HOOFDSTUK ZEVEN

Hoop blijft uit

1

De diepste kerker in Quern lag ver onder de grond, een afschuwelijke spelonk die eeuwen geleden uit de rotsen was gebeiteld. Het was er volslagen duister, de lucht was totaal bedorven, en het water drupte voortdurend. Eén keer per dag kwam een groep soldaten het eten brengen onder leiding van de hoofdbewaker van de gevangenis. Het was de meest onwelkome taak in het fort.
Toortsen sputterden, spuwden smerige dampen uit en wierpen afschrikwekkende schaduwen op de ruwe muren. De hoofdbewaker tuurde voorzichtig door de ijzeren tralies van het hek en zorgde ervoor dat de gang achter hem leeg was. Toen rammelde hij met zijn sleutels en ging aan het werk met de roestige sloten — vijf in totaal. Achter hem kokhalsden de soldaten door de stank.
Het hek ging krakend en onwillig open. Met getrokken zwaard kwam de groep militairen naar voren en bleef staan toen het achter hen gesloten werd. Toen liepen ze verder, door de hellende gang, tot ze bij de kerker zelf kwamen.
De hoofdbewaker keek onderzoekend om zich heen in het flakkerende licht — twee djinns, drie dwergen, twee van die groene monsters, een imp, een vrouwelijke Jotunn. Alles klopte, iedereen was present. Ze lagen allemaal op hun rug, hun benen omhoog aan de muur geketend, allemaal onuitsprekelijk vuil en smerig. Ze hielden allemaal hun ogen gesloten tegen het onverwachte licht.
`Beweeg als je kunt!' gromde hij.
Handen bewogen. Ze leefden nog.
Voorzichtig liep hij met zijn mand rond in de cel, uitglijdend op de slijmerige vloer, de beerput in het midden zoveel mogelijk ontwijkend. Elke dag kwam hij oudbakken broden en groenteafval brengen aan de gevangenen. Voor water konden ze overeind gaan zitten en de stenen muur aflikken. Dan hadden ze iets om zich bezig te houden.
Een paar kreunden. Niemand zei iets. Maar allemaal leefden ze nog! Ze hadden uithoudingsvermogen! Drie dagen was de standaardlevensverwachting in de diepste kerker.
De groep soldaten ging weer naar buiten en hij volgde. Sloten en ijzeren staven kletterden. Het duister keerde terug. De stilte keerde terug.
`Het is een vervelende baan, maar iemand moet het doen,' merkte Raspnex op.
Een koele, naar pijnhout en vers gras geurende bries woei naar binnen. Zonlicht of iets wat daarop leek scheen helder op leren stoelen en een dik tapijt, bloeiende potplanten, een klaterende fontein in een marmeren vijver. Schilderijen en hertegeweien hingen aan de houten panelen op de muren; de grote ramen keken uit op weiden en besneeuwde bergtoppen, althans zo leek het. De kerker was niet alleen veel groter dan een paar ogenblikken geleden, hij was veranderd in een comfortabele salon.
Maanjager en Frazkr hervatten hun spelletje thali op een met ivoor ingelegde ebbehouten tafel. Shandie pakte zijn boek weer op. Raspnex schonk een kroes bier in aan de bar.
De twee djinns gingen verder met het slijpen van hun kromzwaarden. De tovenaars hadden hun de hoofdbewaker beloofd.
Shandie gooide zijn boek opzij en stond op uit zijn fauteuil. 'Ben je nog iets nieuws te weten gekomen?'
De dwerg bleef staan met zijn kroes in de hand. 'Niet veel. Die onbenullen krijgen niets belangrijks te horen. Het leger is vertrokken en niet teruggekeerd. De stad lijkt op een kerkhof.'
`Oef! Hoe lang moeten we dit nog verdragen?'
Raspnex fronste onheilspellend zijn voorhoofd. 'Tot Langdag. Dat weet je.' De kleine man was beter gekleed dan Shandie hem ooit gezien had, in een donker pak met kleurige biezen langs de revers en broek, schoenen met zilveren gespen. Naar dwergen normen was hij verbluffend fatterig. Zelfs zijn staalgrijze baard zag er keurig onderhouden uit. 'Verder nog iets nodig, majesteit?' informeerde hij sarcastisch.
Shandie knarste met zijn tanden. 'Ik heb het afschuwelijke vermoeden dat ik me dit alleen maar verbeeld! Ik ben ervan overtuigd dat ik in werkelijkheid met mijn enkels aan een muur gekluisterd ben.'
De kobolden grijnsden naar hem. Zelfs de dwergen leken geamuseerd. Maar de twee djinns luisterden aandachtig. Net als hij waren het aardlingen. `Nou, dat ben je niet,' zei de magister met al zijn vroegere knorrigheid. `Wat je ziet, is misschien niet helemaal de werkelijkheid, maar het komt heel wat dichter bij de realiteit dan wat de bewaker ziet. Als je iets wilt, vraag je het maar. Wijn? Gebraden fazant? Een vrouw misschien?'
Voor de imperator kon antwoorden brulde de langste van de twee djinns: `Zou dat kunnen?' Zijn rode ogen glinsterden als vurige kolen.
Raspnex keek hem nors aan. Hij moest omhoog kijken, ook al stond hij, terwijl de djinn op een zachte divan zat. 'Strikt gesproken, nee. Maar we kunnen het zo regelen dat je het verschil niet merkt.'
Beide djinns sprongen overeind.
De dwerg zuchtte en zwaaide met handen als schoppen naar de deur die naar hun verblijf leidde. 'Ga je gang dan maar.'
De djinns verdwenen op een holletje en de deur viel dicht.
Dat is het laatste wat we voorlopig van ze zullen zien!' merkte Maanjager op met een wellustige grijns.
`Organiseer jij het dan maar,' gromde Raspnex. 'Geeft je de kans om inventief te zijn. Jij ook?' vroeg hij aan Shandie.
Even dacht de imperator aan Eshiala, maar zijn hart kwam in opstand tegen de gedachte haar te associëren met deze smerige kerker, zelfs een denkbeeldige Eshiala.
`Nee. Maar ik zou wel graag willen weten wat er met Inos gebeurt!' Raspnex keek nijdig en wendde zijn blik af. 'Het komt wel goed met haar! Azak kent haar van vroeger en ze is de vrouw van Rap. Zelfs de kalif zal Inos geen kwaad durven doen! Ik denk dat ze in echte luxe leeft, niet dit occulte kunstmatige comfort.'
Dat kun je niet zeker weten!'
`Nee. Maar ik weet wèl dat alles wat we eraan zouden doen het eerder erger dan beter voor haar zou maken. Beschuldig me niet van lafheid, imp!' Shandie balde zijn vuisten. 'Ik begrijp nog steeds niet waarom we niet kunnen riskeren een verkenner erop uit te sturen! Ik kan door het schild heen lopen. Als je wat gereedschap voor me zou maken, kan ik de sloten open krijgen...'
Je zou de enige imp in de stad zijn die vrij rondliep en het Convenant kan nog steeds op de loer liggen. Ik heb je al gezegd — we blijven hier tot Langdag. Dan breken we met z'n allen uit en doen mee met wat er dan ook aan het gebeuren is. Tot die tijd kun je die vervloekte poëzie van je lezen.'
Raspnex draaide zich met een ruk om en liep stampvoetend weg naar het verblijf dat hij deelde met Jarga. De deur viel dicht.
Shandie ging kwaad zitten en vermeed de geamuseerde blikken van de anderen.
Nu hij erover nadacht, wat voerde de oude magister uit met de Jotunn? Shandie had haar in dagen niet meer gezien.

2

Bluerock was een belangrijke stad geweest tot de orkaan van 2953 de loop van de Parelrivier wijzigde en een nieuwe monding vond, enkele leagues verder naar het zuiden. De haven verziltte. De zeelieden vertrokken het eerst; de kooplieden volgden al snel. Toen ze zonder klanten kwamen te zitten gingen ook de handwerkslieden en kunstenaars huns weegs, gevolgd door de prostituées en geestelijken. Leraren vonden geen leerlingen meer, artsen geen patiënten. In minder dan een generatie verviel Bluerock van een grote handelsstad tot een armzalig vissersdorp. Nog een generatie later was het zo goed als verlaten.
Veel gebouwen stonden leeg en werden slechts bewoond door vleermuizen en ongedierte, tot de grote orkaan van 2999 ze met de grond gelijkmaakte, en daarmee het werk voltooide dat de vroegere storm was begonnen.
Op de ochtend na de orkaan was zuster Chastity buiten bezig afgevallen fruit te verzamelen — bananen, sinaasappels, broodvruchten, en wat dies meer zij.
Het terrein van het klooster was een wirwar van takken en omgevallen bomen, dampend in de hete zon en stinkend naar rottende planten. Maar het hoofdgebouw had het onbeschadigd overleefd. Het had veel orkanen meegemaakt, want het Asiel van de Gestadige Dienstverlening was oorspronkelijk als fort gebouwd. De muren waren meters dik en het dak was met lood versterkt. Het Zusterschap had het overgenomen toen een paar eeuwen geleden het verschuivende getij van de politiek een fort in Bluerock overbodig maakte. Sindsdien had het Asiel gediend als tehuis voor de religieuzen en hospitium voor de nooddruftigen.
Chastity richtte zich op en wreef over haar pijnlijke rug. Het zou maanden kosten om deze rommel op te ruimen en het terrein weer te ordenen. Het was een taak voor een leger flinke tuinlieden, niet voor acht oudere vrouwen. Ze bukte zich kreunend en tilde haar volle mand op. Orkanen moesten toch ook hun goede kant hebben, want volgens de Heilige Schrift zat in alles iets goeds. Deze hele verwoesting moest iets goeds hebben, als ze het maar kon zien.
Ze baande zich een weg door het puin en liep naar de kelder. De mand leek met elke stap zwaarder te worden. Bij het hek van de kruidentuin bleef ze staan om op adem te komen en liet haar mand op de muur rusten. Ze raakte van streek toen ze merkte dat ze daar vandaan de rivier kon zien, omdat de bloemenheg totaal verdwenen was. De riviermond was een moeras van drijvend wrakhout. Daarachter lagen de restanten van de stad. Het was te ver weg om bijzonderheden te kunnen ontdekken, maar veel tempelspitsen waren verdwenen. Wat een tragedie!
`Een rotzooitje, hè?' dreunde een zware stem achter haar.
Chastity draaide zich om, de mand zorgvuldig vasthoudend. Zuster Docility kwam dichterbij, met een hark over haar schouder. Docility was een forse, energieke vrouw met een aanstekelijke opgewektheid. Ze was soms een tikkeltje vermoeiend, maar niemand kon een hekel hebben aan zuster Docility.
`Het is een ramp!' zei Chastity. 'Ik blijf maar het gevoel houden dat we dáár horen te zijn om voor de gewonden te zorgen.'
Zuster Docility liet een bulderende lach horen. 'En hoe wil je daar komen?'
Je wilt toch niet zeggen dat de brug is ingestort?'
Dat zegt zuster Humility.'
O, hemel! Zuster Humility was pas vijfenveertig, de jongste van de acht resterende nonnen. Ze had de beste ogen van hen allemaal, wat ze hen op elk mogelijk moment in herinnering bracht.
`Maar_ Dan zijn we dus van de stad afgesneden?'
`Welke stad?' vroeg Docility, die haar hark rechtop zette en erop leunde. 'Bluerock is al geen echte stad meer sinds ik een jong meisje was; zelfs toen was hij al vervallen. Er is nu niet veel van over.'
`Maar als de brug kapot is, komen er geen reizigers langs!'
De forse vrouw haalde haar schouders op. 'Verleden jaar hebben we twee bezoekers gehad en het jaar daarvoor geen enkele. Ik betwijfel of het verschil zal opvallen.'
Chastity zuchtte. Wat voor nut had een Asiel zonder asielzoekers, of een eed tot dienstverlening als er niemand te dienen viel? Wat konden acht oudere vrouwen uitrichten als ze de Goden loofden en niemand het hoorde? Als de zieken buiten bereik waren, kon er geen sprake zijn van genezen. Als er geen nieuwe novicen kwamen, kon er niet onderwezen worden — en er waren al vele, vele jaren lang geen novicen meer geweest in het Asiel. Chastity voelde zich schuldig over haar negatieve gedachten, maar Aanhoudende Dienstverlening leek nu geen enkele zin meer te hebben. Als de brug was weggeslagen, waren ze praktisch van de hele wereld gescheiden.
`Waarom,' vroeg Docility streng, 'ben je hier trouwens?'
`Waarom ben jij hier?' vroeg Chastity met een mild verwijt in haar stem. De forse vrouw trok een lelijk gezicht. Toen begonnen haar ogen te glinsteren. 'Om eetlust te krijgen, denk ik.'
Chastity onderdrukte een onfatsoenlijk gegiechel. Docility was niet alleen lang, ze was ook tonnerond, en ze hield van eten. Vandaag was het zuster Virtues beurt om moeder-overste te zijn. Virtue was dol op koken, dus belastte ze zichzelf altijd met de keukendienst, meestal met rampzalige resultaten. Chastity was de beste kokkin van het groepje — dat was geen ijdelheid, dat was een erkend feit. Ze hield van koken, wat waarschijnlijk wèl ijdelheid was. Maar de moeder-overste had zuster Chastity bevolen het afgevallen fruit te rapen voordat het ging rotten, dus moest ze dat doen, gebonden als ze was door haar eed van gehoorzaamheid.
Ze mocht niet klagen, want gisteren was ze zelf moeder-overste geweest en had ze iedereen streng aan het werk gehouden toen ze allemaal geneigd waren voor het raam te gaan staan om naar de orkaan te kijken.
Het was zeven jaar geleden dat de oude Verity was gestorven. De zusters hadden aan de matriarch van hun orde geschreven met het verzoek een nieuwe moeder-overste te benoemen. Misschien was de brief zoekgeraakt, in ieder geval hadden ze nooit antwoord ontvangen, dus hadden de zusters sindsdien hun gewoonte voortgezet om afwisselend die taak op zich te nemen. Zeven jaar geleden was elke zuster om de vijftiende dag moeder-overste geweest. Nu was het om de achtste dag. Op een dag zou er slechts één van hen over zijn en kon die voorgoed moeder-overste zijn. De regeling verliep heel goed en niemand suggereerde ooit er verandering in te brengen. Als de zusters ooit besloten een permanente leidster te kiezen, zou het zeker Docility zijn. Zij was de enige van hen die een geboren leider was. Zij nam altijd de leiding in geval van een crisis. Zoals bijvoorbeeld tijdens de orkaan gisteren — Docility had al het denken en plannen gedaan en toen Chastity een hint gegeven, zodat zij de feitelijke instructies kon uitdelen.
`Ik had opdracht het terrein schoon te maken!' merkte Docility manhaftig op. Ze bewoog haar stevige arm op en neer. `Ga opzij, anders hark ik jou nog per vergissing op.'
`Ik zal heel voorzichtig zijn!' beloofde Chastity glimlachend. 'Maar misschien kun je beginnen met een pad schoon te vegen naar de kweeperen? Er moeten wel een miljoen kweeperen op de grond liggen, en ik kan er niet bij. Ik kan er morgen marmelade van maken.'
`Voortreffelijk idee!' dreunde Docility. 'Zal ik die mand voor je binnenbrengen?'
Chastity had graag haar zware last afgestaan, want nu al beloofde haar rug haar de hele nacht wakker te houden, maar ze zei: 'O, dat gaat wel, dank je.' Ze stond op het punt door te lopen toen...
`Zusters! Dochters, bedoel ik!' De waarnemende moeder-overste Virtue kwam haastig aangelopen. Virtue was bejaard en klein. Haar haar was nu even wit als haar huid, al hield ze het natuurlijk verborgen onder haar kap. Ze moest een schoonheid zijn geweest in haar jeugd, en haar gezicht was nog steeds opmerkelijk. Met haar zevenenzestig jaar was ze de oudste van de acht, maar fit genoeg om het waarschijnlijk te maken dat ze de meesten zou overleven. Als zij moeder-overste was, duldde ze geen tegenspraak.
`Moeder?' Docility en Chastity spraken tegelijk.
Virtue was verontrust. Haar jukbeenderen vertoonden rode plekjes. Vreemd genoeg hield ze een rol touw in haar hand.
`Er nadert een boot bij de landtong!'
Docility zette haar hark tegen de muur en wreef in haar handen. Haar ogen fonkelden. 'Zeelui die hulp nodig hebben, Moeder?'
Dat lijkt me een logische gevolgtrekking!' Virtue kwam nauwelijks tot Docility's schouder, maar haar houding liet geen twijfel bestaan dat zij het vandaag voor het zeggen had. Maar ze wist wier hulp ze moest inroepen als er moeilijkheden waren. Chastity werd er alleen bij betrokken omdat ze toevallig in Docility's buurt was.
Dat is heel wat jaren geleden!' zei Chastity. Geen schip deed Bluerock nu meer aan.
Dat is geen reden om te aarzelen,' zei de Moeder van de dag. 'Jij mag ook mee, voor het geval we meer hulp moeten halen.' Ze liep weg met zwaaiende zwarte rok. Docility volgde haar met lange passen.
`Maar?' zei Chastity tegen de lege lucht. Touw, ja, maar moesten ze niet ook dekens en medicijnen en flessen water meenemen? Blijkbaar niet, want ze stond al alleen. Waarschijnlijk zouden ze haar terugsturen om een en ander te gaan halen. Met een pijnlijke beweging zette ze haar mand op de grond en hobbelde achter de andere twee aan.
Het klifpad was een moeras van verraderlijke modder. De drie vrouwen hielden hun rokken omhoog terwijl ze behoedzaam naar beneden klommen. Chastity kon zich nauwelijks meer het laatste schip herinneren dat bij het Asiel schipbreuk had geleden, al waren dergelijke rampen vaak voorgekomen toen Bluerock nog een drukke haven was. Virtue moest in haar jeugd diverse reddingsacties hebben meegemaakt. Het gevaar was de Scalpel-rots. Als een schip daarop terechtkwam, had de bemanning geen kans het te overleven. Als ze veilig om de rots heen waren, zou het schip de baai in gestuwd worden of op het zand aan de grond raken. Dan waren de kansen veel beter, vooral als het eb was, zoals nu.
Hijgend bereikten ze de met gras begroeide uitzichtpost op de punt van de landtong en stonden stil om poolshoogte te nemen. De wind was gaan liggen, maar de zee was nog woelig. Gevaarlijke groene golven spatten onder hen in witte brekers uiteen en joegen het sproeiwater omhoog. Drijvend bruin wier bewees de kracht van de storm; de lucht rook schoon en ziltig. De boot was een kleine jol, die half onder water stond. Hij was al om de Scalpelrots heen en werd om de landtong heen gestuwd, bijna recht onder de toeschouwsters. Eén enkele zeeman zat op de roeibank, met beide armen om de kale mast geklemd. Zo te zien leefde hij nog, maar hij was in slechte conditie, nauwelijks bij bewustzijn, misschien niet eens beseffend dat hij op het punt stond schipbreuk te lijden.
Chastity hield haar adem in, tot ze bijna stikte. Toen keek ze opzij naar de beide anderen. Zij schenen niet te hebben gezien wat zij had gezien. `Uitstekend!' zei Virtue, alsof ze het zelf had georganiseerd. Ze hield haar hand voor haar ogen en stak haar hals naar voren, en tuurde voor zich uit. `Eh... draagt hij geen zwart? Het is toch geen priester, hè?'
Geen van de anderen zei iets. Een vreemde blos was op Docility's bleke wangen te zien. Dus het was haar wel degelijk opgevallen!
`We moeten naar het strand, dochters.'
`Maan.: zei Chastity. Haar hart bonsde ondraaglijk.
`Ik hoop maar dat hij geen medische hulp nodig heeft,' ging Virtue verder. `Anders zal een van ons een lange wandeling moeten maken. Kom.'
`Wacht even!' bulderde Docility. 'We moeten afspreken wat we zullen doen zolang we nog helder kunnen denken.'
Chastity geloofde dat ze nu al niet erg helder meer kon denken. Haar hoofd tolde, haar knieën knikten. Als een enkele blik op deze afstand haar al zo van streek maakte, wat zou er dan gebeuren als ze dichtbij was? Wat?' Virtue draaide zich om en keek verbaasd naar de forse vrouw naast haar.
`Hij is een vastelander!'
De moeder-overste zei: 'O, verdomme!'
De drie vrouwen staarden elkaar zwijgend en ontsteld aan. De boot was de landtong voorbij en bevond zich nu in de baai.
`Wat moeten we doen?' Verity wrong haar handen.
Een vreemde glinstering verscheen in Docility's zilverkleurige ogen. 'Het is in orde! Er komt geen enkele andere man hier! Zonder brug zullen we waarschijnlijk nooit meer een bezoeker krijgen!' Ze keek uitdagend van Virtue naar Chastity en weer terug, alsof ze hen tartte het niet met haar eens te zijn.
`Maar onze geloften!' jammerde Virtue.
`Het is geen zonde!' Zoals altijd in een noodtoestand had de forse vrouw de leiding genomen. 'De kerk erkent dat het onmogelijk is weerstand te bieden aan de vloek. Of wil je ons bevelen de man te laten verdrinken, Moeder?' `Nee, natuurlijk niet! Maar wijzelf? Ik bedoel... Nou ja, we zullen ruzie krijgen! Vechten zelfs! Het zal vreselijk zijn!'
Chastity huiverde.
Docility richtte zich in haar volle lengte op. Het katoen leek over haar volle boezem te spannen zoals Chastity nooit eerder bij haar had gezien. 'We zijn geen dwaze kinderen! We zijn rijpe vrouwen. Heilige vrouwen! Het zal natuurlijk een test zijn van onze toewijding, maar we hebben al die jaren in harmonie met elkaar geleefd. We kunnen het toch zeker eens worden over, eh...'
Zelfs Docility kon het niet onder woorden brengen.
`Hem delen, bedoel je?' fluisterde Chastity.
`We zullen wel moeten. Precies zoals we de leiding verdelen.'
`Maan.' protesteerde Virtue.
`Nou ja...' voegde ze eraan toe.
`Inderdaad!' besloot ze triomfantelijk. je hebt volkomen gelijk, dochter. We kunnen hem niet laten verdrinken, en we kunnen ons niet onttrekken aan de gevolgen. Die twee, eh, plichten zullen moeten samengaan, en vandaag ben ik moederoverste.' Haar gezicht straalde.
`Nee, Moeder,' zei Docility vastberaden. 'Plicht en, eh, genot...' Ze schraapte haar keel. 'Ik bedoel, iemand kan niet toezicht houden op het werk en — ahem — tegelijk voor de bezoeker zorgen. We moeten een andere regel vaststellen.'
Virtues ogen schoten vuur. 'Ik geloof dat het mijn privilege is in deze zaak te beslissen, want ik ben op dit moment moeder-overste.'
Je verantwoordelijkheid is een ernstige beproeving, Moeder,' zei Docility met wat op grote inspanning leek. 'Maar zou het niet zinvoller zijn als we de, eh, plicht van de gastvrijheid verschoven naar een andere dag? Minder afleiding?'
`De volgende dag!' riep Chastity uit. 'De dag nadat we Moeder zijn geweest. Een beloning!'
`Beloning?' De beide anderen keken haar geschokt aan.
`Nou, eh... Nou, ja! Waarom zouden we niet eerlijk zijn?' Chastity verbaasde zich dat ze op deze manier met hen stond te argumenteren, maar haar hart had in jaren niet zo hard en snel geklopt. Ze dacht dat ze in tranen zou uitbarsten als ze nu zouden weigeren.
`Dat lijkt me wel zinvol,' gaf Virtue handenwringend toe. 'Ik bedoel, zo lang hoeven we niet te wachten tot morgen.'
`Zes dagen?' kreunde Docility. 'Ik zal de laatste zijn!'
`Een ware test van je toewijding!' snauwde Chastity.
`Inderdaad!' Docility beet op haar lip. `Natuurlijk, als hij jong en gezond is... en sterk...'
`Gespierd, bedoel je?' De vreemde visioenen in Chastity's fantasie waren waarschijnlijk reden voor drie dagen boetvaardigheid.
`Dat hoeft niet, al hoop ik, ik bedoel, sommige mensen kunnen, zijn in staat, willen... Eén dag is niet noodzakelijkerwijs de limiet.'
Docility bloosde nog heviger toen de twee anderen haar met openlijke achterdocht aankeken.
`Zolang hij niemand voortrekt,' gaf Virtue toe.
`Precies wat ik wilde zeggen,' zei Docility opgelucht. 'Per slot moeten we ook rekening houden met de, eh, wensen van onze gast. Als we hem het probleem uitleggen zal hij misschien in staat zijn...' Ze sperde haar ogen open.
De andere twee draaiden zich om en slaakten luide kreten van schrik. De jol was al heel dicht bij het strand.
`Nee, wacht!' Docility's grote hand kwam op de schouder van de moederoverste terecht. 'Er staat niet veel branding. Misschien kan zuster Chastity... ik bedoel, ze zal geen assistentie nodig hebben. Jij en ik, Moeder, gaan de anderen waarschuwen en hun vertellen wat we, dat wil zeggen jij hebt besloten.'
Zonder verdere aanmoediging en zonder het resultaat van hun gesprek af te wachten, tilde Chastity haar rokken op en holde weg.
Buiten adem kwam ze op hetzelfde moment op het strand als de boot. Hij zwenkte opzij en kapseisde. De volgende golf wierp hem op het strand. Ze zag de inzittende eruit vallen. Ze waadde het water in en deed haar best om hard te lopen terwijl de golven aan haar rok rukten, tegen haar knieën, haar dijen, haar middel sloegen. De boot rolde en stuiterde op het water. Chastity ging kopje onder en slikte water in; ze stikte half. Toen ging ze zitten en merkte dat haar hoofd boven het water uitstak. Ze hoestte. Een grote groene golf kromde zich voor haar.
Sterke handen grepen haar beet en trokken haar overeind. De zeeman! Ze klampte zich aan hem vast toen de golf rondom hen brak en op het strand rolde. Toen strompelden ze samen naar de kust, elkaar vasthoudend, elkaar vol vreugde en verbazing aanstarend.
Hij was niet jong — ongeveer haar eigen leeftijd. Dun zilver haar viel over zijn gezicht en schedel, een witte stoppelbaard sierde zijn wangen. Maar zijn gezicht had een prachtige bruine tint en zijn ogen waren van een wild, geheimzinnig zwart. En hij was een priester! Elke gedachte aan zonde kon worden vergeten als er een priester bij was betrokken, en hij was er zeker bij betrokken. Hij leek nog begeriger dan zij.
`Natte kleren!' zei ze. Ze moest hem uit zijn natte kleren helpen voordat hij kou vatte, en blijkbaar had hij hetzelfde idee ten opzichte van haar. Ze morrelde aan de knopen op zijn rug nog voordat ze uit het water waren. Haar geduld uitgeput. Zijn geestelijke habijt was al in flarden — ze scheurde het van zijn lijf. Hij was dan misschien niet jong en gespierd, maar hij had een wondermooie harige borst. Hij droeg pakjes om zijn middel. Ze had moeite zich van hem los te maken, omdat hij bezig was met haar ondergoed en ze elkaar voortdurend in de weg zaten. Hij kreunde van frustratie en ongeduld.
Toen was het gebeurd, op zijn sokken na, die er niet toe deden. Hij had magere benen en een bierbuik, maar o, wat was hij mooi! Zijn lippen persten zich op de hare. Ze drukte hem stevig tegen zich aan, harige borst tegen borsten. Ze lieten zich samen op het zand vallen. Toen haar laatste rationele gedachten werden weggevaagd door een storm van hartstocht, besefte zuster Chastity dat haar eerdere twijfel was beantwoord.
Orkanen hadden ook hun goede kant.

3

Rap kwam in het water terecht met een klap die hem versufte. Na een ogenblik drong het tot hem door dat zijn kleren het zinken naar de diepte vertraagden, maar het licht was al verflauwd tot een groene schemering en hij stikte bijna. Hij probeerde trappend omhoog te komen, vocht tegen een opkomende paniek toen zijn laarzen tegenwerkten, en zag het daglicht langzaam, heel langzaam, helderder worden. Zout water vulde zijn neus en mond. Op het allerlaatste moment kwam hij boven en zoog hijgend de reddende lucht in, voor hij weer onder water zonk.
Hij trok zijn rechterlaars uit, haalde boven water nog een keer adem, en ging aan het werk met de linker laars. Daarna nam hij watertrappend even rust en begon toen aan zijn doorweekte kleren te rukken. Toen hij alleen zijn broek nog aan had, voelde hij zich uitgeput.
Twintig jaar geleden was hij een uitstekend zwemmer geweest. Nu was hij twintig jaar ouder en had sinds die tijd niet één keer meer gezwommen. Overal om hem heen zag hij niets dan de zee. Hij snoof het water zijn pijnlijke neus uit. Misschien was dit een elfse grap, maar waarschijnlijker was dat Thumes occulte verdediging de tovenarij had omgebogen en hem had teruggeworpen.
Hoe ver? Als hij een league ver in zee lag, zou hij het nooit halen. En welke richting? Het noorden was meestal landwaarts in de Zomerzee. Maar toen hij vage herinneringen ophaalde aan zeekaarten, besefte hij dat de kust van Thume noord-zuid liep, dus moest hij naar het oosten — tenzij hij over het land was gekomen en hij in de Ochtendzee lag. Het water voelde warm aan, dus moest hij maar aannemen dat dat niet het geval was. De prille ochtendzon zou ongeveer in het zuidoosten staan... behalve dat hij een heel eind naar het oosten was gereisd en de zon hier hoger zou staan.
Tijd voor tovenarij! Hij moest zijn occulte schild afwerpen en vooruitzien — en hopen dat de verdediging, wat die ook was, hem niet zou doen vergeten waar hij naartoe moest, en ook hopen dat het Convenant zijn aankomst niet had opgemerkt.
Zijn schild wilde niet wijken, hij bleef een aardling.
Dat was belachelijk! Hij hield even op met watertrappen en zonk omlaag toen hij het nog eens probeerde, maar weer weigerde zijn kracht. Niemand kon zo'n sterk schild vormen dat hij dat zelf niet meer ongedaan kon maken! Dit moest ook een streek zijn van Thume. Er was niets aan te doen, hij zou moeten zwemmen.
Hij steeg weer naar de oppervlakte, draaide tot de zon boven zijn rechteroor stond, en begon.
Ergens tijdens de lange beproeving die volgde, puzzelde hij uit wat er met zijn toverkracht gebeurd was. Drie van de vier woorden die hij kende waren heel zwak, woorden die Inos jaren geleden verminkt had door ze aan een menigte luisteraars uit te bazuinen. Het enige effectieve woord van de vier was het woord dat ze nooit had gekend, het woord dat hij Sagorn lang geleden had gedwongen met hem te delen.
Dus nu wist hij wat er gebeurd was in de luchtboom nadat hij was weggestuurd. Het was duidelijk dat Lith'rian de sequentiebezwering had ontrafeld teneinde wraak te nemen op Darad. In de wind gegooid, had de magister gezegd, en hij had geen verbeeldingskracht nodig om te begrijpen wat dat betekende in een luchtboom. De Jotunn was waarschijnlijk al dood. Hij had geprobeerd een bloedbad aan te richten en zou misschien alle aanwezigen hebben afgeslacht, als hij niet was tegengehouden door toverkracht. Doden was een reflex van hem, hij had zich gedragen als een wild beest. Rap kon niet om hem treuren.
Hij voelde geen verdriet, alleen schuld. Achteraf gezien besefte hij dat persoonlijke dankbaarheid hem verblind had en zijn oordeel had aangetast. Het was verkeerd van hem geweest om Darad op te nemen in de groep toen hij de sequentiebezwering had vervangen. Hij had de Jotunn erbuiten moeten laten en hem naar Nordland overbrengen, waar zijn gedrag in bedwang zou worden gehouden door zijn soortgenoten.
Maar wie kon zeggen wat Darad dan zou hebben gedaan? Vrij van de tijdlimiet van de bezwering en met kennis van een krachtwoord, had hij gemakkelijk een vrijdom kunnen veroveren en moordzuchtige overvallen hebben ondernomen naar het zuiden om de kusten van het Impenrijk te plunderen. 'Had gekund' was geen spel voor stervelingen.
Lith'rian had de anderen ongedeerd gelaten. Sagorn, Thinal, Jalon en Andor moesten in ieder geval nog in leven zijn, want zij waren Raps probleem. Het krachtwoord moest nu voor vijf dienen, tegen vroeger slechts twee. Hij kon zijn eigen bezwering niet wegnemen. Hij was een nog zwakkere tovenaar dan hij daarvóór was geweest.
En ook een heel wat zwakkere zwemmer. Hij bleef langzaam, op zijn gemak doorzwemmen, zichzelf wijsmakend dat hij zijn krachten wilde sparen en kramp vermijden. In werkelijkheid was het het enige waartoe hij in staat was.
Hij zou verdrinken.
Er waren ergere manieren om dood te gaan. Het was om te beginnen al beter dan in Zinixo's handen te vallen. Zijn grootste spijt was dat Inos nooit zou weten wat er met hem gebeurd was. Hij wilde dat hij driekwart jaar geleden wat minder bruusk afscheid had genomen. Hij was zonder enige waarschuwing uit haar leven gegaan en ze zou nooit weten dat zijn lichaam als voer had gediend voor de vissen in de Zee der Droefheden.
Hij begon periodes van rust te nemen, waarin hij zich op zijn rug liet drijven. De rustperiodes werden langer en frequenter.
Het einde van zijn zwempartij kon hij zich niet herinneren. Plotseling lag hij in de branding en zijn knieën raakten het zand. Toen lag hij op een strand, terwijl het ondiepe water om hem heen spoelde. Achter hem kon hij de volgende golf horen aankomen.
Zijn benen weigerden zijn gewicht te dragen. Het schuimende water klotste over hem heen, tilde hem op en droeg hem landinwaarts. Toen lag hij op de grond en groef met zijn vingers in het zand om te voorkomen dat hij door het terugtrekkende water zou worden meegesleurd. Moeizaam kroop hij verder het strand op.
Dus hij was in Thume. Of misschien de Keriths, hij kon overal zijn. Hij was wrakhout; hij kon zijn hoofd niet optillen. Hij had dorst en wilde drinken. Hij verlangde naar schaduw, want de zon was als een oven op zijn rug. Hij ging slapen. Slapen was sterven. Hij kon er niets aan doen.
Hij hoorde een flapperend geluid en deed zijn ogen open. Een grote meeuw zat naast hem en was druk bezig zijn vleugels op te vouwen. Hij tuurde naar hem met een wreed geel oog.
`Ga weg!' mompelde hij met gebarsten lippen. 'Vort.'
De meeuw probeerde het andere oog.
Een tweede meeuw landde klapwiekend aan de andere kant, zijn linkerzij, waar hij hem niet kon zien.
`Ik ben nog niet dood. Kom over een uur of twee maar terug.'
De eerste meeuw deed twee stappen naar voren.
Wat een vernedering! Zo zwak te zijn dat een stomme zeemeeuw zijn ogen kon uitpikken! Hij had kunnen huilen van frustratie. 'Von! G'weg!' Nog meer meeuwen krijsten boven zijn hoofd. Ze zwermden als vliegen over hem heen. Als hij maar een slok water kon drinken, zou hij misschien de kracht vinden zich te bewegen. Zeewater drinken maakte je krankzinnig, niet? Waarschijnlijk had hij het peil van de oceaan aanzienlijk doen zinken. Hij was duizelig en werd gekweld door buikkrampen. De meeuw spreidde zijn vleugels uit en begon wild te fladderen. Hij vloog weg, laag boven het zand. Waarvan was hij geschrokken? Boven het geruis van de branding hoorde Rap een stem, een menselijke stem, die schreeuwde.
Met een opgelucht gemompel lukte het hem zijn hoofd om te draaien en naar links te kijken. Een meisje holde over het strand naar hem toe. Ze had lang, zwart haar, net als Kadie.
Hij hoorde het woord dat ze schreeuwde terwijl ze holde.
Hij lag al te ijlen. Hij had waanvoorstellingen.

4

`Papa, papa, papa, papa...'
Waanvoorstelling of niet, toen de verschijning hem naderde, lukte het Rap op zijn knieën te gaan zitten. Het kon onmogelijk Kadie zijn, en toch leek ze precies op Kadie — magerder misschien dan hij zich herinnerde, maar een jonge imp met lang zwart haar en smaragdgroene ogen. Ze droeg een lange gestreepte rok en een witkatoenen blouse. En een zwaard? Het was duidelijk een illusie! Maar de stem klonk als die van Kadie. De verschijning bleef net buiten zijn bereik staan en bekeek hem nerveus.
`Papa?'
Hij stak zijn bevende armen uit en probeerde haar naam te zeggen. Wat er uitkwam was een gesmoord gekraak: 'Water?'
Ze deed een paar stappen achteruit en keek om zich heen. Nee, dat kon Kadie niet zijn! Rap liet zich slap op het zand vallen. Er was nog een meisje... vrouw? Tovenarij? Nee, want toverkracht kon niet door zijn occulte schild dringen. Delirium!
Toen werd een beker koel water aan zijn mond gebracht en handen hielpen hem overeind om hem te helpen met drinken. Hij dronk en dronk. Hij spuwde alles weer uit en dronk toen opnieuw.
`Waarom heb je een schild?' vroeg een vrouwenstem. 'Als je dat wegneemt, kan ik je helpen.'
Dat kan ik niet.'
`O! Zo moeilijk is dat niet. Daar!'
Occulte kracht bracht hem weer tot leven. Zijn pijn verdween, zijn hoofd verhelderde. Hij knipperde met zijn ogen en kwam met een schok terug in de werkelijkheid — korrelig zand, een gloeiende zon, zout water, en het geruis van de zee.
Twee meisjes. Eén ervan kon alleen maar een kabouter zijn. Haar ogen waren elfs, groot en schuin, maar goudkleurig. Haar oren waren nog puntiger dan die van een elf, maar haar haar was roodbruin, haar huid reebruin, haar neus breed. Ze was heel jong, tenzij kabouters net als elfen niet hun leeftijd toonden. Het andere meisje was óf zijn dochter, óf een dubbelgangster.
`Kadie! Ben jij het echt?' Hij kwam verheugd overeind.
Kadie kromp ineen toen hij haar naderde. Ze verstijfde in zijn omhelzing en reageerde niet. Toen hij haar losliet, ging ze snel naast het andere meisje staan en keek hem angstig aan.
`Kadie?'
`Ze heeft een schokkende ervaring gehad, majesteit.'
Nu pas registreerde Rap de occulte Sfeer. Het was een zwakke afschaduwing van de Sfeer die hij had gekend, wat zijn verlies aan kracht bewees, maar de kabouter stond er als een rots middenin. Ze moest een heel krachtige tovenares zijn.
Hij maakte een onhandige buiging voor haar. 'Ik ben Rap, van Krasnegar.' `Ik ben archon Thaïle van het College,' zei ze hardop. 'Uw dochter was een gevangene van de kobolden,' ging ze heimelijk verder. 'Ze hebben haar fysiek geen kwaad gedaan, maar ze is nog niet bijgekomen van de beproeving. Misschien zouden meer kleren haar wat geruststellen — ze schijnt mannen met blote borsten te wantrouwen. Mag ik u helpen?'
`Ik ben erg blij je te zien, papa,' zei Kadie aarzelend. 'O!'
Rap had gezegd: 'Alsjeblieft,' tegen de kabouter, en was onmiddellijk gekleed in hemd en lange broek en sandalen; lichte, koele katoen verving zijn doorweekte wollen broek.
`Kadie, lieveling!' Weer strekte hij zijn armen naar haar uit, en deze keer, nu hij niet langer een halfnaakte drenkeling was, leek ze meer bereid zich door hem te laten omhelzen. Maar toch ging ze snel weer terug naar de kabouter, met een onovertuigend en verontrust lachje.
Waar was zijn kleine brutaaltje gebleven, de jeugdige plaaggeest die het hele paleis naar haar hand wilde zetten? Had de werkelijkheid de optimistische sprookjesprinses zo aangetast? De tranen sprongen in zijn ogen. O, Kadie, Kadie!
Wie heeft dit gedaan? En wat?'
`Ze is vele maanden lang de gevangene van de kobolden geweest,' zei de tovenares bedroefd. 'Die nachtmerries hunnen niet alleen door de ochtendstond worden verdreven.'
`Kadie — je moeder?'
Kadie knipperde aarzelend met haar ogen en pakte stiekem de hand van het andere meisje vast, alsof ze steun zocht. 'Mams en Gath zijn met de imperator vertrokken, papa. Ik weet niet wat er met ze gebeurd is.' `Kinvale? Hebben de kobolden Kinvale ingenomen?'
Ze knikte en ging nog dichter naast de kabouter staan. `Ze hebben het platgebrand en wilden de imperator doden maar Gath heeft hem gered ik bedoel mams omdat Gath haar vertelde wie hij was en toen nam Doodsvogel mij als gijzelaar en wilde me uithuwelijken aan zijn zoon Bloednaald en de andere drie werden weggestuurd met de dwergen.' Ze knipperde angstig met haar ogen.
Haar uithuwelijken? Dwergen? Wat hadden dwergen hiermee te maken? Rap dwong zich te zwijgen. Zoals dat meisje Thaïle had gezegd, Kadie was er kennelijk ellendig aan toe. Toverkracht kon een gewond lichaam genezen, maar niet een gewonde ziel. O, mijn kindje!
`Ik ben in ieder geval erg blij dat je nu veilig bent,' zei hij met een geforceerde glimlach.
Weifelend beantwoordde ze zijn glimlach. 'En jij, papa. Ik bleef hopen dat je me zou komen redden, maar je kwam niet. Ik bad tot de God van de Redding. Is er een God van de Redding?'
Hij had het gevoel dat zijn hart werd samengeperst. 'Ik weet het niet, Kadie. Maar iemand heeft je toch gered?'
`Thaïle!'
`Ze was bij Bandor, majesteit.'
`Heeft ze het bloedbad gezien?'
`Zij was de enige overlevende. Ik ontdekte haar zwaard.'
Zwaard? Wat voor zwaard? Rap keek verbijsterd naar zijn dochter. Hij herinnerde zich dat hij haar een ogenblik geleden een zwaard had zien dragen. O! Ja, er hing inderdaad een zwaard aan haar heup, maar nu was het vaag en moeilijk te zien. Hoe was Kadie aan een magisch zwaard gekomen? En Kadie de enige overlevende van die afgrijselijke slachting, zijn kind?
Hij haalde diep adem. Toen keek hij om zich heen en concentreerde zich. Ze stonden alledrie aan de rand van het water op een lang wit strand. In het binnenland zag hij met gras begroeide duinen en groepjes bomen, en lage heuvels daarachter. De rust van het land was zo tastbaar als het zonlicht. Thume. Hij was in Thume. Met Kadie.
Het andere meisje — vrouw — nam hem ongerust op.
`Dus dit is het Vervloekte Land?' zei hij, in een poging het te geloven. 'Ik wist dat er nog mensen woonden, omdat mijn vrouw hier vele jaren geleden op bezoek is geweest. Ik vermoed dat er toverkracht was. Ik had de grootste moeite de anderen te overtuigen. De inattentiebezwering is uitzonderlijk krachtig.'
`Ik weet het van uw vrouw. Heel weinigen kunnen hier komen en veilig weer vertrekken, majesteit.'
`Noem me alsjeblieft Rap. En uw titel — archon? Bent u een lid van de regering hier?'
Het jonge gezicht stond plechtig. Thume wordt geregeerd door de Hoeder, en ik moet u onmiddellijk bij haar brengen.'
Hm! Zijn wilde veronderstelling scheen juist te zijn geweest. Er was toverkracht in Thume, veel toverkracht. Dat betekende natuurlijk niet dat hij een welkome gast zou zijn. Kadie was ineengekrompen toen de naam van de Hoeder genoemd werd, wie dat ook mocht zijn.
Maar Kadie was veilig, en dat was geweldig, ook al was ze gekwetst. Maar, net als hij, was ze een indringer in een besloten gemeenschap.
Lang geleden had een God hem gewaarschuwd dat hij een kind moest verliezen. Kadie? Hij had het afschuwelijke gevoel dat een deel van Kadie al verloren was, misschien voorgoed.
Of Gath? En waar was Inos?
Misschien had de Hoeder, wie ze ook mocht zijn, een paar antwoorden.

5

Als een gigantische duizendpoot trok het leger van de kalif langzaam langs de kust van de Ochtendzee. Aan de ene kant rezen de kale rotsen van het Progistegebergte omhoog, aan de andere kant omspoelde het witte schuim de voet van de kliffen. Alleen zeevogels hielden de wacht in het uitgestrekte sombere gebied.
Dit niemandsland was niet in kaart gebracht, maar er waren oude verslagen van imperatoriale legers die Zark over deze grenzen binnentrokken, dus moest het de andere kant op ook mogelijk zijn. Van tijd tot tijd werd de opmars gestaakt omdat er een brug geslagen moest worden over een wad of er moest een begaanbare route worden gezocht. Drinkwater was streng gerantsoeneerd. Maar over het algemeen verliep de expeditie volgens schema.
De kalif was tevreden. Dat zei Zarga.
Azak had zijn gelofte gestand gedaan om Inos terug te brengen naar Thume. Ze reisde in een gesloten wagen met zes van zijn vrouwen. De wagen kraakte en schommelde en maakte haar misselijk. De zware gordijnen beletten elk uitzicht op de omgeving en maakten het binnen ondraaglijk warm en benauwd. De wagen zonder veren werd voortgetrokken door ossen, en het logge voertuig wierp zijn ongelukkige passagiers heen en weer op de zijden matrassen. Soms leek het bijna te kantelen en gleden ze allemaal op elkaar, als een gillende hoop kussens en jonge vrouwelijke djinns. En Inos. Vaak bezeerde ze haar ontwrichte schouder in die schermutselingen, of stootte ze haar gezwollen gezicht, en op die momenten kostte het haar moeite haar ware gevoelens voor de machtige Azak voor zich te houden.
Dit was kennelijk een van de drie wagens die werden gebruikt voor het vervoer van de vorstelijke harem. Alleen de meest geliefde concubines waren uitverkoren. Ze waren allemaal diep onder de indruk van die eer. Ze waren allemaal heel jong en aantrekkelijk. Behalve Inos.
Tandenknarsend luisterde ze naar het onnozele gebabbel. Ze zweeg als ze hun heer de kalif prezen en zichzelf gelukwensten met het grote geluk dat ze hem mochten dienen. Inos stelde hen voor een raadsel. Ze beantwoordde al hun vragen — en vertelde niets, omdat ze niet wisten wat ze moesten vragen. Ze waren zich nauwelijks ervan bewust dat er een wereld buiten de muren van de harem bestond, of dat er andere mensen waren dan djinns.
Soms stelden zij Inos voor een raadsel. Ze konden zo vals als een slang zijn in hun gesprekken, en een enkele keer probeerden ze elkaar de ogen uit te krabben, maar toch waren ze merkwaardig onschuldig. Ze waren troeteldieren, als vissen in een kom. Sinds hun prille jeugd hadden ze geleerd om te geloven dat hun enige doel in het leven was de kalif te behagen en hem zonen te baren. Ze kenden geen wereld buiten Azak. Hij was hun God. Hoe konden ze in vredesnaam gelukkig zijn met zo'n afgestompte geest? Maar ze wáren gelukkig. Inos had nog nooit zo'n tevreden groep mensen ontmoet.
Ze gaf de voorkeur aan het gezelschap van deze jeugdige konijnen boven dat van hun supervisor — Nurkeen, die het toezicht hield op de vrouwen van de kalif. Nurkeen was zo goed als zeker een van Azaks ontelbare zusters, en ze was een giftige feeks. Nurkeen was geen konijn. Nurkeen en lnosolan waren water en vuur. Gelukkig reed Nurkeen op het ogenblik in een van de andere wagens.
Op het middaguur hielden ze een korte rustpauze. De vijftienjarige Zarga was in de tent van de kalif ontboden. Nu bracht ze verslag uit aan de anderen. Hij was heel blij geweest met de vorderingen die het leger maakte. Hij was joviaal geweest, en heel energiek en veeleisend. Dat was altijd een goed teken. Ze was hem bevallen en ze had hem goed weten te bevredigen. Dat had hij gezegd.
Dat zeiden ze altijd. Stomme idioten!
Misschien zou hij haar vanavond zelfs wel laten terugkomen. Dat hoopten ze altijd — twee keer op een dag was een levenslange triomf.
Hij had de smaragdgroene sjerp rond haar naakte lichaam gewonden voor hij met haar copuleerde. Dat was een heel grote eer. De anderen haastten zich te beweren dat hij hetzelfde bij hen had gedaan, vele malen.
De wagen ratelde voort, kantelde, richtte zich op, schommelde. Buiten in de frisse lucht en zonneschijn zongen soldaten een marslied terwijl ze voortsjokten. Het thema was de roem en onoverwinnelijkheid van de kalif.
Zarga keek medelijdend naar Inos. 'Het is heel dom om je tegen hem te verzetten,' zei ze terechtwijzend.
Je meent het!' zei Inos met haar gezwollen lippen. 'Het was omdat ik me niet tegen hem wilde verzetten dat hij me sloeg.'
De anderen keken verbaasd. 'Maar als hij tegen je zei dat je je moest verzetten, waarom deed je dat dan niet?'
taf, denk ik,' zei Inos grimmig. Haar schouder deed het meeste pijn, maar ze had nog meer blauwe plekken, die niet veroorzaakt waren door de wagen. 'Is het waar dat hij magie gebruikt om zijn viriliteit te handhaven?' Gechoqueerde gilletjes van ontkenning...
Niemand had ooit zo'n verraderlijk idee gesuggereerd in Inos' bijzijn, maar de opmerking was voldoende om het gesprek op toverkracht te brengen. Ze was een gevangene en moest verdragen wat haar werd toebedeeld, maar intussen nam ze de gelegenheid waar om zoveel mogelijk over Azak en Azaks klim naar de macht in Zark en Azaks gebruik van toverkracht te weten te komen. Azak zou waarschijnlijk verbaasd opkijken als hij wist hoeveel zijn concubines over hem vertelden als Nurkeen niet in de buurt was.
Welk nut die informatie ooit zou kunnen hebben, wist Inos niet, maar één ding wist ze zeker — op een dag zou ze wraak nemen op Azak ak'Azakar ak'Zorazak. Eén verkrachting op een bureau en twee in zijn tent, en de lijst zou waarschijnlijk nog langer worden voordat de reis ten einde was.

6

Maandenlang had Rap in een wereld geleefd waar toverkracht moest worden bewaakt als goud in een taveerne in een achterafstraatje, weggestopt, verborgen, en alleen gebruikt in tijden van hoge nood. In Thume was dat anders. Het meisje Thaïle had al met haar toverkracht gezwaaid — eerst om zijn kracht te herstellen en hem aan te kleden — en nu liet ze haar kracht met een donderklap los.
Het zonnige strand verdween en het geluid van de zee werd afgesneden. Wankelend en geschokt bevond hij zich in een ondoordringbare jungle, een reusachtige wirwar van voorouderlijke boomstronken en vochtig kreupelhout. De lucht was zo klam en zwaar als een natte spons. Elk geluid was gesmoord. Hij hoorde Kadie vlakbij kermen en wilde haar in zijn armen optillen, maar verzette zich tegen die opwelling. Kadie zou heel veel zorg en liefde nodig hebben en heel veel geduld. Op het ogenblik leek ze gelukkiger bij Thaïle dan bij hem. Haar afwijzing deed hem verdriet, maar hij wilde haar niet nog meer van streek brengen door zich ermee te bemoeien.
Vaag ontwaarde hij een klif van afgebrokkeld metselwerk, overgroeid met mos. De kabouter liep al naar binnen, met Kadie aan de hand.
Rap volgde, en kwam in een nat, zwart crypt. Twee hoekdeuren leidden naar een andere zaal. De tegels voelden koud en ruw aan onder zijn sandalen. Kale muren rezen omhoog in de duisternis. Hij bleef staan, vol ontzag voor dit majestueuze, oude heiligdom. Hier waren vroomheid en droefheid en een onuitsprekelijk gezag. Wat hij in Thume ook verwacht had, niet dit. Hij had dit nergens kunnen verwachten.
`Wat is dit voor plaats?' Zijn stem klonk fluisterend.
`Dit is de Kapel,' mompelde Thaïle. 'Ik denk dat Kadie en ik het beste hier kunnen wachten, koning Rap. Je wordt verwacht.'
Het was waar. Hij had de griezelige gewaarwording dat het gebouw zelf zich bewust was van zijn aanwezigheid. Toen zijn ogen zich aanpasten aan de schemering, zag hij dat er geen meubels stonden in de Kapel, alleen een kleine stoel in een verre hoek. Daar zat een vage gestalte op hem te wachten. Doelbewust dwong hij zich erheen te lopen.
Toen ontdekte hij de kern van het mysterie, de bron van al deze heiligheid en kracht. Verdriet stroomde uit de vierde hoek, straalde uit de grond zelf. Bevend registreerde hij het lijden en de ondertoon van woede. Wat het ook was, het wist dat hij er was. Het nam aanstoot aan hem.
Met afgemeten passen naderde hij de vrouw op de stoel. Als hem niet verteld was dat hij een vrouw moest verwachten, zou hij haar geslacht niet hebben herkend. Ze was gewikkeld in een donker gewaad met een monnikskap, en ze was niet waar te nemen in de Sfeer — heel vreemd! Hij kon het niet uitleggen, maar hij herinnerde zich Shandies verhaal over de vrouw die voor hem was verschenen met het bericht over Wold Hall, en hij wist dat de kring was gesloten. Dat mysterie was eindelijk opgelost. Toen hij Lith'rian had ontmoet, hadden ze schertsend gesproken over de rituele begroetingen van de diverse rassen. Wie kon de begroetingen kennen van de kabouters, die in duizend jaar niet gehoord waren? En wie kon ooit luchthartig zijn in dit verschrikkelijke oord?
Hij bleef op respectvolle afstand staan en maakte een diepe buiging. 'Mijn naam is Rap. Ik kom in vrede.' Als ze een aardling was, waarom kon hij met zijn verziendheid dan niet door haar gewaad heen dringen? Als ze een tovenares was, waarom was ze dan niet zichtbaar in de Sfeer? Wat was ze? Lange tijd bleef ze zwijgend zitten. Toen klonk haar stem als een fluistering van de wind in de bomen. 'Ik ben de Hoeder.' Ze hief haar hand op en schoof haar kap naar achteren.
Op hetzelfde moment wist Rap wat ze was. Het ingevallen gezicht, de gekwelde ogen, het intense lijden — hij had hun weerga nooit gezien, maar hij herkende ze onmiddellijk. Alles werd een stuk duidelijker.
Hij liet zich op zijn knieën vallen en boog eerbiedig zijn hoofd. Ze zuchtte. 'Je weet wat ik ben.'
Ja, Vrouwe. Ik heb ook eens vijf woorden gekend.'
`Hoe lang?'
`Een paar maanden.' Hij kromp ineen bij de herinnering. 'En u?' fluisterde hij.
Toen het antwoord eindelijk kwam, klonk het nog zachter. 'Zeven jaar.' Hij kon zich niet voorstellen wat zeven jaren van een dergelijke beproeving moesten betekenen, en wat ze een levend wezen zouden aandoen. Elk moment van haar leven moest een marteling zijn. Een halfgod sliep nooit.
Je bent hier niet welkom,' zei ze.
`Maar u weet waarom ik ben gekomen.'
`De dwaasheden van de Buitenwereld gaan ons niet aan.'
U hebt met de imperator gesproken en hem verteld over de preflecterende poel.'
Ze zuchtte weer. Bet was een verkeerde beoordeling en heeft niets goeds uitgehaald.'
`Misschien toch wel, Vrouwe.' Shandie had Sagorn gevonden, en Rap. Volgens Kadie had Gath de imperator tijdig herkend, zodat Inos hem kon redden van de kobolden. Ylo was Shandie trouw gebleven in de hoop zijn vrouw te kunnen verleiden en had daarmee zijn ontsnapping uit Hub mogelijk gemaakt — al die dingen waren gebeurd dankzij de visioenen in de poel.
`Misschien heeft het de ondergang vertraagd,' gaf de Hoeder toe met haar dorre fluisterstem, 'maar het zal het resultaat niet ten goede veranderen.
Misschien heb ik me de vijandschap van de Goden op mijn hals gehaald door de grenzen te overschrijden die Zij voor Keef hadden vastgesteld.' `Keef?' vroeg hij. Toen draaide hij zich om en keek naar de donkere verpestende dampen van angst die omhoogrezen uit de vloer in die andere hoek.
`Daar ligt de eerste Hoeder. Je aanwezigheid hier roept oud kwaad op, Rap van Krasnegar.'
`Ik heb geen kwaad in de zin.'
`Dat heb je wèl!' De Hoeder richtte zich op; woede vlamde om haar heen. 'je hoopt onze hulp te krijgen in je vergeefse strijd tegen degene die zichzelf de Almachtige noemt. Je zou willen dat we duizend jaar van opoffering en zelfverloochening zomaar weggooien. Je wilt muren neerhalen die generaties lang zijn verdedigd.'
Rap voelde zich geschokt door de felheid van haar weigering. 'Is de strijd tegen het Kwaad niet een plicht voor alle stervelingen?'
`Matig je niet aan mij een lesje te geven over wat het Kwaad is!' Haar stem klonk luider en verbitterd. 'Het lijden dat de wereld Thume heeft aangedaan, heeft elke schuld vereffend — dat was de concessie die Keef de Goden had afgetroggeld. We mogen de wereld op een afstand houden, maar ons nooit ermee bemoeien.'
Dan weet je niet wat daarbuiten gebeurt.'
`Dat weet ik heel goed. De Hoeder mag observeren — zelfs, in sommige gevallen anderen sturen om te evalueren. Maar kennis mag niet overgaan in actie.'
Ze stond zo open voor argumenten als een stenen pilaar. Zijn zaak was hopeloos.
`Vertel me dan hoe de dingen ervoor staan.'
Onmiddellijk vroeg hij zich af of het verstandig was dat te vragen. Haar afgrijselijke, gerimpelde gezicht vertrok in een raadselachtige glimlach. Voor hij de moed kon opbrengen de vraag in te trekken, had ze hem al beantwoord.
je houden geen stand. Ze brokkelen af terwijl je ademhaalt. Elke dag neemt zijn macht toe. Zelfs ik, met al mijn krachten, durf me nu niet buiten de grenzen van mijn domein te wagen, om te voorkomen dat ik zal worden ontdekt'
`Als we alle vrije tovenaars ter wereld kunnen verzamelen...'
Je zou in de verste verte niet tegen het Convenant zijn opgewassen.'
Er lag een griezelige beslistheid in dat oordeel. Als het waar was, dan was de oorlog verloren. Als het waar was. Rap voelde hoe de koude wanhoop van de Kapel zijn hart verkilde.
`Met alle respect — kunt u dit weten?'
`Dat kan ik. Dat doe ik. Ik heb het Kwaad zien groeien, lang voordat de wachters van het bestaan ervan op de hoogte waren.'
`Voeg aan die paar tovenaars de velen toe die ik vermoed dat u hier in Thume hebt. En voeg uzelf eraan toe, de hoogste macht van een halfgod. Hoe ziet het evenwicht er dan uit, Vrouwe?'
`Beter,' gaf ze toe, 'maar nog steeds geen eerlijke strijd. En je mag niet uit onze krachten putten. Alles wat we hebben is nodig om onze veiligheid te handhaven. We zullen die niet vergooien aan een hopeloze zaak.'
Zijn speurtocht was tot mislukken gedoemd! Kwaad stond Rap op.
`Hoe kunt u hopen uw aanwezigheid geheim te houden? U kent de geest van de dwerg. Hoe machtiger hij wordt, hoe angstiger hij wordt. Als hij de hele wereld op Thume na regeert, zal hij zich verplicht voelen ook over Thume te heersen. Hij zal u vinden en u op zijn beurt verpletteren!'
`Het land is voor hem verborgen en zal dat blijven,' zei de Hoeder met ijzige beslistheid.
`Mag ik dan met mijn kind in vrede vertrekken?'
De holle ogen van de Hoeder fonkelden. 'Nee. Ik heb je gezegd dat ik me er niet mee mag bemoeien. Ik heb je vragen beantwoord. Je laten gaan met wat je weet zou de gebeurtenissen beïnvloeden.'
Hij had dat al verwacht. IJ spant subtiele valstrikken!' zei hij bitter.
`Maar ondubbelzinnige. Jij en het meisje blijven hier. Je zult het leven hier misschien saai vinden, maar het zal beter zijn dan de kwellingen die Zinixo je zou laten ondergaan. En als je sterft, tovenaar, zul je ons je krachtwoorden geven in ruil voor je kost en inwoning.'
Dat is mijn gebod.' De Hoeder en haar stoel leken in rook te vervliegen en lieten de Kapel leeg. Het graf in de hoek bleef zijn duizendjarige klaagzang uitzenden.