HOOFDSTUK ZES

Toen de dagen lang waren

1

Terwijl haar man en minstreel Jalon over de zonnige wegen van Ilrane struinden, op weg naar de luchtboom Valdorian, leidde koningin Inosolan van Krasnegar een ezel door het dorre berglandschap van Guwush. Het weer was guur, het land was droog en dor — een weerzinwekkende ervaring. Zoals ze meer dan één keer had opgemerkt tegen Zijne Imperatoriale Majesteit Emshandar v, ergerde zijn constante, hysterisch goede humeur haar nog het meest. Shandie, die geneigd was tot piekeren, glimlachte dan flauwtjes en legde uit dat het niet de muziek was die hem van streek bracht, maar het overdadige eten.
Om de beurten sjokten ze door de modder naast de ezel, terwijl de ander op de bank zat en er bij elk gat in de weg een nieuwe blauwe plek bij kreeg. De ezel weigerde hardnekkig om een poot te verzetten als hij niet geleid werd.
`Eerlijk gezegd,' verklaarde Inos op een door muggen geteisterde avond, `stel je me teleur, Emshandar. Voor een man wiens voorouders duizenden jaren lang imperator zijn geweest, vertoont je uiterlijk een jammerlijk gebrek aan de waardigheid en elegantie die ik had mogen verwachten.'
`Helaas,' zei de imperator, 'lijk ik op mijn grootvader van moeders kant, de centurio. Hij had het grote geluk dat hij in zijn jeugd eraan wist te ontkomen dat hij als een doodgewone boef werd gebrandmerkt. Maar jij, koningin Inosolan? Je voorouders hebben je piepkleine rijk eeuwenlang geregeerd. Het zijn niet meer dan parvenu's vergeleken bij mijn familie natuurlijk, maar ik had gehoopt op een wat vorstelijkere houding.'
Jammer! Net als jij lijk ik op de verkeerde tak van mijn familie.' `Welke tak is dat?'
`Vrijheer Kalkor.'
`O. Plunderen en verkrachten?'
`Plunderen zeker. Verkrachten vind ik te vermoeiend.'
Wat een humor! De spanning en vermoeidheid begon zich bij beiden kenbaar te maken, dacht Inos.
De weg was een modderpoel; het landschap zag eruit of het door drie of vier legers achter elkaar geplunderd was. Maar het werd bewoond door gnomen, en waarschijnlijk vonden die het prettig zo.
Shandie had de kreupele, slechtgehumeurde ezel Zinixo genoemd, misschien vanwege zijn sombere grijze kleur. Hij was de eer niet waard. De kar was stokoud, lawaaierig, gammel. Hij hobbelde eindeloos op en neer en kon al leagues ver in de richting van de wind worden ontdekt. Te oordelen naar de lucht zou er vóór zonsondergang nog meer regen vallen. De imperator van Pandemia was mager, onverzorgd en vuil. Inos wist dat zij er niet veel beter uitzag. In verband met de lading die ze vervoerden durfden ze niet te stoppen bij de officiële herbergen. Ze hadden nu al een paar nachten onder bomen of in schuren geslapen, en hun geld raakte op. Een stevige maaltijd begon een nog belangrijkere plaats in te nemen in haar fantasieën dan een warm bad en schone kleren.
Postrijtuigen reden hen verscheidene keren per dag voorbij. Groepen van de imperatoriale cavalerie galoppeerden voorbij, zonder dat er zelfs maar één nieuwsgierige blik in hun richting werd geworpen. Dit gebied was min of meer gezagsgetrouw, officieel geclassificeerd als 'gepacificeerd'. Inos' uitdrukking ervoor was 'onderdrukt'.
Er viel een lange stilte, tot ze vroeg: 'Vertel me nog eens hoeveel dagen het is naar Randport.'
Het modderige gedrocht naast haar haalde zijn schouders op. 'Twee. Misschien drie in dit tempo.'
`Zal hij zo lang blijven leven?'
`Ik denk het wel.' Hij zuchtte. 'We hebben gedaan wat we konden, Inos.' `De Goden delen geen medailles uit voor pogingen!'
Shandie gaf geen antwoord.
Dagen en weken kropen voorbij en de strijd van de rebellen tegen het Convenant leek gedoemd te mislukken. Het enige wat ze in Guwush bereikt hadden was een halve belofte tot steun van een onbekend aantal gnomen. Intussen zou de Almachtige zijn greep op de wereld geleidelijk verstevigen.
Ze kwam op de top van een lage helling. De weg liep in een bijna rechte lijn naar een kale vlakte.
`Eenzame ruiter?' zei ze.
Shandie tuurde met half dichtgeknepen ogen. 'Blijkbaar. Waarom is dat zo belangrijk?'
`Niets. Alleen maar ongewoon.' Ondanks de betrekkelijke rust die in dit deel van Guwush heerste, zwierven er nog een paar gnoomse terroristen rond in de bossen. Een eenzame reiziger was iets zeldzaams. Zelfs imperatoriale koeriers hadden een escorte. Maar wat belangrijker was voor Inos, was de vage hoop op redding die ze al een paar dagen koesterde. Als er hulp zou komen, moest die komen van een eenzame ruiter.
Ze hield zich voor dat ze geen luchtkastelen moest bouwen. Maar een paar minuten later voelde ze iets van opwinding toen de eenzame paardrijder — of, moge het de Goden behagen, paardrijdster — dichterbij kwam. `Blond haar?'
`O, kom nou! Dat kun je onmogelijk zien op die afstand.'
`Dat kan ik wèl! Zelfs djinns maken me complimentjes over mijn goede ogen. Je vergeet dat ik half Jotunn ben.'
Shandie keek haar nieuwsgierig aan. `Ze lijken me allebei hetzelfde. Welke helft is de Jotunn?'
Dat was beter! Ze beloonde hem met een glimlach. 'De groenere.'
`Ze zijn allebei even mooi,' zei hij plechtig, en keek weer naar de eenzame ruiter. ga, je hebt gelijk. Blond haar. En een vrouw! De Goden zij geloofd!' Dwergen konden niet paardrijden. Kobolden zouden onmiddellijk gearresteerd worden. Van de vijf medebannelingen die hen in Randport zouden ontmoeten zou slechts één naar hen op zoek gaan om uit te zoeken waarom ze zo laat waren.
En dat moest Jarga zijn, want ze ging over in galop. Groot en met een grof beendergestel, in een leren broek die onder de rode klei zat, was ze geen elegante ruiter. Ze kon nooit mooi zijn geweest, zelfs niet in haar jeugd, maar ze had de kracht en competentie van een Jotunnse zeeman. Inos had in maanden niemand gezien die meer welkom was. Ze kende honderden van haar soort in Krasnegar, en wist wat ze waard waren.
Met wapperend lichtblond haar arriveerde Jarga in een sproeiregen van modder. Haar poging om uit het zadel te springen deed haar bijna op de grond vallen.
Jarga trok het leren overtrek van de kar en tuurde naar de bewusteloze dwerg op het stro. Zijn wangen waren ingevallen onder de staalgrijze baard. Zijn ademhaling was oppervlakkig, maar angstig moeizaam. Ze keek op, met een gezicht dat rood zag van de wind — en misschien van woede. 'Hoe lang is hij al zo?'
`Vijf dagen,' zei Inos.
`Het is gebeurd in het postrijtuig, de ochtend toen we uit Yugg vertrokken,' legde Sandie uit. 'Hij viel gewoon achterover op de bank. Hij zat voorin, ik achterin... We weten niet of hij op de een of andere manier getroffen is door het Convenant, of een beroerte kreeg, of...' Beseffend dat verdere details overbodig waren, zweeg hij en wachtte hoopvol af.
`Hij is oud,' voegde Inos eraan toe. 'En hij zou het niet wagen toverkracht te gebruiken om gezond te blijven.' Ook dat hoefde niet gezegd te worden. Evenmin was het nodig om uit te leggen waarom de samenzweerders genoodzaakt waren geweest een kar en ezel te kopen om de magister te vervoeren. Avonturen in het werkelijke leven waren nooit zo romantisch als ze werden afgeschilderd in de boeken die Kadie altijd zo graag las. Elke invalide kon een infectie meedragen, en een man in coma was een walgelijke, stinkende metgezel. Herbergen en postrijtuigen zouden zo'n klant niet accepteren, dus hadden de imperator en de koningin de onaangename taak op zich genomen hem te vervoeren en te verzorgen. Inos had bij hoog en bij laag volgehouden dat haar ervaring met het grootbrengen van baby's haar kwalificeerde als verzorgster, en Shandie had naar voren gebracht dat hij gewonden in veldhospitalen had verpleegd. Ze hadden elkaar afgewisseld.
Maar behalve dat ze hem schoon en warm hadden gehouden, hadden ze niet veel voor hem kunnen doen. Ze hadden hem niet tot eten kunnen dwingen, en hij had maar heel weinig water willen drinken. Hij werd elke dag zwakker. Dat een machtig tovenaar er zo slecht aan toe kon zijn, was een droevig bewijs van de huidige toestand in de wereld. Jarga richtte zich op en legde het dek weer terug. 'Het is tovenarij, geringe tovenarij — een slaapbezwering, meer niet.'
Shandie bulderde: 'Wat!' en keek met een woedende blik naar Inos. 'Die vervloekte gnomen hebben ons verraden!'
`Dat geloof ik niet.' Jarga keek om zich heen. Nergens waren huizen te zien, en ook geen gnomen overdag. Er was geen leven waarneembaar, behalve een paar melancholieke schapen die in de natte weilanden stonden te grazen.
`Ik ben een tovenaar, geen arts,' zei Jarga met haar Nordlandse accent. Ze aarzelde. 'Het is rumoerig in Hub, maar ik heb al dagenlang niets gemerkt van toverkracht in de buurt. Dat is goed en slecht. Zelfs een beetje kracht kan ons al verraden.'
Shandie knikte. 'Jij moet het zeggen. Maar ik denk dat onze vriend wel een risico waard is.'
Jarga glimlachte dankbaar. Haar bezorgdheid was vreemd ontroerend, en ook raadselachtig. Die tranen waren natuurlijk een speling van het licht in haar opvallend lichte ogen. Een Jotunnse zeevaarder, zelfs een vrouwelijke Jotunnse zeevaarder, was niet sentimenteler dan een kobold, en het idee dat een van hen iets zou voelen voor een oude dwerg was belachelijk. Maar Jarga keek wel degelijk bezorgd. 'Het is gevaarlijk voor een man van zijn leeftijd om zo lang plat te liggen. Er zit vocht in zijn longen, maar een paar uur langer zal wel geen kwaad kunnen. Een league of zo terug heb ik een occult schild ontdekt in een ravijn.'
`Perfect!' zei Shandie. 'Laten we hem daar naar toe brengen en dan kun je zien wat je voor hem kunt doen.'
`Denk je dat mijn paard je kar vlugger kan trekken?'
`Niet zonder gareel.' Inos was verbaasd hoeveel rustiger ze zich al voelde nu de tovenares er was. In deze sombere, vreemde wereld van het millennium voelde ze zich kwetsbaar zonder toverkracht bij de hand. Al durfden Jarga en Raspnex hun krachten maar zelden te gebruiken, toch konden ze waarnemen wat er gebeurde en daarover berichten. Alleen al het feit van hun aanwezigheid werkte geruststellend.
Wil je een eindje op het paard rijden, my lady?'
`Niet in deze jurk.' Inos knipoogde naar Jarga. 'Zou het niet passender zijn als wij nederige vrouwen gingen lopen en het paard aan onze heer en meester overlieten?'
`Als je dat toontje aanslaat,' zei Shandie, 'voel ik de behoefte aan een of twee cohorts om me te verdedigen.'
`Cavalerie zeker? Dan zouden Jarga en ik toch moeten lopen.' `Ongetwijfeld. Misschien mag ik je een demonstratie geven van de kunst van het paardrijden.' Shandie sprong lenig in het zadel.
Een ogenblik later steeg hij af. Toen hij zich bukte om de stijgbeugels in te korten, keken Inos en Jarga elkaar met een voldane glimlach aan bij het zien van de opvallend rode kleur van zijn oren.
Een ezel kon minachting hebben voor een imperator. Hij kon zelfs een regerende koningin negeren, maar een Jotunn die gewapend was met een stok moest je wel serieus nemen. Het duurde niet lang of het dier toonde meer enthousiasme voor zijn werk dan ooit tevoren en de kar rammelde voort in een tempo dat ze niet eerder hadden bereikt, terwijl beide vrouwen op de bank zaten.
`Wat bedoelde je toen je zei dat het rumoerig was in Hub?'
`Toverkracht,' antwoordde Jarga. 'We denken dat het Convenant bezig is alle occulte schilden te verwijderen. Dat veroorzaakt deining.'
Het klonk logisch. Zinixo was berucht zenuwachtig. Een schild kon vijanden verbergen. Als hij alle schilden uit de weg had geruimd, konden zijn tegenstanders zich nergens ter wereld meer verstoppen.
Jarga was een vrouw van weinig woorden. Als ze sprak, was het voornamelijk tegen de ezel, terwijl ze van tijd tot tijd met haar stok zwaaide. Ze duldde geen enkele vertraging van het tempo.
Weer vroeg Inos zich af wat voor gevoelens er konden zijn tussen een Jotunn van middelbare leeftijd en een bejaarde dwerg. Zelfs voor vriendschap hadden ze niets met elkaar gemeen behalve de zaak van de contrarevolutie. Ze zouden een belachelijk paar vormen, want Jarga was ongeveer twee keer zo lang als hij. Inos had aangenomen dat de magister, door het accepteren van de principes van Raps nieuwe protocol, al zijn volgelingen had vrijgelaten. Maar ze had het hem nooit gevraagd, en ze betwijfelde of Shandie dat had gedaan, want de norse oude dwerg was niet het soort man om impertinente vragen te dulden. Natuurlijk zou ze het van Jarga niet te weten komen. Als ze nog steeds gebonden was aan de magister, zou ze erover liegen.
Jarga's bezorgdheid voor de oude man kon uit pure vriendschap voortkomen — Inos zelf wilde niets liever dan hem weer gezond zien — maar het kon ook een diepere, duistere reden hebben. Iemand tot volgeling maken was slecht, het betekende een slavernij van de ziel. Rap had het altijd gehaat. Als Raspnex gebruik maakte van zijn krachten om zich seksueel te bevredigen, zou hij slechts een oude traditie volgen. En dan, dacht Inos, zou hij zich niet met geweld opdringen, maar zijn slachtoffer gewillig maken. Het was maar iets minder slecht dan een rechtstreekse verkrachting. Aan de andere kant leek de knorrige ouwe schurk in de afgelopen maanden milder te zijn geworden. Hoe kwam dat?
Ze waren allemaal veranderd. Een paar minuten geleden had Shandie Inos op een nonchalante manier een complimentje gemaakt over haar ogen, zoals hij nooit gedaan zou hebben toen ze hem pas leerde kennen. Die Shandie zou de noodzaak van zo'n achteloos complimentje niet hebben ingezien, het ook niet hebben geprobeerd, en als hij het geprobeerd had zou hij hebben gestotterd en gebloosd.
En zij? Ze was zich niet bewust van enige verandering in haarzelf, maar die moest er natuurlijk wel zijn. Ze had haar man, haar koninkrijk, haar kinderen verloren, zonder enige hoop ze ooit terug te zien, tenzij Rap op de een of andere manier het Convenant kon verslaan. Zoiets moest iedereen veranderen.
`Sneller!' bulderde Jarga, terwijl ze de stok op de rug van de ezel liet neerkomen.
Inos wilde protesteren, maar hield zich bijtijds in. Goden! dacht ze. Zou ik werkelijk leren geduld te oefenen?
Of word ik oud?
De greppel was zo ondiep dat hij aan de aandacht ontsnapt zou zijn als er geen riviertje doorheen had gestroomd. Aan beide kanten stonden bomen. Het was een schaduwrijke, sombere plek. Het begon weer te regenen.
`Hier?' zei Inos, toen de kar rammelend tot stilstand kwam. 'Waar?' `Overal,' zei Jarga. 'De weg loopt er dwars doorheen, anders zou ik het niet gezien hebben, want ik keek niet bewust vooruit.'
`Waarom zou iemand hier een occult schild oprichten?'
`Een hinderlaag,' zei Shandie. Hij stond naast zijn paard, en liet het drinken. 'Hoe ver gaat het?'
`Een heel eind. Zou wel een cohort of twee kunnen bevatten.'
`Laten we hopen dat het op het ogenblik onbezet is.'
`Dat is het,' zei de tovenares. Ze had zich omgedraaid en trok het dek weg van Raspnex.
`Hoe lang?' vroeg hij met zijn gebruikelijke diepe bromstem.
Inos slaakte een kreet van blijdschap toen ze zag dat hij zijn ogen opende. Hij zag er nu al beter uit.
`Vijf dagen, zeggen ze.' Jarga lachte stralend om het resultaat van haar toverkracht. Ze lachte zelden.
Tovenaars hadden niet veel tijd nodig om te herstellen. Raspnex ging overeind zitten en zijn kleur kwam weer terug. Met een dreigende blik onder zijn borstelige wenkbrauwen keek hij met zijn kraalogen van Inos naar Shandie, die beiden grijnzend naast de kar stonden.
`Ik moet jullie bedanken,' mompelde hij. Dwergen waren zo uitbundig en demonstratief als ijsbergen.
Je bent ons een verklaring schuldig!' zei Shandie. Wie heeft het gedaan?'
`Ikzelf. Het was het eerste wat me te binnen schoot.'
De imperator keek met een wanhopige blik naar Inos en probeerde het toen opnieuw. 'Waarom?'
De magister hees zich overeind. Zelfs als hij stond was hij nauwelijks langer dan de twee vrouwen die op de bank zaten, maar de kar schommelde onder zijn gewicht. 'Mijn neef probeerde iets nieuws. Hij kwam me zoeken in de occulte Sfeer.'
`Zinixo zelf?' vroeg Shandie verbaasd.
`In een samensmelting van het Convenant. Maar het was een persoonlijke kwestie. Ik herkende hem — hoorde zijn stem, zou je kunnen zeggen. Ik had maar een paar seconden voor hij me ontdekt zou hebben. Ik moest heel snel verdwijnen, dus gaf ik mezelf een flinke mep.' Zijn lelijke gezicht vertrok van pijn. 'Zelfs dat was een risico. Sorry.'
Hoe vaak hoorde je een dwerg zich verontschuldigen?
`Elk risico was beter dan je te laten vangen! Wat doen we nu? Hoe kun je dit schild verlaten zonder opgemerkt te worden? Weer bewusteloos?'
`Hij kan zelf een schild maken,' zei Inos. 'Zich vermommen als aardling.' De magister liet zijn tanden zien. Je bent vandaag erg royaal met je adviezen, hè?'
Dat zou een marteling zijn!' brulde Jarga. 'Hij zou blind en doof en invalide zijn.'
`Daar raakt hij wel aan gewend! Mijn man heeft zijn toverkracht op die manier jarenlang verborgen.'
Nu keek de Jotunn nog dreigender dan de dwerg. 'En hij zal opvallen! Wij hebben het voordeel dat de loyaliteitsbezweringen van de vijand zichtbaar zijn. Een lichaamsschild is ook zichtbaar. Het is ondenkbaar!'
`Nee, Jargie,' gromde Raspnex. `Ze heeft gelijk, zoals gewoonlijk.' Jargie?
Shandie krabbelde aan zijn zwarte stoppelbaard. 'Als de Almachtige die truc van dat persoonlijk opsporen kan uithalen, waarom heeft hij dat dan niet eerder gedaan?'
`Omdat er een contact van persoon tot persoon voor nodig is, en normaal zou dat gevaarlijk kunnen zijn, als...' Raspnex kromp even ineen.
`Als degene die je zoekt sterker is,' zei de Jotunn. 'Het lijkt een beetje op een handgemeen. Maar natuurlijk beschikt de Almachtige over de kracht van het Convenant, dus kan hij geen echt gevaar lopen.'
`Werkt dat voor elke tovenaar?' vroeg Shandie grimmig.
`Voor iedereen die hij persoonlijk kent.' Ze haalde diep adem. 'En ik neem aan elke tovenaar die iemand van het Convenant kent. Het is een ernstige ontwikkeling!'
`Krachten, sta ons bij,' mompelde Shandie. Hij keek bevreesd naar Inos. Evenals de magister en de tovenares.
Rap? O, Rap!
`Waarom heeft hij — Zinixo — dat niet eerder gedaan?'
`Misschien vanwege Olybino,' zei Raspnex. 'Het gebeurde de volgende dag, weet je nog wel? Toen hij zag dat de oppositie Olybino niet kon redden, kwam hij tot de conclusie dat hij in het voordeel was.'
`Met welke kans zou Zinixo zich tevredenstellen?' vroeg ze. Haar stem klonk luider dan haar bedoeling was.
De magister bromde: 'Duizend tegen één misschien. Kom, laten we gaan.' Hij ging op het stro zitten en trok het dekkleed over zich heen om zich te beschermen tegen de stromende regen.
Wacht!' Inos' wereld was verduisterd. Als zelfs Zinixo tevreden was met zijn overmacht, moest die overweldigend zijn. 'Kan hij Rap op dezelfde manier hebben gevangen?'
Shandie vermeed haar blik. Was Rap even snel geweest in zijn reactie als Raspnex en had hij zich verscholen achter bewusteloosheid? Maar zelfs dan, had hij metgezellen die hem konden verzorgen, of lag hij ergens hulpeloos in een verlaten jungle? Zes dagen lang had ze geloofd dat Rap nog leefde, en nu was die hoop haar weer ontnomen.
`Hij kan Rap hebben gevangen,' zei Jarga bruusk. 'Dit is geen spelletje thali, dit is oorlog. We schieten er niets mee op als we hier blijven zitten jammeren.' Ze rammelde met de teugels en schold op de ezel.
Inos greep de zijkant van de kar vast toen die schommelend in beweging kwam. Dat kun jij gemakkelijk zeggen. Ik maak me ongerust over de man die ik liefheb!'
`Ik ook,' zei een stille stem in haar oor, Jarga's stem.
`Hè?'
`Schiet op, kreupele, pissende schooier! Hij is al heel lang een tovenaar, en dit gemis is een grote kwelling voor hem.'
Inos keek niet-begrijpend naar Jarga, die blijkbaar verdiept was in het afbekken van de vermoeide ezel.
Ja, ik hou van hem,' fluisterde de stem weer. 'Soms denk ik dat hij ook van mij houdt. We praten er nooit over. Hij heeft één heer genot met me beleefd, lang geleden, maar niet meer dan één keer. Daarna hebben we het nooit meer gedurfd.'
`O!' Wat moest ze zeggen, nu de magister zelf zo dichtbij was? 'Liefde maakt het leven soms erg gecompliceerd.'
`Sneller, stomme neusknijper! Je bent beter af zonder. Vergeet wat ik net heb gezegd. Tovenaars kunnen nooit andere tovenaars liefhebben, alleen aardlingen — dat hoor jij beter te weten dan wie ook, koningin Inosolan.'

2

Randport was een slaperige, maar welvarende buitenpost van het Impenrijk. Een paar aan lager wal geraakte elfen woonden daar, en gnomen mochten na het invallen van de duisternis binnenkomen om het huisvuil op te halen; alle andere rassen werd het sterk afgeraden. Voor de militairen betekende dat: onmiddellijk eruit gooien. Inos zag niets van Randport zelf en had daar ook niet het minste verlangen naar.
Aan de overkant van de landtong lag de Oude Stad, een belangrijke haven. Het leger hield zich zelfs overdag liever buiten de Oude Stad, en impen waren daar in de minderheid. Het beweerde de enige stad in Pandemia te zijn waar jotanaren in vrede met elkaar leefden. Er werd inderdaad opvallend weinig gevochten in de jotunnbuurt, maar de jotunnbuurt lag naast de wijk van de djinns, en de grens werd aangegeven door een lijn verse bloedvlekken.
Voor een Jotunn was een djinn een onweerstaanbare uitdaging. Voor een djinn was een Jotunn een barbaarse maniak die snel zijn mes trok. Een Jotunn zou misschien toegeven dat de djinns het op één na langste ras ter wereld waren en de op één na beste vechters, maar hij zou volhouden dat ze de boel bedrogen. Wat de djinns zeiden over de jotanaren is niet gemakkelijk te vertalen. Trollen, die groter waren dan een van de twee andere rassen, werkten als kruiers en hielden zich buiten de gevechten. Impen waren zakenlieden, zowel eerlijke als oneerlijke, op de voet gevolgd door de djinns. Faunen waren zeldzaam, maar niet onbekend. Pooiers beloofden echte meromeisjes. Dwergen kwamen vrij veel voor, in verband met de nabijgelegen lood- en zilvermijnen, en ze reisden in groepen. Gnomen bevonden zich overal buiten het licht, en geen elf zou eraan denken ooit een voet in de Oude Stad van Randport te zetten.
Inos had gehoopt dat een glimp van de zee haar zou opvrolijken, maar Randport deprimeerde haar. De bewoners waren te vreemd, te talrijk en te nors. De vertrouwde geur van zeewier en vis bezorgde haar heimwee. Voor het eerst van haar leven was ze blij dat ze aan boord van een schip ging. De Northern Vengeance lag gemeerd in een afgelegen hoekje van de drukke haven. In zijn lange loopbaan als handelsboot op de rivier had de kleine tweemaster haar basis gehad in Urgaxox, maar ze scheen haar zeereis rond Guwush ongeschonden te hebben doorstaan. De originele naam stond nog steeds op de achtersteven.
Wirax en Frazkr hielden de wacht op het dek toen het groepje landrotten de ladder afdaalde die langs de kade hing. Zelfs rekening houdend met de dwergse plechtstatigheid, was hun begroeting stemmig en kort. Met gefronste wenkbrauwen observeerden ze Raspnex' schild en beseften dat de machtigste tovenaar van de groep was uitgeschakeld. Zonder een woord te zeggen liep hij langs hen heen en verdween benedendeks. Zoals Jarga had voorzien was hij ongedurig binnen zijn occulte schild, dat hem pijn deed. Hij had de laatste twee dagen nauwelijks een woord gezegd.
`Ik vind dat het tijd wordt om te beraadslagen,' zei Shandie. 'Na jou, Inos.' Inos klom langs de kajuitstrap naar beneden en stapte in de groezelige, benauwde hut. Raspnex zat al aan het andere eind van de tafel, zijn hoofd nauwelijks zichtbaar boven het tafelblad. Zonder iets te zeggen ging ze op de bank naast hem zitten en keek naar de anderen die binnenkwamen.
Geen dwerg zou ooit een broze indruk kunnen maken, maar de oude Wirax had zilverwit haar en liep gebogen.
Frazkr was jonger, had een zachte stem en was soms bijna beleefd. Maar opgewekt of optimistisch kon hij onmogelijk worden. In ieder geval waren die twee solide en betrouwbaar.
De aanhoudende beproeving begon zwaar te wegen op de kobolden. Ze waren verder van huis dan enige kobold ooit was geweest, gestrand in een cultuur die volkomen vreemd was aan hun leven in het bos. De zeereis moest op zichzelf al een kwelling zijn geweest, en in de haven moesten ze zich voortdurend schuilhouden. Bovendien moesten ze op de hoogte zijn van de ramp die hun koning en makkers was overkomen. Officieel was er nog niets van de grote occulte gevechten bij Bandor tot de aardse bevolking doorgedrongen, maar de tovenaars waren op de hoogte.
Poelspringer was doodzenuwachtig; zijn gezicht had een ongezonde turkooise tint gekregen. Hij was nog heel jong, rond de twintig, en nog maar een magiër, geen volledige tovenaar. Een of twee keer in het verleden had Inos een oprecht gevoel voor humor opgemerkt in Poelspringer, een vingerwijzing dat zijn volk op een goede dag misschien over hun barbarisme heen zou groeien en een beschaving ontwikkelen die gebaseerd was op iets wat meer de moeite waard was dan martelingen. Hij maakte nu geen grapjes.
Maanjager was aanzienlijk ouder. Hij had zijn nagels tot op het vlees afgebeten, zodat het bloed te voorschijn was gekomen. Beide mannen betreurden broers en vrienden die aan de tovenarij van de Almachtige ten onder waren gegaan; ze moesten zich afvragen hoe het in hun land ging. Als ze ooit de weg terug konden vinden naar de taiga, zouden ze een geteisterde maatschappij vinden van vrouwen en kinderen met slechts een paar mannen en in de komende jaren geen baby's.
Jarga en Shandie kwamen ook. Jarga ging zitten; zoals altijd had ze moeite haar benen onder tafel kwijt te kunnen. Shandie leunde met over elkaar geslagen armen tegen de deur. Even heerste er een somber zwijgen.
Twee aardlingen — eigenlijk drie, want de verzwakte Raspnex moest nu ook als aardling worden beschouwd — vier tovenaars en een jonge magiër. Tegenstander: het almachtige Convenant. Ze konden er niet zeker van zijn dat ze ergens ter wereld nog bondgenoten hadden.
De kruistocht had ook zijn stempel gedrukt op Shandie. Hij was nu mager in plaats van slank; zijn donkere haar hing steil en slap omlaag, in zijn ogen blonk een gevaarlijk vuur. Het was paradoxaal dat een aardling de leiding nam op een conferentie van tovenaars. Hij vroeg de anderen niet eens om toestemming, maar natuurlijk was het zijn vak om leiding te geven.
`Eerst het slechte nieuws,' zei hij. 'Magister?'
Nors vertelde Raspnex wat er gebeurd was.
Shandie liet hem nauwelijks uitspreken. 'Het goede nieuws is dat we misschien een paar sympathisanten hebben gevonden. We hebben met Oshpoo gesproken. Hij beloofde dat hij het tegen zijn tovenaars zou zeggen —en hij heeft er misschien heel wat meer dan we verwachtten — maar verder wilde hij zich niet vastleggen.'
Hij was bescheiden, dacht Inos, hij zei niets over zijn eigen inbreng, zijn beloften aan de rebellen. Maar zo was Shandie. Hij wilde wèl over de toekomst praten, maar niet over het verleden. Hij verbaasde haar.
`De winter vóór de afgelopen winter,' zei hij kalm, 'heb ik het Ilraanse leger op de Neferheide in een hoek gedreven. Ik kwam sneller vooruit, dacht sneller dan zij, manoeuvreerde sneller dan zij. Ik dreef ze in het nauw en zette hun het mes op de keel. Alle zevenduizend waren volledig aan mijn genade overgeleverd. Toen bood ik hun de edelmoedigste voorwaarden aan die ik kon bedenken, regelrecht in strijd met mijn instructies. Mijn grootvader zou het verraad hebben genoemd.
Ze weigerden. Ze zeiden dat ze liever ter plekke zouden sterven dan hun leven accepteren ten koste van hun principes. Ik schold ze uit voor een troep onlogische imbecielen. Ik dreef de spot met hun infantiele elfse waandenkbeelden.
En nu begrijp ik het. Nu voel ik met ze mee.'
Zijn stem klonk nog zachter. 'Nu zijn de rollen omgedraaid. Mijn vijand heeft me opgejaagd van mijn hoofdstad naar Julgistro, van Julgistro naar Dwanenland, van Dwanenland naar de kust van de Ochtendzee. Achter dat water staat mijn dodelijkste aardse vijand, de kalif. Ik kan nergens meer heen. Mijn sterkste bondgenoot, magister Raspnex, is effectief uit de strijd gehaald, althans voorlopig. Onze gekozen leider, koning Rap van Krasnegar, kan heel goed hetzelfde lot of erger hebben ondergaan; evenals heks Grunth en magister Lith'rian. Mijn vrouw en kind kunnen gevangen genomen zijn — ik heb geen idee. Elke dag wordt de vijand sterker en wij zwakker. We hebben geen inlichtingendienst, geen reserves, geen uitvoerbaar plan.'
Hij sloeg met zijn vuist tegen de deur. Inos schrok overeind.
`En ik mag in alle eeuwigheid vervloekt zijn als ik het opgeef!' Hij keek somber om zich heen, zoekend naar instemming of tegenspraak.
`Hoe kan een mens nou slapen als je zoveel lawaai maakt?' Het spottende antwoord kwam van de jongste van allemaal, Poelspringer.
Het was de meest onkoboldachtige opmerking die denkbaar was. Shandie knipperde met zijn ogen en kleine rode plekjes accentueerden zijn bleke wangen. Toen zag hij dat alle anderen glimlachten of grinnikten.
Hij ontspande zich en lachte mee. 'Goed zo, jongen. Ik liet me meeslepen. Ik neem aan dat je het dus met me eens bent?'
`Ik heb niets te verliezen, imperator.' De kobold liet in een nerveuze grijns zijn snijtanden zien.
`We hebben allemaal wat te verliezen,' zei Inos. 'We kunnen de vrijheid verliezen om onszelf te zijn. Ik sterf liever dan een werktuig te zijn van de slechte Zinixo.'
Niemand sprak haar tegen.
Shandie knikte tevreden. 'Goed, hoe doen we het dan verder?'
`Langdag,' zei de oude Wirax met zijn schone stem. 'Het Kwaad komt midzomer.'
Jij ook al? Raspnex zei hetzelfde.'
Iedereen keek naar de magister, die kwaad zijn schouders ophaalde. Hij was een blinde, dove tovenaar, die niets nieuws eraan kon toevoegen. Wirax krabde aan zijn witte baard. 'Nog twee weken tot Langdag. We hebben twee weken.'
`Kun je ook zeggen hóe het komt?' vroeg de imperator. 'In welke vorm? Of waar?'
`Nee. Het is overal.'
`Kun je dan misschien verder zien? Kun je zeggen of het Kwaad overwint of verslagen wordt?'
De oude man schudde zijn hoofd. Shandie ondervroeg met zijn ogen de andere tovenaars en ze schudden allemaal het hoofd — Jarga, Maanjager, Frazkr.
`Dus wat doen we in die tussentijd? Vissen? Naar Zark varen en ons overgeven aan de minuscule genade van de kalif? Of doen we mee met Oshpoo en zijn rebellen?'
Dat Shandie dergelijke woorden zelfs maar hardop zou uitspreken was ongelooflijk — hij kon ze beslist niet menen. Inos deed haar mond open, maar hij ving haar blik op en ze zweeg.
`Ik weet wat je denkt,' gromde Raspnex, 'en wat die vrouw wilde zeggen —dat we het erop moeten wagen en naar het Vervloekte Land varen om Thume te inspecteren.'
De andere tovenaars keken geschokt, geamuseerd, verbijsterd.
Dat was mijn reactie ook,' zei hij, 'toen ze het de eerste keer voorstelde. Nu geloof ik dat er iets in zit. Er is daar iets slechts en vreemds aan de gang, al heel lang.'
`Duizend jaar?' vroeg een, andere dwergse stem spottend.
`Er is niets aan de hand in Thume!' protesteerde Jarga in de deuropening. `Het is de bedoeling dat je dat denkt.'
`Vertel eens wat over het Vervloekte Land,' zei Maanjager. 'In het bos weten we daar niets van.'
Dus beschreef Shandie de Oorlog van de Vijf Magisters, en Inos hield haar mond. Het was duidelijk dat hij de vergadering de richting uit stuurde die hij wilde. Het was duidelijk dat de Northern Vengeance koers zou zetten naar Thume, alleen al omdat ze nergens anders heen konden. Hoe gering de hoop ook was dat ze een wonder zouden aantreffen in Thume, het was hun enige hoop, de enige haven in de storm.
Het was Inos' idee. Ze hoorde blij te zijn.
De Ochtendzee was een berucht wispelturige zee, en Inos had de slechtste zeebenen ter wereld. Maar veel erger dan het vooruitzicht van zeeziekte was de herinnering aan de laatste keer dat ze in Thume was geweest. Het had geen haar gescheeld of ze was door vier mannen verkracht. Zij en tante Kade en Azak waren daar bijna om het leven gekomen. Eén ding dat je niet kon verwachten in Thume was een hartelijk welkom.

3

`Geloof je in een voorbestemming?' vroeg Eshiala met een glinstering in haar ogen.
`Natuurlijk. Waarom?' Ylo had een arm om haar heen geslagen. Over de andere droeg hij een deken.
`Hm. Ik zag iets. Kom eens mee.'
Het was griezelig stil in de zomerse hitte. Eshiala week van het pad af en baande zich een weg door de afhangende takken en het hoge onkruid. Ylo was gedwongen haar los te laten, en volgde haar.
`Waar ga je in vredesnaam naar toe?' Een paar takken sloegen in zijn gezicht. 'Au!'
`Hierheen. Ik dacht... ja! Zie je wel? Gele irissen!'
`Heel mooi. Wil je er een paar plukken?'
`Ylo!' zei ze met spottend verwijt. 'Je concentreert je niet op belangrijke dingen!'
Het probleem was dat hij dat wèl deed. Hij was slaperig en voldaan na het vrijen, maar toch voelde hij zich ongeruster dan ooit. Hij hoorde het haar te vertellen, maar hij wilde de romantische perfectie van deze schitterende zomerdag niet bederven. Hij hoorde de paarden te zadelen en zijn geliefde en haar kind met de grootst mogelijke spoed uit de gevarenzone te verwijderen. Hij had de halve middag al verspild en hoorde niet... Nee, die uren waren niet verspild. Het waren twee van de kostbaarste uren van zijn leven geweest. Misschien had de wetenschap dat het dwaze uren waren, gestolen uren, ze nog lieflijker gemaakt.
Hij sloeg zijn arm weer om haar heen. 'Wil je soms beweren dat ik een iris niet van een narcis kan onderscheiden?'
`O, nee, schat, absoluut niet! Maar misschien was de preflecterende poel een beetje vaag wat de details betrof? En je moet toegeven dat je misschien werd afgeleid door de rest van het visioen.'
`Afgeleid? Ik werd erdoor bezeten. Dat ben ik nog steeds.'
`Mooi zo! Spreid de deken dan maar uit.'
Hij lachte. 'Eshiala, Liefde van mijn Leven, ik wil alles voor je doen — alles wat je maar wilt, alles wat een mens maar kan doen. Maar wat je nu verlangt, is een wonder.' Eerlijk gezegd vond ik de laatste keer al een wonder. Hij probeerde haar te kussen, maar ze ontglipte hem.
`Een voorbestemming.' Ze pakte de deken en spreidde die uit op de grond, meedogenloos een aantal irissen verpletterend. 'Naakt zei je toch? Naakt op een deken? Glimlachend?'
Goden! 'Luister,' zei hij. 'Brandnetels...' zei hij. 'Eh, wespen?'
Ze knoopte haar blouse los.
`Maya zal nu wel wakker zijn,' protesteerde hij. `Ze zal van streek raken als ze jou niet ziet.'
`Het is een wrede wereld,' zei Eshiala luchthartig, terwijl ze uit haar rok stapte. 'Meesteres Ingipune heeft beloofd haar koekjes te geven. Ik heb al maanden gewacht op een paar serieuze lessen in liefde in de open lucht, en dat harteloze kleine mormel heeft het iedere keer verhinderd!'
`Lessen? Serieuze lessen? Jij hebt geen lessen nodig! Je bent een expert! En je vindt je lieftallige dochtertje geen mormel! En...'
Ze gooide haar rok opzij en begon haar ondergoed uit te trekken. Goden! Hij kreunde. Nee, het was onmogelijk, niet zo gauw.
`En,' zei Eshiala. 'Hoe zie ik eruit?'
`Volmaakt! Maar...'
Maar volmaakt. De trotse vorm van haar borsten, slanke benen, de welvingen van haar heupen en buik — nog nooit hadden de Goden zo'n vrouw geschapen. Niet één moedervlekje, niet één sproet.
`Hoe zat mijn haar in het visioen?' Zonder op antwoord te wachten haalde ze de kammen eruit en schudde haar zwarte vlechten los. Donkere ogen keken hem fonkelend aan, observeerden zijn reactie terwijl hij naar haar stond te staren.
Kwijlend. Ze hadden maar heel weinig tijd als ze vandaag wilden ontsnappen. Hij had haar het nieuws nog niet verteld. Hoe kon hij haar dat nu vertellen?
`Daar!'
Ze strekte zich uit op de deken. 'Welke houding? Op één elleboog —
Of op mijn rug — zó? Benen bij elkaar? Uit elkaar? Hoe stralend moet mijn glimlach zijn? Kom hier, grote lummel die je bent.'
Hij liet zich naast haar op zijn knieën vallen, en zijn hand bewoog zich ongevraagd om haar te liefkozen. Soldaten hadden navraag gedaan in het dorp...
Die vent is niet goed bij zijn verstand,' mompelde Eshiala, en hief haar hand op om zijn hemd los te maken.
Zijn hand streek over haar arm, haar schouder. Haar borsten, stevig, zwaar, glad. O, God van de Liefde! Hij had verwacht dat hij veilig zou zijn hier in het oosten, maar nu had hij gehoord dat het XIVde Legioen was teruggeroepen uit Qoble en overal vervangen was door het inde, zelfs in Angot, zodat hij daar nu niet meer naar toe durfde.
Zonder dat hij zich ervan bewust was, knielde hij over haar heen, terwijl zijn tong haar tepel likte. Wanneer was dat gebeurd?
Hij kon hun gastvrouw, meesteres Ingipune, niet langer vertrouwen, want er was een beloning uitgeloofd. Buren praatten met elkaar in een klein dorp als dit.
Eshiala had zijn hemd uitgetrokken en worstelde met één hand met zijn gesp.
Ze moesten hun paarden zadelen en wegrijden, de uitlopers van het gebergte in...
`Trek die malle broek toch uit,' zei Eshiala geprikkeld. 'Zonder dat ding gaat het veel beter.'
Hij liet haar borst los en streelde haar gladde buik. Toen keek hij haar ongelovig in de ogen en maakte een brabbelend geluid.
Een paar guitige kuiltjes verschenen in haar wangen. 'Ik vroeg me al af wanneer je het eindelijk zou merken. Ik dacht dat je een expert was op het gebied van vrouwenlichamen.' Ondanks haar badinerende toon lag er een bezorgde blik in haar zwarte ogen.
`O, liefste!' zei hij gesmoord. 'Mijn duifje! Mijn schat! Mijn geliefde!'
Hij had nog uren zo door kunnen gaan, als zij niet had gezegd: Dus je bent er blij mee?'
`Blij?' Hij legde zijn beide handen om haar gezicht en zoende haar wild. Zijn kind! Ze zou hem een kind geven!
Wat voor legioenen? Ze hadden nog uren daglicht over. Zijn kind! Even later hield hij ademloos stil. 'Het is nog steeds onmogelijk!'
Haar hand gleed van zijn rug naar intiemere plekjes. Ze kende nu alle trucjes. 'Natuurlijk wel. Zie je? En we gaan hier niet weg voor je het gedaan hebt.'
Als ze zo van Shandie had gehouden, zou ze nooit de zijne zijn geworden. Maar ze was van hem, helemaal. En het was mogelijk. Zijn liefste, zijn kind. Alles was mogelijk, zelfs een wonder.

4

Voordat de Nothern Vengeance de baai in Randport was uitgelopen, spande Inos een reservezeil op het voordek als een geïmproviseerde tent. Ze had er een waterfles neergelegd en een stromatras en maakte zich gereed om er het beste van te maken. Ze had er geen privacy, maar voldoende frisse lucht en de reling was vlakbij voor het geval ze die nodig had. Met de opmerking dat hij liever niet gezien werd als hij leed, was Shandie benedendeks gegaan.
Twee dagen later lag ze nog steeds in haar tent en negeerde de stemmen en activiteiten van de anderen. De zon was heet en de bries was koel. Misschien waren de golven voor het blote oog nauwelijks zichtbaar, maar voor Inos voelden ze aan als bergen. Tot ze in Thume aankwamen was ze volslagen nutteloos. Shandie zou er niet beter aan toe zijn dan zij.
Dwergen gaven nooit toe dat ze zeeziek waren en blijkbaar was het een individuele kwestie bij kobolden, want Poelspringer was geveld, maar Maanjager niet.
Haar gedachten waren voornamelijk bij Rap en de kinderen. Ze had geen enkele hoop dat ze ooit met een van hen herenigd zou worden. Ze geloofde zelfs niet dat ze ooit zou horen wat er met hen gebeurd was, ver weg in deze wrede wereld. Kadie dood. Rap dood of ingelijfd. Holi en Eva misschien omgekomen in een verwoest Krasnegar. Alleen Gath, dacht ze, zou misschien nog een kans maken. Ze was woedend en verbitterd geweest toen hij in zijn eentje op avontuur was gegaan. Nu was ze daar diep dankbaar voor. In ieder geval voer hij niet met haar naar het Vervloekte Land. Misschien zou Gath het op de een of andere manier overleven in Nordland, vooropgesteld dat hij niet verraden werd aan vrijheer Drakkor — of zichzelf verraadde. Was Gath op de hoogte van de bloedvete? Ze dacht van wel, maar ze wist het niet zeker. En wat voor soort leven wenste ze hem daar toe? In ieder geval zou hij nooit zo'n bloederige piraat worden als zijn grootvader Grossnuk. Ze had Raps twijfels gedeeld dat Gath ooit assertief genoeg zou worden om Krasnegar te regeren — Gath als piraat was absoluut ondenkbaar. Op zijn best zou hij een slaaf worden. Op zijn ergst...
'My lady!' Het was de stem van Jarga.
Inos deed één lodderig oog open. Mmm?'
De tovenares liet zich op één knie vallen. 'We hebben problemen.'
`Mijn man zegt altijd dat elk probleem een kans biedt.'
Jarga wist humor zelden op prijs te stellen. 'Om te beginnen is het Convenant in de omtrek op zoek. Daar zijn we het over eens. Wirax, Frazkr en Poelspringer.'
Inos deed beide ogen open. 'Op zoek naar wie?'
`Niemand in het bijzonder, denken we. Alleen maar observerend, en vooral uitkijkend naar magie. We kunnen de aandacht voelen. Ik durf je lijden niet te verzachten.'
`Geefniet,' mompelde Inos, en deed haar ogen weer dicht. Het Convenant kon zoeken zoveel ze wilden!
`Het tweede is dat we gezelschap hebben, veel gezelschap.'
De zeeziekte week achteruit. De ogen gingen weer open.
Jarga's gezicht kwam in beeld. 'Misschien willen ze alleen maar weten wie we zijn.' Ze keek noch klonk overtuigd. Je zult moeten opstaan.'
Voordat Inos kon uitleggen hoe volslagen onmogelijk dat was, deed een kille logica haar verstommen. Dwergen op zee zouden zo algemeen zijn als walvissen in een woestijn, en kobolden nog meer. Haar blonde haar zou er op een afstand Jotunns uitzien, en een schip van deze omvang zou een betere kans hebben om een haastige inspectie te doorstaan als er twee knechten op het dek waren in plaats van één. Maar wat konden ze doen aan haar groene gezicht?
`Help me overeind,' zei ze.
De Goden hadden haar ongetwijfeld vervloekt.
Het was al jaren overal bekend dat de kalif tegen het Impenrijk ten strijde zou trekken zodra hij heel Zark onder zijn banier had verenigd. Zelfs op de markt in Urgaxox was zijn plotselinge belangstelling voor het charteren van schepen bekend. De usurpator had strijdkrachten teruggetrokken van de oostelijke kusten en hem daarmee zijn kans gegeven. Dus nu was de oorlog uitgebroken, en Inos was er middenin beland. Overal om haar heen was de zee bezaaid met zeilen. Weinig ervan leken op imperatoriale schepen. De meeste waren Zarkse dhows. Dit kon alleen maar de vloot van de kalif zijn, op weg naar O11ion en een invasie.
`Hoe kon je dit laten gebeuren?' vroeg ze schor.
Jarga haalde onbewogen haar schouders op. `Ze hebben dezelfde wind als wij. Ze zijn sneller.'
`Neem me niet kwalijk. Mijn opmerking was niet terecht.'
`Kom mee naar achteren, lady.'
Toen Inos haar wankelend volgde, zag ze dat er pogingen waren gedaan om de Northern Vengeance het aanzien te geven van een gewone vissersboot. Stinkende netten lagen in stapels op het dek verspreid, en elk vat aan boord was duidelijk zichtbaar neergezet. Maar waar was de bemanning? Ze hadden onmiddellijk minstens een stuk of zes blonde reuzen nodig.
Frazkr gaf het roer over aan Jarga en ging haastig naar beneden, de twee vrouwen alleen achterlatend.
Het schip dat naar hen toe voer was vele malen groter dan dat van henzelf. Het was een schitterend vaartuig. De twee driehoekige zeilen bolden in de wind, wit tegen een saffierkleurige lucht. De veelkleurige hoge boeg had een gouden glans. De afstand tussen beide schepen minderde snel. Het schip betekende gevaar, maar was prachtig om te zien.
Alle andere schepen die in zicht waren moesten bondgenoten zijn. Ze konden zich nergens verstoppen, want de kust was een vage bruine lijn die de zuidelijke horizon verduisterde. Daarboven, bijna onzichtbaar, rezen de verre bergtoppen omhoog in de nevel. Inos kende dat gebergte van vroeger, hoewel ze de noordelijke grens nooit gezien had. Het was het Progistegebergte, en ten westen daarvan lag Thume.
Ze slikte de nare smaak in haar mond weg. 'Kijkt het Convenant nog steeds?'
Ja.' Het roer stevig in haar grote handen geklemd, keek Jarga oplettend naar de naderende dhow.
Het was duidelijk waarom het Convenant toekeek: de vloot van de kalif had zee gekozen. Zinixo zou willen weten waar ze heen voeren en door welke toverkracht ze eventueel geholpen werden.
`Dan kunnen we kiezen,' zei Inos bitter. 'We kunnen aan de djinns ontsnappen om in handen te vallen van de Almachtige. Of jij en ik kunnen ons verheugen op een carrière in een harem. Welk lot verkies je, Jarga?' `Ik neem de djinns.'
`Ik ook, denk ik.'
De dhow bevond zich nu op nog maar een paar kabellengtes afstand, maar de voorsteven was nog steeds gericht op de kleine tweemaster. Te midden van het beeldhouwwerk en verguldsel op de boeg stond de naam Arakkaran in hoekige Zarkische letters.
Inos besefte met een schok dat haar misselijkheid over was. Zou dat van angst zijn? Of van woede? Voor het eerst in haar leven had haar Jotunnse helft de overhand gekregen op zee. Ja, het was woede, maar die was niet gericht tegen de dhow.
Hoe durfden de Goden dergelijke trucjes met haar uit te halen? Als Rap hier was, zou hij een van zijn godslasterende opmerkingen maken over Hun gevoel voor ironie, en voor één keer zou ze het met hem eens zijn. Negentien jaar geleden had hij haar gered uit een afschuwelijke gevangenschap in Arakkaran — nou ja, bijna gered — en nu brachten de Goden haar weer terug. Ze bevond zich nog steeds aan de oostkant van de bergen, technisch gesproken in Zarkische wateren. Vrouwen in Zark hadden dezelfde rechten als vee.
En haar mannelijke metgezellen? Welk wreed lot wachtte hen? Raspnex en de andere dwergen zouden misschien de dood verkiezen boven het Convenant, maar de kobolden hadden geen reden daartoe. Als ze hun krachten loslieten om aan de djinns te ontkomen, zou Zinixo op hen allen afspringen.
Plotseling gaf Jarga een ruk aan het roer. De Northern Vengeance ging overstag en was na een paar minuten bijgedraaid. De Arakkaran, die dezelfde manoeuvre had uitgevoerd, kwam dichterbij. Hij torende hoog boven het veel kleinere schip uit. Djinns tuurden met rode gezichten onder witte tulbanden omlaag.
`Dat moet het vlaggeschip zijn!' zei Inos, maar Jarga stond vol bewondering te staren naar dat schitterende drijvende paleis.
Een lijn slingerde naar beneden. Jarga holde erheen om het aan te pakken en snauwde naar Inos dat ze het roer moest overnemen. De twee schepen botsten zachtjes tegen elkaar. Een stuk of twaalf zeelieden sprongen omlaag en kwamen met blote voeten op het dek van de tweemaster terecht. Kennelijk was de Arakkaran een goed bestuurd schip, niet alleen maar een pronkstuk.
Na maanden met dwergen te hebben verkeerd, was Inos vergeten hoe groot mannen konden zijn. Ze droegen witte broeken en witte tulbanden met niets daartussen. Glanzende kromzwaarden flitsten aan hun middel; een rode huid rimpelde over spieren en rode ogen glinsterden geamuseerd toen het tot hen doordrong van welk geslacht de beide aanwezige bemanningsleden waren.
Hun leider ging tegenover de vrouwen staan. Witte tanden blonken in zijn rode baard toen hij grijnsde.
`Helemaal alleen? Wat is dit voor schip?'
`We zijn simpele vissers, Meester,' mompelde Jarga met een heel onjotunnse nederigheid. 'We hebben geen kwaad in de zin.'
`Wij ook niet. Integendeel, we zullen jullie leven aanzienlijk opvrolijken! Ga aan boord.' De forsgebouwde man wees naar een touwladder, die langs de wand van het schip was uitgerold.
Iemand schreeuwde een waarschuwing boven hun hoofd en een vat viel op het dek. Het barstte open en een zwarte vloeistof verspreidde zich. Onmiddellijk begonnen de djinns netten erop te gooien.
`Pek!' riep Jarga.
`Pek.' De officier keek minachtend naar het open luik. 'We staan op het punt jullie in brand te steken. De ladder wordt over een paar minuten opgehaald. Blijf beneden en verbrand maar als je dat liever doet.'
De blik in Jarga's ogen deed zijn hand naar zijn zwaard gaan — hij was bijna net zo groot als zij, en een Jotunn. Inos ging tussen hen in staan en duwde Jarga naar de ladder. Jarga gehoorzaamde met tegenzin. Toen ze langs het luik kwam, riep ze: 'Verlaat het schip!'
Voeten dreunden op het hout toen de mannen haastig de kajuitsladder beklommen.
Minuten later, toen de Arakkaran weer verder voer, was de Northern Vengeance al een rokende vuurzee. De acht gevangenen zaten op een kluitje bijeen op het dek van de dhow onder de geamuseerde en verbaasde blikken van minstens vijftig reusachtige djinns. In het heldere licht van de open zee hadden hun ogen de kleur van gedroogd bloed.
Inos had nog nooit zo'n mooi schip gezien. Elk stukje koper blonk als goud. Elke plank was glimmend gewreven, alle kabels waren nieuw. Elk oppervlak dat niet helemaal glad hoefde te zijn was gegraveerd met kleurige, exotische afbeeldingen. Dat, dacht ze, was het werk van Azak. Hij was een perfectionist. Als Azak een vloot bouwde, moest het de mooiste vloot zijn die de Goden ooit hadden gezien.
Ze keek even naar de anderen. Jarga leek in trance, betoverd door de pracht van de dhow. De dwergen keken alleen maar kwaad, niet in hun element. De kobolden keken nerveus; Shandies gezicht was bijna even groen als dat van hen. Raspnex zat gevangen in zijn zelfgeschapen cocon. De imperator was te ziek om te denken, en de rest moest zich concentreren op het verbergen van hun toverkracht voor de occulte inspectie van het Convenant. Met haar pas gevonden zeebenen was Inos er beter tegen opgewassen dan een van hen, maar een vrouw was niet meer dan een huisdier voor de djinns. Niets van wat ze zei zou indruk maken, zelfs al zou het geloofwaardig zijn: Ik ben koningin Inosolan van Krasnegar, dit is de imperator, en mag ik jullie magister Raspnex voorstellen...
Het kordon week uiteen om een gezette man van middelbare leeftijd door te laten. Zijn gezicht was verweerd, zijn open blouse liet grijs borsthaar zien. De blouse, zijn tulband en zijn wijde broek waren blauw; hij droeg een met juwelen versierd kromzwaard, fraai bewerkte schoenen. Het was duidelijk dat hij de kapitein was.
`Een bijeengeraapt zootje!' zei hij met dreunende stem in het metaalachtige accent van het noorden van Zark. Zijn rood met witte wenkbrauwen rezen steeds hoger toen hij zijn vangst bekeek.
Inos draaide zich weg van zijn arrogante blik en haar oog werd getroffen door een beweging op het hoger gelegen achterdek. Haar hart stond stil. Ze staarde ongelovig. Dat was onmogelijk! Dat was negentien jaar geleden!
`Bij de baard van de kalif, wie zijn die twee?' vroeg de kapitein. Hij richtte zich tot Wirax, de oudste man.
`Kobolden, eminentie.'
`Kobolden? Ze hebben nogal last van zeeziekte, hè?' De ongerechtvaardigde vrolijkheid die die opmerking wekte bij de omstanders bevestigde dat de spreker de bevelhebber moest zijn.
Maar de man op het achterdek? Die jongeling die op de reling leunde en naar hen staarde? Uitzonderlijk lang, zelfs voor een djinn... onmogelijk brede schouders en een smalle taille... een neus als de snavel van een adelaar, het gezicht verweerd tot het rood van palissanderhout, en een arrogantie die het tegen de Goden kon opnemen... groene kleren.
Hij was veel te jong, maar de gelijkenis was griezelig.
Jullie namen?' bulderde de kapitein. Hij was duidelijk verbaasd. Hij had waarschijnlijk zelfs nog nooit van kobolden gehoord. 'En rang.'
Jarga, heer, kapitein van de Rosebud...'
Frazkr, ijzergieter.'
`Yshan, koopman,' mompelde Shandie.
Inosolan, weduwe.'
Maar Inos was afgeleid, ze worstelde met haar herinneringen. Die reus van een jongeman droeg groen, koninklijk groen! Wie van hen? Als kind leken ze allemaal op elkaar, en ze had trouwens nooit veel aandacht aan ze besteed.
En geen van hen had ooit haar gezicht gezien!
De litanie van namen en leugens was ten einde. De kapitein was niet veel wijzer geworden en keek kwaad. 'En wat brengt kobolden en dwergen en de rest van jullie naar de kust van Zark?'
Wirax diste een wild verhaal op over het zoeken naar mogelijkheden voor mijnondernemingen. Maar de kobolden werden steeds zenuwachtiger. De jonge Poelspringer kon elk moment instorten, dacht Inos. Dan zou hij magie loslaten en het observerende Convenant zou op het schip afkomen. Dan was alles verloren. Beter de djinns dan Zinixo, maar hoe kon ze dat tegenover de kobold rechtvaardigen en verklaren?
Wat was de naam van die arrogante prins op het achterdek? Die prins die zo verrassend veel op zijn vader leek? Zoals zijn vader twintig jaar geleden was geweest. De oudste. Naam! Naam! Naam!
`Ik geloof er geen woord van!' brulde de kapitein, een eind makend aan Wirax' fantasie. 'Gooi de mannen overboord en geef de vrouwen aan de bemanning.'
`Wacht!' riep Inos. Ze wist het weer! En die jongen had haar gezicht gezien! 'Prins Quarazak!' riep ze. 'We hebben elkaar al eerder ontmoet, hoogheid!'
Een gespierde djinn naast haar hief zijn vuist op om haar het zwijgen op te leggen, maar stopte toen de betekenis van haar woorden tot hem doordrong. Alle ogen waren op de dandy op het achterdek gericht. Ze verwachtte een sommatie, maar hij reageerde precies zoals zijn vader zou hebben gedaan — impulsief en dramatisch. Hij sprong over de reling en kwam als een reusachtige kat op het hoofddek terecht. Toen schreed hij naar voren en de zeelieden weken haastig achteruit om hem door te laten. Voor Inos bleef hij staan en staarde haar met dodelijke rode ogen aan. Net als zijn vader droeg hij een korte ringbaard, maar donkerder dan ze zich van Azak herinnerde.
`Niet erg waarschijnlijk. Ik heb nog nooit zo'n oude vrouw gehad.'
Niemand lachte, want de opmerking was niet grappig bedoeld. De enige vrouwelijke gezichten die hij waarschijnlijk sinds zijn kindertijd had gezien, zouden die van zijn dochter en zijn concubines zijn. Dochters misschien. Dochters waren mislukkingen.
Inos was vertrouwd met die houding en liet zich er niet door afleiden. IJ droeg een gouden ketting op een kussen. Toen de plechtigheid onderbroken werd tilde ik mijn sluier op. U zag me.'
De rode ogen werden opengesperd en de jongeman leek nog langer te worden. Zijn onberaden tussenkomst had zo'n onverwachte confrontatie tot gevolg dat hij zijn gezicht zou kunnen verliezen voor de bemanning en de officieren van het schip, maar hij verloor geen moment zijn zelfbeheersing. Zijn antwoord was berekenend en behoedzaam. 'Welke naam draagt u nu?'
`Ik ben Inosolan van Krasnegar. U weet waar we elkaar ontmoet hebben. En u weet wie mijn echtgenoot is.'
Dat laatste wist hij misschien niet als zijn vader hem niet in vertrouwen had genomen, maar de rest wèl. O, ja, hij wist het. Hij was toen pas acht, maar hij zou de dag niet vergeten zijn waarop zijn vader met de buitenlandse koningin trouwde. Niemand in die zaal zou de strijd zijn vergeten van die ene ruiter die de hele paleiswacht versloeg.
Hij bekeek de gevangenen, speciaal de kobolden. Toen nam hij een ogenblikkelijk besluit, precies zoals zijn vader zou hebben gedaan. Hij wendde zich tot de kapitein, die kruiperig onderdanig wist te zijn zonder zich te bewegen of een spier te vertrekken.
`Strijk mijn vlag. Geef mijn broer het signaal de zijne te hijsen. Zet koers naar Quern.'
jawel, prins-admiraal!'
`Stuur de vrouw naar mijn hut. Sla de rest in de boeien tot ik besloten heb wat we met ze zullen doen.' Met die woorden draaide admiraal prins Quarazak ak'Azak ak'Azakar van Arakkaran, de oudste zoon van de kalif, zich op zijn hielen om en liep weg.
Inos werd ruw achter hem aan geduwd, wetend dat ze nu een rol moest spelen zoals ze nog nooit in haar leven gedaan had.

5

In Thume, op een lome zomerse middag ongeveer anderhalve week vóór Langdag zaten Kadie en Thaïle in het bos manden te weven. Een plezierige bezigheid om de middag door te brengen.
Kadie vond alles best zolang ze maar in Thaïles gezelschap was. Thaïle zat tegenover haar op een bemoste boomwortel, met gekruiste benen onder haar wijde goud-met-bruine rok. De witkanten halter was bijna doorzichtig en ze droeg er niets onder. Ze leek deel uit te maken van het bos, een wilde bloem.
Kadie droeg dezelfde kleren, maar de strepen op haar rok waren goudmet-groen, een groen dat volgens Thaïle bij haar ogen paste. De kleren waren uitstekend geschikt om op een dag als deze in een verlaten bos te dragen, maar de blouse zou een revolutie hebben veroorzaakt in Krasnegar — ze probeerde zich papa's reactie voor te stellen.
Arme papa! Wat had ze hem altijd graag geplaagd! Ze zou nooit meer zijn verontwaardiging kunnen wekken. Nooit meer zou ze de brandende turf ruiken, of hijgend de eindeloze trappen van het kasteel op hollen, of sneeuwvlokken van het puntje van haar neus likken — een trucje waaraan Gath zich altijd geërgerd had omdat hij het niet kon. O, Gath! Hij en mams waren weggegaan met de imperator, en ze zou hen nooit meer zien. Waarschijnlijk nooit meer iets van hen horen. Thaïle kon niet helpen, want ze wist niet wat er met de koning en koningin van Krasnegar of met Gath gebeurd was. De Hoeder wist het misschien wèl, want de Hoeder wist alles, maar blijkbaar vroeg niemand ooit iets aan de Hoeder. Valse ouwe heks! Papa was zijn mooie dochter nooit komen redden uit handen van de kobolden, dus waarschijnlijk was hij dood, net als Thaïles baby en man. Het was een wrede wereld. Bloednaald was dood; Doodsvogel en alle kobolden waren dood. De legioenen waren verbrand door de draken... `Gaat het goed met je?' vroeg Thaïle zachtjes.
Kadie snufte. 'O, ja. Uitstekend. Mijn vingers doen alleen een beetje pijn.' Thaïle lachte en gooide haar half afgemaakte mand opzij. 'Vergeet die stomme manden dan maar!' Haar grote gouden ogen fonkelden.
`Maar dat wil ik niet. Ik wil ze net zo mooi rond kunnen maken als jij.' `Het is niet belangrijk.'
`Voor mij wèl!' zei Kadie kribbig. 'Jij bent zo goed in alles, en ik ben hopeloos.'
'Ik denk dat er een hoop dingen zijn die jij kunt en ik niet. Niet zonder toverkracht te gebruiken tenminste.'
'Ik kan niets. En zelfs al kon ik iets, dan zou het iets Krasnarachtigs zijn, iets voor een prinses, en daar schiet ik hier in Thume niets mee op. Hier deug ik nergens voor!'
Thaïle kroop op handen en voeten naar haar toe, ging naast haar zitten en sloeg een arm om haar heen.
'Malle!' zei ze zachtjes. 'Natuurlijk deug je ergens voor! Je bent mijn vriendin. Ik zou niet weten wat ik zonder jou moest beginnen, Kadie!' 'Heus? Echt waar?'
'Heus! Echt waar! Ik heb geen vrienden en geen familie. Ik kan geen vriendschap sluiten met de andere archon, ik kán het gewoon niet. Met niemand hier. Ik mis Leéb zo verschrikkelijk! Ik weet waarom de Hoeder en de archon en het College het hebben gedaan, al kan ik je dat niet vertellen. En toch kan ik het ze niet vergeven. Jij bent de enige die me niet aan Leéb herinnert, en ik weet zeker dat ik gek zou worden als jij niet bij me was.'
Kadie knipperde een paar keer met haar ogen. Toen streek ze met haar vinger over haar wang. 'Ik voel me zo dom, omdat ik voortdurend moet huilen.'
Je huilt niet voortdurend. Je huilt niet meer dan ik.'
Ze hadden dit gesprek, of een soortgelijk gesprek, veel te vaak. Het volgende was dat Thaïle haar vertelde dat al die maanden met de kobolden niet in een paar dagen of een week konden worden uitgewist — en nu was het al langer dan een week. Dat was prettig om te horen, maar eerlijk gezegd gedroeg ze zich helemaal niet zoals een geredde prinses zich hoorde te gedragen. Per slot hadden de kobolden haar nooit echt iets gedaan. Bloednaald had alleen maar gedreigd haar te verkrachten, dus had hij nooit gemeend wat hij zei, en niemand had haar ooit gemarteld, zoals ze bij alle andere gevangenen deden, zodat de nachten van zonsondergang tot zonsopgang gevuld waren met geschreeuw en gejammer en een bulderend gelach. Alleen maar een heel lange tijd doodsbang zijn was geen goed excuus voor een prinses om zich te gedragen als een onnozel kind. `Laten we die eerste mand van jou meenemen,' zei ze. 'Hij is te mooi om achter te laten.'
Thaïle knikte vaag. Haar gouden ogen staarden naar niets.
`We kunnen pruimen en aardbeien plukken onderweg als we teruggaan naar de Plaats van Thaïle.'
Kadie keek ongerust. 'En mag ik vanavond weer proberen te koken?' `Wat?' Thaïle keek verstrooid op. 'Sorry. Eh, ik heb iets te doen.'
`Iets te doen? Laat je me hier alleen?' Kadies stem klonk schril. 'Helemaal alleen?'
`We kunnen eerst terug naar de Plaats, en ik blijf niet lang weg.'
`Hoe lang?' Als Thaïle eens nooit meer terugkwam en Kadie alleen zou achterblijven in de bungalow, een vreemdeling in Thume...
`Kalm maar!' Thaïle kneep even in haar hand. 'Geen reden tot paniek! En geen reden voor mij om jou alleen te laten. Ik neem je mee. Kom!'
Ze sprong op en holde naar haar sandalen. Kadie zocht in het gras naar de hare.
`Mag dat wel — mij meenemen, bedoel ik?'
De kabouter grinnikte. 'Wie zal er bezwaar tegen maken? Ik ben een archon, ik kan doen wat ik wil. Kom, geef me je hand.'
Waar gaan we naartoe? Waarom? Wie zullen we daar ontmoeten?' `We gaan naar de kust. Doe je ogen dicht, het licht is fel.'
Ze gaven elkaar een hand. Kadie voelde geen beweging, maar plotseling drong er een roze licht door haar oogleden en een kille wind omgaf haar. Het klamme vocht bezorgde haar kippevel. Ze bevond zich beslist niet meer in een schaduwrijk bos. Ze hoorde een vertrouwd, onophoudelijk dreunend geluid, rook een vertrouwde geur. Meeuwen krijsten toepasselijk in de verte.
Een ogenblik later deed ze haar ogen open en knipperde tegen de tranen. Ze stond op een duin, tot aan haar knieën in het ruwe gras. Vóór haar lag een zilverkleurig strand en daarachter natuurlijk de zee die haar neus en oren hadden ontwaard. De zee was nog nooit zo blauw geweest in Krasnegar, noch de lucht zo prachtig helder.
`O, ik hou van de zee!' riep ze uit.
`Het gaat wel,' zei Thaïle weifelend. 'Hij is zo rusteloos en rumoerig.' `Hij smijt met de dingen, ja.'
`Hij herhaalt zichzelf steeds.'
`Hij steelt dingen en afval.'
`Maar hij zal wel nuttig zijn. Als hij wegging, zouden alle vissen naar beneden vallen.'
Ze lachten.
`Waar zijn we? Bij de Zee der Droefheden of bij de Ochtendzee?' `Ergens in het westen. Dit is mijn sector, en er komt iemand.'
Kadie keek aandachtig om zich heen in de baai: golven, nat glinsterend zand, droog gouden zand, duinen, bomen en lucht. Er was niets en niemand te zien — geen boot, geen schip, geen bungalow, geen vee, alleen maar een paar witte vogels. Op enige afstand stroomde een smal riviertje het bos uit over het strand.
`Waar? Hoe weet je dat?'
Thaïle bestudeerde de zee, en misschien zag ze toverkracht, want ze sprak verstrooid. 'Ik weet het omdat ik geroepen werd. De kust riep me om te zeggen dat er vreemden waren.'
Kadie wachtte even op verdere uitleg. Die niet volgde. 'Riep de kust je? De golven of de vogels? Of babbelden alle zandkorreltjes tegelijk?'
`Alleen de kust. Ik ben daarop afgestemd, zoals de bergen tegen Raim spreken... Ja, echt waar!' Thaïle glimlachte.
`Ik geloof je heus wel!'
`Volgens je gezicht niet! Goed, ik zou het ook niet hebben geloofd. Ik wist het niet, maar het is waar. Nog meer van Keefs werk, veronderstel ik.'
`O,' zei Kadie aarzelend. 'En waar zijn die vreemdelingen?'
`Ze zijn hier. Kijk naar de bomen.'
In een flits veranderden de bomen. De meeste verdwenen. De bomen die bleven waren anders, en daartussen lagen akkers en een paar afgelegen bungalows. Kadie draaide zich om en zag nog meer bungalows langs de rivier; het spoor dat de rivier over de kust volgde was ook anders. Vier sloepen lagen boven het hoogwaterpeil.
Dit is het andere Thume,' zei Thaïle. 'Het land dat het volk... Au! Ik zal weleens proberen het uit te leggen.' Haar gezicht vertrok, zoals altijd als ze over toverkracht probeerde te praten.
`Kabouters?'
`Kabouters. Maar geen gewone kabouters. Dit zou gelden als een achterbuurt. De meesten zouden geen Plaats dulden met een andere Plaats in zicht. En daar zijn de vreemdelingen.'
Er lag een zeilboot voor de kust. Een sloep was de kust al bijna genaderd. Kadie staarde verbaasd naar de vier mannen erin — hun haar!
`Wat... ik bedoel wie zijn dat?'
`Meromannen; zei Thaïle zacht. Ze grinnikte. 'Vissers, denk ik. Ze komen aan land om hun waterzakken te vullen. Zie je ze in de boot?'
`Blauw haar?'
Ja, merovolk.'
`Kunnen ze de bungalows zien?'
Weer grinnikte de tovenares. 'Nee. Ze zouden ze wèl zien als ze een eindje landinwaarts gingen — maar dat doen ze niet vanwege de aversiebezwering. Er ligt ook een bezwering op het water. Kijk maar wat er gebeurt.' De sloep liep op de kust bij de monding van de rivier, en de mannen sprongen eruit om de boot verder op het strand te trekken. Hun huid was heel bleek. Hun haar was lang en lichtblauw. Hun voeten en bovenlijf waren bloot, hun lendenen en benen waren in lange doeken gehuld die zilverachtig glansden in de zon. Ze waren ongeveer even lang als impen, maar hadden niet de welgedaanheid van de impen.
`Het zijn nog maar jongens!' Kadie besefte dat haar hand het gevest van haar zwaard omklemde, en liet het los. `Ze zien er onschuldig uit.' Heel aardig zelfs.
`Het zijn geen jongens. Al het merovolk is zo mager. Vind je ze aantrekkelijk?'
`Eh, ja... Ja, ondanks hun blauwe haar.' Kadie keek achterdochtig naar haar grijnzende vriendin. 'Wat is er zo grappig?'
`Als ik niet bij je was, zou je in ernstige moeilijkheden verkeren, prinses. Dat zijn meromannen!'
`Op deze afstand?'
`Gemakkelijk !'
Dan ben ik erg blij dat jij erbij bent!' zei Kadie ongerust. Iedereen wist wat er gebeurde als er meromannen in de buurt waren. Dat was niet leuk! Toen ze hun sloep hadden vastgelegd, liepen de vier zeelieden in een groepje het strand op. Ze bogen af naar de zee en even later stonden ze weer bij de golven. Ze vormden een rij en vouwden hun handen tot een kom en dronken. Kadie begon te lachen toen ze één voor één overeind sprongen. Vaag drong hun gevloek tot hen door.
Wat doen ze in vredesnaam?' vroeg Kadie.
Thaïle grinnikte. 'De zee drinken natuurlijk.'
`Maar waarom? Ik bedoel, wat dènken ze dat ze doen?'
`Ze denken dat ze uit de rivier drinken en ze denken dat het brak water is.' De vier zeelui liepen verder over het strand en probeerden het nog eens. De zee was daar blijkbaar even zout.
Het was grappig. Op deze afstand zagen de mannen eruit als jongens, althans pubers, en ze waren kennelijk woedend. De hele groep keerde terug op hun schreden, nijdig pratend en gebarend.
Kadie legde haar arm om Thaïles schouders en knuffelde haar. Doe jij dat?'
Thaïle legde haar eigen arm om Kadie heen. 'Nee, lieverd. De rivier is betoverd. Een van mijn voorgangers heeft er blijkbaar een bezwering op gelegd. Je hoeft geen medelijden met ze te hebben! Ze weten dat ze niet aan land mogen komen in Thume. Waarschijnlijk zou ik ze allemaal een dosis voetschimmel moeten geven, of zoiets.'
`Niet doen! Dat meen je niet!'
`Ik zou het eigenlijk moeten doen,' zei Thaïle weifelend. 'Maar ik denk niet dat dit stel ooit nog terug zal komen.'
De meromannen duwden hun boot terug in de branding, met lege waterzakken.
`Niet nodig om de Hoeder daarmee lastig te vallen,' zei Thaïle duidelijk opgelucht. 'Er zwemmen grote forellen in die rivier. Als ik er een paar op de kant lok, wil jij dan proberen ze vanavond te bakken?'
`Als we eerst eens een bad in zee namen?'
`Goed idee! Wie het eerst erin is!'

6

Waar de Ochtendzee de uitlopers van het Progistegebergte omspoelde, stond het bastion Quern. Het had eeuwenlang ontelbare belegeringen doorstaan, was ontelbare keren geplunderd, en steeds opnieuw verraden en beroofd en weer opgebouwd.
Jaren geleden had de kalif Quern zonder tegenstand ingenomen, alleen op grond van zijn reputatie. Als ze zich hadden verzet, zou hij het hebben uitgehongerd en tot overgave gedwongen en elk levend wezen hebben neergesabeld, zoals hij met Suggaran en Zarfel en Mi'gal had gedaan. In plaats daarvan had hij genade aangeboden en geschonken.
Quern was de laatste buitenpost van Zark. Ten westen ervan lag Thume en het Impenrijk. Nu was de kalif naar Quern teruggekeerd aan het hoofd van een leger zoals Zark in generaties niet had gezien. Zijn vloot patrouilleerde de kust om de veiligheid te garanderen en de massa's schepen in de haven te beschermen. Alle andere vaartuigen waren geënterd en gezonken. De oorlog was begonnen.
Hij stond in de volle zon op de kantelen van het fort, met zijn sirdars om zich heen. Ze keken naar het Vierde Panopel dat op de stoffige vlakte onder hen aan het exerceren was. De mannen waren goed, maar niet goed genoeg. Gurrak had gezworen bij de ingewanden van zijn zoons dat hij het Vierde in goede conditie zou hebben voordat het leger optrok. Hij was er dichtbij, heel dichtbij. Maar het was niet genoeg. Dus moest Azak nu een tevredenheid voorwenden die hij niet voelde, of een vervanging zoeken voor Sirdar Gurrak.
Vervangingen waren altijd een probleem, en ze schenen steeds vaker nodig te zijn nu zijn oorspronkelijke luitenants om wat voor reden ook waren uitgevallen. Elke nieuwe benoeming bracht een wijziging in het subtiele machtsevenwicht rond de persoon van de kalif. Ze veranderden het evenwicht in het leger zelf — tien jaar geleden was het Vierde Panopel de trots van het leger, de betrouwbare reserve die het getij kon doen keren als alles verloren leek. Nu was het sabelvoer, het uitschot dat hij als eerste naar voren schoof om de vijand af te matten.
Maar toch had hij een goede staf sirdars. Een paar waren neven van hem, drie waren overlevenden van andere koninklijke families, en twee waren zo ver van elke troon verwijderd dat ze bijna gewone burgers waren. Eén, en niet meer dan één, was een zoon. Een mogelijke opvolger het commando te geven over duizenden keurtroepen, was niet de daad van een voorzichtig man. Te veel voorzichtigheid kon natuurlijk worden geïnterpreteerd als beschroomdheid. Nuances waren belangrijk. Dus was één, en slechts één, zoon een sirdar — tot dusver. Admiraals waren minder gevaarlijk.
Morgen trokken ze op tegen het Impenrijk. Alles wat Azak in de afgelopen negentien jaar had gedaan, had onvermijdelijk hiertoe geleid. Historisch gezien waren de invasies van Zark door de impen niet meer te tellen. Slechts drie keer hadden de djinns ooit van hun kant een serieuze poging tot vergelding gedaan, en nooit als een verenigd volk. Eenheid was moeilijk voor een land dat in wezen een keten van geïsoleerde steden was rond een droge woestijn, en alleen de behoefte om indringers te verdrijven had hen vroeger ooit verenigd. Nu had Azak het bereikt. Van Ullacarn in het zuiden tot Quern, erkende het continent de heerschappij van de kalif. Het Kalifaat van geheel Zark, zijn levenswerk.
Ver onder hem klonk een bugel. Het kamelenkorps ging over tot de aanval. Aha! Dat leek er meer op! Het ene ogenblik rijen stilstaande dieren en berijders als standbeelden — het volgende een rollende wolk van stof en potentiële dood. Misschien zou de prestatie van de kamelen die vervloekte Gurrak kunnen redden. Sommige sirdars mompelden goedkeurend toen het kamelenkorps rond de opgestelde infanterie cirkelde.
`Dat is goed,' zei Azak zachtjes. Hij keek niet; hij kon Gurraks krampachtige opluchting voelen bij deze zweem van lof. Hij kon ook de angst ruiken van de man.
`De eer gaat naar mijn emir van de kamelen, Sire,' zei Gurrak hees. 'Maar hij heeft niet meer gedaan dan we verwachten van een ak'Azak.'
Anderen mompelden snel hun instemming.
Angst en vleierij. Vleierij en angst. Ze waren allemaal hetzelfde — sirdars, sultans, prinsen. Aan de andere kant moest er iets van waarheid zitten in wat de lafaard zei. Die kamelen leverden een betere prestatie dan het Eerste gisteren, veel beter. Dus kon de jonge Tharkan werkelijk weleens zo goed zijn als hij dacht. Interessant! Hoe oud was hij nu? Azak maakte een snelle berekening. Bijna achttien natuurlijk, omdat Tharkan een van de eersten was geweest van zijn tweede gezin, de zoons die waren geboren na het hiaat dat was geschapen door die bemoeizuchtige tovenares Rasha. Tharkan ak'Azak ak'Azakar, geboren uit... hoe heette ze ook weer? Die magere uit de bergen. Ze had alleen maar dochters gebaard na Tharkan.
Een gemompel van de sirdars en een onderdrukte snik van Gurrak leidden zijn aandacht terug naar de massa die zich ver onder hem bewoog. Het paardenkorps was in rep en roer, de paarden raakten in paniek toen de kamelen langsstormden. Mannen werden afgegooid en vertrapt; het hele korps stond op het punt op hol te slaan. Vervloekt! Dat was onvergeeflijk. Met wat voor tuig werd hij geacht ten strijde te trekken?
De orde werd hersteld, maar dat debácle kon hij niet door de vingers zien. Dus nu was het probleem een vervanging te zoeken voor Gurrak. Om op de vooravond van het vertrek van sirdar te moeten wisselen, was meer dan ergerlijk! Hij moest iemand uit het panpel zelf bevorderen, iemand die de andere emirs kende. Na die demonstratie van de kamelen lag de keus voor de hand. Natuurlijk zou het van de jonge Tharkan een potentiële uitdager maken, maar dat zou de anderen misschien wat remmen in hun eindeloze geïntrigeer. Waarschijnlijk beschouwde Tharkan zich al als zodanig. Op zijn leeftijd had Azak al vier moordenaars onder zijn persoonlijke staf en wist hij evenveel van vergiften als alle anderen bij elkaar. Als volgende kwamen de boogschutters. Het Vierde Panpel was beroemd om zijn boogschutters, zelfs in de tijd toen Kirthap het nog leidde. Als ze achteruit waren gegaan onder Gurrak, zou hij ervoor moeten boeten voor hij stierf.
Azak knipperde tegen het ondraaglijk felle zonlicht en wilde dat hij het zweet uit zijn ogen kon vegen. Negentien jaar. Negentien jaar bloed en tranen. Vijftien veldslagen, drie lange belegeringen, vier bloedbaden, zeven opstanden, ontelbare executies. Na de eerste twee jaar was hij hevig in de verleiding gekomen om het bijltje erbij neer te gooien en alleen te houden wat hij al vergaard had, maar dat zou zelfmoord zijn geweest. En twee jaar geleden nog eens, toen hij verslagen was bij de Bottenpas en zelf bijna gedood was. Uiteindelijk had hij altijd doorgezet, omdat hij nooit een echte keus had gehad. Negentien jaar geleden was hij op een tijger geklommen. Hij zat er nog steeds op, en de tijger rende nog steeds door. Morgen zou hij er eindelijk mee naar het westen rijden. Hij kon nooit levend van de tijger afstijgen.
Het doelwit was in positie gebracht. Een vlag zwaaide. Een rij pijlen vloog door de lucht, onzichtbaar van deze hoogte. Toen leken ze als een rookwolk te versmelten en het doelwit schoot naar achteren onder de massale impact. De sirdars zuchtten goedkeurend. Azak wachtte tot de missers geteld waren en gaf een sein. Elke pijl droeg natuurlijk het embleem van de eigenaar.
Hij sloeg zijn ogen op naar de heuvels, die krioelden van manschappen en tenten en levende have. De stad in de verte was volgepakt van muur tot muur. De haven daarachter lag vol schepen...
Arakkaran! Zijn ogen waren niet meer wat ze geweest waren, maar dat kon alleen maar de Arakkaran zijn die de haven binnenvoer. Wat haalde die idioot van een Quarazak zich in zijn hoofd? Waarom had de admiraal zijn vloot in de steek gelaten?
Azak bedacht een tiental mogelijke verklaringen en kon er niet een vinden die hout sneed. Hij besefte dat hij zijn vuisten gebald had en ontspande ze voorzichtig. Een paar van zijn metgezellen moesten de dhow al eerder dan hij hebben gezien; ze zouden even nieuwsgierig zijn als hijzelf. Hij zou hun niet de voldoening geven te weten dat hij dit niet verwacht had.
`Nou, wie zijn de ware djinns onder ons, sirdars? Kunnen jullie het zien? Is dat eindelijk die trage zoon van me?'
Een koor van stemmen bevestigde dat het inderdaad het vlaggeschip was. `Het zal tijd worden!' Azak knipte met zijn vinger en een heraut rende naar voren. 'Zorg ervoor dat de prins-admiraal bij ons wordt toegelaten zodra hij arriveert.'
De man boog met zijn hoofd op zijn knieën en holde weg, nog voordat hij zich goed en wel had opgericht.
Wat haalde Quarazak zich in zijn hoofd? Bracht hij misschien nieuws van een gevecht? Had hij de imperatoriale marine tot zinken gebracht?
De exercitie was voorbij. De opeengepakte sirdars naast Azak wachtten verstard van angst zijn besluit af. Waarschijnlijk wisten ze allemaal wat dat zou zijn. Die paarden! Wie kon op het laatste moment in Gurraks plaats worden aangesteld?
Om de een of andere reden dacht hij aan Krandaraz. Krandaraz was de enige diamant geweest tussen de kiezels. Krandaraz hoorde nu hier te zijn, als eerste onder de sirdars — hij zou iedereen overtreffen.
Hij zou ook Azak overtreffen.
De kalif wendde zich tot zijn gespannen metgezellen. Ze konden raden wat er ging gebeuren. Ze wachtten af welk slachtoffer hij zou kiezen. Hij koos de jongste, Azakar, sirdar van het Zesde, de enige van zijn zoons die het bevel had over een panpel — op dit moment.
`Ak'Azak? Wat vind je van de prestatie van het Vierde?'
De jongen tuitte zijn lippen. Als hij ze gelikt had, zou zijn vader hem een draai om zijn oren hebben gegeven.
`Een stuk beter, Sire.' Hij knipperde behoedzaam met zijn granaatkleurige ogen. Zijn baard was vreemd gevorkt en nog opvallend dun, hoewel hij een zoon uit het eerste gezin was en geen jongen meer. Goden! Hij moest al drieëntwintig zijn of zo, ouder dan Azak toen hij zichzelf had uitgeroepen tot heerser over het continent, en dat metterdaad had bewezen.
`Maar niet,' ging de sirdar verder, elk woord zorgvuldig afwegend, 'niet helemaal beantwoordend aan de standaard van... anderen... die we hier in de laatste paar dagen hebben gezien.'
Niet slecht. Helemaal niet slecht. Het verplichtte hem tot niets. En zo hoorde het.
`Niet beantwoordend aan de verwachtingen, bedoel je?'
Azakar begreep de hint. 'Eigenlijk teleurstellend, Sire.'
Azak knikte.
Gurrak maakte een merkwaardig kuchend geluid.
Azak keek hem vol medelijden aan. Hij mocht Gurrak graag, een uitstekend ruiter, een perfecte metgezel om mee te jagen. De angst in zijn gezicht was hartverscheurend, maar zijn stem klonk opvallend kalm.
`Ik beveel mijn zoons in uw dienst aan, Sire.'
`Ik beoordeel mannen naar hun daden, niet naar hun vaders, sirdar.'
Het zweet gutste langs Gurraks gezicht, maar hij wist dat hem alle garanties waren gegeven die hij kon krijgen. Hij boog. Toen klom hij op de borstwering en stapte eraf.
Azak knipte twee keer met zijn vingers, voor twee herauten. 'Zeg tegen prins Thark ak'Azak dat sirdar Gurrak een ongeluk heeft gehad en het bevel van het Vierde niet op zich kan nemen...' Hij keek even naar Azakar, maar zag niets in zijn ogen dat strijdig was met de tevreden glimlach om zijn mond. `... tijdelijk. En jij — geef het Secretariaat instructies om de nodige benoemingen uit te schrijven.'
De mannen renden weg.
Ja, een mededinger zou Azakar tot nadenken stemmen. Er was natuurlijk altijd het risico dat ze gezamenlijk tegen de oude heer zouden optrekken en een kwart van het leger tegen hem inzetten, maar een verbond sluiten vereiste een minimale hoeveelheid vertrouwen, en vertrouwen was niet erg groot in de familie. En deze benoeming zou een algemene boodschap zijn aan het eerste gezin dat hun talloze jongere broers nu serieus genomen moesten worden. Tharkan moest van nu af aan op zijn eigen veiligheid letten.
Azak liep weg, verlangend om uit de zon te komen en aan de enorme stapel documenten te beginnen die op hem lag te wachten. En straks zou hij erachter komen wat die idioot van een Quarazak bewogen had om zijn bevelen in de wind te slaan en terug te keren naar de haven.
Misschien zou Zark heel binnenkort niet alleen een nieuwe sirdar, maar ook een nieuwe admiraal nodig hebben.
Azak was tevreden over het fort Quern, dat kaal en functioneel was. De zaal die hij voor audiënties gebruikte was een stenen vertrek, vaag verlicht door ramen die niet meer dan tunnels waren in enorm dikke muren. Zelfs nu, nog maar een dag of tien vóór Langdag, was het koel. De secretarissen zwermden als zwarte insekten rond de documententafels bij de ingang; hij liep naar zijn bureau in de verste hoek van de zaal; daarachter was nog een tweede deur — voor alle zekerheid.
Een verder voordeel was dat het vertrek beschermd was tegen tovenarij. Furkar had daar jaren geleden voor gezorgd. Furkar had één vertrek in elk van de vele paleizen die de kalif gebruikte op zijn reizen door Zark van een occult schild voorzien.
Quarazak was griezelig zelfverzekerd. Zodra zijn zoon binnenkwam registreerde Azak de opvallende afwezigheid van angst. Hij gebaarde naar de secretarissen dat ze konden gaan. Ze bogen in het voorbijgaan voor de prins en namen plaats achter de documententafels aan de andere kant van de schemerige zaal.
Nu konden de kalif en zijn oudste zoon een gesprek onder vier ogen hebben, gezien maar niet gehoord. Quarazak bleef staan en boog met zijn tulband op zijn knieën.
Verbijsterend zelfverzekerd voor een admiraal die zijn bevelen niet had opgevolgd. Het suggereerde onmiddellijk een revolutie, maar hij kon niet geloven dat het op deze manier zou gebeuren. Nu, aan de rand van een oorlog, was hij waarschijnlijk veiliger dan hij ooit geweest was. En als het zover kwam zou het waarschijnlijk gebeuren met een mes of met gif.
Of met toverkracht. Een seconde lang ging zijn blik naar de onheilspellende, in het zwart geklede gestalte die eenzaam in de andere hoek zat — Furkar, de hoftovenaar. Ja, Furkar zou het op die manier kunnen doen.
Maar niet met Quarazak. De oudste prins was goed, maar niet goed genoeg, en hij wist het. Furkar wist het. Volgens de normen van gewone mensen was Quarazak een opmerkelijk man — lang en knap, meedogenloos, snel van hand en geest. Hij was bijna een duplicaat van zijn vader op die leeftijd, maar niet helemaal. Bij Krandaraz viel hij in het niet. Ook dat wist hij. Meer dan wat ook ter wereld, misschien, zou Quarazak willen weten waar Krandaraz was. Het was het laatste ter wereld wat Azak hem ooit zou vertellen.
Quarazak wachtte nu op toestemming om te spreken. Azak vroeg hem niet plaats te nemen op de enige stoel. Alleen Furkar zat ooit op die stoel. `Hiervoor,' zei Azak zachtjes, 'kun je maar beter een goede verklaring hebben. Een heel goede.'
`Die heb ik, Sire.' De robijnkleurige ogen fonkelden.
O, wat was hij zeker van zichzelf! Hij was natuurlijk bang. Dat waren ze allemaal, altijd, maar Quarazak was op het ogenblik heel wat minder bang dan hij meestal was, of hoorde te zijn.
Je hebt dertig seconden.'
`Ik heb een gevangene binnengebracht, Sire, een die u persoonlijk zult willen ondervragen.'
Azak spreidde zijn handen op het bureau. 'Een gevangene? Ik kan geen enkele gevangene bedenken die je aanwezigheid hier zou rechtvaardigen, behalve misschien de imperator zelf.'
Zijn zoon grinnikte zachtjes, diep in zijn keel. 'Nauwelijks.'
`Of misschien de tovenaar Rap van Krasnegar.' Dat zou nog eens een bondgenoot zijn!
`Nee, Sire, maar u bent warm.'
Wie is de gevangene?'
`Zijn vrouw.' Quarazak lachte triomfantelijk. `Uw vrouw natuurlijk, volgens de wet van Zark.'

7

De rest van de dag werd Azak achtervolgd door het probleem Inosolan. Het was als een etterende wond. Als ze het hem hiervóór hadden gevraagd, zou hij hebben gezegd dat de kans dat Inosolan ooit zou terugkeren naar Zark zo gering was dat die praktisch niet bestond. Het moment was zo verdacht dat toeval moest worden uitgesloten. Maar wat had haar komst te maken met deze invasie? Hij had geen flauw idee wie de aanstichter hiervan kon zijn. Rap zelf, of de imperator of de Almachtige? Wat hadden de dwergen ermee van doen, of de kobolden? Het kon niet anders of er was sprake van tovenarij.
Inosolan! Hoe was het mogelijk dat het Inosolan was? Het moest een illusie zijn, een valstrik.
Quarazak was heel zeker van zijn zaak geweest. Hij had volgehouden dat zij de vrouw was die hij zoveel jaar geleden op het huwelijk had gezien. Op het schip had hij haar nauwkeurig ondervraagd, maar hij zei dat hij geen geweld had gebruikt, alleen maar dreigementen. Hij had gedreigd haar door elke man van de vloot te laten verkrachten, maar ze was geen haarbreed afgeweken van haar verhaal. Ze was Inosolan. Ze had iets te bespreken met de kalif dat ze aan niemand anders wilde vertellen, en de kalif had een driehoekig litteken op zijn ribben, ongeveer hier. Dat was zo, ook al was het nu bijna onzichtbaar.
Tovenarij! Het moest tovenarij zijn.
Azak had Furkor erop afgestuurd om het persoonlijk te onderzoeken en had toen geprobeerd zich te concentreren op zijn werk. De dag voordat hij de grootste oorlog van de eeuw begon was niet het moment voor dagdromerij over een huwelijk van twintig jaar geleden, een huwelijk dat nooit geconsumeerd was.
Nog niet, fluisterde een zacht, verleidelijk stemmetje.
Quarazak had het juiste besluit genomen. Azak had dat bevestigd — had hem gezegd dat hij geen enkele aanmerking had op het besluit van zijn zoon in een heel onverwachte situatie. Als vrouw van de tovenaar was de vrouw van vitaal belang; als voormalige vrouw van de kalif moest ze worden behandeld als een staatsgeheim, waar het volk niets van mocht weten. Verrassend genoeg had Quarazak op correcte wijze een moeilijk besluit genomen, wat Azak niet van hem verwacht zou hebben.
En Quarazak had geantwoord: 'Dank u, vader,' op een heel irritante manier. Toen had hij een buiging gemaakt en was teruggekeerd naar zijn post. 's Middags, zoals zijn gewoonte was als hij niet jaagde, trok Azak zich terug voor een siësta. Meestal leefde hij zich uit met een vrouw om deze tijd, maar vandaag was hij zelfs daar niet voor in de stemming. Ongetwijfeld was dat de reden waarom hij niet kon slapen. Knorrig beval hij zijn dienaressen zijn bad klaar te maken. Daarna ging hij weer aan het werk. Inosolan! De enige vrouw die hij ooit tot echtgenote had genomen en die hij zelfs nooit gekust had.
Nog niet, zei het stemmetje.
Wat was dit voor waanzin? Ze moest al veertig zijn.
Zesendertig. Zes jaar jonger dan jij.
Hij was nog nooit met een vrouw naar bed geweest die ouder was dan dertig. Dan stuurde hij ze met pensioen als ze vruchtbaar waren geweest, en anders gaf hij ze aan zijn zoons.
Een bevende heraut van het Derde Panpel berichtte dat de helft van de waterzakken was gevuld en een derde ervan nu al lekte. Azak liet navraag doen bij alle andere panpels, en vaten, karren en meer dieren rekwireren. Eindelijk kwam Furkar terug. De vrouw vertelde de waarheid, zei hij.
Azak leunde achterover in zijn stoel en staarde zonder iets te zien naar zijn hoftovenaar, terwijl hij daarover nadacht. Furkar was de enige man in Zark die niet bang voor hem was. Waarschijnlijk hoorde Azak bang te zijn voor Furkar, maar dat was hij niet. Gedeeltelijk was dat zuiver fatalisme —hij zou sterven als de Goden dat bepaalden, net als elke andere man. Gedeeltelijk was het omdat hij wist dat Furkar met hart en ziel de zaak was toegedaan.
Lang geleden hadden impse soldaten Furkars vader gedood. Hij koesterde een even grote haat tegen het Impenrijk als Azak. Ze spanden samen tegen het rijk. Furkar had het allemaal mogelijk gemaakt, Furkar en zijn slaven — Azak wist niet wie ze waren of hoeveel van hen er waren, en hij vroeg het nooit. Zonder hulp van de tovenaar zou Azak al lang geleden zijn gestorven als een obscure sultan. Hij zou zijn op niets berustende claim op de titel van kalif nooit waar hebben kunnen maken. Hij wist het en Furkar wist het. Maar waarschijnlijk niemand anders, en niemand in Zark zou het zelfs maar durven fluisteren.
Furkar was niet in de stoel gaan zitten die uitsluitend voor hem gereserveerd was, dus was hij niet van plan lang te blijven. Hij ging altijd in het zwart gekleed. Azak had nooit iets anders van hem gezien dan zijn handen en zijn gezicht. Die waren bleker dan van de meesten, maar verder was hij onopvallend, behalve dat hij gladgeschoren was. Hij zag eruit als twee- of drieëntwintig, maar zo had hij er ook uitgezien toen Azak hem negentien jaar geleden voor het eerst had ontmoet. Hij was een tovenaar. Hij glimlachte nooit. Hij scheen praktisch geen interesses te hebben, had geen vrienden, geen belangstelling voor vrouwen of jongens. Hij glimlachte nooit, helemaal nooit.
`U begrijpt, majesteit,' zei hij met de zachte stem van de mannen uit de woestijn, 'dat ik een minimum aan toverkracht heb gebruikt. Het Convenant ligt nog steeds op de loer.'
`Ik begrijp het. Daar waren we het over eens. En haar reisgenoten?'
`Die bevinden zich in de allerlaagste kerker. Die heeft een occult schild.' Azak knikte. Dus er zijn tovenaars bij?'
Furkars gezicht bleef onbewogen. 'Als u wilt dat ik het risico neem, zal ik dat doen.'
`Risico?'
`Ik ben het schild niet binnengegaan. Samen zouden ze sterk genoeg kunnen zijn om mij te overmeesteren.'
Azak trok een pruillip. Hij had een hekel aan tovenarij, maar het was een noodzakelijk kwaad. 'Natuurlijk. Nee, ik wil niet dat u dat risico neemt. Onze hele onderneming is afhankelijk van u en uw, eh, medewerkers. Ik zal die vrouw ontvangen zodra ik tijd heb. U hebt geen idee met welk doel ze hier is gekomen?'
`Nee, majesteit. Alleen wat u al weet — dat magister Olybino haar echtgenoot heeft benoemd tot leider van de oppositie van het Convenant. Dat kan erop wijzen dat ze hierheen is gestuurd met een boodschap.'
`Hoe is haar emotionele toestand?'
`Merkwaardig. Geagiteerd. Het is te begrijpen dat ze bang is, maar ze weet het beter te verbergen dan ik voor mogelijk had gehouden. Een voorzichtige diagnose.'
Azak zuchtte. Dat leek op Inosolan. 'We zullen zien. Ik verwacht natuurlijk dat u onze ontmoeting observeert.'
Furkar knikte respectvol en liep weg.
Azak huiverde en ging verder met zijn werk.
Het was al na middernacht toen hij zich in staat voelde om Inosolan te laten komen. Toen was hij doodmoe, en zich er maar al te goed van bewust dat hij een paar uur moest slapen voor hij het leger bij het ochtendgloren kon aanvoeren. Maar als de vrouw al nerveus was geweest, zou het lange wachten haar angst niet hebben bedaard.
Hij had de secretarissen weggestuurd, al lagen hun tafels nog vol documenten. Zijn bureau werd verlicht door lantaarns die aan het hoge plafond hingen, maar verder was het donker in de zaal. Furkar zat als een gebeeldhouwde replica van zichzelf in de hoek.
Ze kwam door de dubbele deur binnen, die achter haar dichtviel. Toen liep ze over de kale stenen vloer naar het bureau. Ze was niet zo lang als hij zich herinnerde, maar natuurlijk had ze impenbloed. Toen ze dichterbij kwam zag hij het groen van haar ogen en hij herinnerde zich hun huwelijksnacht, de enige keer dat hij haar naakt had gezien.
Een afkoop? Al die lange jaren geleden was ze hem door de imperator zelf ontstolen. Was het mogelijk dat ze teruggestuurd was als een vredesoffer? Dachten ze heus dat hij hiervoor de oorlog zou afgelasten?
En toch... Hij had honderden vrouwen gehad, duizenden waarschijnlijk. Waarom moest zijn hart zo snel gaan kloppen bij het zien van deze vrouw?
Hij legde zijn handen op zijn bureau.
Ze wierp zichzelf niet ter aarde en maakte zelfs geen buiging. Ze trok de sluier van haar gezicht, deed haar hoofddoek af en liet haar honingblonde haar los op haar schouders vallen.
`Hallo, Azak,' zei ze nonchalant. tang geleden, hè?' Ze ging ongevraagd op de stoel zitten en lachte naar hem. Ze had niet langer het gezicht van een meisje, maar hij zou haar tien jaar jonger hebben geschat dan ze was. Misschien was de noordelijke zon milder. De lijntjes in haar gezicht waren vaag en konden zeker geen rimpels worden genoemd. Haar ogen waren nog zo groen en helder als smaragden.
`Ik had jou niet verwacht!'
Ze grinnikte. 'Nee, dat geloof ik! De jaren zijn mild voor je geweest, Grote Man. Zwaarder! Je bent veel zwaarder geworden. Maar je hebt het beendergestel ervoor. Je ziet er goed uit.'
Ze loog natuurlijk — hij had het bewijs ervoor — maar toch hief hij onwillekeurig zijn hoofd hoger.
`Ze zijn voor jou ook mild geweest,' zei hij hees.
`Vleier! Ik heb vier kinderen gebaard.'
`Ik heb wel honderd zoons verwekt.'
Dat is voor jou heel wat gemakkelijker.'
Als Furkar zelf hem niet had verteld dat ze bang was, zou hij het niet hebben geloofd. Hij zou hebben gezworen dat zij de enige in Zark was, behalve zijn tovenaar, die niet bang voor hem was. Ze leek zich volkomen op haar gemak te voelen, haar glimlach was perfect beheerst. Hij had die glimlach eerder gezien ergens... O, ja, haar tante.
`Prinses Kadolan?'
Een schaduw gleed over haar gezicht. `Ze is een paar jaar geleden gestorven. Heel vredig. Hoe gaat het met prins Kar?'
`Hij kreeg ambities.'
`Het spijt me dat te horen.'
De parel aan zijn wijsvinger verduisterde even.
`Zark is de enige plaats die ik ken,' zei Inosolan opgewekt, 'waar ambitie zo snel fataal is. En meesteres Zana?'
`Ook zij is gewogen door de Goden.'
`Het spijt me oprecht dat te horen.'
De parel bleef wit.
Dit was vrouwenpraat. Dat kon ze de hele nacht volhouden! Wat zou er voor nodig zijn om haar zover te krijgen dat ze haar angst toonde?
`En welk angstwekkend doel brengt je hierheen, Inos?'
Ze trok haar wenkbrauwen op. 'Ik vind niet dat je je oudste zoon een "angstwekkend doel" moet noemen, Azak! Ik was niet van plan je grens te overschrijden tot hij erop aandrong. Ik was op weg naar Thume.'
Wit, nog steeds — maar Azaks hart verkilde.
`Waarom? Wat is er in Thume te vinden?'
`Weet je dat niet?' zei de koningin koket. Je bedoelt dat je op mars gaat zonder het te weten?'
`Morgen schepen we ons in om naar O11ion te varen.'
De oude vertrouwde grijns. 'Azak toch! Die schepen in de haven zijn verlaten. In de heuvels wemelt het van soldaten en vee. Als je van plan was die morgen allemaal in te schepen, zou het een gekkenhuis zijn in de haven. Dat is het niet. Het is een lijkenhuis. Je schepen kunnen de impen voor de gek houden, maar mij niet.'
Hij was de diepere reden van haar aantrekkelijkheid vergeten — de dodelijke combinatie van schoonheid en hersens. Het in intelligentie moeten opnemen tegen een vrouw was een onbekende, verbijsterende ervaring voor hem, en het wond hem seksueel meer op dan hij voor mogelijk zou hebben gehouden.
Ze scheen zijn gedachte te raden, want ze grinnikte ondeugend naar hem. `Ik ben niet een van je fokmerries, Azak. Dat ben ik nooit geweest.'
`Nee, dat ben je nooit geweest. Na wat er de laatste keer gebeurd is, begrijp ik niet waarom je terug wilt naar Thume.'
Ze fronste haar wenkbrauwen, en hij hoorde het ritselen van de witte zijde toen ze haar benen over elkaar sloeg. God van de Wellust! Hij herinnerde zich die harde, slanke benen, het honingkleurige dons op de plek waar ze bijeenkwamen, de huid die blanker was dan van enige vrouw in Zark, de stevige borsten en roze tepels. En nooit had hij haar aangeraakt!
`We weten,' zei ze, jij en ik weten dat er een onpeilbare kracht is in Thume, zelfs nu. Die schijnt onvoorspelbaar te zijn, en gecamoufleerd te worden door een soort inattentiebezwering die tovenaars selectief weert. Maar hij bestaat.'
Azak knikte. De parel in de ring bleef wit.
`Ik hoop die kracht te mobiliseren voor de strijd van mijn echtgenoot.' Furkars stem fluisterde in zijn oor, zodat alleen hij het kon horen: Ze praat onzin, majesteit!
Maar de parel was wit gebleven. Wat ze zei kon verkeerd zijn, maar ze geloofde dat het waar was.
`Ik hou van je,' zei Inos.
Wat?'
`Het is de parel! Ik vroeg me al af waarom je steeds naar je handen staarde. Hij verandert van kleur, hè?'
Hij keek haar kwaad aan en ze glimlachte.
`Geen fokmerrie, Azak!'
Hij hief zijn hand op, boog zijn vingers om de parel te laten zien. 'Ik geloof dat ik nog steeds van je hou!' zei hij gesmoord.
De parel verduisterde.
Je begeer,' verbeterde hij.
De parel werd weer wit.
Het bloed steeg naar haar wangen en ze sloeg haar ogen neer. Ja, nu begreep ze het gevaar dat ze liep. Beter!
Hij wachtte en wachtte, tot ze eindelijk de stilte verbrak.
`Ons avontuur in Thume was een beproeving. Het was afschuwelijk. En toch... dat moet ik toegeven... Het was de tijd van onze jeugd, Azak. De verschrikking is vervaagd. De vreugde niet!' Ze keek hem smekend aan. `Herinner je je nog hoe we door dat romantische, bekoorlijke bos reden, en jij me een lesje gaf over het geblaf van honden? Ik ben je dankbaar voor de hulp die je me toen hebt gegeven, Azak. Ik ben je dankbaar dat je in Hub afscheid van me kwam nemen, en het spijt me dat ik er niet was om je persoonlijk te woord te staan. Laten we die herinneringen koesteren, de barse woorden vergeten en verdergaan als bondgenoten.'
Hij zei nog steeds niets. Het was stil in het grote vertrek, op het gezoem van de muggen na.
Haar angst was nu duidelijk. Ze zag doodsbleek. 'Ben ik nog steeds je echtgenote hier in Zark?'
Hij schudde zijn hoofd. 'Ik heb een bevel tot echtscheiding getekend zodra ik terug was.'
Ze knikte dankbaar. 'Het moet een moeilijke tijd voor je zijn geweest.'
`Het hof moest lachen om het feit dat ik mijn buitenlandse bruid was kwijtgeraakt. Het verdrag met de imperator dat ik meebracht hielp, en ik verklaarde meteen de oorlog aan Suggaran.'
Ze sloot even haar ogen. Dus ik was verantwoordelijk voor wat je toen deed? Dat was de aanleiding ertoe?'
Ja. Een versmade sultan regeert niet lang, maar een oorlog verbindt de facties, tenminste tijdelijk.'
Ze schudde haar hoofd. 'Ik ben blij dat je het hebt overleefd, maar ik hou niet van de manier waarop. En nu ga je oorlog voeren tegen het Impenrijk? Besef je wel dat je in de val loopt?'
Ah. Die opmerking moet je nader verklaren.'
Een smalle rimpel verscheen tussen haar wenkbrauwen. 'Rap heeft je lang geleden eens opgezocht. Blijkbaar ontdekte hij toen een kracht in het paleis, al heeft hij dat nooit tegen mij gezegd. Ik neem aan dat je wat toverkracht had om je te helpen bij je klim naar de macht?'
Je weet dat ik een hekel heb aan tovenarij.'
Het spottende glimlachje kwam even terug. je was altijd goed in het ontwijken van vragen. Goed, hoeveel weet je van de huidige situatie?'
`Wat móet ik weten?'
`Rap en Shandie hebben je brieven gestuurd.'
`Die heb ik nooit ontvangen.'
De frons werd dieper. 'Dat is vreemd. Ze hebben me gezegd dat de koerier betrouwbaar was. Maar goed, ze hebben je afgelopen winter geschreven. De dingen zijn veranderd... Als je advies krijgt van een tovenaar, weet je natuurlijk dat de imperator in Hub een bedrieger is. Dat Zinixo, de voormalige magister, de wachters heeft afgezet en zichzelf de Almachtige noemt. En dat mijn man de leider is van de contrarevolutie.'
`Ah, Rap! Hij leeft dus nog?'
`Voor zover ik weet wèl, ja,' zei Inos opgewekt.
De parel verduisterde even.
Ze hoopt het, fluisterde Furkar. Ze weet het niet zeker.
Zonder het te merken ging Inos met schijnbaar zelfvertrouwen verder. 'De aardlingen weten hier niets van. De usurpator heeft de strijdkrachten teruggetrokken van de genen. Jij ziet je kans schoon om een inval te doen. Dwanenland en Nordland zullen er ongetwijfeld ook zo over denken. Guwush zal in opstand komen. Dat is het plan.'
Een vrouw die over militaire strategie sprak! Waarom zou dat onfatsoen, die perversie, zijn bloed zo aan het koken brengen? Hoe dúrfde ze hem een lesje te geven? Hij deed zijn best om zijn opkomende woede te bedwingen. 'En het resultaat?'
`De Almachtige zal naar voren treden om zich voor te doen als de redder van het Impenrijk en jullie allemaal verslaan.'
Furkar had die mogelijkheid geopperd.
Je weet wat hij met de kobolden heeft gedaan?' ging Inos verder. Wil je soms suggereren dat ik mijn campagne moet uitstellen?' `Ik zou het doen, als ik jou was.'
`Als je mij was, zou je hier niet zijn.'
Ze liet weer een van haar adembenemende glimlachjes zien. Dat is zo. Maar besef je het risico? Het is de enige verklaring voor de huidige kwetsbaarheid van het Impenrijk.'
`Dat is niet waar!' zei Azak grimmig. la, ik weet het van de Almachtige. Ik vind het prachtig dat de wachters zijn afgezet. En dat de impen lijden — en ik geloof de dwergen ook. En de jotanaren en kobolden. De Almachtige is een dwerg. lk denk dat hij ons wil zeggen dat we nu wraak kunnen nemen voor al die eeuwen van agressie!'
Die verklaring was kennelijk niet bij haar opgekomen. Het schokte haar. Toen ze weer sprak, klonk haar stem veel minder zelfverzekerd. 'Waarom heeft hij de horde kobolden dan vernietigd?'
`En ook al die legioenen? Dat was nauwelijks de daad van een redder, de draken loslaten op de legioenen! Ik denk dat beide bloedbaden niet meer dan machtsvertoon waren om indruk te maken op de vrije tovenaars. Het werd gevolgd door een bevel om zich bij hem aan te sluiten, als ik het goed heb begrepen.'
Inos knikte en beet op haar lip.
Azak grinnikte. lk herinner me dat misvormde gedrocht nog even goed als jij, en ik ben een uitstekend mensenkenner. Hij is wraakzuchtig. Hij is kwaadaardig. Ik ben van mening dat hij geniet van het kwaad dat hij kan aanrichten.'
`Dat is nog erger,' mompelde ze. 'Kwaad ter wille van het kwaad?'
Ha! Ze kon hem niet tegenspreken als hij haar op de waarheid wees. Hij had haar argumenten even gemakkelijk weerlegd, als hij haar fysiek de baas zou zijn als hij dat verkoos. Het vooruitzicht was enorm opwindend. `Het Impenrijk is kwetsbaar, Inos, zoals nooit tevoren. Het ligt naakt en hulpeloos vóór ons. Zij zijn zwak en wij zijn sterk. We kunnen al het letsel toebrengen dat we maar willen en ons alle voldoening gunnen — alle vergelding voor de vernederingen uit het verleden. Het ligt voor het grijpen!'
Net als zij.
Ze kneep haar groene ogen samen toen ze het dreigement overwoog. `Maar Thume dan, kalif? Wat gebeurt er in het Vervloekte Land? Veel legers zijn Thume in de laatste duizend jaar binnengevallen, en ze zijn spoorloos verdwenen.'
`Niet allemaal. Sommige legers zijn er ongedeerd doorheen gemarcheerd, zonder een levende ziel te zien. Ja, ik heb tovenaars om me te helpen. Ik leid een gedisciplineerde strijdkracht die welke geest er ook in dat land heerst geen kwaad zal doen. We willen er alleen maar doorheen om verder te kunnen trekken. Het is een risico, maar ik heb besloten dat te nemen.'
Je bent gek,' fluisterde ze.
Hij lachte. Gek? Hij zou haar laten zien hoe gek hij was! Zijn lach klonk luider, galmde door de zaal. Ze kroop weg in haar stoel, en dat amuseerde hem nog meer. 'Misschien wel,' zei hij toen hij weer op adem was gekomen. 'Maar je moet de normen van gewone mensen niet op mij toepassen. Ik ben een van de grote figuren uit de geschiedenis.'
Ze leek gekrompen te zijn. Ze moest weten waar hij nu aan dacht. 'Wat heb je met de anderen gedaan die samen met mij gevangen zijn genomen?'
`Ik heb ze in een kerker gegooid.'
`Een kerker met een occult schild, neem ik aan?'
Hij knikte. 'Dus er zijn tovenaars bij?'
Hij keek snel naar zijn magische ring, maar haar antwoord deed de parel niet van kleur verschieten.
Ja. En ze maken zich bezorgd over de voortdurende aandacht van het Convenant, dus zullen ze een kerker met een occult schild een welkome schuilplaats vinden.'
`Rap zelf?' Dwergen, kobolden, een Jotunn, een imp — niets over een faun, maar misschien was hij vermomd.
`Nee, Rap niet.'
Furkar: Ze verzwijgt iets, majesteit!
Laat haar. Het kon niet belangrijk zijn. Haar metgezellen konden in die kelder wegrotten. Als hij terugkwam, zou Azak hen ondervragen. Tot die tijd mocht het Kwaad hen halen!
Er viel een stilte. Het zou al gauw licht worden, en hij hoorde te slapen en alle bevrediging die hij bij deze vrouw zou kunnen vinden uitstellen tot een andere nacht. Maar waarom zou hij? Zijn kracht had hem nog niet in de steek gelaten. Hij voelde zich seksueel opgewonden. Negentien jaar geleden was hij deze oorlog begonnen omdat een vrouw hem was ontstolen. Nu stond hij op het punt al zijn plannen en voorbereidingen voor de invasie van het Impenrijk ten uitvoer te brengen, en ziedaar! — daar was ze, binnen zijn bereik. Volledig aan hem overgeleverd! Wat een schitterend toeval!
Je zei dat je op weg was naar Thume?'
Haar groene ogen namen hem aandachtig op, toen knikte ze.
Dan ga je naar Thume, en op een manier die past bij je status. Je gaat met mij, zoals je vroeger bent gegaan, maar deze keer aan het hoofd van vele tienduizenden.'
Ze rimpelde haar voorhoofd, alsof ze de zaak overwoog, alsof het een uitnodiging was, alsof ze een keus had. 'Ik vertrouw dat je niet van me zult verwachten dat ik je tent deel, Azak?'
O, dit was prachtig! Ze had stijl. Ze zou de moeite waard zijn. Je zult precies doen wat ik zeg, net als alle anderen.'
Eet zou niet mijn voorkeur zijn.'
`Nee? Verkies je de dood boven eerverlies?'
Ze bloosde bij zijn spot en hief haar kin op met een aandoenlijk uitdagend gebaar.
`Nee, ik verwacht niet dat ik de neiging zal krijgen om zelfmoord te plegen. Als je avances maakt, zal ik me niet gewillig onderwerpen, en ik waarschuw je, Azak Ak'Azakar, dat mijn man een tovenaar is en verantwoording van je zal eisen voor de manier waarop je me behandelt.'
Hij sprong overeind. 'Dreigementen? Je waagt het mij te bedreigen?' Hij liep snel om het bureau heen, bevend van vreugde en verwachting. 'Niemand bedreigt de kalif!'
Ze stond op, maar hij was al bij haar voor ze kon ontsnappen. Hij greep haar gewaad vast, trok haar naar zich toe en nam haar in zijn armen. Ze verzette zich, maar ze was slechts een vrouw, klein en tenger. Ze was niet eens een djinn! Hij perste zo hard dat ze bijna geen adem meer kreeg. Hij pakte haar haar beet en draaide haar gezicht naar zich toe. Hij rook de geur van haar angst, zag het zweet parelen op haar voorhoofd. Geen veinzerij meer. Echte, reële angst.
`Dreigementen? Niemand heeft me ooit nog durven bedreigen sinds de nacht waarin mijn vrouw me werd ontstolen. Geen dreigementen meer, Inosolan!'
`Laat me los, bruut die je bent!' Ze worstelde vergeefs om los te komen. `O, dat is banaal, erg banaal. lk had beter van je verwacht. En toon nu eens een beetje hartstocht!' Hij drukte zijn mond op de hare, drukte haar nog steviger tegen zich aan.
Ze schopte tegen zijn scheenbenen en beet op zijn tong. Hij gaf een gil bij de plotselinge pijn. Ze kronkelde, schreeuwde tegen hem.
Kreng! Ze zou straks meer reden hebben om te schreeuwen. Hij kon niets meer zeggen, niets kon hem meer schelen, hij stond in vuur en vlam, zoals in jaren niet het geval was geweest. Hij pakte met beide handen de bovenkant van haar jurk vast en scheurde die open. Hij dwong haar achterover op het bureau en hield haar met één hand op haar borst gemakkelijk in bedwang, negeerde haar pogingen om te stompen en te schoppen. Ze vocht vergeefs, terwijl hij met zijn andere hand haar kleding openscheurde en haar borsten, haar buik en toen haar dijen blootlegde. Wraak! Gerechtigheid! Hij zou dat geelharige kreng temmen, al duurde het de rest van de nacht. Laat haar tovenaar met zijn platte gezicht dat maar ongedaan maken!

Intermezzo

De lange dagen lengden in die verschrikkelijke zomer van 2999 en de mannen spraken grimmig over de komst van het millennium.
Doodsvogel zelf was dood, maar de bestemming die de Goden hem hadden gegeven weerklonk nog door Pandemia. Het nieuws van het bloedbad bij Bandor verspreidde zich sneller door het Impenrijk dan enige aardse koerier dat zou hebben kunnen doen. Niemand kon zeggen waar de geruchten vandaan kwamen, maar ze waren overal, en niemand ontkende ze.
In Julgistro, Ambel en Pithmore zwierven legers van radeloze en haveloze overlevenden door de woestenij die de horde had achtergelaten. Er waren geen legioenen om de orde te handhaven en verhongerende vluchtelingen begonnen hun fortuinlijkere medemensen te beroven en te doden. In het hele westen van het Impenrijk werd dat jaar geen oogst meer binnengehaald, behalve de oogst van de dood. Hongersnood en ziektes waren nu de maaiers.
Shimlundox, het oostelijke Impenrijk, was aan de kobolden ontsnapt. Het werd geteisterd door de impen zelf.
Hongerige en wanhopige vluchtelingen waren in een horde uit Hub binnengevallen en hun aantal overtrof vele malen dat van de oorspronkelijke kobolden. Ze plukten het land kaal als sprinkhanen.
Uit het westen en noorden kwamen de vele legioenen die de imperator van de grenzen had teruggeroepen hen tegemoet. Toen de gewapende colonnes over de grote hoofdwegen trokken, keken de burgers verbijsterd toe en wendden toen hun blik in de richting waar al die troepen vandaan kwamen, zich afvragend welke vijand door die nu onbewaakte toegangspoorten zou komen binnenvallen.
Als iemand van de ware situatie op de hoogte was geweest, hadden de legioenen de zaak voldoende in de hand kunnen houden om te zorgen dat er nog iets van een oogst overbleef om binnen te halen. Alleen in het zuiden was er contact tussen het leger en het gepeupel, en hier en daar waren wat schermutselingen als een enkele tribuun trachtte de plaatselijke orde te herstellen. Voordat de voornaamste troepen met elkaar in botsing konden komen, wisten imperatoriale koeriers door de menigten heen te breken en brachten nieuwe instructies — de crisis van de kobolden was voorbij, de legioenen moesten terug naar de bases die ze maanden geleden hadden verlaten.
De legionairs draaiden vloekend om en keerden op hun schreden terug —al die leagues die ze zo moeizaam hadden afgelegd.
Ongetwijfeld had dat terugroepen van het leger verstandig geleken in de ogen van degene die het bevel had uitgevaardigd, maar een legioen consumeerde vele tonnen voedsel per dag. Het imperatoriale commissariaat had wonderen verricht met het aanbrengen van depots langs de weg naar Hub; ze hadden deze plotselinge ommekeer niet kunnen voorzien. Legaten, die weigerden hun mannen te zien verhongeren, weken van de hoofdwegen af en volgden smallere wegen en paden en rekwireerden wat ze nodig hadden. En na korte tijd werden grote delen van het Impenrijk gewapenderhand geplunderd door zijn eigen troepen.
De officiële rouwperiode voor de oude Emshandar was eindelijk afgelopen. Het hof was druk bezig met de voorbereidingen voor de kroning. Vijftig jaar waren voorbijgegaan sinds de laatste kroning, en Shandie had verkondigd dat dit de meest grandioze kroning in de geschiedenis van het Impenrijk zou worden.
De aristocratie, die zich normaal in hun landhuizen zou hebben teruggetrokken voordat de hete zomer Hub in een vuurhaard veranderde, bleef voor het merendeel in de hoofdstad. Aan de lopende band werden in de stad feesten en ontvangsten gegeven, om het verlies aan feestvreugde in het vorige seizoen goed te maken. Hoewel Lord Umpily veel van die gelegenheden bijwoonde, dacht men toch dat zijn gezondheidstoestand slecht was. Zijn kennissen maakten opmerkingen over het feit dat hij zo bleek zag. En hij was beslist nerveus. Er deden zelfs onbevestigde geruchten de ronde dat hij zijn eetlust kwijt was.
In Guwush breidde de opstand zich uit. Oshpoo had een belofte gekregen voor de toekomst, maar hij had er niet in toegestemd zijn oorlog stop te zetten voordat de onwaarschijnlijke imperatoriale troonpretendent zijn belofte had waargemaakt — als hij dat ooit zou kunnen. Triomfantelijke gnomen zwermden als piranha's af op de onttakelde garnizoenen.
Ollion was een spookstad, waar angstige schildwachten rondwaarden, wachtend op de djinns. De Imperatoriale Marine liet elk beschikbaar schip langs de kust patrouilleren, gereed om de aanval van de Zarkische vloot af te slaan.
Het leger van de dwergen was teruggekeerd naar Dwanenland. Woedend zette het Directoraat-generaal Karax af en stuurde zijn troepen de Donkere rivier af om de strijd naar Urgaxox te verplaatsen.
Elke piraat op de vier oceanen zette koers naar Nordland, waar de vrijheren hun vikingschepen hadden laten uitlopen. Elke mannelijke Jotunn die een heer en meester kon vinden aan wie hij trouw kon zweren, was op weg naar Nintor, voor het Langdag Toernooi. Niemand twijfelde eraan of het zou dit jaar een oorlogstoernooi worden. De roeiers zongen strijdliederen op de maat van de golfslag.
Een vreemde occulte campagne werd gehouden in het Drakengebied. Veel antropofagische tovenaars waren verraden door heks Grunth en de trollen die samen met haar gevangen waren genomen, maar kleine groepjes zwierven nog rond en probeerden hun valstrikken te spannen onder de spiedende ogen van het Convenant.
Sir Acopulo bereikte een handelspost bij de westkust van Kerith en sloot zich aan bij een Impse koopman die op weg was naar Zark, en liet de Zeeschelp vertrekken met zijn zegen.
Rap beklom een luchtboom en vertrok veel sneller uit Ilrane dan hij verwacht had. Ylo en Eshiala zwierven in de heuvels van Oost-Qoble, geliefden op weg naar een toevluchtsoord, die niets anders wilden dan met rust gelaten te worden.
Het leger van de djinns trok op langs de kust onder de vooruitspringende rotsen van het Progistegebergte.
In het verre Krasnegar was het ijs in de haven al sinds een maand verdwenen. Kuddes en arbeiders zwermden over de heuvels met hun gebruikelijke zomerse bezigheden, maar dit jaar wachtten de kooplieden vergeefs bij de dokken. De wereld leek Krasnegar vergeten te zijn. Er kwamen geen schepen over de zee, geen handelaren uit het bos.