HOOFDSTUK VIJF

In het land der elfen

1

Knauw!
Hè? Andor bewoog zich, voelde de pijn in zijn rug.
Knauw! Alweer? Waar was hij? Koude voeten, een rug zo stijf als een plank, liggend op iets heel hards... Knauw! Wat was dat voor irritant geluid?
Met tegenzin deed hij één oog open en zag een lichtblauwe lucht, geheel omgeven met onmogelijk groene warenbladeren. Sliep hij buiten? In zijn cape gewikkeld?
Knauw! Hij deed zijn andere oog open en draaide zijn hoofd om. De koning van Krasnegar zat met gekruiste benen naast hem en at een appel. Knauw! De bovenmaatse faun keek op hem neer met een spottende grijns en een ritmisch kauwende grote kaak. Zijn kleren waren zoals gewoonlijk afleggertjes van een werkman. Zijn haar leek een verwaarloosd struikgewas — zoals gewoonlijk.
`Goeiemorgen, slaapkop!' zei Rap. 'Ik hoef je niet te vragen of je goed geslapen hebt. Je hebt in ieder geval lang genoeg geslapen.'
Verduiveld! Het was niet alleen de ochtenddauw die Andor verkilde. Elke keer als hij met die vervloekte ex-staljongen in aanraking kwam, raakte hij in moeilijkheden, grote moeilijkheden. Nu herinnerde hij het zich weer: door boosaardige tovenarij midden in de nacht getransporteerd uit dat stinkende ruim naar... O, Goden...! naar Ilrane, het elfenland. Grote, grote moeilijkheden!
Hij beantwoordde de glimlach opgewekt. `Goeiemorgen, majesteit! Ik neem aan dat je ook de slaap der rechtvaardigen hebt genoten?' Hij hees zich overeind in een zittende positie.
`Nee. Ik heb gewoon geslapen. Sta niet op! Ze zouden je kunnen zien.' Hoe hoog het trollenhoge gras ook was, het reikte inderdaad niet verder dan tot het middel, maar daar hoefde een tovenaar zich toch niets van aan te trekken? Andor geeuwde en rekte zich uit. 'Kun je je verziendheid niet gebruiken?' De eerste keer dat hij die grote boerse lummel had ontmoet, jaren geleden, was bij een kampvuur op een arctische kust. Toen ging het om verziendheid, herinnerde hij zich, en hij had tegen het jong willen schreeuwen zijn talent niet te onthullen. Natuurlijk had hij dat wèl gedaan. Toen was er sprake geweest van 'plicht'. De faun was altijd een van die idealistische idioten geweest die gehoor gaven aan een beroep op het eergevoel. Dat was een gevaarlijke eigenschap, die hem later ontelbare keren in levensgevaar had gebracht. Hij was nu geen kind meer — hij was nu een stuk ouder dan Andor zelf — maar hij had nooit geleerd zijn verstand te gebruiken. Helaas leek hij een gave te bezitten om Andor mee te sleuren in het gevaar.
Nu haalde hij achteloos zijn schouders op. 'Ik ben nog niet buiten het occulte schild geweest. Ik heb dit bivak gekozen omdat het een schild heeft, herinner je je nog?'
De faun had het ontbijt uitgespreid op het vertrapte gras. Andor maakte een grimas en greep naar de fles water.
`Waarom zou iemand een schild oprichten midden in een graanveld?'
`Dit is geen graan, stadsjongen! Waarschijnlijk heeft hier vroeger een huis gestaan, het huis van een tovenaar. Ik vermoed trouwens dat ik op een van de funderingen heb gelegen.' De koning grijnsde, of hij geen zorg ter wereld had. Een goed humeur zo vroeg in de ochtend was een weerzinwekkende eigenschap; een goed humeur bij dreigend gevaar was volslagen waanzin. Maar Rap zou meegaander zijn als hij niet wist hoe Andor daarover dacht. Dus glimlachte Andor weer.
`Ik lag op de open haard. Wat is het programma voor vandaag, Rap?' De faun knikte in een richting achter Andors rug. 'Daar gaan we heen.'
Andor draaide zijn hoofd om. Ondanks zijn knorrige ochtendhumeur voelde hij de impact. De luchtboom was blijkbaar heel ver weg, de rest van zijn pijnappelvormige omtrek was nog een onduidelijke schaduw. Valdorian?'
Valdorian,' gaf Rap toe. Hij gooide het klokhuis van zijn appel weg en pakte een peer.
Als je één luchtboom had gezien, had je ze allemaal gezien. Andor keek naar het uitgebreide ontbijt en besefte dat hij honger had. De laatste maaltijd die hij had gehad was een uitstekend diner geweest in het Casfrel Station. Het deed er weinig toe dat het drie of vier maanden geleden was. Wat er wèl toe deed was dat hij gisteravond weer in het bestaan was teruggeroepen en in zijn slaap een goede eetlust had gekregen.
Het menu was uitsluitend vegetarisch. 'Ik veronderstel dat een van de trollen dit voor je getoverd heeft?'
Rap trok spottend zijn wenkbrauwen op. 'Heb je liever dat ik het aan een antropofaag vraag?'
`Eh, nee!' Andor pakte een mango en wilde zijn dolk te voorschijn halen om hem te schillen. Grote, grote, grote moeilijkheden. Hij was niet alleen een illegale indringer in Ilrane, hij werd geacht deze faun-maniak te vergezellen op een bezoek aan een wachter, een elfse wachter, een elfse ex-wachter, een elfse voortvluchtige ex-wachter. Krankzinnig, méér dan krankzinnig! Op de een of andere manier moest hij zich hieruit bevrijden en zich veilig stellen. Zelfs Ilrane verlaten zou al niet gemakkelijk zijn. De geelbuiken deden uiterst geheimzinnig over het land van hun voorouders; ze haatten vreemdelingen die erin rondtrokken. Hun havens en grensovergangen waren bezaaid met bewakers, die de afschuwelijke gewoonte hadden niet-elfen bij de geringste provocatie in de gevangenis te zetten. Een ander roepen van de Groep? Dat leek onpraktisch onder de gegeven omstandigheden. Darad en Jalon zouden waarschijnlijk samenwerken met de faun. Sagorn zeker. Bovendien was die oude dwaas te zwak om te worden blootgesteld aan ontberingen en gevaar. Trouwens, Andor kon Sagorn of Darad op het ogenblik toch niet roepen.
Als enige bleef Thinal over. Gek, in elke noodtoestand was Andors eerste gedachte die waardeloze, diefachtige kleine zwerver te roepen. Het moest terug te voeren zijn op hun jeugd, toen Thinal zijn grote broer, leider en beschermer was geweest, zijn onbevreesde held. De tijd was wèl veranderd! Thinal had weliswaar het instinct van een rat om te overleven, en hij zou Andors gevoelens delen ten aanzien van deze waanzin, maar hij zou nog minder kans hebben om uit het elfenland te ontsnappen. Andor had tenminste nog de mogelijkheid zich er met zijn babbels uit te redden. Hoe was hij in vredesnaam in deze beerput terechtgekomen?
`Valdorian? Dat is de enclave van Lith'rians voorouders?'
De faun knikte. Zijn grijze ogen fonkelden alsof hij Andors gedachten kon lezen. Dat kon hij natuurlijk ook, maar hij had belachelijke gewetensbezwaren tegen het gedachtenlezen. Dat had hij altijd gezegd en hij was altijd waarheidslievend, op het imbeciele af.
Andor beet in de mango. 'Is dat geen absurd voor de hand liggende plaats om hem te zoeken? Het Convenant zal toch zeker al maandenlang jacht op hem maken?'
Rap veegde zijn vingers af aan het gras. Hij was kennelijk klaar met zijn ontbijt. 'Ik heb het met Sagorn besproken, en hij was het ermee eens. Dat moet je je toch herinneren.'
Andor verborg zijn ergernis achter een lach. 'Rap! Je het geestelijke proces van Sagorn herinneren is of je probeert je een nachtmerrie te herinneren. Wil je het mij, simpele, ouwe ziel, even uitleggen?'
De faun fronste verbaasd zijn wenkbrauwen. 'Dat begrijp ik niet! Als jullie je kunnen herinneren wat er gebeurde, waarom dan niet wat hij dacht?' Waarom bemoeide hij zich niet met zijn eigen zaken? 'Omdat, beste vriend, ik een volslagen domkop ben vergeleken met hem. Hij trekt zo hals over kop zijn conclusies, dat hij niet eens beseft hoe hij erop is gekomen. Dus herinnert hij zich de diverse stappen niet — en ik evenmin.'
`Ik begrijp het. Tja, het is niet eenvoudig, dat moet ik toegeven.'
`We hebben het over elfen, Rap. Niets is ooit simpel als er elfen bij betrokken zijn.'
De faun stemde lachend toe. 'Precies. Dat is nu juist wat ik bedoel. Toen Lith'rian uit Hub vluchtte, was de eerste gedachte van iedereen dat hij terug zou gaan naar Valdorian. Het instinct van een elf — ga naar huis naar de boom. Maar Zinixo maakt jacht op hem met het Convenant, dus de voor de hand liggende plaats is de laatste plaats waar hij zou zijn, ja toch?' 'a!'
Dus is dat precies waar hij zal zijn,' zei Rap meesmuilend.
`Maar dat is toch veel te veel voor de hand liggend?'
Rap lachte hardop. Dat maakt het alleen nog maar waarschijnlijker!' Hij werd weer serieus. 'Het is natuurlijk een gok, maar Zinixo is een dwerg, en niets is zo verschillend als de manier van denken van elfen en dwergen. Ik heb beide geestesprocessen kunnen meemaken in mijn tijd, en ik heb geprobeerd die zo goed mogelijk toe te passen. Zoals ik het zie, is voor Lith'rian de enige plaats waar hij zich mogelijkerwijs kan verbergen zijn eigen luchtboom, Valdorian. Eer en waardigheid eisen dat! Voor Zinixo kan iets dat zo voor de hand ligt alleen maar een valstrik zijn. En er zijn twee andere redenen om daar te beginnen.'
`Vertel op!' Andor kon zien dat het nog erger zou worden, maar hij glimlachte alsof hij genoot van al die waanzin.
`Om te beginnen hebben we geen enkel ander spoor, en Ilrane is domweg veel te groot om te gaan zoeken. De elfen zullen ons nooit vertellen waar hun geliefde magister zich schuilhoudt, en hij is een heel krachtig tovenaar — we zullen hem in nog geen duizend jaar kunnen vinden. Het is Valdorian of niets. En ten tweede... hoe denk je dat magister Lith'rian zich nu voelt?'
`Ik heb geen flauw idee,' zei Andor opgewekt, denkend dat niets ter wereld hem minder interesseerde. Toen raadde hij het, en een ijsberg van matige omvang vestigde zich in zijn maag. 'O! Opstandig? Neiging tot zelfmoord?'
De faun knikte somber. 'Een glorierijke laatste verdediging is een elfse traditie. Het past op de een of andere manier in de huidige situatie. Lith'rian is bijna negentig jaar wachter geweest en dacht waarschijnlijk nog een eeuw of zo voor de boeg te hebben. Maar nu moet hij onder ogen zien dat hij verslagen wordt door zijn oude vijand, een vervloekte dwerg. Het millennium is gekomen en heeft een totale verwoesting aangericht. Ik denk dat hij zijn volgelingen in Valdorian bijeen heeft geroepen en van plan is roemrijk, met vlag en wimpel, ten onder te gaan.' Hij haalde zijn schouders op. 'Veel is het niet, en als je een beter idee hebt, ben ik graag bereid te luisteren.'
Andor had wel duizend betere ideeën, en Rap zou niet één ervan accepteren. Als dat misbaksel geen tovenaar was, zou Andor hem in een paar minuten weten om te praten. En als er iets ergers was dan een wachter, of een ex-wachter, dan was het een wachter met zelfmoordneigingen. God van de Verschrikkingen!
`Lijkt me een goed idee,' zei hij.
Rap glimlachte dankbaar. `Luchtbomen worden zwaar bewaakt. Je zult een grote hulp zijn als je de elfen kunt overreden ons binnen te laten.' `Geen probleem, Rap. Elfen zijn de gemakkelijkste mensen die ik ken.' Hij was een tovenaar — hij kon zelf zijn vervloekte charme gebruiken! 'Ik weet hoe ik met elfen moet omgaan! Dwergen of faunen is wat anders... Bah!' Rap lachte luid, niet in het minst beledigd. 'We hebben een paar geweldige avonturen samen beleefd, hè, oude vriend?'
Dat hebben we, Rap,' zei Andor. En niet één ervan was ooit mijn idee! 'Maar dit slaat alles.' Goden, haal me hieruit!
Rap grinnikte en ging op zijn knieën zitten. Toen kwam hij behoedzaam overeind, voortdurend om zich heen kijkend. 'Alles is veilig,' zei hij. Laarzen werden aangetrokken en zwaarden omgegespt. Andor keek fronsend naar zijn cape. Die zou hinderlijk zijn, en bovendien was Ilrane in de zomer snikheet. Het enige nut van een cape was dat je hem als deken kon gebruiken, en hij was niet van plan die nonsens van het buiten slapen te herhalen. Maar het had geen zin nu daarover te gaan redetwisten. Ten slotte kwam hij zelf ook overeind. Hij nam het tweede pak op, kreunend onder het gewicht ervan, hoewel het aanzienlijk kleiner was dan het pak dat de faun droeg. Hij zwaaide het op zijn rug, en boog voorover onder de last, wat zijn ogen op ongeveer één hoogte bracht met de sleutelbeenderen van de koning. Het had iets onfatsoenlijks dat een faun langer was dan een imp. Het was tegennatuurlijk.
Het weelderige groene lover, dat tot hun middel reikte, ruiste in de bries. In het zuiden straalde Valdorian in de stralen van de opgaande zon. `Schitterend, hè?' zei de halfbloed vol ontzag.
`Fantastisch!' Het zou dagen duren voor ze die monstruositeit te voet zouden hebben bereikt. 'Waarom hebben je tovenaarsvriendjes ons niet wat dichterbij neergezet?'
`O, we waren bang dat de boom omgeven was door magische boobytraps.' `O, geweldig! Kon niet beter!'
`En we moeten de anderen de tijd geven om de dingen te organiseren in het Drakengebied,' ging Rap verder, terwijl hij het groene veld inliep. lith'rian,' zei hij over zijn schouder, 'zal in woede uitbarsten als hij hoort wat we van plan zijn.'
Het werd steeds beter! Een woedende elfse ex-wachter met zelfmoordneigingen!
Er moesten andere plannen gemaakt worden, en heel gauw. Als Andors gave zou worden gebruikt om zich met charme in elfse plaatsen binnen te dringen, dan zouden dat geen urinoirs van luchtbomen zijn, maar slaapkamers. Nu hij erover nadacht, had die hele rotzooi één goede kant, en dat was meisjes. Daar elfen nooit hun leeftijd toonden, waren alle elfse vrouwen seksueel aantrekkelijk. En inventief. Dus bij de eerste wegsplitsing zou een faunloze Andor op weg gaan naar de dichtstbijzijnde haven, maar intussen zou hij beslist zijn herinneringen opfrissen aan elfse gastvrijheid en intieme...
`God van de Dwazen!' bulderde de faun. Hij draaide zich om, pakte Andor beet en sleurde hem met brute kracht mee in de richting waaruit ze gekomen waren, tot ze de vertrapte plek vonden waar ze de nacht hadden doorgebracht. Daar bleef hij staan. 'God van de Ellende!' ging hij verder. Andor liet zich op de grond vallen om zich te verbergen. Toen het tot hem doordrong dat de faun nog steeds stond, tuurde hij voorzichtig omhoog —en wat hij zag beviel hem allerminst. Hij wist dat Rap behept was met het soort fantasieloze stupiditeit die vaak betiteld wordt als 'moed'. Hij had Rap zelden bang gezien. Hij had hem nog nooit zo gezien als nu. Maar als er zulk duidelijk gevaar dreigde, waarom bleef hij dan staan, voor de hele wereld zichtbaar?
`Wat is er aan de hand?' blèrde... vroeg Andor.
De koning liet zijn bepakking vallen. 'Het Convenant,' was het grommende antwoord. Hij ging op het pak zitten, steunde met zijn ellebogen op zijn knieën en met zijn kin op zijn handen, en keek met een moordlustige blik in zijn ogen naar de luchtboom in de verte.
`Rap...'
`Hou je mond en laat me denken!'
Die opmerking schokte Andor meer dan hij wilde bekennen. Die opmerking had niets te maken met Raps gebruikelijke koppigheid om moeilijkheden te negeren. Die opmerking had angstig geklonken. Andor vroeg zich af of hij de benen moest nemen zolang hij nog de kans had.
`Sorry,' mompelde Rap. 'Ik liet me erdoor overrompelen.'
`Door wat?'
`Ogen. Zinixo's ogen.'
Andor klemde zijn tanden op elkaar om ze stil te houden.
Rap wachtte nog even en zuchtte toen. 'Ik geloof dat ik het begrijp. Ik ben lang niet zo wijs als ik vroeger was, weet je, maar ik geloof dat ik zie wat hij doet; hoe hij het doet. Hij is... nou ja, het feit dat ik het begrijp wil nog niet zeggen dat ik het kan uitleggen.' Hij richtte zich op en streek met beide handen door zijn haar. 'Het Convenant heeft een speurtocht ingezet naar mij persoonlijk. Het drong tot me door zodra we het magische schild verlieten.'
`Hij heeft je toch niet gevonden?'
`Kennelijk niet.'
`Waarom kennelijk?'
`Omdat we nog leven en vrij zijn. Maar het is of je door jachthonden wordt achtervolgd, denk ik. Elke keer dat ze je ruiken of zien, komen ze dichterbij.'
`Alleen jij?' Andor likte langs zijn lippen en vroeg zich af hoe hij tactvol kon vragen of hij mocht vertrekken — alleen natuurlijk. Een week voorsprong zou niet meer dan eerlijk zijn.
`Alleen ik. Ik heb Zinixo's ogen gezien... zo groot als bergen, zo koud als steen.' Rap huiverde. Dit is persoonlijk!'
En gevaarlijk, dat was duidelijk. 'Waarom juist nu?'
Dat weet ik niet,' mompelde de faun fronsend. 'Misschien door Olybino's optreden. Misschien besefte de dwerg niet dat ik betrokken was bij die zaak in de Mostreek. Misschien was hij nog steeds bang dat ik een halfgod was en durfde hij geen persoonlijk contact te riskeren... Hij is een verschrikkelijke lafaard, wist je dat? Erger dan, nou ja, erger dan iemand die ik kan bedenken. Als ik het was,' zei hij nijdig, 'als ik nog een halfgod was, bedoel ik, dan zou ik de connectie accepteren en hem tot as verbranden! Zelfs al moest ik het halve Convenant verbranden om hem te krijgen, ik zou het doen!' Hij kreunde en keerde terug tot zijn geconcentreerde gepeins.
Andor deed zijn uiterste best zijn handen in bedwang te houden. 'Rap?' jammerde hij. 'Rap, als een van ons vijven ooit sterft voordat hij een ander kan roepen, dan zijn de andere vier voor eeuwig verloren, hè? Dat betekent effectief dood, hè? Het eerste sterfgeval zal ons alle vijf doden!'
`Ik denk van wel,' mompelde de koning, schijnbaar verdiept in andere zaken.
`Nou dan?'
Wat Andor bedoelde was dat het niet eerlijk was van hem te verwachten dat hij in zijn eentje vijf levens op het spel zou zetten. Hij had meer te verliezen dan andere mannen. Hoe moest hij dat onder woorden brengen? `Har Rap grinnikte. 'Ik heb het. Tenminste, dat geloof ik.'
`O, mooi.'
`Hij maakt jacht op mijn, eh, mijn magische handtekening, zo kun je het waarschijnlijk het best omschrijven.' Hij fronste even zijn voorhoofd. `Nou ja, vergeet de details maar. Waar het om gaat is dat hij de tovenaar zoekt. Als ik mijzelf met een magisch schild omgeef, zodat ik niet reageer op de Sfeer...'
Hij maakte een grimas. Toen sprong hij grinnikend overeind. `Zo! Het is gebeurd!'
Andor kwam behoedzaam overeind en stofte zich af. 'Wat?'
`Ik heb mezelf een schild gegeven.' Rap grinnikte weer en streek met zijn handen door zijn haar. 'Geen tovenarij naar binnen en geen tovenarij naar buiten. Wat het Convenant betreft, ben ik een aardling, en kunnen ze me dus niet ontdekken! Dus nu ligt het geheel aan jou, vriend Andor. Ga maar voor!'
Geen tovenaar?
Tja, in dat geval...
Een orkaan trof Andor met volle kracht en sloeg hem tegen de grond. Hij snakte naar lucht en rolde om. Toen sprong die grote os op zijn rug, verpletterde zijn longen, draaide zijn arm omhoog tot zijn schouder bijna ontwricht was.
`Rap!' rochelde hij, met zijn gezicht in het groen. 'Wat doe je in vredesnaam?'
Je meende je kans schoon te zien, hè?' snauwde een barse stem. 'Een paar oude rekeningen vereffenen, hè?'
`Rap! Dat is niet waar! Waar heb je het over? We zijn oude kameraden, jij en ik! Sinds ik je je eerste boekhoudles heb gegeven...'
`Ook dat gaat niet op!' zei het Jotunnse accent. Dit schild sluit ook je occulte charme buiten! Ik zag waar je hand naar toe ging.'
Verdomme! 'Ik weet niet waar je het over hebt!'
`O, dat weet je heel goed. Dus nu kan ik je niet de rug toekeren, Andor, ouwe slang. Jammer, want je zou een goeie hulp zijn geweest.'
Je vergist je verschrikkelijk,' zei Andor tegen het groen onder zijn neus. Het was moeilijk om adem te halen met dat gewicht boven op hem. 'Ik krabde alleen maar omdat het jeukte.'
Je trok je zwaard! En we weten allebei wie de beste zwaardvechter is van ons beiden. Je wilde je duel van lang geleden beslechten, hè? Ik denk dat we Jalon maar nemen in jouw plaats. Welbedankt. Hij kan me niet zo goed helpen als jij zou hebben gekund, maar uit de verte lijkt hij een beetje op een elf en ik kan hem vertrouwen.'
De druk op Andors arm werd sterker.
`Rap!'
`Roep Jalon!' bulderde de faun. Hij klonk meer als een Jotunn als je hem niet kon zien.
De botten in Andors schouder kraakten en leken in brand te staan. O, God van de Wraak. Hij vloekte binnensmonds en riep.

2

Jalon hief zijn gezicht op uit de modder en zei: 'Au!' De druk op zijn arm verminderde onmiddellijk. Dit valt niet mee voor een Jotunn, weet je dat?' zei hij. 'Als ik mijn geduld verlies, kan ik weleens behoorlijk liederlijke taal uitslaan!'
Met een hees gegrinnik verdween het gewicht van zijn rug. Een ogenblik later grepen twee grote handen hem onder zijn armen en hesen hem overeind. Hij draaide zich met een ruk om en verdween in de hartelijke omhelzing van een paar enorme armen. Ze klopten elkaar lachend op de rug. Hij deed een stap achteruit en veegde sap en bladeren van zijn wangen. `Goed je weer te zien, Rap! Maar ik hoop dat ik deze keer wat langer kan blijven.'
`Dat hoop ik ook! Blij dat je weer terug bent.' Zachtjes hijgend grinnikte de overmaatse faun vrolijk naar de ondermaatse Jotunn.
`En blij in Ilrane te zijn!' zei Jalon. Onrijp suikerriet ruiste aan alle kanten om hen heen — o, dat groen! Hij inspecteerde zijn hand, die dezelfde groene glans vertoonde. 'Weet je dat ik nooit een stabiel pigment heb gevonden om deze kleur te krijgen? Denk je dat je eens wat voor me zou kunnen toveren?'
Rap barstte om een onverklaarbare reden in lachen uit. 'Als dat alles is wat ik voor je assistentie moet betalen, zal ik je maar al te graag ter wille zijn.' `Heus? O, dank je, Rap!' Jalon wreef zijn schouder. Maar hij mocht niet verdiept raken in schilderen, of zingen. Hij moest eraan denken dat ze hier waren voor een heel belangrijke zaak, en niet met zijn hoofd in de wolken lopen. Toen herinnerde hij zich de luchtboom en draaide zich om, teneinde die eens goed te bekijken.
God van de Schoonheid! Schitterend!
`Ik zei,' herhaalde Rap, 'dat als je schouder pijn doet, ik mijn schild even kan afleggen en hem kan genezen, zolang we hier zijn.'
`Hm? O, nee, dat is in orde.'
Je hebt toch al eens eerder een luchtboom gezien?'
`Wat? O, ja. Andor was jaren geleden in Valdostor, en hij riep me om een eindje voor hem te klimmen.' Maar Jalon had nooit eerder de kans gehad een boom op een afstand, in de juiste omgeving, te bestuderen.
`Wat? O, dank je.' Hij accepteerde zijn pak van de faun en liet zich over het veld naar de weg leiden. De lucht was honing en wijn. Eindelijk! Hij had Ilrane altijd al willen bezoeken en zich altijd om de een of andere reden laten afleiden. Er zouden ook liederen zijn die hij moest leren, want iedereen wist dat de elfen muziek hadden die ze bewaarden voor hun thuisland en luchtbomen.
`Neem je dat pak niet op je rug?' vroeg Rap, toen ze door de heg klauterden. `O? Ja, natuurlijk!' Jalon trok de riemen over zijn schouders. Ze waren op Andors maat gemaakt en te lang voor hem, maar voorlopig ging het wel. Intussen had hij veel meer belangstelling voor...
`Deze weg!' zei de faun. Dat is me vannacht niet opgevallen — hij is gekleurd!'
`Alle wegen zijn gekleurd in Ilrane, Rap. Elfen houden niet van gewoon grind of steen. De tekeningen vertellen een verhaal om de reis te bekorten. Twee verhalen, afhankelijk van welke richting je neemt. Laat eens zien, dit lijkt...'
`We moeten deze kant op.'
`O, dat is goed. Deze kant is nog beter. De beste verhalen leiden natuurlijk naar de bomen.'
Het licht in Ilrane had iets magisch. Het verwarmde het hart. Het roosterde elke warme kleur en bevroor elke koele. De meest banale motieven veranderden in wonderen — wilgen boven beken, vee onder bomen, bungalows die schuilgingen onder bloemen. Jalons hoofd deed pijn van zijn pogingen alles in zijn geheugen op te slaan, zodat hij ze in kleur kon uitdrukken als hij terugkwam in Hub. Hij zou het eerst met waterverf proberen, dacht hij, en dan met olieverf, maar zou hij erin slagen die betovering vast te leggen? Waarschijnlijk zou hij in een paar dagen tijd een stuk of tien landschappen schilderen, werkend tot hij erbij neerviel. Daarna zouden ze rondslingeren in zijn studio, tot Thinal ze voor een vermogen verkocht aan rijke impen, of Andor ze weggaf aan vrouwen. Dat gebeurde meestal. Het kon hem niet schelen; hem ging het alleen om de scheppingsdaad.
Die eerste ochtend verloor hij op een gegeven moment zijn bepakking. Rap ergerde zich. Hij zei dat hij opgelet had, en dat het toch was gebeurd, en hoe was het in vredesnaam mogelijk dat een volwassen man een rugzak verloor zonder zich te herinneren dat hij die had afgedaan? Jalon verontschuldigde zich en beloofde voortaan beter op te passen. Ja, hij wist hoe belangrijk deze missie was. Maar waarom hadden ze rugzakken nodig? Het klimaat was voortdurend als een warm bed, en alleen al in de heggen groeiden genoeg bessen om van te leven, zonder dat ze de boomgaarden hoefden te plunderen.
Rap geloofde het niet, dus liep Jalon naar de dichtstbijzijnde heg en begon zijn hoed te vullen met bessen — sommige mensen zagen gewoon niet wat vlak voor hun ogen was! Hij zou binnen een paar minuten een heel diner hebben verzameld, als hij niet was afgeleid door een spin die bezig was zijn web te weven. Hij wilde zien hoe de spin het zou afmaken, maar Rap kwam en zei dat het tijd was om verder te gaan.
Die nacht sliepen ze in het kreupelhout bij een meertje. Jalon stond erop om de plek uit te kiezen, omdat hij een goed uitzicht wilde hebben op de luchtboom. Die leek nu groter, en rees hoog boven de heuvels uit.
`Net als vroeger, hè?' zei Rap weemoedig. 'Toen jij en ik en Gathmor door het Drakengebied trokken.'
Ja, gaf Jalon toe, net als vroeger. Een tijdlang haalden ze herinneringen op. Het leek hem nog niet zo erg lang geleden, maar Rap was toen beslist een stuk jonger, dus waarschijnlijk was het wèl zo. Gathmor was een aardige kerel geweest voor een zeeman; opvliegend natuurlijk. Gelukkig toonde Rap meer begrip — Jalon wist bijna zeker dat hij die ochtend op weg was gegaan met een zwaard, en nu had hij er geen meer, en daarover voelde hij zich schuldig. Niet dat hij overweg kon met een zwaard, maar misschien zou hij Darad moeten roepen. Hij vroeg zich af of Rap al gemerkt had dat het verdwenen was.
`Ik denk dat het wel veilig is om een duik in dat meer te nemen,' zei Rap plotseling.
`Waarom niet? Ik verwacht dat er minstens een tiental meisjes zal verschijnen zodra we onze kleren uittrekken.'
`Heus? We hebben er nog niet veel gezien tot dusver.'
`Waarom trok je me dan voortdurend een heg in?'
Rap trok zijn hemd uit. 'Drie keer. Niet meer dan drie keer op een hele dag hebben we mensen gezien. Geen vee, niemand op de akkers! De boerderijen lijken allemaal verlaten.' Hij trok zijn laarzen uit en bleef toen met gefronste wenkbrauwen zitten. `Waar is iedereen?'
`Gevlucht, denk ik!'
De faun krabde op zijn hoofd. 'Of in de luchtboom?'
`Nee. We zouden licht zien als die bewoond werd.'
`Verdraaid! Waarom heb ik daar niet aan gedacht?' Rap staarde naar het enorme gevaarte van Valdorian. De sterren wierpen een speels en onvergetelijk licht erop, maar er was geen lantaarn of toorts te zien.
`Omdat je geen kunstenaar bent,' zei Jalon, tevreden dat hij eindelijk eens een keer nuttig was geweest. 'En je kunt niet zwemmen ook.'
`O, nee? Denk je dat jij het beter kan? Wil je het bewijzen?'
Jammer dat er geen elfen in de buurt waren. Ze konden natuurlijk moeilijk doen tegen vreemden, maar Jalon wilde dolgraag een paar echte elfen uit Ilrane spreken. Later, toen hij en Rap hadden gezwommen en gegeten en op stapels varens lagen, doodmoe na hun lange voetreis, maar nog niet bereid om al te gaan slapen, begonnen ze te praten over elfen. En Jalon vertelde het een en ander over zichzelf, en hoe het was om een mengeling te zijn van zulke onmogelijke tegenpolen als elf en Jotunn.
Blijkbaar had hij Rap al lang geleden eens verteld dat hij elfenbloed had, al kon hij zich dat niet meer herinneren. Normaal sprak hij er nooit over. Afgezien van zijn lengte, was hij uiterlijk zo'n volledige Jotunn, dat niemand het ooit zou raden. Alleen binnen in zijn hoofd was hij een elf.
`Je moet een moeilijke jeugd hebben gehad,' zei Rap slaperig in het donker.
Jalon staarde naar de sterrenhemel boven de takken, en zei ja, hij had toen wel een paar problemen gehad. 'Maar zolang ik uit de buurt van jotanaren bleef was het niet al te erg. De impenjongens lieten me met rust, vanwege mijn uiterlijk.'
`Maar elfenjongens wilden niets met je te maken hebben?'
`Er waren geen elfenjongens in ons deel van de stad.' Hij zweeg over zijn moeder, omdat hij zich zo weinig van haar kon herinneren. Hij had nooit geweten of ze verkracht was door een Jotunn of erin had toegestemd hem te verwekken. Het feit dat ze buiten de gemeenschap van de elfen in Malfin woonde, wees erop dat ze was verbannen. Een elfenvrouw die als huishoudelijke hulp ging werken moest wel heel erg in nood verkeren. Hij hield ervan te denken dat ze gestorven was aan een gebroken hart. 'Ik woonde bij de familie van papa. Hij was als een jongere broer voor me, al was hij altijd groter dan ik. Hij beschermde me tegen de anderen — voornamelijk omdat hij me dan zelf in elkaar kon slaan.'
Dat lijkt op vriend Darad,' mompelde Rap. 'Had hij in die tijd wat meer verstand, voordat het eruit geramd werd?'
`Niet dat ik me kan herinneren. En ik bleef altijd zoveel mogelijk bij Thinal in de buurt.'
`Thinal? De Thinal die ik ken?'
Ja. Hij was ouder dan de rest van ons. En hij zorgde goed voor me. We vereerden Thinal.'
Rap snoof, maar zei niets. Het was wel vreemd dat de jeugdige held zo'n verachtelijk sujet was geworden. Maar Thinal had altijd zijn eigen normen gehad. De vader van Inos was op hem gesteld geweest, maar dat was lang voordat Rap was geboren.
`Ik denk dat het leven van een faun in Krasnegar ook niet alles was,' zei Jalon. `O, ik was Jotunn genoeg om me er doorheen te slaan. Bovendien spot niemand met halfbloeden, want dat zijn de meesten, vooral de koninklijke familie.'
`De huidige koning, bedoel je, en Inos? Hoe zien jouw kinderen eruit?' Rap zuchtte.
`Sorry!' zei Jalon. Dat had ik niet moeten vragen.'
`Geeft niet. Ik denk elke dag aan ze, dus waarom zou ik niet over ze praten? Geen faun, de Goden zij dank. Gath en Kadie, de tweeling, zijn het oudst. Kadie is een zuivere imp, behalve dat ze Inos' groene ogen heeft. Een brutaaltje, die kleine!
Gath en Eva hebben het uiterlijk van een Jotunn. Holi groeit op tot een soort blonde imp — tenminste, toen ik hem de laatste keer heb gezien. Hij zal wel wat te verduren krijgen als hij ouder wordt, denk ik.'
Jalon wilde van onderwerp veranderen, maar Rap ging verder, zachtjes sprekend tot de nachtwind.
`Gath baart me zorgen. Uiterlijk is hij een Jotunn, net als jij, al zal hij lang worden. Van binnen... ik weet het niet! Ik krijg geen hoogte van Gath. Hij is kalm en bescheiden en een beetje dromerig. Niet koppig als een faun of agressief als een Jotunn. Niet hebzuchtig en bemoeiziek als een imp.'
`Een jongen naar mijn hart.'
`Bijna. Maar hij geeft geen blijk van artistieke eigenschappen, dus kan ik 'nos er niet van verdenken dat ze iets met een elf heeft gehad.'
`Volgt hij je op als koning?'
`Als we deze oorlog winnen... Wie weet?' Rap zuchtte weer. 'Voor zover ik weet heeft Zinixo Krasnegar met de zee gelijkgemaakt.'
Jalon struikelde over haastige troostwoorden. `Je zou het gevoeld hebben als dat gebeurd was. Ja toch? Grunth in ieder geval, of Tik Tok! Iemand op de Dreadnought zou het je verteld hebben als dat zo was.' `Waarschijnlijk. Ik hoop alleen maar dat Inos zo verstandig is geweest om met de kinderen onder te duiken. Ik heb haar gezegd dat ze dat moest doen.'
`Waar kan iemand zich in de buurt van Krasnegar verbergen?' vroeg Jalon, denkend aan de kale, troosteloze toendra.
Er viel een lange stilte. Toen zei de koning: 'Ze kon naar het zuiden gaan. Er is een weg. Het probleem was dat de kobolden in Pithmot waren. Hoe zijn ze daar gekomen? Lith'rian zal het wel weten. Ik denk dat ik maar eens een uiltje ga knappen.'
Onder aanvoering van Grunth, die er al eens geweest was, had de samensmelting van tovenaars op de Dreadnought hen neergezet op een plaats vanwaar het twee dagen rijden naar Valdorian was — alleen hadden ze niet voorzien dat er geen paarden te vinden zouden zijn. Dus waren Rap en Jalon gedwongen te lopen. Het was een lange reis. In de uitlopers van de bergen was het land een doolhof van richels en diepe ravijnen met steile wanden. Elfse wegen leidden nooit rechtstreeks naar een bestemming, ze kozen de landschappelijk mooiste route.
Jalon raakte de tel van de dagen kwijt, omdat hij met volle teugen genoot. Hij maakte zich trouwens toch zelden zorgen om de tijd. Rap was goed gezelschap — humoristisch, en met een vriendelijke stem en een gelijkmatig humeur. Ondanks zijn schijnbare onhandigheid en zijn onaantrekkelijke uiterlijk was de forse kerel even goed in een gesprek als in een vechtpartij. Hij was ongeduldig in zijn verlangen om zijn doel te bereiken, maar toonde nooit zijn frustratie, behalve in een onduidelijk gemompel over Langdag.
Het landschap was de droom van elke schilder, welvarend maar mooi. Het leek onbewoond, omdat elfse woningen, hoe pittoresk ze ook waren, altijd weggestopt lagen, zodat ze niet te zien waren. Rap zei dat de hoeveelheid akkers in het district erop wees dat de landbouw normaal voor een grote bevolking bestemd was en hij vroeg zich af waar alle mensen naar toe waren, en waarom. Sinds de eerste dag hadden de indringers helemaal niemand gezien.
Dat had natuurlijk voordelen. Het duurde niet lang of ze begonnen op discrete wijze te plunderen — eieren op de boerderijen, vis uit de vijvers, gerookte ham uit de provisiekasten. Ze sliepen in elfse bedden. De derde avond ontdekte Jalon een luit op een hoge plank. Hij zat zo onder het stof dat hij zich gerechtvaardigd voelde hem mee te nemen toen hij de volgende ochtend vertrok, ervan overtuigd dat de eigenaar niet gebukt zou gaan onder het verlies ervan. Hij zou nooit het favoriete instrument van een musicus stelen, maar deze luit was kennelijk overbodig geworden. Hij kon nu onderweg spelen, wat de reis nog aantrekkelijker maakte.
Zoals Rap nadrukkelijk opmerkte, verloor hij de luit niet, zoals de rugzak en het zwaard.
De weg ging gestaag omhoog. Ver in het zuiden kwamen nog twee luchtbomen, als spookachtige pijnappels, in zicht, en verdwenen toen weer achter de kolos van Valdorian. Valdorian zelf werd elke dag reusachtiger. De top was niet langer zichtbaar, alleen de geribde onderkant van de grote bladeren.
Toen kwam de dag waarop Rap zei: 'Wacht even.'
Jalon zei: 'Hm?' en nam zijn omgeving op. Er was niets te zien dat opvallend interessant was. Het landschap ging schuil achter hoge, met gras begroeide hellingen. Een doffe plek als dit wees er onveranderlijk op dat er om de volgende bocht iets spectaculairs te zien kwam.
`Laten we hier even uitrusten. Kom zitten!'
Ongerust volgde Jalon zijn metgezel naar de kant van de weg en ging naast hem in het gras zitten. Ze reisden nu onbepakt. Rap droeg alleen nog zijn laarzen en zwaard en lange broek, en had alle bagage in de steek gelaten. Jalon droeg een kersenrode elfse korte broek en lila laarsjes, terwijl zijn derde huidlaag een bruin kleurtje begon te krijgen. Zijn slanke lijf en blonde haar konden op een afstand onopgemerkt blijven, maar elfen waren goud, niet rood en schilferig.
Vreemd genoeg droeg Rap nooit een korte broek. Maffe kerel — je kon hem plagen met zijn haar of zijn gezicht, of hem zelfs aanspreken als `Meester Thume' omdat het woord op zijn arm gatatoeëerd stond, en dan glimlachte hij tolerant — maar je hoefde maar één woord te zeggen over zijn harige faunenbenen en er verscheen een gevaarlijke jotunnglans in zijn grijze ogen. Het was prettig te weten dat hij menselijk genoeg was om een zwakke plek te hebben.
Een faun en een Jotunn in elfenland — voeg daar nog een zwaard en een luit bij, en je had het begin van een ballade.
`Als je er geen bezwaar tegen hebt?'
Jalon schrok op. 'Sorry, Rap. Wat zei je?'
Rap glimlachte vriendelijk. 'Last van de zon?'
`Nee.' Jalon keek omhoog. `O!' Ze zaten in de schaduw.
`We zijn er bijna, Jalon.'
Ja... Ik heb niet gehoord wat je vroeg, Rap.'
`Ik zou Sagorn graag raadplegen, als je er geen bezwaar tegen hebt.' `Natuurlijk niet,' zei Jalon met een uiterlijke glimlach en een innerlijke zucht. Hij had zich zo verheugd op weer een bezoek aan een luchtboom, hopelijk een veel langer bezoek dan die paar uur in Valdostor, jaren geleden. Nu moest hij weg, en de volgende keer dat hij werd geroepen zou duizend leagues uit Ilrane verwijderd kunnen zijn. Maar die missie van Rap was belangrijk, en hij moest zich tevreden stellen met die paar idyllische dagen die hem vergund waren geweest. Zonder tegen te sputteren riep hij:

3

Sagorn kneep zijn ogen dicht tegen de roze gloed en kreunde toen de naden van zijn broek barstten en zijn tenen verpletterd werden — waarom leerde die stomme kunstenaar nooit eens denken? Waarom dacht hij er nooit bij na dat hij de kleinste van de vijf was, uitgezonderd Thinal? Sagorn riep Darad nooit zonder eerst zijn kleren los te maken — niet dat hij Darad ooit riep, tenzij hij niet anders kon. Er was alleen maar een beetje vooruitziendheid voor nodig. Wetend dat hij teruggeroepen kon worden bij daglicht, deed hij altijd zijn ogen dicht als hij een vervanger moest roepen in een donkere plaats, zoals het vooronder van de Dreadnought.
Hij waagde een blik tussen de spleten van zijn ogen door en zag de vooruitgestoken kaak van de koning van Krasnegar, die hem glimlachend aankeek. Na een ogenblik gingen zijn ogen knipperend open en deed hij onhandige pogingen om de laarzen uit te trekken.
Rap zei: 'Goeiemorgen, doctor! Of goeiemiddag misschien.'
`Heb je nog geprobeerd je schild weg te nemen?'
`Nee!'
O? Zo gevaarlijk? Je hebt het gevaar niet erg duidelijk uitgelegd aan Jalon, of hij heeft niet geluisterd.'
Met de onbewuste soepelheid van jonge mensen liet de faun zich terugrollen en steunde met zijn ellebogen op het gras. 'Het is heel eenvoudig. Zinixo had zich versmolten met het Convenant, of sommigen ervan, en was in de Sfeer op zoek naar mij — mij persoonlijk. Het is voor een tovenaar bijna onmogelijk zich daar te verbergen.'
`Maar je weet niet of hij in zijn pogingen volhardt?'
`En ik ben niet van plan dat te onderzoeken. Als hij één flits van me ziet, zou hij me te pakken hebben.'
`Hij kan van die techniek gebruik maken om elke tovenaar die hij kent op te sporen?'
`Ongetwijfeld. Op zo'n afstand vereist het een enorme kracht, maar die heeft hij.'
Dus heks Grunth en de twee magisters zijn ook in gevaar?'
De faun trok een lelijk gezicht, waardoor hij er nog grotesker uitzag dan gewoonlijk. 'Ja. Ik kan alleen maar hopen dat ze evenveel geluk hebben gehad als ik en binnen bereik van een schild waren toen het gebeurde. Een schild maken is een heel opvallend gebruik van kracht.'
`Maar een schild maken is toch zeker iets ongewoons? We moeten aannemen dat de meeste of alle wachters nu zijn opgespoord en gecorrumpeerd.' De vijand werd steeds sterker.
Rap knikte somber. Achteroverliggend, met zijn hemd uit, zag hij eruit als een gewone steenhouwer, maar hij was meer dan een bundel spieren. Hij had de kwade berichten doorgrond en besloten Jalon daar niet mee op te zadelen.
Dus waarom heeft de Almachtige...'
`Doctor, alsjeblieft!'
`O, goed,' zei Sagorn nors, die vond dat de naam steeds toepasselijker begon te worden. 'Dus waarom heeft Zinixo dit niet eerder geprobeerd? Nee, laat maar.' Er waren zeker vier redenen voor te bedenken, en bovendien deed het niet meer ter zake. 'Dat occulte schild van je — is dat in essentie gelijk aan de muur die jij eens om hem heen hebt opgetrokken?'
"je houdt van grote woorden, hè? Ja, het is hetzelfde, behalve dat ik het zelf om me heen heb geplaatst, dus het zelf ook weer kan weghalen. Toen ik hem jaren geleden opsloot, was ik machtiger dan hij, dus kon hij niet door het schild heen breken.'
Dat heb je al uitvoerig uitgelegd in Hub. Maar hij moet er nu toch van bevrijd zijn, als je hem in de Sfeer hebt gezien?'
De faun keek kwaad. 'Ik heb alleen zijn ogen gezien, maar ja, hij was het. Je hebt gelijk natuurlijk.'
De gevolgtrekking was duidelijk, maar toch had Rap blijkbaar niet de logische consequentie ervan doorzien. Sagorn besloot dat inzicht te bewaren tot later.
Hij keek om zich heen. Er was niets te zien behalve hard, hoog gras — wat natuurlijk de reden was waarom deze plek was uitgekozen, voor privacy. De onderkant van de luchtboom doemde boven hun hoofd op als een plafond. Hij zou nooit hebben geloofd dat een mineraal gewas over zo'n enorme afstand zijn eigen gewicht zou kunnen dragen, maar hij zag dat de nerven functioneerden als kraagliggers, om de druk te kanaliseren en in banen te leiden.
Toen de volgende vraag niet kwam, keek hij omlaag en zag de gespannen blik van de liggende faun. Je hebt me geroepen om me te vragen hoe we daar binnen kunnen komen, neem ik aan?'
Rap knikte somber. 'Mijn toverkracht stelt niets meer voor, doctor. Ik ben meer aardling dan je me ooit hebt gekend — nog meer dan jij. Ik heb je inzicht nodig.' Hij plukte een grassprietje en stak het in zijn mond, speelde voor boerenkinkel. Zijn vleierij zou effectiever zijn als die oprecht gemeend was.
`Hm, ik kan de occulte verdediging taxeren. Misschien zijn we hier zelfs wel binnen het occulte schild.'
De faun schudde zijn hoofd. 'Ik durf niet het risico te nemen om het te onderzoeken. We zullen de toverkracht moeten riskeren — zou een occult alarm aardse indringers kunnen negeren, denk je? Maar ik heb geen flauw idee hoe ik een aards alarm, of bewakers, kan vermijden. Ik neem aan dat er bewakers zullen zijn, en sloten, en zo. Valdorian heeft een inwonende magister voor de verdediging ervan, maar de meeste bomen moeten vertrouwen op gewone voorzorgsmaatregelen, dus ik neem aan dat Valdorian die ook heeft.'
Logisch! De voormalige staljongen had altijd een scherpere intelligentie gehad dan zijn uiterlijk deed vermoeden, en hij had de waarde van het logisch redeneren geleerd van zijn omgang met Sagorn zelf.
`De bewakers zijn misschien gevlucht met de burgerbevolking,' merkte Sagorn voorzichtig op. Hij rekte zich uit en geeuwde, zich maar al te goed ervan bewust dat hij een paar minuten geleden, in zijn tijd, uit een diepe slaap was gewekt. 'Het feit dat je zo dichtbij hebt kunnen komen zonder te zijn waargenomen, zou erop kunnen wijzen dat de hele boom verlaten is. Er naar binnen gaan kan zowel eenvoudig als zinloos zijn.'
`Als de bevolking gevlucht is!' zei Rap. 'Misschien hebben ze allemaal een toevlucht gezocht in de boom zelf; in welk geval ze als haringen in een ton zullen zitten en wij geen kans hebben ongezien binnen te komen. Ik wil niet in een elfse gevangenis terechtkomen, al is die nog zo gerieflijk. Of in een harington,' voegde hij er plechtig aan toe.
`O, kom nou! Vrouwen en kinderen en ouden van dagen? Dat zou een laatste verdediging tot aan de dood wel heel extreem maken, zelfs voor elfen.'
Dat had de faun nog niet uitgepuzzeld. 'Waarom weet je dat zo zeker?' vroeg hij, niet bereid om onmiddellijk toe te geven.
`O, ik weet het niet zeker! Maar we voorzien geen belegering door aardlingen, en ik weet zeker dat de elfen dat evenmin doen. Als de imperatoriale legioenen zouden komen, ja, dan zouden ze daar hun toevlucht zoeken. De bomen kunnen het oneindig lang volhouden, want ze hebben hun eigen bronnen van eten en drinken. Maar in magische oorlogen zijn ze berucht kwetsbaar.'
`Dat is het soort inlichtingen dat ik nodig heb,' zei Rap nederig. 'Daarom heb ik naar jou gevraagd. Hoe moet ik het aanleggen om er binnen te komen?'
Hij leek plezierig oprecht, maar hij praatte volslagen onzin. Was hij iets van plan?
Uit zijn eerdere opmerkingen kon je afleiden dat de oorlog praktisch voorbij was. Het Convenant had gewonnen — Zinixo had gewonnen; hij had zijn zichzelf toegekende eretitel van Almachtige verdiend. Als het brein van de Groep had Sagorn een verantwoordelijkheid jegens zijn compagnons om de strategie te bepalen, en de enige verstandige strategie was nu een haastig afscheid van koning Rap en zijn verloren zaak; hoe eerder hoe beter. Het was zinloos om een strijd voort te zetten als die onmogelijk was geworden.
Hij keek weer om zich heen. Het diende nergens toe om hier nog langer te blijven. De hoogte was al benauwend en in de schaduw van de boom was de lucht onaangenaam koud op zijn blote huid. Als hij opstond, zou de rest van Jalons kleding van hem afvallen, en hij was veel te oud om naakt rond te paraderen. Hij moest een van zijn compagnons in zijn plaats laten komen en vertrekken. Maar eerst moest hij het kinderachtige plan van de faun ontrafelen, wat dat ook mocht zijn; en een verstandig man testte zijn hypotheses aan de hand van alle beschikbare bewijzen.
`Zinixo was zelf een heel machtig tovenaar, hè? Zelfs nog voordat hij magister werd?'
`Uitzonderlijk machtig. Een tovenaar zoals ze eens per eeuw voorkomen.' Rap stak zijn kin naar voren. 'Maar ik was hem de baas!' Zijn vuisten balden zich spontaan.
`Ternauwernood, zoals ik me herinner dat je eens hebt toegegeven.' Sagorn glimlachte bemoedigend om zijn eeuwige ergernis te verbergen dat de beste geleerde in het Impenrijk oude magische kennis aan het licht moest brengen door een halfgeletterde arbeider te ondervragen. 'Maar toen je een vijfde woord kreeg en een halfgod was, toen had je toch geen moeite met hem?'
Rap ging overeind zitten en haalde de grasspriet uit zijn mond. 'Geen enkele. Waarom?' vroeg hij achterdochtig.
`Geef me de feiten alsjeblieft.'
De feiten zijn duidelijk.' Hij maakte een grimas. 'En dat ik een occult schild om me heen heb wil nog niet zeggen dat het geen verrekte pijn doet als ik erover praat! Elk woord geeft een hogere kracht. Een halfgod staat boven een tovenaar als een tovenaar boven een magiër... Ik rolde Zinixo uit als een homp deeg en... kneedde hem toen weer in elkaar.'
Hij veegde zijn voorhoofd af. Hij zag krijtwit en droop van het zweet, alsof hij aan een heel ernstige ziekte leed. Koppigheid had soms zijn nut. Maar toch, er bleef nog één vraag over.
`En toen je hem in het magische schild opsloot, gebruikte je toen al je kracht als halfgod, of slechts een deel ervan?'
`Ik gebruikte alles wat ik bezat!' schreeuwde Rap. 'Ik bond dat kleine misbaksel in een zak, die de Goden zelf niet...'Hij zweeg abrupt, kokhalzend. Dat was het dus: hypothese bevestigd.
`Gaat het wel goed met je?' vroeg Sagorn, zonder veel belangstelling voor het antwoord. De faun kreunde van pijn en greep zijn hoofd vast. Inderdaad, het was dus een feit! De zaak was verloren, en de enige vraag was nu hoe Sagorn zichzelf en zijn compagnons zo snel mogelijk kon redden. Hij was geroepen door Jalon; de laatste keer had hij Andor geroepen. Dat betekende dat hij nu de keus had tussen Darad en Thinal.
Darads animale geest zou de verandering van loyaliteit niet begrijpen en zou zich er ook niets van aantrekken. Die menselijke ijsbeer had lang geleden besloten dat Rap zijn goedkeuring kon wegdragen. Dat betekende dat hij hem de onvoorwaardelijke trouw schonk van een hond.
Thinal daarentegen was nog beduchter voor zijn eigen huid dan zijn broer Andor. Thinal was nog jong en had de kans het in de eerlijke, aardse wedloop, die hier begon, te winnen van koning Rap, en dat zou wel eens noodzakelijk kunnen zijn. Thinal was ondanks zijn beperkingen de beste van hen als er messen glinsterden in de schaduw. Hij had zijn eigen hulpbronnen. Je kon erop vertrouwen dat hij zich zo gauw en zo ver en zo veilig mogelijk van Valdorian zou verwijderen, waardoor hij de anderen met zich mee zou nemen.
Het moest Thinal worden.
`Waarom?' kermde Rap.
Waarom wat?' Sagorn dacht terug aan hun gesprek. 'Waarom ik al die vragen stelde? Om het voor de hand liggende te bevestigen, zoals je al vermoedde.'
Maar als het allemaal zo duidelijk was, waarom had de faun hem dan op zijn beurt geraadpleegd? Waarom had hij Jalon gevraagd Sagorn te laten komen?
Wat was hij van plan?
`Wat is voor hand liggend?' vroeg Rap, nog steeds hijgend van de doorstane beproeving.
`Het voor de hand liggende feit dat je... eh, wij, bedoel ik... hebben verloren! Als Zinixo zich nu heeft weten te bevrijden uit het schild dat je om hem heen hebt geplaatst, moet het Convenant hem hebben bevrijd. Dus heeft het Convenant ten slotte voldoende tovenaars verzameld om collectief sterker te zijn dan jij was als halfgod. Voeg bij die kracht nu Zinixo zelf, plus de drie wachters, en het is duidelijk dat geen macht ter wereld zich ooit zal kunnen verzetten tegen de Alm... de dwerg.'
Rap snoof. 'Je bent maar al te gauw bereid hem de wachters te gunnen! Ik geef toe dat Grunth kwetsbaar kan zijn geweest, daar in het Drakengebied. Hij kan Grunth hebben gepakt. Maar magister Raspnex zit waarschijnlijk verscholen in een mijn ergens in de Isdruthuds, en ik durf te wedden dat Lith'rian het laatste halfjaar heeft doorgebracht onder een occult schild ergens in een veilige schuilplaats.'
Sagorn haalde zijn schouders op. 'Een of twee wachters hier of daar doet er nauwelijks toe. De kansen waren nooit erg groot. Nu zijn ze praktisch nihil. Ik ben nooit erg optimistisch geweest, maar nu beschouw ik de zaak als volslagen hopeloos.'
`Ik ben niet van plan het op te geven!'
`Ik zie niet wat je zou kunnen doen, zelfs niet waar je zou kunnen beginnen.'
Rap had zichzelf weer onder controle en keek nijdig. Hij wees met zijn duim naar de reusachtige massa van de luchtboom. 'Ik begin met Valdorian binnen te gaan en magister Lith'rian te zoeken.'
`Hoe?'
`Daarom heb ik jou geroepen, om daarnaar te informeren! Thinal is de beste inbreker in heel Pandemia. Als iemand me erin kan krijgen, is hij het. Maar de vraag is, hoe moet ik hem motiveren?'
Sagorn schudde ongelovig zijn hoofd. De laatste keer dat hij geroepen werd, op het schip, heb je hem bijna gewurgd! Verwacht je heus dat hij nu met je zal samenwerken?'
De faun streek met zijn vingers door zijn struikachtige haar. Dat spijt me echt! Ik zal hem mijn oprechte excuses aanbieden. Ik zal zijn tenen kussen, als hij me daardoor vergeeft.'
Het zou zeker indruk maken op dat laaghartige schoffie. Er was niet veel wat hem meer plezier zou doen dan een koning voor hem in het stof te zien kruipen. Sagorn voelde een zweem van ongerustheid. Kon hij er zeker van zijn dat Thinal er vandoor zou gaan, zoals hij had aangenomen? Thinal had een heimelijke bewondering voor de staljongen, die zowel toverkracht als een koninkrijk had gestolen.
Er was nog een probleem. Bijna een jaar geleden was Thinal begonnen een uitvoerige samenzwering op touw te zetten om bepaalde onbetaalbare kunstwerken te stelen uit het Abnila Museum in Hub en die te vervangen door vervalsingen. Ontsteld door de risico's van die onderneming, had de rest van de Groep samengewerkt om Thinal buiten gevaar te houden. Helaas was hun vermogen in dat opzicht beperkt door de voorwaarden van de sequentiebezwering, zoals die vroeger door Rap zelf waren gerectificeerd, en die bepaalden dat Thinal ongeveer een derde van de tijd moest bestaan, zodat hij de leeftijd van de anderen kon inhalen. In de nacht van Emshandars dood, toen dit krankzinnige avontuur was begonnen, was de kleine dief ernstig achter geraakt in zijn quota van het werkelijke bestaan. De anderen hadden moeite gehad elkaar op te roepen, in plaats van hem. Toen waren Rap en Shandie verschenen en hadden hen meegesleept op avontuur. Thinal had wat terrein gewonnen, maar de laatste tijd was hij weer achter geraakt. Tijdens zijn laatste verschijning, op de Dreadnought, had hij slechts met grote inspanning een vervanger kunnen roepen, toen Rap hem had bedreigd. Dat moest acht of negen dagen geleden zijn. Nu zou het hem waarschijnlijk onmogelijk zijn. Als Thinal arriveerde, zou Thinal moeten blijven. Hij zou ongewoon kwetsbaar zijn als hij zijn gebruikelijke ontsnappingsluik niet ter beschikking had.
`Waar ik aan dacht,' zei Rap hoopvol, 'is professionele status. Ik bedoel maar, wie in de hele geschiedenis is er ooit in geslaagd in te breken in een luchtboom? Ik weet zeker dat de enclave van een magister ook veel kostbaarheden bevat. Het zou een fantastische inbraak zijn! Denk je dat een beroep op zijn ijdelheid succes zou hebben?'
Sagorn onderdrukte een glimlach. De kans dat Thinal voor dat argument zou bezwijken was nihil, absoluut ondenkbaar. Zijn hele geestesgesteldheid was daarmee in strijd. Sagorn zelf had dat aspect van Thinals psychologie twintig jaar geleden aan Rap uitgelegd, in Faerie, ten tijde van hun derde ontmoeting. Als de staljongen dat vergeten was, was dat zijn zaak. Maar was hij het vergeten? Of speelde hij een spelletje? Als hij werkelijk Thinal wilde, waarom had hij Jalon dan niet gevraagd hem rechtstreeks te roepen?
Waarom had hij Sagorn eigenlijk geroepen?
Alleen om hem zulke stomme vragen te stellen?
Ah! Natuurlijk!
Rap wilde Thinal helemaal niet! Hij wilde Darad!
Rap verwachtte blijkbaar dat hij zich vechtend toegang zou moeten verschaffen tot de luchtboom, en hij had de krijger nodig om hem te helpen. Maar Jalon kon Darad niet voor hem roepen, omdat Jalon Darad de laatste keer had geroepen. Jalon kon alleen Thinal of Sagorn roepen. Denkend dat Thinal er hals over kop vandoor zou gaan, had de faun naar Sagorn gevraagd. Nu Sagorn had laten blijken dat hij er niets voor voelde verder mee te werken in de vruchteloze strijd tegen de Almachtige, deed de faun of hij Thinal wilde, in de verwachting dat Sagorn zou proberen hem te dwarsbomen door in plaats daarvan Darad te roepen. Die boerenkinkel probeerde hem te bedriegen!
Goed geprobeerd, Meester Rap!
`Ik denk dat je argument indruk zal maken op Thinal,' zei Sagorn minzaam. Dus ik denk dat onze discussie geëindigd is. Zal ik Thinal dan maar roepen?'
`Graag,' zei Rap met een uitgestreken gezicht. 'Het Goede zij met je, doctor.'
`Goed dan! Tot ziens!' Bij zichzelf grinnikend en wensend dat hij erbij kon zijn om het teleurgestelde gezicht van de faun te zien als Darad niet kwam, riep Sagorn.

4

Thinal kuchte, masseerde zijn keel en keek verwijtend naar Rap, die op het gras naast hem zat.
Rap vertrok zijn mond in een meewarige grijns en fluisterde: 'Hoi!'
Thinal maakte een schor geluid, alsof hij bijna stikte.
Rap zei: 'Het spijt me dat ik zo ruw met je omsprong. Ik stond onder hevige druk, maar dat was geen excuus voor mijn driftbui. Dat is niets voor mij, en ik schaam me voor mezelf. Wil je me vergeven?'
Thinal slikte een paar keer, en deed het moeilijker voorkomen dan het in werkelijkheid was. Hij had wel erger meegemaakt. 'Heb je echt spijt? Wil je het me bewijzen, zoals je zei?'
De koning knikte plechtig. 'Als je dat wilt. Is één van elke voet voldoende, of alle tien?'
O, de verleiding! Hem kennende, meende die grote lummel het waarschijnlijk ook nog. Als hij het niet meende — als hij het alleen maar zei om het antwoord te horen — dan zou hij in plaats daarvan Thinal misschien binnenstebuiten keren. Wat omvang betreft kon hij niet tippen aan Da-rad, maar zonder hemd liet hij een bonk vlees zien waar alleen een Jotunn mee zou argumenteren.
`Alle tien — maar ik hou het wel tegoed.'
`Eén keer!' zei Rap behoedzaam.
`Goed, tien tenen, één keer.'
`Afgesproken.' Rap gaf hem een hand. En niet zo'n verpletterende handdruk als van een Jotunn. Thinal grinnikte, in antwoord op de brede glimlach van de ander. Hij was dom natuurlijk, boers, eerlijk, hardwerkend —jakkes! — saai, dapper... betrouwbaar! Maar ondanks al zijn fouten had de faun iets aantrekkelijks. Hij was opgeklommen van het schoonmaken van stallen tot hij met zijn gat op een echte troon zat, zonder dat het hem naar het hoofd was gestegen. En wat dan nog, als hij tussen de koninklijke beddelakens was gekropen om dat te bereiken? Misschien had het koninginnetje iets met zeemansarmen, maar er waren natuurlijk een hoop stevige armen in een haven als Krasnegar, en ze had deze armen gekozen. Een eenvoudige jongen maakt carrière! Leve de arbeiders!
Thinal bukte zich en trok zijn laarzen aan, Jalons keus in schoeisel. Ze zaten ruim, maar hij kon er hard in lopen als het moest. Zijn broek was een giller. Het touwtje hield nog, maar Sagorn had alle naden doen barsten. Het was een raar kledingstuk, maar het zou hem niet hinderen als hij er plotseling vandoor moest. En toen herinnerde hij zich nóg iets wat de oude man had gedacht.
`Had je Darad verwacht?'
Rap keek hem niet-begrijpend aan en schudde zijn hoofd. 'Nee, ik heb naar jou gevraagd.'
`Sagorn dacht dat je eigenlijk Darad wilde.'
Rap keek nog verbaasder. 'Ik heb geen bloedbad gepland voor vanmiddag, dus wat zou ik met Darad willen?' Hij krabde op zijn hoofd. 'En als ik hem zou willen, waarom zou ik dan naar jou vragen?'
`Die ouwe heeft soms rare ideeën.'
De faun snoof. 'Zijn probleem is dat hij meer verstand heeft dan zijn hersens kunnen bevatten. Laat maar. Hoor eens, je weet waarvoor ik je nodig heb. De deur van Valdorian is om die bocht daar. Hij kan bewaakt zijn, in welk geval ik gewoon naar boven ga en tegen de elfen zeg dat de koning van Krasnegar zijn opwachting wil maken bij de magister, allemaal erg beleefd. Hij kan wijd openstaan en verlaten zijn. In dat geval ga ik naar binnen en begin te klimmen.'
`Veel plezier.'
Rap grinnikte, maar zijn ogen sloegen Thinal aandachtig gade. 'Maar als hij gesloten en verlaten is, zit ik voor het blok. Dan heb ik jouw hulp nodig.'
Thinal huiverde. 'De luchtboom van een magister openbreken? Over mijn lijk! Ik heb mijn lesje daar lang geleden geleerd, Rap! Dat weet je!' Hij hoorde de schrille klank in zijn stem en dat beangstigde hem.
De faun knikte met een verbaasd gezicht. Je hebt ingebroken in het huis van een tovenaar. Maar dat was honderd jaar geleden!'
`Honderddertig.' Nog schriller.
`Nou en? Je hoeft niets mee te nemen, alleen maar een of twee deuren voor me openmaken.'
`Nee!' Thinal voelde dat hij nat was van het zweet.
Rap had het gezien en was nieuwsgierig. Hij krabde met beide handen op zijn hoofd. Sagorn heeft me eens verteld dat je je nog steeds schuldig voelt over wat er die nacht gebeurd is, maar het is allemaal goed geëindigd, Thinal! De sequentiebezwering was geen vervloeking, het was een zegen. Toen ik hem van jullie afnam, wilden jullie hem allemaal weer terug. Jij was notabene de eerste die het vroeg!'
De ouwe Sagorn weet niet alles.'
`Nee? Ik dacht dat jullie alle vijf je herinneringen deelden?'
Stilte.
`Nou?' drong Rap zachtjes aan.
`Alleen maar van wat er gebeurd is nadat Orarinsagu de bezwering oplegde!' Daar! Nu had hij het gedaan. Ezel! Verander van onderwerp, praat over iets anders, wat dan ook...
`Ah!' Rap keek Thinal even onderzoekend aan en haalde toen zijn schouders op. 'Mijn zaak niet.'
`Nee.'
`Lang geleden... Heb je er ooit met iemand over gesproken?'
Thinal huiverde en schudde zijn hoofd.
Rap ging weer liggen en liet zich omrollen om op zijn ellebogen te steunen. Hij porde loom met een vinger in het gras. 'Als je ooit behoefte hebt, wanneer dan ook... Ik bedoel, dat hoeft niet nu, maar een andere keer misschien. Het helpt vaak om je hart te luchten. Daar heb je vrienden voor. Ik zou niets doorvertellen, dat weet je.'
`Het doet er niet toe,' sputterde Thinal. 'Doet er helemaal niks toe of ik het je vertel of niet, of dat jij het aan een ander doorvertelt.'
Rap bleef op het gras liggen, zonder iets te zeggen of om zich heen te kijken. Hij plukte een grassprietje en stak het in zijn mond.
`Er is geen reden om het je niet te vertellen,' zei Thinal onrustig. Er was ook geen reden om het wèl te doen. 'Wil je het horen?'
`Ik luister als je wilt praten.'
`We waren nog maar een stel kinderen. Ik was de oudste, zie je. De aanvoerder.' Zestien. Zijn tanden onderbraken hem, wild klapperend. Hij kreeg ze weer in bedwang. Sagorn was de jongste. Ik duwde hem naar binnen door een bovenraam en hij maakte de deur voor ons open en we begonnen om ons heen te kijken en toen zagen we meteen dat er vreemde dingen stonden en Andor zei dat we weg moesten gaan en ik zei goed dan en we liepen naar de deur en toen verscheen Orarinsagu, een en al vuur in het donker, en konden we ons niet meer bewegen.'
Groen vuur. Hij stopte zijn handen onder zijn armen om het beven te beletten. Ze waren zo koud als de laarzen van een doodgraver. Hij zat voorovergebogen, zijn ingewanden speelden hem parten. Hij had dit en de verschrikkingen daarna nog nooit aan iemand verteld.
`Ga door,' zei Rap tegen het gras. 'Je bent begonnen, dus ik zou het nu ook maar afmaken. Je zult je beter voelen als je door de zure appel heen bijt.' Thinal snufte. 'Zul je het aan niemand vertellen?'
`Geen woord, dat beloof ik je.'
`Hij zei dat het allemaal mijn schuld was! Hij bracht de andere vier in slaap en... toen waren alleen hij en ik er nog. En... En hij speelde met me!' Goden! Ik was pas zestien, Goden! 'Ik wil er niet over praten. Hij maakte me kapot! Kruipend over de vloer... brabbelend en kruipend. Hij speelde met me als een kind met een tor. Ik kan je niet vertellen wat hij deed, wat hij me liet doen. Ik bleef hem smeken om me dood te laten gaan en... o, lieve Goden, ik wil er niet over praten!'
Hij had niet beseft dat een van hen zich had bewogen, maar Rap zat recht overeind en hield hem vast, drukte hem dicht tegen zich aan, wiegde hem als een baby, en hij scheen maar niet te kunnen ophouden met praten, zelfs niet toen hij zat te snotteren als een kind, huilend op Raps schouder, pratend, pratend en snikkend.
`Hij zei dat ik de misdadiger was. Hij zei dat de anderen alleen maar mijn slachtoffers waren. Zei dat ik hem wat plezier schuldig was, en dat ik ook bij hen in de schuld stond, omdat ik ze op het verkeerde pad had gebracht. Tonen en botten en dingen binnen in me. Tenen in plaats van vingers. Dingen die in me rondkropen. Ik wil er niet over praten!'
Maar hij kon niet ophouden met erover te praten, niet tot hij elke pijn en vernedering en verschrikking van die nacht uitvoerig had beschreven. Zelfs dingen die allang vergeten waren kwamen boven en naar buiten — alles. Toen pas werden de stiltes langer, de woorden schaarser, het huilen kalmer. Toen zweeg hij. Rap bleef hem in zijn armen knellen, en langzamerhand begon de onwaardigheid van die positie tot Thinal door te dringen.
`Ik wou dat je de bezwering had gelaten zoals hij was,' mompelde hij hees. `Het leven is niet wat ze ervan zeggen.'
Hij probeerde zich los te maken, maar werd vastgehouden door een paar dikke, stevige kabels.
`Het leven is het enige wat we hebben!' zei de faun zachtjes in zijn oor. `Denk nooit aan wat erop volgt. Luister naar me. Heb je je nooit afgevraagd hoe Orarinsagu erin slaagde een bij elkaar passende groep te vormen? Jullie zijn niet zomaar een handvol mannen! Geleerde, minnaar, krijger, kunstenaar, dief — heb je je nooit afgevraagd hoe het kwam dat hij het geluk had een van elk te vinden?'
Thinal rukte zich los. Hij snoot zijn neus, veegde zijn vingers af op het gras en mompelde: 'Nee.'
`Weet je het zeker?' zei Rap. 'Heb je het je echt nooit afgevraagd? Er zat meer achter die sequentiebezwering dan ik verwacht had. Veel meer. Ik ontdekte het allemaal pas toen ik hem uiteen haalde. Orarinsagu heeft je beroofd, Thinal! Sagorn hersens, Andors charme — al die grote talenten die de anderen hebben — die zijn van jou afkomstig. O, het krachtwoord helpt natuurlijk, maar de basistalenten komen van jou. De bezwering ontneemt ze jou en geeft ze aan de anderen, zodat zij een dubbele dosis krijgen. Heb je dat echt nooit geweten?'
Thinal bromde iets.
`Hm,' zei Rap achterdochtig. 'Je was me het jongetje wèl, met al die vermogens. Mettertijd zou je een groot man zijn geworden. Een groot misdadiger misschien, maar in ieder geval groot. De tovenaar heeft jou opgedeeld om de groep te vormen. Darads gewelddadigheid is van hemzelf, maar in wezen zijn de anderen slechts een flauwe afschaduwing van wat jij had kunnen zijn. Zonder alles wat ze van jou stelen, zouden ze maar een schaduw zijn van wat ze nu zijn.'
`Waarom heb je de bezwering dan weer teruggebracht?' mompelde Thinal.
Rap liet een grote hand op zijn schouder vallen en kneep erin. 'Omdat jij het me vroeg. Jij, niet zij. Het was jouw idee! O, gedeeltelijk omdat ik dacht dat het te laat was om de schade ongedaan te maken, en ik niet geloofde dat die talenten je toen nog enig goed zouden doen. Je was zo lang een straatschoffie geweest, dat ik niet dacht dat je ooit nog iets anders zou kunnen worden. Ik heb me vaak afgevraagd of ik het juiste besluit heb genomen. En als je me vertelt dat je niet wist waar de anderen hun vaardigheden vandaan haalden, zal ik me oneindig veel beroerder voelen.'
`Ik... Misschien vermoedde ik wel iets,' bekende Thinal. Hij had het geweten. Hij kon zich de exacte woorden van de tovenaar nog herinneren: Je diefachtigheid laat ik je behouden, maar de rest is verbeurd. Maar het was niet eerlijk. De anderen waren sinds die nacht gegroeid, waren volwassen geworden en hadden iets bereikt, en hij was verschrompeld, minder geworden. Vóór die nacht was hij een leider geweest, en sindsdien was hij niets meer.
`Waarom vroeg je me dan of ik de bezwering weer wilde herstellen?' vroeg Rap.
Thinal veegde zijn neus en ogen af met de achterkant van zijn arm. God van het Afval! Waarom had hij dat alles eruit geflapt tegen die faun? Wat moest hij wel niet denken. 'Ik wil er niet meer over praten.'
Dan niet,' zei de faun opgewekt. 'En het verbaast me niets dat je me niet wilt helpen in die luchtboom in te breken! Ik begrijp het. Ik neem het je niet kwalijk.'
Snuf! Rap, het is hopeloos! De dwerg heeft je verslagen. Hij heeft gewonnen. Sagorn weet het. Geef het op, Rap!'
De faun boog zich voorover, legde zijn armen op zijn knieën en zijn hoofd op zijn armen. Hij zag er moe en verslagen uit, maar toen hij sprak klonk zijn stem heel anders. Dat kan ik niet, Thinal! Je kunt gaan, als je wilt. Iedereen kan het opgeven, maar ik niet. Hij zal me op de een of andere manier te pakken krijgen. Hij zal achter Inos en de kinderen aangaan. De God vertelde me dat ik een van mijn kinderen moest verliezen, maar Ze zeiden niet welk kind. En Ze zeiden ook niet dat het er slechts één zou zijn. Het kan me niet schelen hoe hopeloos het is, ik moet doorzetten.'
Stilte.
Krankzinnige, koppige faun!
Thinal snoof. Wat ga je doen? Wat wil je dat ik doe?'
Rap keek op met een glimlach zo droevig als de dood. 'Ik ga een kijkje nemen. Als er niemand is, kom ik terug. Dan praten we verder. Als ik na korte tijd nog niet terug ben... Dan maak je als de bliksem dat je wegkomt, begrepen?'
Thinal knikte en snoof weer. 'Ik wacht.'
Rap gaf hem een mep op zijn schouder en stond op. 'Dank je, makker! Je moet een ongelooflijk jong zijn geweest.'
Hij liep weg, zonder achterom te kijken.
De wind woei koud door de duistere vallei. Thinal sloeg huiverend zijn armen om zich heen. Kaal gras en een kale weg en dat afschuwelijke dak boven hem, dat voortdurend omlaag dreigde te vallen. Hij was een stommeling. Hij hoorde terug te gaan over de weg, als een echte slimmerik. Hopen leegstaande huizen — zelfs Jalon was het gelukt daar binnen te komen. Over een paar dagen zou Thinal een van de anderen kunnen roepen, waarschijnlijk Andor. Andor zou weten aan welke kant de zee lag, en hij kon erheen lopen en met een smoesje op een boot komen.
De oorlog was verloren. De dwerg had gewonnen. Dat ging Thinal niets aan — geen van hen. De vijf zouden het redden, ongeacht of er vier wachters regeerden of één Almachtige.
Het was vreselijk om te moeten wachten, maar hij had Rap gezegd dat hij zou wachten. Hoe lang? Wat deed die kerel al die tijd?
En als Rap terugkwam en hem iets vroeg, wat moest hij dan doen? Inbreken bij een magister?
Hij stond op en deed een plas — de tweede keer — deed een paar stappen opzij en ging weer zitten. Onmiddellijk moest hij weer plassen.
Waarom had hij al die dingen over Orarinsagu aan Rap verteld? Wat moest Rap wel van hem denken, een snotterende volwassen man?
Wat voerde hij toch uit?
Thinal was niet van plan om te gaan kijken.
Rap was natuurlijk dood. Hij kwam niet meer terug.
Thinal ging weg.
Nu!
Nou ja, heel gauw.
Hij probeerde min of meer Andor te roepen, en wist dat het niet zou lukken. Het zou nog dagen duren voor hij een van de anderen kon roepen. Hij vervloekte Rap en zijn gepruts met de bezwering! Ze hadden nooit problemen ermee gehad voor hij hem veranderde.
Hij was een stadskind. Al dat gras- en luchtboom-gedoe was niets voor hem. Hij had nooit veel opgehad met elfen — geen elf in het Impenrijk bezat ooit iets wat de moeite van het stelen waard was.
Rap kwam niet terug. Hij zou tot honderd tellen en dan ging hij weg. Achter hem kuchte iemand beleefd.
Thinals hart klopte in zijn keel en de rest van hem draaide zich zo snel om dat hij bijna zijn rug brak.
Zes elfen stonden in een halve kring. Ze droegen allemaal een zilveren maliënkolder en ze hadden hun pijl en boog op hem gericht. Als hij één verkeerde beweging maakte, zou hij een menselijk bos zijn.
Hij riep — Darad! Darad!
Er gebeurde niets.
Dus deed Thinal wat hij altijd deed in een ogenblik van spanning. Hij gilde van angst en deed het in zijn broek.

5

De elfen omsingelden hun gevangene, babbelend met hoge stemmen en met een accent dat hij nauwelijks kon verstaan.
Er waren twee mannen, vier vrouwen. Ze waren allemaal ongeveer even lang als hij, maar ze leken tieners, en die illusie joeg hem nog meer vrees aan. Hun gouden gezichten stonden minachtend, hun grote opalen ogen glinsterden in onmogelijke tinten. Hun tunieken met zilveren schakels werden opgevrolijkt met felgekleurde ceintuurs en schouderriemen en hun helmen waren al even opzichtig. Hun armen en benen waren bloot. Zelfs hun wapens konden gekozen zijn om het uiterlijk, maar hij twijfelde er niet aan of ze waren echt en dodelijk.
Ze kwetterden een paar bevelen tegen hem, negeerden zijn smeekbeden en vragen, behalve hem op te dragen zijn mond te houden. Ze bonden zijn handen achter zijn rug met een zijden koord. Ze legden een strop van hetzelfde koord om zijn hals. Toen stelden ze zich op en draafden over de weg naar de boom, opgewekt zingend.
Thinal volgde. Hij had geen keus, want het koord liep losjes door een zilveren ring en zou hem wurgen als het straktrok. Ze hadden hem aan een heel lange lijn, dus kwam hij ver achter hen aan. Hij besefte dat die positie bedoeld was om hem te vernederen, alsof hij iets onaangenaams was waarmee ze zich niet wensten af te geven. Voortdravend, met zijn vuile vodden flapperend tegen zijn dijen, wilde hij daar maar liever niet aan denken. Als hij probeerde ze in te halen, zou hij op het koord trappen en zichzelf wurgen. Hij was bang dat ze hem gewoon zouden voortslepen als hij viel.
Toen bewakers en gevangene de bocht om waren, lag de ingang van Valdorian recht voor hen. De boomstronk zelf lag nog op enige afstand, een ruwe klif, die in een slordige, onelfse puinhoop van gebroken steen de grond raakte. De weg eindigde bij een vrijstaande wenteltrap van rood en wit gepolijste steen. De bewakers liepen zonder ook maar een moment stil te staan de trap op, al hielden ze op met zingen. Rap was nergens te bekennen, niemand trouwens.
De trap liep in een onmogelijke spiraal omhoog en verdween in een gat in het dak. Halverwege snakte Thinal naar adem. Hij schudde het zweet uit zijn ogen. Hij had geen tijd om zijn omgeving op te nemen, want hij moest al zijn aandacht concentreren op de kronkels van het koord dat staag voor hem uit omhoogging. Hij wist wanneer hij achter raakte als het koord niet langer de treden raakte. Onverbiddelijk werd het strakker, toen werd hij door duisternis omsloten. De trap liep door een schacht. Hij liep steeds harder, en toch steeds langzamer, zijn longen stonden op het punt te barsten, zijn benen leken in brand te staan. Hij kon het koord niet langer zien, maar voelde het verstrakken rond zijn hals — eerst met de zachte aanraking van een plagende geliefde, toen streng, dringend, moordlustig. Even nam het iets van zijn gewicht weg, tot hij half stikte en viel, bonkend op de harde randen van de treden.
Stemmen kweelden boven hem als kwade vogels. Hij kon niets zien. Het touw trok en rukte herhaaldelijk aan hem, tot hij erin slaagde overeind te krabbelen. Zijn keel voelde aan of die met een hamer was bewerkt. Hij verzette zich tegen het trekken van het touw, dwong zich kalm te lopen. De strop verstrakte weer en hij viel opnieuw, waarbij hij zich op een hele reeks andere plekken pijn deed. Weer stond hij op en weer weigerde hij hard te lopen; met veel nijdig getsjirp berustten zijn bewakers in zijn tragere tempo.
Hij hoopte maar dat ze wisten dat het geen koppigheid van hem was, dat ze niet kwaad zouden zijn op een arme zwakkeling die niet zo lang en zo hard kon lopen. Hij kon geen woord meer uitbrengen, zelfs al zouden ze bereid zijn geweest naar hem te luisteren. Hij sjokte grimmig omhoog de wenteltrap op.
Geleidelijk drong er licht door in de tunnel, die uitkwam op de eerste laag van de boom. Hij was zich vaag bewust van mosachtig groen en struiken, van druppelende geluiden en de geur van bloemen. Boven boomtoppen in de verte zag hij de blauwe lucht.
Zijn bewakers trokken hem haastig mee over een korte weg naar weer een andere trap, smaller en in de zijkant van de stam gebeiteld. Ze begonnen weer te klimmen. Hoe ver gingen ze? Valdorian was twee leagues hoog, veel hoger dan enige berg. Hij zou bevriezen als ze boven waren — er zou geen lucht zijn om adem te halen!
En waar was Rap?
De trap verdween in steen en het werd weer donker. Ondanks hun maliënkolders bewogen de elfen zich geruisloos. Hij wist niet hoe ver ze vóór hem waren, behalve door het straktrekken van de strop. Hij viel maar één keer, maar hij sloeg zo hard met zijn hoofd op de trap dat hij sterretjes zag.
Opnieuw terug in het daglicht, in een dicht varenbos, en eindelijk hielden zijn bewakers even stil — Thinal zakte ineen op het mos aan de kant van de weg. Een smalle waterstroom miste langs de klif omlaag. Eén voor één gingen de elfen eronder staan om te drinken en nat te worden. Ze kwetterden en lachten onder elkaar en negeerden hun gevangene. Toen ze klaar waren, riepen ze Thinal bij zich. Hij hees zich overeind en wankelde naar voren; hij viel op zijn knieën in het water, hief zijn gezicht op. Het koude water dat over hem heen en in zijn keel stroomde was een puur genot. Het beste wat hij zich kon herinneren.
Zijn bewakers hadden gezelschap gekregen van een andere groep — drie mannen, drie vrouwen. Even babbelden ze allemaal door elkaar heen, blijkbaar in een discussie over een zwerm van rode vogels die in het naburige struikgewas zaten te zingen. Toen verdwenen de oorspronkelijke zes in de richting waaruit ze gekomen waren.
`Omhoog!' riep een jongensachtige stem.
Thinal leunde achterover tot zijn tastende vingers het koord onder hem vonden. Hij wikkelde het zo goed en zo kwaad als het ging in zijn gebonden handen. Toen de ruk kwam voelde hij die niet in zijn hals, en de bewakers keken verbaasd en geërgerd om.
Hij hees zich wankelend overeind, zijn benen trilden van vermoeidheid. Hij wist niet wie van de zes de aanvoerder was, dus sprak hij tegen allemaal tegelijk.
`Waar brengen jullie me heen? Waar is mijn vriend?'
De kleinste deed een stap naar voren, met een glimmende, heel smalle dolk in zijn opgeheven hand. Haar ogen fonkelden lichtgroen en goudgeel in het schemerdonker, maar ze glimlachte niet.
`Laat dat touw los, imp!' zei ze met een hoog, trillend stemmetje.
Thinal had nog nooit een uitdagende houding aangenomen tegen wie dan ook — in ieder geval niet sinds die nacht in Orarinsagu's huis — en hij wist dat het geen moed kon zijn die hem nu daartoe aanzette. Het moest pure angst zijn.
`Niet voordat je mijn vragen hebt beantwoord!' Zijn stem klonk even schril als die van de elf.
De bewakers barstten in een kwetterend gelach uit, net vogels. 'Als je dat touw niet loslaat,' zei de kleinste, 'zullen we het van je nek halen en om je enkels binden. Dan schieten we harder op.'
Thinal liet het touw los.
Hij raakte de tel van de boomlagen kwijt. Trappen en bochten en overlopen wisselden elkaar af in een marteling van stompzinnig voortsjokken. Hij was zich slechts bewust van de krampen en wonden en blauwe plekken die hij bij het vallen opliep. Als hem even rust werd gegund, viel hij op de grond en raakte meestal bewusteloos. Hij besefte dat hij nu en dan water kreeg, en eten, wat hij niet naar binnen kon krijgen. Hij kreeg een smeersel voor zijn benen; het drong vaag tot hem door dat iemand het erin masseerde, en meer dan eens; zijn voeten werden verzorgd en hij kreeg betere schoenen.
Steeds hoger gingen ze, stap voor stap. Elke stap was een marteling. Naarmate hij hoger kwam, werd hij van de ene groep overgegeven aan de andere. De soldaten waren niet opzettelijk wreed, zoals kobolden. Ze waren niet boosaardig, zoals impen, of hardvochtig zoals jotanaren. Ze toonden medeleven, op hun eigenaardige manier, al konden ze er niets aan doen dat ze een imp in een luchtboom beschouwden als een vervuiling. Ze hadden op hun manier medelijden met hem, maar het was hun taak deze gevangene naar de top van de boom te brengen, en elfen waren fanatiek in het nakomen van hun plicht.
Ergens onderweg werd het touw verwijderd, maar hij bleef geen seconde onbewaakt en had geen enkele hoop om te kunnen ontsnappen. Hij gehoorzaamde en verdroeg alles in doffe wanhoop.
Hij raakte de tel kwijt van de dagen, want na een paar uur rust werd hij weer verder omhoog gevoerd, bij daglicht of bij de gele gloed van lantaarns. Toen de temperatuur daalde, gaven ze hem warmere kleren, fijne zijde en lichte wol. Zijn longen protesteerden tegen de ijler wordende lucht.
De dagen kwamen en gingen — weken misschien wel — en de beproeving werd er niet minder op.
Uit een toevallige opmerking leidde hij af dat Rap ergens vóór hem liep. Thinal was nog nooit in Krasnegar geweest, maar de anderen allemaal wel, en hij herinnerde zich de trappen. Rap zou het er beter afbrengen. Het begon tot hem door te dringen dat de soldaten de enige bewoners waren, dat de boom geëvacueerd was, net als het omliggende gebied.
Steeds weer probeerde hij de anderen te roepen — Darad, Jalon, Andor, zelfs de oude Sagorn. Het lukte niet. Hij moest nog langer in het werkelijke leven blijven, ook al gaf zijn hart het op. De elfen kenden maar twee mogelijkheden — d hij zou op zijn bestemming aankomen, óf hij zou sterven. Hij kon zich nauwelijks een tijd herinneren waarin hij geen trappen had beklommen.

6

Hij bevond zich in een grote, heldere zaal, met wanden en pilaren van bewerkt cederhout, die nauwelijks zichtbaar waren door wolken van geurige stoom. Iemand had net tegen hem gezegd dat hij zich moest uitkleden. Hij morrelde hulpeloos aan de knopen, tot gouden handen hem kwamen helpen, met snelle, haastige bewegingen — twee elfen die hem uitkleedden. Hij wist niet of het mannen of vrouwen waren, en het interesseerde hem niet. Toen zijn broek rond zijn enkels zakte, deed een zachte duw hem achterover vallen in een poel kokendheet water. Toen hij sputterend en naar adem snakkend bovenkwam, stonden twee kletsnatte mannelijke elfen hysterisch te lachen.
Daarna namen ze geen tijd meer voor grapjes. Ze sprongen naast hem in het water, boenden hem af, wasten zijn haar, dompelden hem onder en haalden hem toen eruit om hem te drogen en aan te kleden. Hij kon niet op zijn benen staan, dus pakten ze een stoel voor hem.
`Waarom al die haast?' mompelde hij, en een van hen nam de gelegenheid te baat om een schuimende tandenborstel in zijn mond te stoppen en zijn tanden schoon te poetsen.
`De Hoge Oorlogscommandant wacht!' riep de ander uit, die Thinals gezicht inzeepte om hem te scheren.
Hij ontspande zich. Hij was bang geweest dat het de magister zou zijn. Hij dommelde in tijdens het scheren.
Gekleed in zilverkleurige en donkerrode kleren van mooie wol werd hij haastig naar buiten gebracht, een kille ochtend in. Hij werd verblind door de laagstaande zon, die boven de pijnbomen rees en een glinsterend schijnsel wierp op het berijpte gras naast het pad en de dunne laag ijs op het meer. Gesteund door handen om zijn armen strompelde hij gehoorzaam verder. De lucht was zo ijl dat hij bijna geen adem kon halen. Hij werd omringd door elfen, maar geen van hen droeg een maliënkolder of een helm; de zon glansde op het gesponnen goud van hun haar en de ontelbare kleuren van hun kleding.
Toen ontdekte hij een vreemdeling, een hoofd dat boven alle andere uitstak en bedekt werd door een wanordelijke bruine haardos. Rap! Hij was gekleed in wit en grijs, hetzelfde grijs als zijn ogen, een walvis te midden van een school goudvissen — Thinal vroeg zich af wie die outfit had bedacht. Even later keek Rap om zich heen en zag hem. Zijn lelijke faunen-gezicht verhelderde als het zonlicht.
Vreugde? Opluchting? In de nevel van vermoeidheid en hopeloosheid worstelde Thinal met de verbijsterende gedachte dat de koning van Krasnegar blij leek hem te zien. Had hij zich misschien ongerust gemaakt? Het was een ongelooflijke gedachte, een zo ongewone gewaarwording dat hij er met zijn verstand niet bij kon. Hij wist hoe de andere vier over hem dachten. Hij wist wie zijn vrienden waren in Hub, en die waren even onbetrouwbaar als hijzelf, ze zouden hem allemaal voor een grijpstuiver verraden. Iemand die om hem gaf?
Nee, dat was belachelijk. Het moest een truc van het licht zijn geweest. Hij strompelde de trap op naar de grote houten zaal, die aan de oever van het meer lag, zonder te letten op het houtsnijwerk, de met brons versierde deuren en de dikke tapijten. Toen werd zijn aandacht getrokken door een beeldje op een onyxtafel, een steigerend paard met uitgespreide vlindervleugels. Het porselein was zo broos dat het doorzichtig was en de kleuren waren warmer dan robijnen. De gedachte aan de prijs die hij daarvoor zou krijgen van de helers in Grunge Street deed hem duizelen.
Toen was hij dat wonder voorbij en werd hij haastig meegevoerd langs een portret van een elfse schoonheid, ongetwijfeld het werk van de legendarische Puin'lyn. Niemand had ooit haar techniek geëvenaard om edelstenen in kristal te zetten. God van de Hebzucht! Natuurlijk zou hij het moeten smelten en de edelstenen apart van de hand doen, maar zelfs dan zou het voldoende zijn om een paleis te kopen.
En er was nog veel meer! Hij was omringd door kostbare schatten. De jeuk in zijn handen maakte hem gek. Thinal gaf niets om schoonheid; het was de waarde die hem overweldigde. Hij had nooit geweten dat er zoveel rijkdom was in de wereld. Met de inhoud van deze zaal kon je het hele Impenrijk kopen.
De bladeren van de luchtboom waren smal hier vlak bij de top. De hoge, grote en luchtige zaal lag aan de rand ervan, de grote ramen keken uit op een lila lucht. Heel Pandemia lag onder hen; de horizon was een vage nevel. Thinal merkte er niets van; hij stond in een nevel van goud en kostbaarheden.
De eenzame stoel op het podium voor die ramen stond met de achterkant naar de zaal. Thinal was naast Rap neergezet, geflankeerd door een kleine groep elfen. Twee waren soldaten, de rest burgers. Iedereen wachtte eerbiedig tot die stoel iets zou doen — iedereen behalve Thinal. Hij was bezig het tapijt te taxeren. Hij taxeerde de diamanten en kristallen luchters, de beeldhouwwerken en schilderijen. Hij vroeg zich af of hij wat dichter bij een paar van de met juwelen ingelegde snuisterijen kon komen die op de tafels langs de kant stonden. Het was een kwelling.
De stoel draaide langzaam om naar de zaal. Een jongeling in wit fluweel lag uitgestrekt op de roodsatijnen kussens.
Zelfs Thinal was gevoelig voor het dramatische aspect van die trage beweging. Een huivering liep over zijn rug. Hij had die jongen al eens eerder gezien. Nee, Jalon. Jalons herinneringen aan gebeurtenissen waren meestal nogal vaag, maar zijn visuele herinneringen waren zo scherp als een mes.
Een kelner? Nee, een bordenwasser.
Hoe kon dat? Waarom zou zelfs Jalon zich een jonge bordenwasser herinneren, die niet opvallend mooi was, althans niet volgens elfse opvattingen? Thinals knieën knikten. Die bordenwasser van lang geleden bleek magister Lith'rian zelf te zijn!
Gelukkig waren alle anderen aan het buigen en hij boog haastig mee. Toen hij zich oprichtte, duwde hij zijn knieën stevig tegen elkaar en stopte zijn bezwete handen achter zijn rug.
Rap was de eerste die sprak. Verbaasd keek Thinal op. Rap glimlachte niet, maar moest wel een glimlach bedoeld hebben, anders waren zijn woorden ongehoord.
`Ik ben Rap, zoon van Grossnuk. Ik kom in vrede. Uw vijanden zijn de mijne.'
Geen elf had ooit die begroeting in zijn luchtboom gehoord, maar het gezicht van de magister bleef volkomen uitdrukkingsloos. Als hij een wenk gaf, dan was die volkomen onaards. Twee jonge pages schoten naar voren, één aan elke kant, elk met een zilveren blad. Magister en koning kregen roemers overhandigd.
Lith'rian nam de zijne aan met sierlijke gouden vingers en hief de roemer groetend op. 'Veilige haven en goede sport,' zei hij zacht. Het was natuurlijk het correcte antwoord, maar hij dronk niet. De opalen ogen kregen een andere tint. 'Meester Rap, u bent welkom in ons huis. We bieden u wat we hebben, en moge het Goede bevorderd worden door uw komst. Moge uw verblijf vol vreugde zijn en uw vertrek lang uitgesteld.'
Rap keek even omlaag, zag Thinals bezorgde blik en knipoogde. De knipoog veroorzaakte een heel vreemd gevoel in Thinals keel. Waarom had de magister de roemer nog niet aan zijn lippen gebracht? Hij wachtte toch zeker niet tot Thinal iets zou doen? Paniek!
Nee, Rap leek ook verbaasd. 'Uwe Omnipotentie, ik moet bekennen dat ik niet op de hoogte ben van de correcte elfse begroeting.' De jongeling in de stoel maakte een ondoorgrondelijk gebaar met zijn vrije hand. 'Vreemdelingen in luchtbomen zijn zo zeldzaam dat we daar nooit aan zijn toegekomen. In de meeste plaatsen is het gebruikelijk dat de gast als eerste drinkt.'
Terwijl de mannen dronken voelde Thinal een vreemd geritsel onder de dicht opeen staande elfen achter zijn rug, bijna of ze commentaar gaven op de score tot dusver. Plotseling besefte hij dat ze allemaal tovenaars konden zijn, Lith'rians volgelingen. Hij onderdrukte een gekreun en rilde van top tot teen.
De pages verdwenen met de roemers.
`Omnipotentie,' zei Rap, 'mag ik de eer hebben...'
Opalen ogen keken met rode en blauwe glinsteringen naar Thinal. 'Het kan me niet schelen wie hij is. Uw keus in gezelschap is beledigend.'
`IJ hebt hem uitgenodigd, niet ik,' zei Rap zachtjes. 'Ik weet zeker dat hij graag zal vertrekken, als u hem dat toestaat.'
`Met zijn zakken vol ongetwijfeld.'
De faun glimlachte vaag. 'Ik zou aanraden hem bij de deur te laten fouilleren, ja. Hij heeft onbedwingbare reflexen wat dat betreft.'
De magister gaf geen blijk dat hij de humor op prijs stelde. 'Minstreel Jalon zou een welkom alternatief zijn.'
Hij sprak tegen Thinal. Thinal deed zijn mond open en liet een schor geluid horen, als het kraken van een wagenwiel.
Rap keek hem even geamuseerd aan en antwoordde toen voor hem. `Mijn jonge vriend is tijdelijk sprakeloos door de grootsheid van uw collectie. Ik weet zeker dat hij zich evenzeer bewust is van het misplaatste van zijn aanwezigheid hier als u, maar hij kan zich op dit moment niet door een van zijn compagnons laten vervangen.'
Een smalle plooi tussen de gouden wenkbrauwen van de elf voorspelde onheil. 'Heel goed, majesteit,' zei Lith'rian ijzig. 'Hij mag voorlopig blijven. Vertel ons waarom u zich vermomt als aardling. Wilt u zich tegen ons beschermen?'
Rap maakte weer een van zijn gebruikelijke stuntelige buigingen. 'Nee, Omnipotentie. Ik probeer me te verbergen voor de dwerg.'
De elf krulde zijn gouden lip. Dan bent u aan het verkeerde adres. Deze zaal heeft natuurlijk een schild, maar de dwerg houdt hem dag en nacht in het oog. Hij weet wie binnenkomt en wie vertrekt.' Zijn stem was zacht, maar vulde de hele zaal.
Rap fronste zijn wenkbrauwen, alsof hij twijfelde. 'Waarom doet hij dan niets?'
`Zo verzwakt ben je toch niet, tovenaar? Kun je het bloed op Midzomer niet ruiken?'
`Onze tijd is beperkt, dat ben ik met u eens.'
`Beperkt waarvoor? Kom je je bij ons voegen in onze laatste stelling tegen de zelfbenoemde Almachtige?'
Rap sloeg zijn armen over elkaar en zweeg even voor hij antwoord gaf, terwijl hij de magister aandachtig opnam. 'Als u van plan bent u tegen hem te verzetten, ja. Dan ben ik uw man. Als u alleen maar van plan bent in een romantische, historische catastrofe te sterven, dan wens ik geen deel te hebben aan die klucht.'
De magister fronste zijn wenkbrauwen. De wachter van het zuiden was ontstemd. De wereld verkilde. Hij was maar een slanke, in het wit geklede jongeling, met de gebruikelijke opalen ogen en het gouden haar, maar er loerde een verschrikkelijk gevaar in die frons. Geen van de andere elfen had nog een woord gezegd. Thinal ging wat dichter bij Raps geruststellende gestalte staan.
`Is het heus?' zei Lith'rian spottend. 'Twee weken geleden probeerde die onbetreurde idioot, mijn voormalige Broeder Oost, de banier van het verzet te ontplooien. Hij noemde jou zelfs de leider. Hij kwam met een hoop gezever over hervorming van het protocol en het aan banden leggen van de toverkracht — opportunistische, idealistische bombast, die hij aan jou toeschreef. Hij deed een pathetische oproep om zich aaneen te sluiten en niemand sloot zich aan. Hij werd neergesabeld in de goot, eenzaam en zonder steun of hulp.'
Spieren spanden zich onder de pasgeschoren wangen van de faun. 'Het moment was niet gunstig. Als we toen in opstand waren gekomen, had het Convenant in hun verzet tegen ons de draken losgelaten. Een dergelijke ramp konden we ons niet permitteren.'
Lith'rians ogen schoten vuur. 'En waarom denk je dat de dwerg de draken niet nog eens zal oproepen?'
Rap haalde hoorbaar adem. 'We hebben maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat dat niet zal gebeuren.'
Wát?' De monosyllabe klonk als een zweepslag door de zaal. Iedereen maakte een luchtsprong. Thinal bijna ook... maar hij beheerste zich bijtijds.
`Met alle respect, Omnipotentie,' zei Rap luid, 'toen het Convenant de draken aan uw wettige gezag onttrok, namen we aan dat u afstand had gedaan van uw prerogatief als wachter van het zuiden. Dientengevolge zijn enkele van mijn volgelingen...'
Wè?' bulderde de magister. 'Wie is wè?'
`Heks Grunth en...'
`Grunth is ingelijfd bij het Convenant! Haar aanwezigheid daarin is met absolute zekerheid vastgesteld.'
Rap kromp even ineen. `Het spijt me dat te horen. Maar er waren nog anderen van wier bestaan Zinixo niet op de hoogte was. Ik ben ervan overtuigd dat zij de nodige maatregelen hebben genomen.'
Bevend van woede sprong Lith'rian overeind uit zijn stoel. 'Wat voor maatregelen?'
`Om de draken te vernietigen als ze weer opstijgen.'
`Idioten!' bulderde Lith'rian, bijna hysterisch van woede. De toekijkende tovenaars deinsden eensgezind achteruit. Thinal gaf een gil van schrik en riep instinctief.

7

Darad draaide zich met een ruk om, voordat het geluid van scheurende stof was weggestorven. Hij rukte het zwaard uit de schede van de dichtstbijzijnde soldaat en sneed vervolgens diens keel af. Vuurrood bloed spoot in het rond. Alle anderen bleven als aan de grond genageld staan. Hij sprong langs Rap, die net iets wilde zeggen, en zwaaide met het zwaard boven zijn hoofd, liet het neerkomen op de helm van de andere soldaat. Als goed dwergs staal spleet het het hoofd van de mooie jongen doormidden tot aan zijn hals. Een fontein van bloed en hersenen spoot neer op de omstanders. Daarmee was er afgerekend met de soldaten.
Meubels vielen omver. Het geschreeuw begon.
De jongen in de stoel was de sleutel — houd een zwaard tegen zijn keel en geen van die kleine schatjes zou zelfs maar een vinger uitsteken. Darad koos een willekeurig meisje en greep haar bij haar keel om haar als schild te gebruiken. Hij hield haar op armlengte voor zich en holde naar de magister. Ze was een knap kind, afgezien van haar uitpuilende ogen. Uit principe stootte hij onderweg het zwaard in haar buik, zodat haar ingewanden er uitvielen. Zich bewust van de paar fladderende lompen die nog om zijn naakte lichaam hingen, bedacht hij dat het jammer was dat hij geen mooie verkrachting kon ensceneren. Hij sprong naar de rand van het podium. Halverwege zijn sprong verstarde hij. Zijn voet maakte contact, maar zijn spieren werden papperig. Het meisje rukte zich met een gil los uit zijn greep en hij viel boven op de jongen in de rode stoel. Logisch was dat ze in één grote hoop op de grond terecht zouden komen, maar op de een of andere manier leek hij van iets onzichtbaars af te glijden. Hij rolde hulpeloos verder, gleed van het podium en eindigde op zijn rug op de grond, volkomen slap.
Tovenarij! Boosaardige tovenarij! 'Rap!' bulderde hij — of probeerde het. Er kwam geen geluid uit zijn mond.
God van de Slachting! Hij spande al zijn krachten in en kon geen vinger bewegen. Er werd geschreeuwd in de zaal. Er had van angst gegild moeten worden. Rap was een tovenaar — waarom deed hij niets? Rap! Nog steeds geen geluid. Het enige wat hij kon zien was een grote glazen kaarsenhouder die vlak boven hem aan het plafond hing. Toen ontdekte hij dat hij zijn ogen kon bewegen.
Tovenarij! De geelbuiken hadden de eerste soldaat hersteld. De jongen zag zo bleek als een doek en zijn al te mooie krullen zaten in de war, maar hij stond en leefde blijkbaar, ondanks dat hij onder het bloed zat. De andere zou minder gemakkelijk weer in elkaar kunnen worden gezet. De rest van het gespuis kwetterde door elkaar heen.
Hij keek de andere kant op, om te zien of het meisje ook hersteld was. Dat was ze. Ze stond overeind, en die magisterknaap had een arm om haar heen geslagen. Allemachtig! Eén maar? Hij was met een zwaard op een kudde elfen afgegaan en had maar één van hen geraakt? Walgelijk! Vernederend! Stuiptrekkend van woede en frustratie probeerde hij zich van de toverkracht te bevrijden, maar weer zonder succes.
Rap verscheen recht boven hem, bleek van schrik.
Darad probeerde te grinniken. Als Rap hem eenmaal van die vervloekte bezwering bevrijd had, zou hij ze allemaal vermoorden. Hij dacht aan een zaal die besmeerd was met bloed en bestrooid met delen van elfen. Het was een opwindend idee. Maar hij kon niets tegen Rap zeggen.
`O, Thinal, Thinal!' mompelde Rap. 'Waarom moest dat nou?'
Darad wendde zijn ogen af. Het kind in het wit stond op de rand van het podium en keek woedend op hem neer.
Dit is onduldbaar!' kraste de elf. 'Een van mijn bewakers gedood in mijn eigen troonzaal? Die man moet sterven!'
Val dood, worm!
Rap zuchtte. 'Ik kan niet ontkennen dat hij het verdient.'
Rap! Rap, zijn oude vriend? Dat kon hij niet menen!
`Hij is een dolle stier,' ging Rap verder. 'Maar als u hem doodt, doodt u automatisch ook zijn compagnons. Hij kan ze niet terugroepen als hij dood is. Als hij eerst een ander roept, is hij zelf buiten bereik van de gerechtigheid, zelfs uw gerechtigheid.'
Darad grinnikte in stilte. Goed zo, baas!
Je onderschat me!' snauwde de elf. Die bezwering is een gruwel! Hij is van jouw hand. Je bent medeschuldig, faun!'
Aha! Nu zou Rap er snel een eind aan maken.
Rap streek met zijn hand door zijn haar. 'Ik ben niet zonder schuld, dat moet ik toegeven. Maar ik heb die bezwering niet verzonnen. Die gaat al meer dan een eeuw terug. De vijf hadden mij geholpen, ik stond bij hen in de schuld. Ik bevrijdde ze, maar toen vroegen ze me de bezwering weer te herstellen. Ik vrees dat dat verkeerd van me was.'
`Het was zeker verkeerd om dit ongedierte erbij op te nemen. Zonder het vermogen om op elk moment te kunnen verdwijnen, zou hij jaren geleden al zijn gearresteerd en ter dood gebracht!'
Rap knikte somber. 'Maar ik stond ook bij hem in de schuld. Hij had mijn leven gered — hoe kon ik hem dan in de steek laten? Waarschijnlijk hoopte ik dat de anderen hem in bedwang zouden houden.'
`Maar dat hebben ze dus niet gedaan!' snauwde de magister. 'Hij zal in de wind worden verstrooid.'
Het gezelschap mooierdjes juichte, en Darad kon zelfs niet met zijn tanden knarsen. Hij spande zich vergeefs in.
`Ik zou het maar gauw doen, Omnipotentie,' zei een van de elfen met schrille stem, 'want ik ben bang dat zijn hart ontploft van woede.' De kleine geelbuiken begonnen allemaal te lachen. alleen Rap staarde met een treurig gezicht naar Darad.
Hij zou ze allemaal doden. Hij zou hun ingewanden eruit snijden en toekijken hoe ze doodgingen. Hij zou de vrouwen verkrachten en daarna opensnijden.
`En degene die hem heeft geroepen is ook schuldig!'
`Nee!' zei Rap scherp. 'Hij was dit niet van plan. U maakte hem aan het schrikken, en hij gebruikte de bezwering zonder erbij na te denken.'
`Hij had moeten nadenken!'
De elfen kwetterden instemmend, maar Rap stak zijn hand op.
`Als u die bezwering opheft, Omnipotentie, kijk dan goed hoe hij geconstrueerd is. Kijk wat het met Thinal doet. Als een man schrikt, doet hij een beroep op zijn moed, nietwaar?'
`En?' vroeg de magister behoedzaam.
Rap duwde met zijn voet tegen Darad. 'Daar heb je Thinals moed.' De magister haalde zijn schouders op. 'Ik zal kijken.'
Rap! Wat ben je voor makker? Haal die vervloekte bezwering van me af en laat me vechten!
Jij hebt dat kwaad over ons gebracht, faun!' zei de magister grimmig. Mooi zo! Als Rap bedreigd werd, zou hij Darad nodig hebben, en dan zou hij iets doen. Rap was ook een tovenaar.
`Ik niet! Thinal werd hier gebracht op uw bevel.'
`Ha! Je zei dat hij geen vervanging kon roepen.'
`Ik weet zeker dat hij dat niet kon, niet bewust. Maar u maakte hem doodsbang. Een man mag niet gestraft worden voor een daad van wanhoop. Alweer, de fout lag bij u.'
De elf gromde kwaad. 'Als ik de kunst van minstreel Jalon niet zo op prijs stelde om onze wachttijd hier te veraangenamen, zou ik met die bruut afrekenen zoals hij is, en de anderen met hem mee laten gaan. Maar ik kan geen reden bedenken waarom ik jouw gezelschap zou wensen, faun. Je kunt nu gaan — uit vrije wil of met geweld.'
Raps grote jotunnkaak verstrakte. Nu kwam het! Goeie ouwe Rap!
Maar nee — 'Ik had gehoopt u te kunnen herinneren aan vroegere roemruchte daden, magister. Pandemia heeft geen grotere helden gekend dan die van Ilrane. Zuik'stor en uw eigen voorouders, Danna'rian en...'
De elf bloosde. 'Stil! We hebben geen halfbloeden nodig om ons de les te lezen over eergevoel.'
`Dat hebt u wel degelijk!' riep Rap. 'Nog geen twee jaar geleden waren zevenduizend elfen bereid hun leven te offeren op de Neferheide om tegen de imperatoriale invasie te protesteren. En nu wilt u het opgeven tegen een dwerg? Een dwerg? Het verbaast me dat de bomen niet omvallen van schaamte!'
`Het is een hopeloze zaak!' De kleine elf kon brullen als een stier als hij dat wilde. Dat moest tovenarij zijn. 'Je volgelingen zijn een miezerig, verspreid gepeupel. Het Convenant overtreft ze veelvoudig in aantal. Er is geen macht in heel Pandemia die hem nu nog kan tegenhouden. Dus zullen we...'
`Misschien is die er wèl!' De stem van de faun sneed als een mes door zijn tirade.
De elf zweeg. Dat had hem een schok gegeven! Hij wilde het niet laten merken, maar het was zo.
`Waar?' Het was doodstil in de zaal.
Rap rolde zijn mouw op om zijn tatoeage te laten zien. 'Thume. Er rust een inattentiebezwering op het Vervloekte Land.' Het gemompel van protest zwol aan, en Rap verhief zijn stem. 'U weet dat een dergelijke betovering niet uit zichzelf had kunnen blijven bestaan sinds de Oorlog van de Vijf Magisters. Welke macht houdt die in stand, Omnipotentie?'
`Flauwekul! Pure onzin! Er is niets in Thume!'
De omstanders kwetterden instemmend.
`Er móet iets in Thume zijn!' zei Rap koppig.
`Nee! Dat geloof ik niet!'
`Ik geloof het wèl.'
`Ga dat hersenspinsel dan zelf maar onderzoeken!' gilde de magister. Vice-schildknaap, verwijder dit misbaksel uit onze aanwezigheid en gooi hem eruit!'
Rap leek naar achteren te zwaaien. 'Wacht!' schreeuwde hij. 'U zei dat de dwerg deze luchtboom observeert. Levert u uw gasten uit aan hun vijanden? Is dat wat elfen onder gastvrijheid verstaan, Omnipotentie?'
Nijdig wipte de elf op en neer op de rand van het podium. 'Goed dan.
Schildknaap, verzamel voldoende kracht om onze onwelkome gast ongezien te verwijderen.'
Weer schreeuwde Rap: 'Wacht! Misschien dat mijn vertrek aan de aandacht ontsnapt, maar ik zal ongetwijfeld worden gezien als ik arriveer op de plaats waar u me naar toe stuurt.'
De magister lachte schel. Dat denk ik niet! We zullen je als een pakje naar de bestemming sturen die op je label vermeld staat. Als er een bezwering rust op de plaats, zoals je beweert, dan gebeurt je niets. Maak dat je wegkomt!'
Rap draaide zich om en liep zonder iets te zeggen weg.
Rap! Liet Rap hem in de steek? Welke kameraad liet zijn makker nu in de steek? Alleen omdat hij een smerige, geelbuikige elf had gedood? Wat deed één stomme elf er nou toe? Hij had honderden betere mensen gedood in zijn leven.
De magister keek fronsend naar Darad. 'En nu jij,' zei hij.