Hij was slaperig en
voldaan na het vrijen, maar toch voelde hij zich ongeruster
dan ooit. Hij hoorde het haar te vertellen, maar hij wilde de
romantische perfectie van deze schitterende zomerdag niet bederven.
Hij hoorde de paarden te zadelen en zijn geliefde en haar kind met
de grootst mogelijke spoed uit de gevarenzone te verwijderen. Hij
had de halve middag al verspild en hoorde niet... Nee, die uren
waren niet verspild. Het waren twee van de kostbaarste uren van
zijn leven geweest. Misschien had de wetenschap dat het dwaze uren
waren, gestolen uren, ze nog lieflijker gemaakt.
Hij sloeg zijn arm weer om haar heen. 'Wil je soms beweren dat
ik een iris niet van een narcis kan onderscheiden?'
`O, nee, schat, absoluut niet! Maar misschien was de
preflecterende poel een beetje vaag wat de details betrof? En je
moet toegeven dat je misschien werd afgeleid door de rest van het
visioen.'
`Afgeleid? Ik werd erdoor bezeten. Dat ben ik nog
steeds.'
`Mooi zo! Spreid de deken dan maar uit.'
Hij lachte. 'Eshiala, Liefde van mijn Leven, ik wil alles voor
je doen — alles wat je maar wilt, alles wat een mens maar kan doen.
Maar wat je nu verlangt, is een wonder.' Eerlijk gezegd vond ik de
laatste keer al een wonder. Hij probeerde haar te kussen, maar ze
ontglipte hem.
`Een voorbestemming.' Ze pakte de deken en spreidde die uit op
de grond, meedogenloos een aantal irissen verpletterend. 'Naakt zei
je toch? Naakt op een deken? Glimlachend?'
Goden! 'Luister,' zei hij. 'Brandnetels...' zei hij. 'Eh,
wespen?'
Ze knoopte haar blouse los.
`Maya zal nu wel wakker zijn,' protesteerde hij. `Ze zal van
streek raken als ze jou niet ziet.'
`Het is een wrede wereld,' zei Eshiala luchthartig, terwijl ze
uit haar rok stapte. 'Meesteres Ingipune heeft beloofd haar koekjes
te geven. Ik heb al maanden gewacht op een paar serieuze lessen in
liefde in de open lucht, en dat harteloze kleine mormel heeft het
iedere keer verhinderd!'
`Lessen? Serieuze lessen? Jij hebt geen lessen nodig! Je bent
een expert! En je vindt je lieftallige dochtertje geen mormel!
En...'
Ze gooide haar rok opzij en begon haar ondergoed uit te
trekken. Goden! Hij kreunde. Nee, het was onmogelijk, niet zo
gauw.
`En,' zei Eshiala. 'Hoe zie ik eruit?'
`Volmaakt! Maar...'
Maar volmaakt. De trotse vorm van haar borsten, slanke benen,
de welvingen van haar heupen en buik — nog nooit hadden de Goden
zo'n vrouw geschapen. Niet één moedervlekje, niet één sproet.
`Hoe zat mijn haar in het visioen?' Zonder op antwoord te
wachten haalde ze de kammen eruit en schudde haar zwarte vlechten
los. Donkere ogen keken hem fonkelend aan, observeerden zijn
reactie terwijl hij naar haar stond te staren.
Kwijlend. Ze hadden maar heel weinig tijd als ze vandaag
wilden ontsnappen. Hij had haar het nieuws nog niet verteld. Hoe
kon hij haar dat nu vertellen?
`Daar!'
Ze strekte zich uit op de deken. 'Welke houding? Op één
elleboog —
Of op mijn rug — zó? Benen bij elkaar? Uit elkaar? Hoe
stralend moet mijn glimlach zijn? Kom hier, grote lummel die je
bent.'
Hij liet zich naast haar op zijn knieën vallen, en zijn hand
bewoog zich ongevraagd om haar te liefkozen. Soldaten hadden
navraag gedaan in het dorp...
Die vent is niet goed bij zijn verstand,' mompelde Eshiala, en
hief haar hand op om zijn hemd los te maken.
Zijn hand streek over haar arm, haar schouder. Haar borsten,
stevig, zwaar, glad. O, God van de Liefde! Hij had verwacht dat hij
veilig zou zijn hier in het oosten, maar nu had hij gehoord dat het
XIVde Legioen was teruggeroepen uit Qoble en overal vervangen was
door het inde, zelfs in Angot, zodat hij daar nu niet meer naar toe
durfde.
Zonder dat hij zich ervan bewust was, knielde hij over haar
heen, terwijl zijn tong haar tepel likte. Wanneer was dat
gebeurd?
Hij kon hun gastvrouw, meesteres Ingipune, niet langer
vertrouwen, want er was een beloning uitgeloofd. Buren praatten met
elkaar in een klein dorp als dit.
Eshiala had zijn hemd uitgetrokken en worstelde met één hand
met zijn gesp.
Ze moesten hun paarden zadelen en wegrijden, de uitlopers van
het gebergte in...
`Trek die malle broek toch uit,' zei Eshiala geprikkeld.
'Zonder dat ding gaat het veel beter.'
Hij liet haar borst los en streelde haar gladde buik. Toen
keek hij haar ongelovig in de ogen en maakte een brabbelend
geluid.
Een paar guitige kuiltjes verschenen in haar wangen. 'Ik vroeg
me al af wanneer je het eindelijk zou merken. Ik dacht dat je een
expert was op het gebied van vrouwenlichamen.' Ondanks haar
badinerende toon lag er een bezorgde blik in haar zwarte
ogen.
`O, liefste!' zei hij gesmoord. 'Mijn duifje! Mijn schat! Mijn
geliefde!'
Hij had nog uren zo door kunnen gaan, als zij niet had gezegd:
Dus je bent er blij mee?'
`Blij?' Hij legde zijn beide handen om haar gezicht en zoende
haar wild. Zijn kind! Ze zou hem een kind geven!
Wat voor legioenen? Ze hadden nog uren daglicht over. Zijn
kind! Even later hield hij ademloos stil. 'Het is nog steeds
onmogelijk!'
Haar hand gleed van zijn rug naar intiemere plekjes. Ze kende
nu alle trucjes. 'Natuurlijk wel. Zie je? En we gaan hier niet weg
voor je het gedaan hebt.'
Als ze zo van Shandie had gehouden, zou ze nooit de zijne zijn
geworden. Maar ze was van hem, helemaal. En het was mogelijk. Zijn
liefste, zijn kind. Alles was mogelijk, zelfs een wonder.
4
Voordat de Nothern Vengeance de baai in Randport was
uitgelopen, spande Inos een reservezeil op het voordek als een
geïmproviseerde tent. Ze had er een waterfles neergelegd en een
stromatras en maakte zich gereed om er het beste van te maken. Ze
had er geen privacy, maar voldoende frisse lucht en de reling was
vlakbij voor het geval ze die nodig had. Met de opmerking dat hij
liever niet gezien werd als hij leed, was Shandie benedendeks
gegaan.
Twee dagen later lag ze nog steeds in haar tent en negeerde de
stemmen en activiteiten van de anderen. De zon was heet en de bries
was koel. Misschien waren de golven voor het blote oog nauwelijks
zichtbaar, maar voor Inos voelden ze aan als bergen. Tot ze in
Thume aankwamen was ze volslagen nutteloos. Shandie zou er niet
beter aan toe zijn dan zij.
Dwergen gaven nooit toe dat ze zeeziek waren en blijkbaar was
het een individuele kwestie bij kobolden, want Poelspringer was
geveld, maar Maanjager niet.
Haar gedachten waren voornamelijk bij Rap en de kinderen. Ze
had geen enkele hoop dat ze ooit met een van hen herenigd zou
worden. Ze geloofde zelfs niet dat ze ooit zou horen wat er met hen
gebeurd was, ver weg in deze wrede wereld. Kadie dood. Rap dood of
ingelijfd. Holi en Eva misschien omgekomen in een verwoest
Krasnegar. Alleen Gath, dacht ze, zou misschien nog een kans maken.
Ze was woedend en verbitterd geweest toen hij in zijn eentje op
avontuur was gegaan. Nu was ze daar diep dankbaar voor. In ieder
geval voer hij niet met haar naar het Vervloekte Land. Misschien
zou Gath het op de een of andere manier overleven in Nordland,
vooropgesteld dat hij niet verraden werd aan vrijheer Drakkor — of
zichzelf verraadde. Was Gath op de hoogte van de bloedvete? Ze
dacht van wel, maar ze wist het niet zeker. En wat voor soort leven
wenste ze hem daar toe? In ieder geval zou hij nooit zo'n
bloederige piraat worden als zijn grootvader Grossnuk. Ze had Raps
twijfels gedeeld dat Gath ooit assertief genoeg zou worden om
Krasnegar te regeren — Gath als piraat was absoluut ondenkbaar. Op
zijn best zou hij een slaaf worden. Op zijn ergst...
'My lady!' Het was de stem van Jarga.
Inos deed één lodderig oog open. Mmm?'
De tovenares liet zich op één knie vallen. 'We hebben
problemen.'
`Mijn man zegt altijd dat elk probleem een kans
biedt.'
Jarga wist humor zelden op prijs te stellen. 'Om te beginnen
is het Convenant in de omtrek op zoek. Daar zijn we het over eens.
Wirax, Frazkr en Poelspringer.'
Inos deed beide ogen open. 'Op zoek naar wie?'
`Niemand in het bijzonder, denken we. Alleen maar observerend,
en vooral uitkijkend naar magie. We kunnen de aandacht voelen. Ik
durf je lijden niet te verzachten.'
`Geefniet,' mompelde Inos, en deed haar ogen weer dicht. Het
Convenant kon zoeken zoveel ze wilden!
`Het tweede is dat we gezelschap hebben, veel
gezelschap.'
De zeeziekte week achteruit. De ogen gingen weer open.
Jarga's gezicht kwam in beeld. 'Misschien willen ze alleen
maar weten wie we zijn.' Ze keek noch klonk overtuigd. Je zult
moeten opstaan.'
Voordat Inos kon uitleggen hoe volslagen onmogelijk dat was,
deed een kille logica haar verstommen. Dwergen op zee zouden zo
algemeen zijn als walvissen in een woestijn, en kobolden nog meer.
Haar blonde haar zou er op een afstand Jotunns uitzien, en een
schip van deze omvang zou een betere kans hebben om een haastige
inspectie te doorstaan als er twee knechten op het dek waren in
plaats van één. Maar wat konden ze doen aan haar groene
gezicht?
`Help me overeind,' zei ze.
De Goden hadden haar ongetwijfeld vervloekt.
Het was al jaren overal bekend dat de kalif tegen het
Impenrijk ten strijde zou trekken zodra hij heel Zark onder zijn
banier had verenigd. Zelfs op de markt in Urgaxox was zijn
plotselinge belangstelling voor het charteren van schepen bekend.
De usurpator had strijdkrachten teruggetrokken van de oostelijke
kusten en hem daarmee zijn kans gegeven. Dus nu was de oorlog
uitgebroken, en Inos was er middenin beland. Overal om haar heen
was de zee bezaaid met zeilen. Weinig ervan leken op imperatoriale
schepen. De meeste waren Zarkse dhows. Dit kon alleen maar de vloot
van de kalif zijn, op weg naar O11ion en een invasie.
`Hoe kon je dit laten gebeuren?' vroeg ze schor.
Jarga haalde onbewogen haar schouders op. `Ze hebben dezelfde
wind als wij. Ze zijn sneller.'
`Neem me niet kwalijk. Mijn opmerking was niet terecht.'
`Kom mee naar achteren, lady.'
Toen Inos haar wankelend volgde, zag ze dat er pogingen waren
gedaan om de Northern Vengeance het aanzien te geven van een gewone
vissersboot. Stinkende netten lagen in stapels op het dek
verspreid, en elk vat aan boord was duidelijk zichtbaar neergezet.
Maar waar was de bemanning? Ze hadden onmiddellijk minstens een
stuk of zes blonde reuzen nodig.
Frazkr gaf het roer over aan Jarga en ging haastig naar
beneden, de twee vrouwen alleen achterlatend.
Het schip dat naar hen toe voer was vele malen groter dan dat
van henzelf. Het was een schitterend vaartuig. De twee driehoekige
zeilen bolden in de wind, wit tegen een saffierkleurige lucht. De
veelkleurige hoge boeg had een gouden glans. De afstand tussen
beide schepen minderde snel. Het schip betekende gevaar, maar was
prachtig om te zien.
Alle andere schepen die in zicht waren moesten bondgenoten
zijn. Ze konden zich nergens verstoppen, want de kust was een vage
bruine lijn die de zuidelijke horizon verduisterde. Daarboven,
bijna onzichtbaar, rezen de verre bergtoppen omhoog in de nevel.
Inos kende dat gebergte van vroeger, hoewel ze de noordelijke grens
nooit gezien had. Het was het Progistegebergte, en ten westen
daarvan lag Thume.
Ze slikte de nare smaak in haar mond weg. 'Kijkt het Convenant
nog steeds?'
Ja.' Het roer stevig in haar grote handen geklemd, keek Jarga
oplettend naar de naderende dhow.
Het was duidelijk waarom het Convenant toekeek: de vloot van
de kalif had zee gekozen. Zinixo zou willen weten waar ze heen
voeren en door welke toverkracht ze eventueel geholpen
werden.
`Dan kunnen we kiezen,' zei Inos bitter. 'We kunnen aan de
djinns ontsnappen om in handen te vallen van de Almachtige. Of jij
en ik kunnen ons verheugen op een carrière in een harem. Welk lot
verkies je, Jarga?' `Ik neem de djinns.'
`Ik ook, denk ik.'
De dhow bevond zich nu op nog maar een paar kabellengtes
afstand, maar de voorsteven was nog steeds gericht op de kleine
tweemaster. Te midden van het beeldhouwwerk en verguldsel op de
boeg stond de naam Arakkaran in hoekige Zarkische letters.
Inos besefte met een schok dat haar misselijkheid over was.
Zou dat van angst zijn? Of van woede? Voor het eerst in haar leven
had haar Jotunnse helft de overhand gekregen op zee. Ja, het was
woede, maar die was niet gericht tegen de dhow.
Hoe durfden de Goden dergelijke trucjes met haar uit te halen?
Als Rap hier was, zou hij een van zijn godslasterende opmerkingen
maken over Hun gevoel voor ironie, en voor één keer zou ze het met
hem eens zijn. Negentien jaar geleden had hij haar gered uit een
afschuwelijke gevangenschap in Arakkaran — nou ja, bijna gered — en
nu brachten de Goden haar weer terug. Ze bevond zich nog steeds aan
de oostkant van de bergen, technisch gesproken in Zarkische
wateren. Vrouwen in Zark hadden dezelfde rechten als vee.
En haar mannelijke metgezellen? Welk wreed lot wachtte hen?
Raspnex en de andere dwergen zouden misschien de dood
verkiezen boven het Convenant, maar de kobolden hadden geen
reden daartoe. Als ze hun krachten loslieten om aan de djinns te
ontkomen, zou Zinixo op hen allen afspringen.
Plotseling gaf Jarga een ruk aan het roer. De Northern
Vengeance ging overstag en was na een paar minuten bijgedraaid. De
Arakkaran, die dezelfde manoeuvre had uitgevoerd, kwam dichterbij.
Hij torende hoog boven het veel kleinere schip uit. Djinns tuurden
met rode gezichten onder witte tulbanden omlaag.
`Dat moet het vlaggeschip zijn!' zei Inos, maar Jarga stond
vol bewondering te staren naar dat schitterende drijvende
paleis.
Een lijn slingerde naar beneden. Jarga holde erheen om het aan
te pakken en snauwde naar Inos dat ze het roer moest overnemen. De
twee schepen botsten zachtjes tegen elkaar. Een stuk of twaalf
zeelieden sprongen omlaag en kwamen met blote voeten op het dek van
de tweemaster terecht. Kennelijk was de Arakkaran een goed bestuurd
schip, niet alleen maar een pronkstuk.
Na maanden met dwergen te hebben verkeerd, was Inos vergeten
hoe groot mannen konden zijn. Ze droegen witte broeken en witte
tulbanden met niets daartussen. Glanzende kromzwaarden flitsten aan
hun middel; een rode huid rimpelde over spieren en rode ogen
glinsterden geamuseerd toen het tot hen doordrong van welk geslacht
de beide aanwezige bemanningsleden waren.
Hun leider ging tegenover de vrouwen staan. Witte tanden
blonken in zijn rode baard toen hij grijnsde.
`Helemaal alleen? Wat is dit voor schip?'
`We zijn simpele vissers, Meester,' mompelde Jarga met een
heel onjotunnse nederigheid. 'We hebben geen kwaad in de
zin.'
`Wij ook niet. Integendeel, we zullen jullie leven aanzienlijk
opvrolijken! Ga aan boord.' De forsgebouwde man wees naar een
touwladder, die langs de wand van het schip was uitgerold.
Iemand schreeuwde een waarschuwing boven hun hoofd en een vat
viel op het dek. Het barstte open en een zwarte vloeistof
verspreidde zich. Onmiddellijk begonnen de djinns netten erop te
gooien.
`Pek!' riep Jarga.
`Pek.' De officier keek minachtend naar het open luik. 'We
staan op het punt jullie in brand te steken. De ladder wordt over
een paar minuten opgehaald. Blijf beneden en verbrand maar als je
dat liever doet.'
De blik in Jarga's ogen deed zijn hand naar zijn zwaard gaan —
hij was bijna net zo groot als zij, en een Jotunn. Inos ging tussen
hen in staan en duwde Jarga naar de ladder. Jarga gehoorzaamde met
tegenzin. Toen ze langs het luik kwam, riep ze: 'Verlaat het
schip!'
Voeten dreunden op het hout toen de mannen haastig de
kajuitsladder beklommen.
Minuten later, toen de Arakkaran weer verder voer, was de
Northern Vengeance al een rokende vuurzee. De acht gevangenen zaten
op een kluitje bijeen op het dek van de dhow onder de geamuseerde
en verbaasde blikken van minstens vijftig reusachtige djinns. In
het heldere licht van de open zee hadden hun ogen de kleur van
gedroogd bloed.
Inos had nog nooit zo'n mooi schip gezien. Elk stukje koper
blonk als goud. Elke plank was glimmend gewreven, alle kabels waren
nieuw. Elk oppervlak dat niet helemaal glad hoefde te zijn was
gegraveerd met kleurige, exotische afbeeldingen. Dat, dacht ze, was
het werk van Azak. Hij was een perfectionist. Als Azak een vloot
bouwde, moest het de mooiste vloot zijn die de Goden ooit hadden
gezien.
Ze keek even naar de anderen. Jarga leek in trance, betoverd
door de pracht van de dhow. De dwergen keken alleen maar kwaad,
niet in hun element. De kobolden keken nerveus; Shandies gezicht
was bijna even groen als dat van hen. Raspnex zat gevangen in zijn
zelfgeschapen cocon. De imperator was te ziek om te denken, en de
rest moest zich concentreren op het verbergen van hun toverkracht
voor de occulte inspectie van het Convenant. Met haar pas gevonden
zeebenen was Inos er beter tegen opgewassen dan een van hen, maar
een vrouw was niet meer dan een huisdier voor de djinns. Niets van
wat ze zei zou indruk maken, zelfs al zou het geloofwaardig zijn:
Ik ben koningin Inosolan van Krasnegar, dit is de imperator, en mag
ik jullie magister Raspnex voorstellen...
Het kordon week uiteen om een gezette man van middelbare
leeftijd door te laten. Zijn gezicht was verweerd, zijn open blouse
liet grijs borsthaar zien. De blouse, zijn tulband en zijn wijde
broek waren blauw; hij droeg een met juwelen versierd kromzwaard,
fraai bewerkte schoenen. Het was duidelijk dat hij de kapitein
was.
`Een bijeengeraapt zootje!' zei hij met dreunende stem in het
metaalachtige accent van het noorden van Zark. Zijn rood met witte
wenkbrauwen rezen steeds hoger toen hij zijn vangst bekeek.
Inos draaide zich weg van zijn arrogante blik en haar oog werd
getroffen door een beweging op het hoger gelegen achterdek. Haar
hart stond stil. Ze staarde ongelovig. Dat was onmogelijk! Dat was
negentien jaar geleden!
`Bij de baard van de kalif, wie zijn die twee?' vroeg de
kapitein. Hij richtte zich tot Wirax, de oudste man.
`Kobolden, eminentie.'
`Kobolden? Ze hebben nogal last van zeeziekte, hè?' De
ongerechtvaardigde vrolijkheid die die opmerking wekte bij de
omstanders bevestigde dat de spreker de bevelhebber moest
zijn.
Maar de man op het achterdek? Die jongeling die op de reling
leunde en naar hen staarde? Uitzonderlijk lang, zelfs voor een
djinn... onmogelijk brede schouders en een smalle taille...
een neus als de snavel van een adelaar, het gezicht verweerd tot
het rood van palissanderhout, en een arrogantie die het tegen de
Goden kon opnemen... groene kleren.
Hij was veel te jong, maar de gelijkenis was griezelig.
Jullie namen?' bulderde de kapitein. Hij was duidelijk
verbaasd. Hij had waarschijnlijk zelfs nog nooit van kobolden
gehoord. 'En rang.'
Jarga, heer, kapitein van de Rosebud...'
Frazkr, ijzergieter.'
`Yshan, koopman,' mompelde Shandie.
Inosolan, weduwe.'
Maar Inos was afgeleid, ze worstelde met haar herinneringen.
Die reus van een jongeman droeg groen, koninklijk groen! Wie van
hen? Als kind leken ze allemaal op elkaar, en ze had trouwens nooit
veel aandacht aan ze besteed.
En geen van hen had ooit haar gezicht gezien!
De litanie van namen en leugens was ten einde. De kapitein was
niet veel wijzer geworden en keek kwaad. 'En wat brengt kobolden en
dwergen en de rest van jullie naar de kust van Zark?'
Wirax diste een wild verhaal op over het zoeken naar
mogelijkheden voor mijnondernemingen. Maar de kobolden werden
steeds zenuwachtiger. De jonge Poelspringer kon elk moment
instorten, dacht Inos. Dan zou hij magie loslaten en het
observerende Convenant zou op het schip afkomen. Dan was alles
verloren. Beter de djinns dan Zinixo, maar hoe kon ze dat tegenover
de kobold rechtvaardigen en verklaren?
Wat was de naam van die arrogante prins op het achterdek? Die
prins die zo verrassend veel op zijn vader leek? Zoals zijn vader
twintig jaar geleden was geweest. De oudste. Naam! Naam!
Naam!
`Ik geloof er geen woord van!' brulde de kapitein, een eind
makend aan Wirax' fantasie. 'Gooi de mannen overboord en geef de
vrouwen aan de bemanning.'
`Wacht!' riep Inos. Ze wist het weer! En die jongen had haar
gezicht gezien! 'Prins Quarazak!' riep ze. 'We hebben elkaar al
eerder ontmoet, hoogheid!'
Een gespierde djinn naast haar hief zijn vuist op om haar het
zwijgen op te leggen, maar stopte toen de betekenis van haar
woorden tot hem doordrong. Alle ogen waren op de dandy op het
achterdek gericht. Ze verwachtte een sommatie, maar hij reageerde
precies zoals zijn vader zou hebben gedaan — impulsief en
dramatisch. Hij sprong over de reling en kwam als een reusachtige
kat op het hoofddek terecht. Toen schreed hij naar voren en de
zeelieden weken haastig achteruit om hem door te laten. Voor Inos
bleef hij staan en staarde haar met dodelijke rode ogen aan. Net
als zijn vader droeg hij een korte ringbaard, maar donkerder dan ze
zich van Azak herinnerde.
`Niet erg waarschijnlijk. Ik heb nog nooit zo'n oude vrouw
gehad.'
Niemand lachte, want de opmerking was niet grappig bedoeld. De
enige vrouwelijke gezichten die hij waarschijnlijk sinds zijn
kindertijd had gezien, zouden die van zijn dochter en zijn
concubines zijn. Dochters misschien. Dochters waren
mislukkingen.
Inos was vertrouwd met die houding en liet zich er niet door
afleiden. IJ droeg een gouden ketting op een kussen. Toen de
plechtigheid onderbroken werd tilde ik mijn sluier op. U zag
me.'
De rode ogen werden opengesperd en de jongeman leek nog langer
te worden. Zijn onberaden tussenkomst had zo'n onverwachte
confrontatie tot gevolg dat hij zijn gezicht zou kunnen verliezen
voor de bemanning en de officieren van het schip, maar hij verloor
geen moment zijn zelfbeheersing. Zijn antwoord was berekenend en
behoedzaam. 'Welke naam draagt u nu?'
`Ik ben Inosolan van Krasnegar. U weet waar we elkaar ontmoet
hebben. En u weet wie mijn echtgenoot is.'
Dat laatste wist hij misschien niet als zijn vader hem niet in
vertrouwen had genomen, maar de rest wèl. O, ja, hij wist het. Hij
was toen pas acht, maar hij zou de dag niet vergeten zijn waarop
zijn vader met de buitenlandse koningin trouwde. Niemand in die
zaal zou de strijd zijn vergeten van die ene ruiter die de hele
paleiswacht versloeg.
Hij bekeek de gevangenen, speciaal de kobolden. Toen nam hij
een ogenblikkelijk besluit, precies zoals zijn vader zou hebben
gedaan. Hij wendde zich tot de kapitein, die kruiperig onderdanig
wist te zijn zonder zich te bewegen of een spier te
vertrekken.
`Strijk mijn vlag. Geef mijn broer het signaal de zijne te
hijsen. Zet koers naar Quern.'
jawel, prins-admiraal!'
`Stuur de vrouw naar mijn hut. Sla de rest in de boeien tot ik
besloten heb wat we met ze zullen doen.' Met die woorden draaide
admiraal prins Quarazak ak'Azak ak'Azakar van Arakkaran, de oudste
zoon van de kalif, zich op zijn hielen om en liep weg.
Inos werd ruw achter hem aan geduwd, wetend dat ze nu een rol
moest spelen zoals ze nog nooit in haar leven gedaan had.
5
In Thume, op een lome zomerse middag ongeveer anderhalve week
vóór Langdag zaten Kadie en Thaïle in het bos manden te weven. Een
plezierige bezigheid om de middag door te brengen.
Kadie vond alles best zolang ze maar in Thaïles gezelschap
was. Thaïle zat tegenover haar op een bemoste boomwortel, met
gekruiste benen onder haar wijde goud-met-bruine rok. De
witkanten halter was bijna doorzichtig en ze droeg er niets onder.
Ze leek deel uit te maken van het bos, een wilde bloem.
Kadie droeg dezelfde kleren, maar de strepen op haar rok waren
goudmet-groen, een groen dat volgens Thaïle bij haar ogen paste. De
kleren waren uitstekend geschikt om op een dag als deze in een
verlaten bos te dragen, maar de blouse zou een revolutie hebben
veroorzaakt in Krasnegar — ze probeerde zich papa's reactie voor te
stellen.
Arme papa! Wat had ze hem altijd graag geplaagd! Ze zou nooit
meer zijn verontwaardiging kunnen wekken. Nooit meer zou ze de
brandende turf ruiken, of hijgend de eindeloze trappen van het
kasteel op hollen, of sneeuwvlokken van het puntje van haar neus
likken — een trucje waaraan Gath zich altijd geërgerd had omdat hij
het niet kon. O, Gath! Hij en mams waren weggegaan met de
imperator, en ze zou hen nooit meer zien. Waarschijnlijk nooit meer
iets van hen horen. Thaïle kon niet helpen, want ze wist niet wat
er met de koning en koningin van Krasnegar of met Gath gebeurd was.
De Hoeder wist het misschien wèl, want de Hoeder wist alles, maar
blijkbaar vroeg niemand ooit iets aan de Hoeder. Valse ouwe heks!
Papa was zijn mooie dochter nooit komen redden uit handen van de
kobolden, dus waarschijnlijk was hij dood, net als Thaïles baby en
man. Het was een wrede wereld. Bloednaald was dood; Doodsvogel en
alle kobolden waren dood. De legioenen waren verbrand door de
draken... `Gaat het goed met je?' vroeg Thaïle zachtjes.
Kadie snufte. 'O, ja. Uitstekend. Mijn vingers doen alleen een
beetje pijn.' Thaïle lachte en gooide haar half afgemaakte mand
opzij. 'Vergeet die stomme manden dan maar!' Haar grote gouden ogen
fonkelden.
`Maar dat wil ik niet. Ik wil ze net zo mooi rond kunnen maken
als jij.' `Het is niet belangrijk.'
`Voor mij wèl!' zei Kadie kribbig. 'Jij bent zo goed in alles,
en ik ben hopeloos.'
'Ik denk dat er een hoop dingen zijn die jij kunt en ik niet.
Niet zonder toverkracht te gebruiken tenminste.'
'Ik kan niets. En zelfs al kon ik iets, dan zou het iets
Krasnarachtigs zijn, iets voor een prinses, en daar schiet ik hier
in Thume niets mee op. Hier deug ik nergens voor!'
Thaïle kroop op handen en voeten naar haar toe, ging naast
haar zitten en sloeg een arm om haar heen.
'Malle!' zei ze zachtjes. 'Natuurlijk deug je ergens voor! Je
bent mijn vriendin. Ik zou niet weten wat ik zonder jou moest
beginnen, Kadie!' 'Heus? Echt waar?'
'Heus! Echt waar! Ik heb geen vrienden en geen familie. Ik kan
geen vriendschap sluiten met de andere archon, ik kán het
gewoon niet. Met niemand hier. Ik mis Leéb zo verschrikkelijk!
Ik weet waarom de Hoeder en de archon en het College het
hebben gedaan, al kan ik je dat niet vertellen. En toch kan ik het
ze niet vergeven. Jij bent de enige die me niet aan Leéb herinnert,
en ik weet zeker dat ik gek zou worden als jij niet bij me
was.'
Kadie knipperde een paar keer met haar ogen. Toen streek ze
met haar vinger over haar wang. 'Ik voel me zo dom, omdat ik
voortdurend moet huilen.'
Je huilt niet voortdurend. Je huilt niet meer dan ik.'
Ze hadden dit gesprek, of een soortgelijk gesprek, veel te
vaak. Het volgende was dat Thaïle haar vertelde dat al die maanden
met de kobolden niet in een paar dagen of een week konden worden
uitgewist — en nu was het al langer dan een week. Dat was prettig
om te horen, maar eerlijk gezegd gedroeg ze zich helemaal niet
zoals een geredde prinses zich hoorde te gedragen. Per slot hadden
de kobolden haar nooit echt iets gedaan. Bloednaald had alleen maar
gedreigd haar te verkrachten, dus had hij nooit gemeend wat hij
zei, en niemand had haar ooit gemarteld, zoals ze bij alle andere
gevangenen deden, zodat de nachten van zonsondergang tot zonsopgang
gevuld waren met geschreeuw en gejammer en een bulderend gelach.
Alleen maar een heel lange tijd doodsbang zijn was geen goed excuus
voor een prinses om zich te gedragen als een onnozel kind. `Laten
we die eerste mand van jou meenemen,' zei ze. 'Hij is te mooi om
achter te laten.'
Thaïle knikte vaag. Haar gouden ogen staarden naar
niets.
`We kunnen pruimen en aardbeien plukken onderweg als we
teruggaan naar de Plaats van Thaïle.'
Kadie keek ongerust. 'En mag ik vanavond weer proberen te
koken?' `Wat?' Thaïle keek verstrooid op. 'Sorry. Eh, ik heb iets
te doen.'
`Iets te doen? Laat je me hier alleen?' Kadies stem klonk
schril. 'Helemaal alleen?'
`We kunnen eerst terug naar de Plaats, en ik blijf niet lang
weg.'
`Hoe lang?' Als Thaïle eens nooit meer terugkwam en Kadie
alleen zou achterblijven in de bungalow, een vreemdeling in
Thume...
`Kalm maar!' Thaïle kneep even in haar hand. 'Geen reden tot
paniek! En geen reden voor mij om jou alleen te laten. Ik neem je
mee. Kom!'
Ze sprong op en holde naar haar sandalen. Kadie zocht in het
gras naar de hare.
`Mag dat wel — mij meenemen, bedoel ik?'
De kabouter grinnikte. 'Wie zal er bezwaar tegen maken? Ik ben
een archon, ik kan doen wat ik wil. Kom, geef me je hand.'
Waar gaan we naartoe? Waarom? Wie zullen we daar ontmoeten?'
`We gaan naar de kust. Doe je ogen dicht, het licht is fel.'
Ze gaven elkaar een hand. Kadie voelde geen beweging, maar
plotseling drong er een roze licht door haar oogleden en een
kille wind omgaf haar. Het klamme vocht bezorgde haar kippevel. Ze
bevond zich beslist niet meer in een schaduwrijk bos. Ze hoorde een
vertrouwd, onophoudelijk dreunend geluid, rook een vertrouwde geur.
Meeuwen krijsten toepasselijk in de verte.
Een ogenblik later deed ze haar ogen open en knipperde tegen
de tranen. Ze stond op een duin, tot aan haar knieën in het ruwe
gras. Vóór haar lag een zilverkleurig strand en daarachter
natuurlijk de zee die haar neus en oren hadden ontwaard. De zee was
nog nooit zo blauw geweest in Krasnegar, noch de lucht zo prachtig
helder.
`O, ik hou van de zee!' riep ze uit.
`Het gaat wel,' zei Thaïle weifelend. 'Hij is zo rusteloos en
rumoerig.' `Hij smijt met de dingen, ja.'
`Hij herhaalt zichzelf steeds.'
`Hij steelt dingen en afval.'
`Maar hij zal wel nuttig zijn. Als hij wegging, zouden alle
vissen naar beneden vallen.'
Ze lachten.
`Waar zijn we? Bij de Zee der Droefheden of bij de
Ochtendzee?' `Ergens in het westen. Dit is mijn sector, en er komt
iemand.'
Kadie keek aandachtig om zich heen in de baai: golven, nat
glinsterend zand, droog gouden zand, duinen, bomen en lucht. Er was
niets en niemand te zien — geen boot, geen schip, geen bungalow,
geen vee, alleen maar een paar witte vogels. Op enige afstand
stroomde een smal riviertje het bos uit over het strand.
`Waar? Hoe weet je dat?'
Thaïle bestudeerde de zee, en misschien zag ze toverkracht,
want ze sprak verstrooid. 'Ik weet het omdat ik geroepen werd. De
kust riep me om te zeggen dat er vreemden waren.'
Kadie wachtte even op verdere uitleg. Die niet volgde. 'Riep
de kust je? De golven of de vogels? Of babbelden alle
zandkorreltjes tegelijk?'
`Alleen de kust. Ik ben daarop afgestemd, zoals de bergen
tegen Raim spreken... Ja, echt waar!' Thaïle glimlachte.
`Ik geloof je heus wel!'
`Volgens je gezicht niet! Goed, ik zou het ook niet hebben
geloofd. Ik wist het niet, maar het is waar. Nog meer van Keefs
werk, veronderstel ik.'
`O,' zei Kadie aarzelend. 'En waar zijn die
vreemdelingen?'
`Ze zijn hier. Kijk naar de bomen.'
In een flits veranderden de bomen. De meeste verdwenen. De
bomen die bleven waren anders, en daartussen lagen akkers en een
paar afgelegen bungalows. Kadie draaide zich om en zag nog meer
bungalows langs de rivier; het spoor dat de rivier over de kust
volgde was ook anders. Vier sloepen lagen boven het
hoogwaterpeil.
Dit is het andere Thume,' zei Thaïle. 'Het land dat het
volk... Au! Ik zal weleens proberen het uit te leggen.' Haar
gezicht vertrok, zoals altijd als ze over toverkracht probeerde te
praten.
`Kabouters?'
`Kabouters. Maar geen gewone kabouters. Dit zou gelden als een
achterbuurt. De meesten zouden geen Plaats dulden met een andere
Plaats in zicht. En daar zijn de vreemdelingen.'
Er lag een zeilboot voor de kust. Een sloep was de kust al
bijna genaderd. Kadie staarde verbaasd naar de vier mannen erin —
hun haar!
`Wat... ik bedoel wie zijn dat?'
`Meromannen; zei Thaïle zacht. Ze grinnikte. 'Vissers, denk
ik. Ze komen aan land om hun waterzakken te vullen. Zie je ze in de
boot?'
`Blauw haar?'
Ja, merovolk.'
`Kunnen ze de bungalows zien?'
Weer grinnikte de tovenares. 'Nee. Ze zouden ze wèl zien als
ze een eindje landinwaarts gingen — maar dat doen ze niet vanwege
de aversiebezwering. Er ligt ook een bezwering op het water. Kijk
maar wat er gebeurt.' De sloep liep op de kust bij de monding van
de rivier, en de mannen sprongen eruit om de boot verder op het
strand te trekken. Hun huid was heel bleek. Hun haar was lang en
lichtblauw. Hun voeten en bovenlijf waren bloot, hun lendenen en
benen waren in lange doeken gehuld die zilverachtig glansden in de
zon. Ze waren ongeveer even lang als impen, maar hadden niet de
welgedaanheid van de impen.
`Het zijn nog maar jongens!' Kadie besefte dat haar hand het
gevest van haar zwaard omklemde, en liet het los. `Ze zien er
onschuldig uit.' Heel aardig zelfs.
`Het zijn geen jongens. Al het merovolk is zo mager. Vind je
ze aantrekkelijk?'
`Eh, ja... Ja, ondanks hun blauwe haar.' Kadie keek
achterdochtig naar haar grijnzende vriendin. 'Wat is er zo
grappig?'
`Als ik niet bij je was, zou je in ernstige moeilijkheden
verkeren, prinses. Dat zijn meromannen!'
`Op deze afstand?'
`Gemakkelijk !'
Dan ben ik erg blij dat jij erbij bent!' zei Kadie ongerust.
Iedereen wist wat er gebeurde als er meromannen in de buurt waren.
Dat was niet leuk! Toen ze hun sloep hadden vastgelegd, liepen de
vier zeelieden in een groepje het strand op. Ze bogen af naar de
zee en even later stonden ze weer bij de golven. Ze vormden een rij
en vouwden hun handen tot een kom en dronken. Kadie begon te lachen
toen ze één voor één overeind sprongen. Vaag drong hun gevloek tot
hen door.
Wat doen ze in vredesnaam?' vroeg Kadie.
Thaïle grinnikte. 'De zee drinken natuurlijk.'
`Maar waarom? Ik bedoel, wat dènken ze dat ze doen?'
`Ze denken dat ze uit de rivier drinken en ze denken dat het
brak water is.' De vier zeelui liepen verder over het strand en
probeerden het nog eens. De zee was daar blijkbaar even zout.
Het was grappig. Op deze afstand zagen de mannen eruit als
jongens, althans pubers, en ze waren kennelijk woedend. De hele
groep keerde terug op hun schreden, nijdig pratend en
gebarend.
Kadie legde haar arm om Thaïles schouders en knuffelde haar.
Doe jij dat?'
Thaïle legde haar eigen arm om Kadie heen. 'Nee, lieverd. De
rivier is betoverd. Een van mijn voorgangers heeft er blijkbaar een
bezwering op gelegd. Je hoeft geen medelijden met ze te hebben! Ze
weten dat ze niet aan land mogen komen in Thume. Waarschijnlijk zou
ik ze allemaal een dosis voetschimmel moeten geven, of
zoiets.'
`Niet doen! Dat meen je niet!'
`Ik zou het eigenlijk moeten doen,' zei Thaïle weifelend.
'Maar ik denk niet dat dit stel ooit nog terug zal komen.'
De meromannen duwden hun boot terug in de branding, met lege
waterzakken.
`Niet nodig om de Hoeder daarmee lastig te vallen,' zei Thaïle
duidelijk opgelucht. 'Er zwemmen grote forellen in die rivier. Als
ik er een paar op de kant lok, wil jij dan proberen ze vanavond te
bakken?'
`Als we eerst eens een bad in zee namen?'
`Goed idee! Wie het eerst erin is!'
6
Waar de Ochtendzee de uitlopers van het Progistegebergte
omspoelde, stond het bastion Quern. Het had eeuwenlang ontelbare
belegeringen doorstaan, was ontelbare keren geplunderd, en steeds
opnieuw verraden en beroofd en weer opgebouwd.
Jaren geleden had de kalif Quern zonder tegenstand ingenomen,
alleen op grond van zijn reputatie. Als ze zich hadden verzet, zou
hij het hebben uitgehongerd en tot overgave gedwongen en elk levend
wezen hebben neergesabeld, zoals hij met Suggaran en Zarfel en
Mi'gal had gedaan. In plaats daarvan had hij genade aangeboden en
geschonken.
Quern was de laatste buitenpost van Zark. Ten westen ervan lag
Thume en het Impenrijk. Nu was de kalif naar Quern teruggekeerd aan
het hoofd van een leger zoals Zark in generaties niet had gezien.
Zijn vloot patrouilleerde de kust om de veiligheid te garanderen en
de massa's schepen in de haven te beschermen. Alle andere
vaartuigen waren geënterd en gezonken. De oorlog was
begonnen.
Hij stond in de volle zon op de kantelen van het fort, met
zijn sirdars om zich heen. Ze keken naar het Vierde Panopel dat op
de stoffige vlakte onder hen aan het exerceren was. De mannen waren
goed, maar niet goed genoeg. Gurrak had gezworen bij de ingewanden
van zijn zoons dat hij het Vierde in goede conditie zou hebben
voordat het leger optrok. Hij was er dichtbij, heel dichtbij. Maar
het was niet genoeg. Dus moest Azak nu een tevredenheid voorwenden
die hij niet voelde, of een vervanging zoeken voor Sirdar
Gurrak.
Vervangingen waren altijd een probleem, en ze schenen steeds
vaker nodig te zijn nu zijn oorspronkelijke luitenants om wat voor
reden ook waren uitgevallen. Elke nieuwe benoeming bracht een
wijziging in het subtiele machtsevenwicht rond de persoon van de
kalif. Ze veranderden het evenwicht in het leger zelf — tien jaar
geleden was het Vierde Panopel de trots van het leger, de
betrouwbare reserve die het getij kon doen keren als alles verloren
leek. Nu was het sabelvoer, het uitschot dat hij als eerste naar
voren schoof om de vijand af te matten.
Maar toch had hij een goede staf sirdars. Een paar waren neven
van hem, drie waren overlevenden van andere koninklijke families,
en twee waren zo ver van elke troon verwijderd dat ze bijna gewone
burgers waren. Eén, en niet meer dan één, was een zoon. Een
mogelijke opvolger het commando te geven over duizenden
keurtroepen, was niet de daad van een voorzichtig man. Te veel
voorzichtigheid kon natuurlijk worden geïnterpreteerd als
beschroomdheid. Nuances waren belangrijk. Dus was één, en slechts
één, zoon een sirdar — tot dusver. Admiraals waren minder
gevaarlijk.
Morgen trokken ze op tegen het Impenrijk. Alles wat Azak in de
afgelopen negentien jaar had gedaan, had onvermijdelijk hiertoe
geleid. Historisch gezien waren de invasies van Zark door de impen
niet meer te tellen. Slechts drie keer hadden de djinns ooit van
hun kant een serieuze poging tot vergelding gedaan, en nooit als
een verenigd volk. Eenheid was moeilijk voor een land dat in wezen
een keten van geïsoleerde steden was rond een droge woestijn, en
alleen de behoefte om indringers te verdrijven had hen vroeger ooit
verenigd. Nu had Azak het bereikt. Van Ullacarn in het zuiden tot
Quern, erkende het continent de heerschappij van de kalif. Het
Kalifaat van geheel Zark, zijn levenswerk.
Ver onder hem klonk een bugel. Het kamelenkorps ging over tot
de aanval. Aha! Dat leek er meer op! Het ene ogenblik rijen
stilstaande dieren en berijders als standbeelden — het volgende een
rollende wolk van stof en potentiële dood. Misschien zou de
prestatie van de kamelen die vervloekte Gurrak kunnen redden.
Sommige sirdars mompelden goedkeurend toen het kamelenkorps rond de
opgestelde infanterie cirkelde.
`Dat is goed,' zei Azak zachtjes. Hij keek niet; hij kon
Gurraks krampachtige opluchting voelen bij deze zweem van lof. Hij
kon ook de angst ruiken van de man.
`De eer gaat naar mijn emir van de kamelen, Sire,' zei Gurrak
hees. 'Maar hij heeft niet meer gedaan dan we verwachten van een
ak'Azak.'
Anderen mompelden snel hun instemming.
Angst en vleierij. Vleierij en angst. Ze waren allemaal
hetzelfde — sirdars, sultans, prinsen. Aan de andere kant moest er
iets van waarheid zitten in wat de lafaard zei. Die kamelen
leverden een betere prestatie dan het Eerste gisteren, veel beter.
Dus kon de jonge Tharkan werkelijk weleens zo goed zijn als hij
dacht. Interessant! Hoe oud was hij nu? Azak maakte een snelle
berekening. Bijna achttien natuurlijk, omdat Tharkan een van de
eersten was geweest van zijn tweede gezin, de zoons die waren
geboren na het hiaat dat was geschapen door die bemoeizuchtige
tovenares Rasha. Tharkan ak'Azak ak'Azakar, geboren uit... hoe
heette ze ook weer? Die magere uit de bergen. Ze had alleen maar
dochters gebaard na Tharkan.
Een gemompel van de sirdars en een onderdrukte snik van Gurrak
leidden zijn aandacht terug naar de massa die zich ver onder hem
bewoog. Het paardenkorps was in rep en roer, de paarden raakten in
paniek toen de kamelen langsstormden. Mannen werden afgegooid en
vertrapt; het hele korps stond op het punt op hol te slaan.
Vervloekt! Dat was onvergeeflijk. Met wat voor tuig werd hij geacht
ten strijde te trekken?
De orde werd hersteld, maar dat debácle kon hij niet door de
vingers zien. Dus nu was het probleem een vervanging te zoeken voor
Gurrak. Om op de vooravond van het vertrek van sirdar te moeten
wisselen, was meer dan ergerlijk! Hij moest iemand uit het panpel
zelf bevorderen, iemand die de andere emirs kende. Na die
demonstratie van de kamelen lag de keus voor de hand. Natuurlijk
zou het van de jonge Tharkan een potentiële uitdager maken, maar
dat zou de anderen misschien wat remmen in hun eindeloze
geïntrigeer. Waarschijnlijk beschouwde Tharkan zich al als zodanig.
Op zijn leeftijd had Azak al vier moordenaars onder zijn
persoonlijke staf en wist hij evenveel van vergiften als alle
anderen bij elkaar. Als volgende kwamen de boogschutters. Het
Vierde Panpel was beroemd om zijn boogschutters, zelfs in de tijd
toen Kirthap het nog leidde. Als ze achteruit waren gegaan onder
Gurrak, zou hij ervoor moeten boeten voor hij stierf.
Azak knipperde tegen het ondraaglijk felle zonlicht en wilde
dat hij het zweet uit zijn ogen kon vegen. Negentien jaar.
Negentien jaar bloed en tranen. Vijftien veldslagen, drie lange
belegeringen, vier bloedbaden, zeven opstanden, ontelbare
executies. Na de eerste twee jaar was hij hevig in de verleiding
gekomen om het bijltje erbij neer te gooien en alleen te houden wat
hij al vergaard had, maar dat zou zelfmoord zijn geweest. En twee
jaar geleden nog eens, toen hij verslagen was bij de Bottenpas en
zelf bijna gedood was. Uiteindelijk had hij altijd doorgezet,
omdat hij nooit een echte keus had gehad. Negentien jaar geleden
was hij op een tijger geklommen. Hij zat er nog steeds op, en de
tijger rende nog steeds door. Morgen zou hij er eindelijk mee naar
het westen rijden. Hij kon nooit levend van de tijger
afstijgen.
Het doelwit was in positie gebracht. Een vlag zwaaide. Een rij
pijlen vloog door de lucht, onzichtbaar van deze hoogte. Toen leken
ze als een rookwolk te versmelten en het doelwit schoot naar
achteren onder de massale impact. De sirdars zuchtten goedkeurend.
Azak wachtte tot de missers geteld waren en gaf een sein. Elke pijl
droeg natuurlijk het embleem van de eigenaar.
Hij sloeg zijn ogen op naar de heuvels, die krioelden van
manschappen en tenten en levende have. De stad in de verte was
volgepakt van muur tot muur. De haven daarachter lag vol
schepen...
Arakkaran! Zijn ogen waren niet meer wat ze geweest waren,
maar dat kon alleen maar de Arakkaran zijn die de haven binnenvoer.
Wat haalde die idioot van een Quarazak zich in zijn hoofd? Waarom
had de admiraal zijn vloot in de steek gelaten?
Azak bedacht een tiental mogelijke verklaringen en kon er niet
een vinden die hout sneed. Hij besefte dat hij zijn vuisten gebald
had en ontspande ze voorzichtig. Een paar van zijn metgezellen
moesten de dhow al eerder dan hij hebben gezien; ze zouden even
nieuwsgierig zijn als hijzelf. Hij zou hun niet de voldoening geven
te weten dat hij dit niet verwacht had.
`Nou, wie zijn de ware djinns onder ons, sirdars? Kunnen
jullie het zien? Is dat eindelijk die trage zoon van me?'
Een koor van stemmen bevestigde dat het inderdaad het
vlaggeschip was. `Het zal tijd worden!' Azak knipte met zijn vinger
en een heraut rende naar voren. 'Zorg ervoor dat de prins-admiraal
bij ons wordt toegelaten zodra hij arriveert.'
De man boog met zijn hoofd op zijn knieën en holde weg, nog
voordat hij zich goed en wel had opgericht.
Wat haalde Quarazak zich in zijn hoofd? Bracht hij misschien
nieuws van een gevecht? Had hij de imperatoriale marine tot zinken
gebracht?
De exercitie was voorbij. De opeengepakte sirdars naast Azak
wachtten verstard van angst zijn besluit af. Waarschijnlijk wisten
ze allemaal wat dat zou zijn. Die paarden! Wie kon op het laatste
moment in Gurraks plaats worden aangesteld?
Om de een of andere reden dacht hij aan Krandaraz. Krandaraz
was de enige diamant geweest tussen de kiezels. Krandaraz hoorde nu
hier te zijn, als eerste onder de sirdars — hij zou iedereen
overtreffen.
Hij zou ook Azak overtreffen.
De kalif wendde zich tot zijn gespannen metgezellen. Ze konden
raden wat er ging gebeuren. Ze wachtten af welk slachtoffer
hij zou kiezen. Hij koos de jongste, Azakar, sirdar van het Zesde,
de enige van zijn zoons die het bevel had over een panpel — op dit
moment.
`Ak'Azak? Wat vind je van de prestatie van het Vierde?'
De jongen tuitte zijn lippen. Als hij ze gelikt had, zou zijn
vader hem een draai om zijn oren hebben gegeven.
`Een stuk beter, Sire.' Hij knipperde behoedzaam met zijn
granaatkleurige ogen. Zijn baard was vreemd gevorkt en nog
opvallend dun, hoewel hij een zoon uit het eerste gezin was en geen
jongen meer. Goden! Hij moest al drieëntwintig zijn of zo, ouder
dan Azak toen hij zichzelf had uitgeroepen tot heerser over het
continent, en dat metterdaad had bewezen.
`Maar niet,' ging de sirdar verder, elk woord zorgvuldig
afwegend, 'niet helemaal beantwoordend aan de standaard van...
anderen... die we hier in de laatste paar dagen hebben
gezien.'
Niet slecht. Helemaal niet slecht. Het verplichtte hem tot
niets. En zo hoorde het.
`Niet beantwoordend aan de verwachtingen, bedoel je?'
Azakar begreep de hint. 'Eigenlijk teleurstellend,
Sire.'
Azak knikte.
Gurrak maakte een merkwaardig kuchend geluid.
Azak keek hem vol medelijden aan. Hij mocht Gurrak graag, een
uitstekend ruiter, een perfecte metgezel om mee te jagen. De angst
in zijn gezicht was hartverscheurend, maar zijn stem klonk
opvallend kalm.
`Ik beveel mijn zoons in uw dienst aan, Sire.'
`Ik beoordeel mannen naar hun daden, niet naar hun vaders,
sirdar.'
Het zweet gutste langs Gurraks gezicht, maar hij wist dat hem
alle garanties waren gegeven die hij kon krijgen. Hij boog. Toen
klom hij op de borstwering en stapte eraf.
Azak knipte twee keer met zijn vingers, voor twee herauten.
'Zeg tegen prins Thark ak'Azak dat sirdar Gurrak een ongeluk heeft
gehad en het bevel van het Vierde niet op zich kan nemen...' Hij
keek even naar Azakar, maar zag niets in zijn ogen dat strijdig was
met de tevreden glimlach om zijn mond. `... tijdelijk. En jij —
geef het Secretariaat instructies om de nodige benoemingen uit te
schrijven.'
De mannen renden weg.
Ja, een mededinger zou Azakar tot nadenken stemmen. Er was
natuurlijk altijd het risico dat ze gezamenlijk tegen de oude heer
zouden optrekken en een kwart van het leger tegen hem inzetten,
maar een verbond sluiten vereiste een minimale hoeveelheid
vertrouwen, en vertrouwen was niet erg groot in de familie. En deze
benoeming zou een algemene boodschap zijn aan het eerste gezin dat
hun talloze jongere broers nu serieus genomen moesten worden.
Tharkan moest van nu af aan op zijn eigen veiligheid letten.
Azak liep weg, verlangend om uit de zon te komen en aan de
enorme stapel documenten te beginnen die op hem lag te wachten. En
straks zou hij erachter komen wat die idioot van een Quarazak
bewogen had om zijn bevelen in de wind te slaan en terug te keren
naar de haven.
Misschien zou Zark heel binnenkort niet alleen een nieuwe
sirdar, maar ook een nieuwe admiraal nodig hebben.
Azak was tevreden over het fort Quern, dat kaal en functioneel
was. De zaal die hij voor audiënties gebruikte was een stenen
vertrek, vaag verlicht door ramen die niet meer dan tunnels waren
in enorm dikke muren. Zelfs nu, nog maar een dag of tien vóór
Langdag, was het koel. De secretarissen zwermden als zwarte
insekten rond de documententafels bij de ingang; hij liep naar zijn
bureau in de verste hoek van de zaal; daarachter was nog een tweede
deur — voor alle zekerheid.
Een verder voordeel was dat het vertrek beschermd was tegen
tovenarij. Furkar had daar jaren geleden voor gezorgd. Furkar had
één vertrek in elk van de vele paleizen die de kalif gebruikte op
zijn reizen door Zark van een occult schild voorzien.
Quarazak was griezelig zelfverzekerd. Zodra zijn zoon
binnenkwam registreerde Azak de opvallende afwezigheid van angst.
Hij gebaarde naar de secretarissen dat ze konden gaan. Ze bogen in
het voorbijgaan voor de prins en namen plaats achter de
documententafels aan de andere kant van de schemerige zaal.
Nu konden de kalif en zijn oudste zoon een gesprek onder vier
ogen hebben, gezien maar niet gehoord. Quarazak bleef staan en boog
met zijn tulband op zijn knieën.
Verbijsterend zelfverzekerd voor een admiraal die zijn bevelen
niet had opgevolgd. Het suggereerde onmiddellijk een revolutie,
maar hij kon niet geloven dat het op deze manier zou gebeuren. Nu,
aan de rand van een oorlog, was hij waarschijnlijk veiliger dan hij
ooit geweest was. En als het zover kwam zou het waarschijnlijk
gebeuren met een mes of met gif.
Of met toverkracht. Een seconde lang ging zijn blik naar de
onheilspellende, in het zwart geklede gestalte die eenzaam in de
andere hoek zat — Furkar, de hoftovenaar. Ja, Furkar zou het op die
manier kunnen doen.
Maar niet met Quarazak. De oudste prins was goed, maar niet
goed genoeg, en hij wist het. Furkar wist het. Volgens de normen
van gewone mensen was Quarazak een opmerkelijk man — lang en knap,
meedogenloos, snel van hand en geest. Hij was bijna een duplicaat
van zijn vader op die leeftijd, maar niet helemaal. Bij Krandaraz
viel hij in het niet. Ook dat wist hij. Meer dan wat ook ter
wereld, misschien, zou Quarazak willen weten waar Krandaraz was.
Het was het laatste ter wereld wat Azak hem ooit zou
vertellen.
Quarazak wachtte nu op toestemming om te spreken. Azak vroeg
hem niet plaats te nemen op de enige stoel. Alleen Furkar zat
ooit op die stoel. `Hiervoor,' zei Azak zachtjes, 'kun je maar
beter een goede verklaring hebben. Een heel goede.'
`Die heb ik, Sire.' De robijnkleurige ogen fonkelden.
O, wat was hij zeker van zichzelf! Hij was natuurlijk bang.
Dat waren ze allemaal, altijd, maar Quarazak was op het ogenblik
heel wat minder bang dan hij meestal was, of hoorde te zijn.
Je hebt dertig seconden.'
`Ik heb een gevangene binnengebracht, Sire, een die u
persoonlijk zult willen ondervragen.'
Azak spreidde zijn handen op het bureau. 'Een gevangene? Ik
kan geen enkele gevangene bedenken die je aanwezigheid hier zou
rechtvaardigen, behalve misschien de imperator zelf.'
Zijn zoon grinnikte zachtjes, diep in zijn keel.
'Nauwelijks.'
`Of misschien de tovenaar Rap van Krasnegar.' Dat zou nog eens
een bondgenoot zijn!
`Nee, Sire, maar u bent warm.'
Wie is de gevangene?'
`Zijn vrouw.' Quarazak lachte triomfantelijk. `Uw vrouw
natuurlijk, volgens de wet van Zark.'
7
De rest van de dag werd Azak achtervolgd door het probleem
Inosolan. Het was als een etterende wond. Als ze het hem hiervóór
hadden gevraagd, zou hij hebben gezegd dat de kans dat Inosolan
ooit zou terugkeren naar Zark zo gering was dat die praktisch niet
bestond. Het moment was zo verdacht dat toeval moest worden
uitgesloten. Maar wat had haar komst te maken met deze invasie? Hij
had geen flauw idee wie de aanstichter hiervan kon zijn. Rap zelf,
of de imperator of de Almachtige? Wat hadden de dwergen ermee van
doen, of de kobolden? Het kon niet anders of er was sprake van
tovenarij.
Inosolan! Hoe was het mogelijk dat het Inosolan was? Het moest
een illusie zijn, een valstrik.
Quarazak was heel zeker van zijn zaak geweest. Hij had
volgehouden dat zij de vrouw was die hij zoveel jaar geleden op het
huwelijk had gezien. Op het schip had hij haar nauwkeurig
ondervraagd, maar hij zei dat hij geen geweld had gebruikt, alleen
maar dreigementen. Hij had gedreigd haar door elke man van de vloot
te laten verkrachten, maar ze was geen haarbreed afgeweken van haar
verhaal. Ze was Inosolan. Ze had iets te bespreken met de kalif dat
ze aan niemand anders wilde vertellen, en de kalif had een
driehoekig litteken op zijn ribben, ongeveer hier. Dat was zo, ook
al was het nu bijna onzichtbaar.
Tovenarij! Het moest tovenarij zijn.
Azak had Furkor erop afgestuurd om het persoonlijk te
onderzoeken en had toen geprobeerd zich te concentreren op zijn
werk. De dag voordat hij de grootste oorlog van de eeuw begon was
niet het moment voor dagdromerij over een huwelijk van twintig jaar
geleden, een huwelijk dat nooit geconsumeerd was.
Nog niet, fluisterde een zacht, verleidelijk stemmetje.
Quarazak had het juiste besluit genomen. Azak had dat
bevestigd — had hem gezegd dat hij geen enkele aanmerking had op
het besluit van zijn zoon in een heel onverwachte situatie. Als
vrouw van de tovenaar was de vrouw van vitaal belang; als
voormalige vrouw van de kalif moest ze worden behandeld als een
staatsgeheim, waar het volk niets van mocht weten. Verrassend
genoeg had Quarazak op correcte wijze een moeilijk besluit genomen,
wat Azak niet van hem verwacht zou hebben.
En Quarazak had geantwoord: 'Dank u, vader,' op een heel
irritante manier. Toen had hij een buiging gemaakt en was
teruggekeerd naar zijn post. 's Middags, zoals zijn gewoonte was
als hij niet jaagde, trok Azak zich terug voor een siësta. Meestal
leefde hij zich uit met een vrouw om deze tijd, maar vandaag was
hij zelfs daar niet voor in de stemming. Ongetwijfeld was dat de
reden waarom hij niet kon slapen. Knorrig beval hij zijn
dienaressen zijn bad klaar te maken. Daarna ging hij weer aan het
werk. Inosolan! De enige vrouw die hij ooit tot echtgenote had
genomen en die hij zelfs nooit gekust had.
Nog niet, zei het stemmetje.
Wat was dit voor waanzin? Ze moest al veertig zijn.
Zesendertig. Zes jaar jonger dan jij.
Hij was nog nooit met een vrouw naar bed geweest die ouder was
dan dertig. Dan stuurde hij ze met pensioen als ze vruchtbaar waren
geweest, en anders gaf hij ze aan zijn zoons.
Een bevende heraut van het Derde Panpel berichtte dat de helft
van de waterzakken was gevuld en een derde ervan nu al lekte. Azak
liet navraag doen bij alle andere panpels, en vaten, karren en meer
dieren rekwireren. Eindelijk kwam Furkar terug. De vrouw vertelde
de waarheid, zei hij.
Azak leunde achterover in zijn stoel en staarde zonder iets te
zien naar zijn hoftovenaar, terwijl hij daarover nadacht. Furkar
was de enige man in Zark die niet bang voor hem was. Waarschijnlijk
hoorde Azak bang te zijn voor Furkar, maar dat was hij niet.
Gedeeltelijk was dat zuiver fatalisme —hij zou sterven als de Goden
dat bepaalden, net als elke andere man. Gedeeltelijk was het omdat
hij wist dat Furkar met hart en ziel de zaak was toegedaan.
Lang geleden hadden impse soldaten Furkars vader gedood. Hij
koesterde een even grote haat tegen het Impenrijk als Azak. Ze
spanden samen tegen het rijk. Furkar had het allemaal mogelijk
gemaakt, Furkar en zijn slaven — Azak wist niet wie ze waren of
hoeveel van hen er waren, en hij vroeg het nooit. Zonder hulp van
de tovenaar zou Azak al lang geleden zijn gestorven als een obscure
sultan. Hij zou zijn op niets berustende claim op de titel van
kalif nooit waar hebben kunnen maken. Hij wist het en Furkar wist
het. Maar waarschijnlijk niemand anders, en niemand in Zark zou het
zelfs maar durven fluisteren.
Furkar was niet in de stoel gaan zitten die uitsluitend voor
hem gereserveerd was, dus was hij niet van plan lang te blijven.
Hij ging altijd in het zwart gekleed. Azak had nooit iets anders
van hem gezien dan zijn handen en zijn gezicht. Die waren bleker
dan van de meesten, maar verder was hij onopvallend, behalve dat
hij gladgeschoren was. Hij zag eruit als twee- of drieëntwintig,
maar zo had hij er ook uitgezien toen Azak hem negentien jaar
geleden voor het eerst had ontmoet. Hij was een tovenaar. Hij
glimlachte nooit. Hij scheen praktisch geen interesses te hebben,
had geen vrienden, geen belangstelling voor vrouwen of jongens. Hij
glimlachte nooit, helemaal nooit.
`U begrijpt, majesteit,' zei hij met de zachte stem van de
mannen uit de woestijn, 'dat ik een minimum aan toverkracht heb
gebruikt. Het Convenant ligt nog steeds op de loer.'
`Ik begrijp het. Daar waren we het over eens. En haar
reisgenoten?'
`Die bevinden zich in de allerlaagste kerker. Die heeft een
occult schild.' Azak knikte. Dus er zijn tovenaars bij?'
Furkars gezicht bleef onbewogen. 'Als u wilt dat ik het risico
neem, zal ik dat doen.'
`Risico?'
`Ik ben het schild niet binnengegaan. Samen zouden ze sterk
genoeg kunnen zijn om mij te overmeesteren.'
Azak trok een pruillip. Hij had een hekel aan tovenarij, maar
het was een noodzakelijk kwaad. 'Natuurlijk. Nee, ik wil niet dat u
dat risico neemt. Onze hele onderneming is afhankelijk van u en uw,
eh, medewerkers. Ik zal die vrouw ontvangen zodra ik tijd heb. U
hebt geen idee met welk doel ze hier is gekomen?'
`Nee, majesteit. Alleen wat u al weet — dat magister Olybino
haar echtgenoot heeft benoemd tot leider van de oppositie van het
Convenant. Dat kan erop wijzen dat ze hierheen is gestuurd met een
boodschap.'
`Hoe is haar emotionele toestand?'
`Merkwaardig. Geagiteerd. Het is te begrijpen dat ze bang is,
maar ze weet het beter te verbergen dan ik voor mogelijk had
gehouden. Een voorzichtige diagnose.'
Azak zuchtte. Dat leek op Inosolan. 'We zullen zien. Ik
verwacht natuurlijk dat u onze ontmoeting observeert.'
Furkar knikte respectvol en liep weg.
Azak huiverde en ging verder met zijn werk.
Het was al na middernacht toen hij zich in staat voelde om
Inosolan te laten komen. Toen was hij doodmoe, en zich er maar al
te goed van bewust dat hij een paar uur moest slapen voor hij het
leger bij het ochtendgloren kon aanvoeren. Maar als de vrouw al
nerveus was geweest, zou het lange wachten haar angst niet hebben
bedaard.
Hij had de secretarissen weggestuurd, al lagen hun tafels nog
vol documenten. Zijn bureau werd verlicht door lantaarns die aan
het hoge plafond hingen, maar verder was het donker in de zaal.
Furkar zat als een gebeeldhouwde replica van zichzelf in de
hoek.
Ze kwam door de dubbele deur binnen, die achter haar
dichtviel. Toen liep ze over de kale stenen vloer naar het bureau.
Ze was niet zo lang als hij zich herinnerde, maar natuurlijk had ze
impenbloed. Toen ze dichterbij kwam zag hij het groen van haar ogen
en hij herinnerde zich hun huwelijksnacht, de enige keer dat hij
haar naakt had gezien.
Een afkoop? Al die lange jaren geleden was ze hem door de
imperator zelf ontstolen. Was het mogelijk dat ze teruggestuurd was
als een vredesoffer? Dachten ze heus dat hij hiervoor de oorlog zou
afgelasten?
En toch... Hij had honderden vrouwen gehad, duizenden
waarschijnlijk. Waarom moest zijn hart zo snel gaan kloppen bij het
zien van deze vrouw?
Hij legde zijn handen op zijn bureau.
Ze wierp zichzelf niet ter aarde en maakte zelfs geen buiging.
Ze trok de sluier van haar gezicht, deed haar hoofddoek af en liet
haar honingblonde haar los op haar schouders vallen.
`Hallo, Azak,' zei ze nonchalant. tang geleden, hè?' Ze ging
ongevraagd op de stoel zitten en lachte naar hem. Ze had niet
langer het gezicht van een meisje, maar hij zou haar tien jaar
jonger hebben geschat dan ze was. Misschien was de noordelijke zon
milder. De lijntjes in haar gezicht waren vaag en konden zeker geen
rimpels worden genoemd. Haar ogen waren nog zo groen en helder als
smaragden.
`Ik had jou niet verwacht!'
Ze grinnikte. 'Nee, dat geloof ik! De jaren zijn mild voor je
geweest, Grote Man. Zwaarder! Je bent veel zwaarder geworden. Maar
je hebt het beendergestel ervoor. Je ziet er goed uit.'
Ze loog natuurlijk — hij had het bewijs ervoor — maar toch
hief hij onwillekeurig zijn hoofd hoger.
`Ze zijn voor jou ook mild geweest,' zei hij hees.
`Vleier! Ik heb vier kinderen gebaard.'
`Ik heb wel honderd zoons verwekt.'
Dat is voor jou heel wat gemakkelijker.'
Als Furkar zelf hem niet had verteld dat ze bang was, zou hij
het niet hebben geloofd. Hij zou hebben gezworen dat zij de enige
in Zark was, behalve zijn tovenaar, die niet bang voor hem was. Ze
leek zich volkomen op haar gemak te voelen, haar glimlach was
perfect beheerst. Hij had die glimlach eerder gezien ergens... O,
ja, haar tante.
`Prinses Kadolan?'
Een schaduw gleed over haar gezicht. `Ze is een paar jaar
geleden gestorven. Heel vredig. Hoe gaat het met prins Kar?'
`Hij kreeg ambities.'
`Het spijt me dat te horen.'
De parel aan zijn wijsvinger verduisterde even.
`Zark is de enige plaats die ik ken,' zei Inosolan opgewekt,
'waar ambitie zo snel fataal is. En meesteres Zana?'
`Ook zij is gewogen door de Goden.'
`Het spijt me oprecht dat te horen.'
De parel bleef wit.
Dit was vrouwenpraat. Dat kon ze de hele nacht volhouden! Wat
zou er voor nodig zijn om haar zover te krijgen dat ze haar angst
toonde?
`En welk angstwekkend doel brengt je hierheen, Inos?'
Ze trok haar wenkbrauwen op. 'Ik vind niet dat je je oudste
zoon een "angstwekkend doel" moet noemen, Azak! Ik was niet van
plan je grens te overschrijden tot hij erop aandrong. Ik was op weg
naar Thume.'
Wit, nog steeds — maar Azaks hart verkilde.
`Waarom? Wat is er in Thume te vinden?'
`Weet je dat niet?' zei de koningin koket. Je bedoelt dat je
op mars gaat zonder het te weten?'
`Morgen schepen we ons in om naar O11ion te varen.'
De oude vertrouwde grijns. 'Azak toch! Die schepen in de haven
zijn verlaten. In de heuvels wemelt het van soldaten en vee. Als je
van plan was die morgen allemaal in te schepen, zou het een
gekkenhuis zijn in de haven. Dat is het niet. Het is een
lijkenhuis. Je schepen kunnen de impen voor de gek houden, maar mij
niet.'
Hij was de diepere reden van haar aantrekkelijkheid vergeten —
de dodelijke combinatie van schoonheid en hersens. Het in
intelligentie moeten opnemen tegen een vrouw was een onbekende,
verbijsterende ervaring voor hem, en het wond hem seksueel meer op
dan hij voor mogelijk zou hebben gehouden.
Ze scheen zijn gedachte te raden, want ze grinnikte ondeugend
naar hem. `Ik ben niet een van je fokmerries, Azak. Dat ben ik
nooit geweest.'
`Nee, dat ben je nooit geweest. Na wat er de laatste keer
gebeurd is, begrijp ik niet waarom je terug wilt naar Thume.'
Ze fronste haar wenkbrauwen, en hij hoorde het ritselen van de
witte zijde toen ze haar benen over elkaar sloeg. God van de
Wellust! Hij herinnerde zich die harde, slanke benen, het
honingkleurige dons op de plek waar ze bijeenkwamen, de huid die
blanker was dan van enige vrouw in Zark, de stevige borsten en roze
tepels. En nooit had hij haar aangeraakt!
`We weten,' zei ze, jij en ik weten dat er een onpeilbare
kracht is in Thume, zelfs nu. Die schijnt onvoorspelbaar te zijn,
en gecamoufleerd te worden door een soort inattentiebezwering die
tovenaars selectief weert. Maar hij bestaat.'
Azak knikte. De parel in de ring bleef wit.
`Ik hoop die kracht te mobiliseren voor de strijd van mijn
echtgenoot.' Furkars stem fluisterde in zijn oor, zodat alleen hij
het kon horen: Ze praat onzin, majesteit!
Maar de parel was wit gebleven. Wat ze zei kon verkeerd zijn,
maar ze geloofde dat het waar was.
`Ik hou van je,' zei Inos.
Wat?'
`Het is de parel! Ik vroeg me al af waarom je steeds naar je
handen staarde. Hij verandert van kleur, hè?'
Hij keek haar kwaad aan en ze glimlachte.
`Geen fokmerrie, Azak!'
Hij hief zijn hand op, boog zijn vingers om de parel te laten
zien. 'Ik geloof dat ik nog steeds van je hou!' zei hij
gesmoord.
De parel verduisterde.
Je begeer,' verbeterde hij.
De parel werd weer wit.
Het bloed steeg naar haar wangen en ze sloeg haar ogen neer.
Ja, nu begreep ze het gevaar dat ze liep. Beter!
Hij wachtte en wachtte, tot ze eindelijk de stilte
verbrak.
`Ons avontuur in Thume was een beproeving. Het was
afschuwelijk. En toch... dat moet ik toegeven... Het was de tijd
van onze jeugd, Azak. De verschrikking is vervaagd. De vreugde
niet!' Ze keek hem smekend aan. `Herinner je je nog hoe we door dat
romantische, bekoorlijke bos reden, en jij me een lesje gaf over
het geblaf van honden? Ik ben je dankbaar voor de hulp die je me
toen hebt gegeven, Azak. Ik ben je dankbaar dat je in Hub afscheid
van me kwam nemen, en het spijt me dat ik er niet was om je
persoonlijk te woord te staan. Laten we die herinneringen
koesteren, de barse woorden vergeten en verdergaan als
bondgenoten.'
Hij zei nog steeds niets. Het was stil in het grote vertrek,
op het gezoem van de muggen na.
Haar angst was nu duidelijk. Ze zag doodsbleek. 'Ben ik nog
steeds je echtgenote hier in Zark?'
Hij schudde zijn hoofd. 'Ik heb een bevel tot echtscheiding
getekend zodra ik terug was.'
Ze knikte dankbaar. 'Het moet een moeilijke tijd voor je zijn
geweest.'
`Het hof moest lachen om het feit dat ik mijn buitenlandse
bruid was kwijtgeraakt. Het verdrag met de imperator dat ik
meebracht hielp, en ik verklaarde meteen de oorlog aan
Suggaran.'
Ze sloot even haar ogen. Dus ik was verantwoordelijk voor wat
je toen deed? Dat was de aanleiding ertoe?'
Ja. Een versmade sultan regeert niet lang, maar een oorlog
verbindt de facties, tenminste tijdelijk.'
Ze schudde haar hoofd. 'Ik ben blij dat je het hebt overleefd,
maar ik hou niet van de manier waarop. En nu ga je oorlog voeren
tegen het Impenrijk? Besef je wel dat je in de val loopt?'
Ah. Die opmerking moet je nader verklaren.'
Een smalle rimpel verscheen tussen haar wenkbrauwen. 'Rap
heeft je lang geleden eens opgezocht. Blijkbaar ontdekte hij toen
een kracht in het paleis, al heeft hij dat nooit tegen mij gezegd.
Ik neem aan dat je wat toverkracht had om je te helpen bij je klim
naar de macht?'
Je weet dat ik een hekel heb aan tovenarij.'
Het spottende glimlachje kwam even terug. je was altijd goed
in het ontwijken van vragen. Goed, hoeveel weet je van de huidige
situatie?'
`Wat móet ik weten?'
`Rap en Shandie hebben je brieven gestuurd.'
`Die heb ik nooit ontvangen.'
De frons werd dieper. 'Dat is vreemd. Ze hebben me gezegd dat
de koerier betrouwbaar was. Maar goed, ze hebben je afgelopen
winter geschreven. De dingen zijn veranderd... Als je advies krijgt
van een tovenaar, weet je natuurlijk dat de imperator in Hub een
bedrieger is. Dat Zinixo, de voormalige magister, de wachters heeft
afgezet en zichzelf de Almachtige noemt. En dat mijn man de leider
is van de contrarevolutie.'
`Ah, Rap! Hij leeft dus nog?'
`Voor zover ik weet wèl, ja,' zei Inos opgewekt.
De parel verduisterde even.
Ze hoopt het, fluisterde Furkar. Ze weet het niet zeker.
Zonder het te merken ging Inos met schijnbaar zelfvertrouwen
verder. 'De aardlingen weten hier niets van. De usurpator heeft de
strijdkrachten teruggetrokken van de genen. Jij ziet je kans schoon
om een inval te doen. Dwanenland en Nordland zullen er ongetwijfeld
ook zo over denken. Guwush zal in opstand komen. Dat is het
plan.'
Een vrouw die over militaire strategie sprak! Waarom zou dat
onfatsoen, die perversie, zijn bloed zo aan het koken brengen? Hoe
dúrfde ze hem een lesje te geven? Hij deed zijn best om zijn
opkomende woede te bedwingen. 'En het resultaat?'
`De Almachtige zal naar voren treden om zich voor te doen als
de redder van het Impenrijk en jullie allemaal verslaan.'
Furkar had die mogelijkheid geopperd.
Je weet wat hij met de kobolden heeft gedaan?' ging Inos
verder. Wil je soms suggereren dat ik mijn campagne moet
uitstellen?' `Ik zou het doen, als ik jou was.'
`Als je mij was, zou je hier niet zijn.'
Ze liet weer een van haar adembenemende glimlachjes zien. Dat
is zo. Maar besef je het risico? Het is de enige verklaring voor de
huidige kwetsbaarheid van het Impenrijk.'
`Dat is niet waar!' zei Azak grimmig. la, ik weet het van de
Almachtige. Ik vind het prachtig dat de wachters zijn afgezet. En
dat de impen lijden — en ik geloof de dwergen ook. En de jotanaren
en kobolden. De Almachtige is een dwerg. lk denk dat hij ons wil
zeggen dat we nu wraak kunnen nemen voor al die eeuwen van
agressie!'
Die verklaring was kennelijk niet bij haar opgekomen. Het
schokte haar. Toen ze weer sprak, klonk haar stem veel minder
zelfverzekerd. 'Waarom heeft hij de horde kobolden dan
vernietigd?'
`En ook al die legioenen? Dat was nauwelijks de daad van een
redder, de draken loslaten op de legioenen! Ik denk dat beide
bloedbaden niet meer dan machtsvertoon waren om indruk te maken op
de vrije tovenaars. Het werd gevolgd door een bevel om zich bij hem
aan te sluiten, als ik het goed heb begrepen.'
Inos knikte en beet op haar lip.
Azak grinnikte. lk herinner me dat misvormde gedrocht nog even
goed als jij, en ik ben een uitstekend mensenkenner. Hij is
wraakzuchtig. Hij is kwaadaardig. Ik ben van mening dat hij geniet
van het kwaad dat hij kan aanrichten.'
`Dat is nog erger,' mompelde ze. 'Kwaad ter wille van het
kwaad?'
Ha! Ze kon hem niet tegenspreken als hij haar op de waarheid
wees. Hij had haar argumenten even gemakkelijk weerlegd, als hij
haar fysiek de baas zou zijn als hij dat verkoos. Het vooruitzicht
was enorm opwindend. `Het Impenrijk is kwetsbaar, Inos, zoals nooit
tevoren. Het ligt naakt en hulpeloos vóór ons. Zij zijn zwak en wij
zijn sterk. We kunnen al het letsel toebrengen dat we maar willen
en ons alle voldoening gunnen — alle vergelding voor de
vernederingen uit het verleden. Het ligt voor het grijpen!'
Net als zij.
Ze kneep haar groene ogen samen toen ze het dreigement
overwoog. `Maar Thume dan, kalif? Wat gebeurt er in het Vervloekte
Land? Veel legers zijn Thume in de laatste duizend jaar
binnengevallen, en ze zijn spoorloos verdwenen.'
`Niet allemaal. Sommige legers zijn er ongedeerd doorheen
gemarcheerd, zonder een levende ziel te zien. Ja, ik heb tovenaars
om me te helpen. Ik leid een gedisciplineerde strijdkracht die
welke geest er ook in dat land heerst geen kwaad zal doen. We
willen er alleen maar doorheen om verder te kunnen trekken. Het is
een risico, maar ik heb besloten dat te nemen.'
Je bent gek,' fluisterde ze.
Hij lachte. Gek? Hij zou haar laten zien hoe gek hij was! Zijn
lach klonk luider, galmde door de zaal. Ze kroop weg in haar stoel,
en dat amuseerde hem nog meer. 'Misschien wel,' zei hij toen hij
weer op adem was gekomen. 'Maar je moet de normen van gewone mensen
niet op mij toepassen. Ik ben een van de grote figuren uit de
geschiedenis.'
Ze leek gekrompen te zijn. Ze moest weten waar hij nu aan
dacht. 'Wat heb je met de anderen gedaan die samen met mij gevangen
zijn genomen?'
`Ik heb ze in een kerker gegooid.'
`Een kerker met een occult schild, neem ik aan?'
Hij knikte. 'Dus er zijn tovenaars bij?'
Hij keek snel naar zijn magische ring, maar haar antwoord deed
de parel niet van kleur verschieten.
Ja. En ze maken zich bezorgd over de voortdurende aandacht van
het Convenant, dus zullen ze een kerker met een occult schild een
welkome schuilplaats vinden.'
`Rap zelf?' Dwergen, kobolden, een Jotunn, een imp — niets
over een faun, maar misschien was hij vermomd.
`Nee, Rap niet.'
Furkar: Ze verzwijgt iets, majesteit!
Laat haar. Het kon niet belangrijk zijn. Haar metgezellen
konden in die kelder wegrotten. Als hij terugkwam, zou Azak hen
ondervragen. Tot die tijd mocht het Kwaad hen halen!
Er viel een stilte. Het zou al gauw licht worden, en hij
hoorde te slapen en alle bevrediging die hij bij deze vrouw zou
kunnen vinden uitstellen tot een andere nacht. Maar waarom zou hij?
Zijn kracht had hem nog niet in de steek gelaten. Hij voelde zich
seksueel opgewonden. Negentien jaar geleden was hij deze oorlog
begonnen omdat een vrouw hem was ontstolen. Nu stond hij op het
punt al zijn plannen en voorbereidingen voor de invasie van het
Impenrijk ten uitvoer te brengen, en ziedaar! — daar was ze, binnen
zijn bereik. Volledig aan hem overgeleverd! Wat een schitterend
toeval!
Je zei dat je op weg was naar Thume?'
Haar groene ogen namen hem aandachtig op, toen knikte
ze.
Dan ga je naar Thume, en op een manier die past bij je status.
Je gaat met mij, zoals je vroeger bent gegaan, maar deze keer aan
het hoofd van vele tienduizenden.'
Ze rimpelde haar voorhoofd, alsof ze de zaak overwoog, alsof
het een uitnodiging was, alsof ze een keus had. 'Ik vertrouw dat je
niet van me zult verwachten dat ik je tent deel, Azak?'
O, dit was prachtig! Ze had stijl. Ze zou de moeite waard
zijn. Je zult precies doen wat ik zeg, net als alle
anderen.'
Eet zou niet mijn voorkeur zijn.'
`Nee? Verkies je de dood boven eerverlies?'
Ze bloosde bij zijn spot en hief haar kin op met een
aandoenlijk uitdagend gebaar.
`Nee, ik verwacht niet dat ik de neiging zal krijgen om
zelfmoord te plegen. Als je avances maakt, zal ik me niet gewillig
onderwerpen, en ik waarschuw je, Azak Ak'Azakar, dat mijn man een
tovenaar is en verantwoording van je zal eisen voor de manier
waarop je me behandelt.'
Hij sprong overeind. 'Dreigementen? Je waagt het mij te
bedreigen?' Hij liep snel om het bureau heen, bevend van vreugde en
verwachting. 'Niemand bedreigt de kalif!'
Ze stond op, maar hij was al bij haar voor ze kon ontsnappen.
Hij greep haar gewaad vast, trok haar naar zich toe en nam haar in
zijn armen. Ze verzette zich, maar ze was slechts een vrouw, klein
en tenger. Ze was niet eens een djinn! Hij perste zo hard dat ze
bijna geen adem meer kreeg. Hij pakte haar haar beet en draaide
haar gezicht naar zich toe. Hij rook de geur van haar angst, zag
het zweet parelen op haar voorhoofd. Geen veinzerij meer. Echte,
reële angst.
`Dreigementen? Niemand heeft me ooit nog durven bedreigen
sinds de nacht waarin mijn vrouw me werd ontstolen. Geen
dreigementen meer, Inosolan!'
`Laat me los, bruut die je bent!' Ze worstelde vergeefs om los
te komen. `O, dat is banaal, erg banaal. lk had beter van je
verwacht. En toon nu eens een beetje hartstocht!' Hij drukte zijn
mond op de hare, drukte haar nog steviger tegen zich aan.
Ze schopte tegen zijn scheenbenen en beet op zijn tong. Hij
gaf een gil bij de plotselinge pijn. Ze kronkelde, schreeuwde tegen
hem.
Kreng! Ze zou straks meer reden hebben om te schreeuwen. Hij
kon niets meer zeggen, niets kon hem meer schelen, hij stond in
vuur en vlam, zoals in jaren niet het geval was geweest. Hij pakte
met beide handen de bovenkant van haar jurk vast en scheurde die
open. Hij dwong haar achterover op het bureau en hield haar met één
hand op haar borst gemakkelijk in bedwang, negeerde haar pogingen
om te stompen en te schoppen. Ze vocht vergeefs, terwijl hij met
zijn andere hand haar kleding openscheurde en haar borsten, haar
buik en toen haar dijen blootlegde. Wraak! Gerechtigheid! Hij zou
dat geelharige kreng temmen, al duurde het de rest van de nacht.
Laat haar tovenaar met zijn platte gezicht dat maar ongedaan
maken!
Intermezzo
De lange dagen lengden in die verschrikkelijke zomer van 2999
en de mannen spraken grimmig over de komst van het
millennium.
Doodsvogel zelf was dood, maar de bestemming die de Goden hem
hadden gegeven weerklonk nog door Pandemia. Het nieuws van het
bloedbad bij Bandor verspreidde zich sneller door het Impenrijk dan
enige aardse koerier dat zou hebben kunnen doen. Niemand kon zeggen
waar de geruchten vandaan kwamen, maar ze waren overal, en niemand
ontkende ze.
In Julgistro, Ambel en Pithmore zwierven legers van radeloze
en haveloze overlevenden door de woestenij die de horde had
achtergelaten. Er waren geen legioenen om de orde te handhaven en
verhongerende vluchtelingen begonnen hun fortuinlijkere medemensen
te beroven en te doden. In het hele westen van het Impenrijk werd
dat jaar geen oogst meer binnengehaald, behalve de oogst van de
dood. Hongersnood en ziektes waren nu de maaiers.
Shimlundox, het oostelijke Impenrijk, was aan de kobolden
ontsnapt. Het werd geteisterd door de impen zelf.
Hongerige en wanhopige vluchtelingen waren in een horde uit
Hub binnengevallen en hun aantal overtrof vele malen dat van de
oorspronkelijke kobolden. Ze plukten het land kaal als
sprinkhanen.
Uit het westen en noorden kwamen de vele legioenen die de
imperator van de grenzen had teruggeroepen hen tegemoet. Toen de
gewapende colonnes over de grote hoofdwegen trokken, keken de
burgers verbijsterd toe en wendden toen hun blik in de richting
waar al die troepen vandaan kwamen, zich afvragend welke vijand
door die nu onbewaakte toegangspoorten zou komen
binnenvallen.
Als iemand van de ware situatie op de hoogte was geweest,
hadden de legioenen de zaak voldoende in de hand kunnen houden om
te zorgen dat er nog iets van een oogst overbleef om binnen te
halen. Alleen in het zuiden was er contact tussen het leger en het
gepeupel, en hier en daar waren wat schermutselingen als een enkele
tribuun trachtte de plaatselijke orde te herstellen. Voordat de
voornaamste troepen met elkaar in botsing konden komen, wisten
imperatoriale koeriers door de menigten heen te breken en brachten
nieuwe instructies — de crisis van de kobolden was voorbij, de
legioenen moesten terug naar de bases die ze maanden geleden hadden
verlaten.
De legionairs draaiden vloekend om en keerden op hun schreden
terug —al die leagues die ze zo moeizaam hadden afgelegd.
Ongetwijfeld had dat terugroepen van het leger verstandig
geleken in de ogen van degene die het bevel had uitgevaardigd, maar
een legioen consumeerde vele tonnen voedsel per dag. Het
imperatoriale commissariaat had wonderen verricht met het
aanbrengen van depots langs de weg naar Hub; ze hadden deze
plotselinge ommekeer niet kunnen voorzien. Legaten, die weigerden
hun mannen te zien verhongeren, weken van de hoofdwegen af en
volgden smallere wegen en paden en rekwireerden wat ze nodig
hadden. En na korte tijd werden grote delen van het Impenrijk
gewapenderhand geplunderd door zijn eigen troepen.
De officiële rouwperiode voor de oude Emshandar was eindelijk
afgelopen. Het hof was druk bezig met de voorbereidingen voor de
kroning. Vijftig jaar waren voorbijgegaan sinds de laatste kroning,
en Shandie had verkondigd dat dit de meest grandioze kroning in de
geschiedenis van het Impenrijk zou worden.
De aristocratie, die zich normaal in hun landhuizen zou hebben
teruggetrokken voordat de hete zomer Hub in een vuurhaard
veranderde, bleef voor het merendeel in de hoofdstad. Aan de
lopende band werden in de stad feesten en ontvangsten gegeven, om
het verlies aan feestvreugde in het vorige seizoen goed te maken.
Hoewel Lord Umpily veel van die gelegenheden bijwoonde, dacht men
toch dat zijn gezondheidstoestand slecht was. Zijn kennissen
maakten opmerkingen over het feit dat hij zo bleek zag. En hij was
beslist nerveus. Er deden zelfs onbevestigde geruchten de ronde dat
hij zijn eetlust kwijt was.
In Guwush breidde de opstand zich uit. Oshpoo had een belofte
gekregen voor de toekomst, maar hij had er niet in toegestemd zijn
oorlog stop te zetten voordat de onwaarschijnlijke imperatoriale
troonpretendent zijn belofte had waargemaakt — als hij dat ooit zou
kunnen. Triomfantelijke gnomen zwermden als piranha's af op de
onttakelde garnizoenen.
Ollion was een spookstad, waar angstige schildwachten
rondwaarden, wachtend op de djinns. De Imperatoriale Marine liet
elk beschikbaar schip langs de kust patrouilleren, gereed om de
aanval van de Zarkische vloot af te slaan.
Het leger van de dwergen was teruggekeerd naar Dwanenland.
Woedend zette het Directoraat-generaal Karax af en stuurde zijn
troepen de Donkere rivier af om de strijd naar Urgaxox te
verplaatsen.
Elke piraat op de vier oceanen zette koers naar Nordland, waar
de vrijheren hun vikingschepen hadden laten uitlopen. Elke
mannelijke Jotunn die een heer en meester kon vinden aan wie hij
trouw kon zweren, was op weg naar Nintor, voor het Langdag
Toernooi. Niemand twijfelde eraan of het zou dit jaar een
oorlogstoernooi worden. De roeiers zongen strijdliederen op de maat
van de golfslag.
Een vreemde occulte campagne werd gehouden in het
Drakengebied. Veel antropofagische tovenaars waren verraden door
heks Grunth en de trollen die samen met haar gevangen waren
genomen, maar kleine groepjes zwierven nog rond en probeerden hun
valstrikken te spannen onder de spiedende ogen van het
Convenant.
Sir Acopulo bereikte een handelspost bij de westkust van
Kerith en sloot zich aan bij een Impse koopman die op weg was naar
Zark, en liet de Zeeschelp vertrekken met zijn zegen.
Rap beklom een luchtboom en vertrok veel sneller uit Ilrane
dan hij verwacht had. Ylo en Eshiala zwierven in de heuvels van
Oost-Qoble, geliefden op weg naar een toevluchtsoord, die niets
anders wilden dan met rust gelaten te worden.
Het leger van de djinns trok op langs de kust onder de
vooruitspringende rotsen van het Progistegebergte.
In het verre Krasnegar was het ijs in de haven al sinds een
maand verdwenen. Kuddes en arbeiders zwermden over de heuvels met
hun gebruikelijke zomerse bezigheden, maar dit jaar wachtten de
kooplieden vergeefs bij de dokken. De wereld leek Krasnegar
vergeten te zijn. Er kwamen geen schepen over de zee, geen
handelaren uit het bos.