HOOFDSTUK ZEVEN
Hoop blijft uit
1
De diepste kerker in Quern lag ver onder de grond, een
afschuwelijke spelonk die eeuwen geleden uit de rotsen was
gebeiteld. Het was er volslagen duister, de lucht was totaal
bedorven, en het water drupte voortdurend. Eén keer per dag kwam
een groep soldaten het eten brengen onder leiding van de
hoofdbewaker van de gevangenis. Het was de meest onwelkome taak in
het fort.
Toortsen sputterden, spuwden smerige dampen uit en wierpen
afschrikwekkende schaduwen op de ruwe muren. De hoofdbewaker tuurde
voorzichtig door de ijzeren tralies van het hek en zorgde ervoor
dat de gang achter hem leeg was. Toen rammelde hij met zijn
sleutels en ging aan het werk met de roestige sloten — vijf in
totaal. Achter hem kokhalsden de soldaten door de stank.
Het hek ging krakend en onwillig open. Met getrokken zwaard
kwam de groep militairen naar voren en bleef staan toen het achter
hen gesloten werd. Toen liepen ze verder, door de hellende gang,
tot ze bij de kerker zelf kwamen.
De hoofdbewaker keek onderzoekend om zich heen in het
flakkerende licht — twee djinns, drie dwergen, twee van die groene
monsters, een imp, een vrouwelijke Jotunn. Alles klopte, iedereen
was present. Ze lagen allemaal op hun rug, hun benen omhoog aan de
muur geketend, allemaal onuitsprekelijk vuil en smerig. Ze hielden
allemaal hun ogen gesloten tegen het onverwachte licht.
`Beweeg als je kunt!' gromde hij.
Handen bewogen. Ze leefden nog.
Voorzichtig liep hij met zijn mand rond in de cel, uitglijdend
op de slijmerige vloer, de beerput in het midden zoveel mogelijk
ontwijkend. Elke dag kwam hij oudbakken broden en groenteafval
brengen aan de gevangenen. Voor water konden ze overeind gaan
zitten en de stenen muur aflikken. Dan hadden ze iets om zich bezig
te houden.
Een paar kreunden. Niemand zei iets. Maar allemaal leefden ze
nog! Ze hadden uithoudingsvermogen! Drie dagen was de
standaardlevensverwachting in de diepste kerker.
De groep soldaten ging weer naar buiten en hij volgde. Sloten
en ijzeren staven kletterden. Het duister keerde terug. De stilte
keerde terug.
`Het is een vervelende baan, maar iemand moet het doen,'
merkte Raspnex op.
Een koele, naar pijnhout en vers gras geurende bries woei naar
binnen. Zonlicht of iets wat daarop leek scheen helder op leren
stoelen en een dik tapijt, bloeiende potplanten, een klaterende
fontein in een marmeren vijver. Schilderijen en hertegeweien hingen
aan de houten panelen op de muren; de grote ramen keken uit op
weiden en besneeuwde bergtoppen, althans zo leek het. De kerker was
niet alleen veel groter dan een paar ogenblikken geleden, hij was
veranderd in een comfortabele salon.
Maanjager en Frazkr hervatten hun spelletje thali op een met
ivoor ingelegde ebbehouten tafel. Shandie pakte zijn boek weer op.
Raspnex schonk een kroes bier in aan de bar.
De twee djinns gingen verder met het slijpen van hun
kromzwaarden. De tovenaars hadden hun de hoofdbewaker
beloofd.
Shandie gooide zijn boek opzij en stond op uit zijn fauteuil.
'Ben je nog iets nieuws te weten gekomen?'
De dwerg bleef staan met zijn kroes in de hand. 'Niet veel.
Die onbenullen krijgen niets belangrijks te horen. Het leger is
vertrokken en niet teruggekeerd. De stad lijkt op een
kerkhof.'
`Oef! Hoe lang moeten we dit nog verdragen?'
Raspnex fronste onheilspellend zijn voorhoofd. 'Tot Langdag.
Dat weet je.' De kleine man was beter gekleed dan Shandie hem ooit
gezien had, in een donker pak met kleurige biezen langs de revers
en broek, schoenen met zilveren gespen. Naar dwergen normen was hij
verbluffend fatterig. Zelfs zijn staalgrijze baard zag er keurig
onderhouden uit. 'Verder nog iets nodig, majesteit?' informeerde
hij sarcastisch.
Shandie knarste met zijn tanden. 'Ik heb het afschuwelijke
vermoeden dat ik me dit alleen maar verbeeld! Ik ben ervan
overtuigd dat ik in werkelijkheid met mijn enkels aan een muur
gekluisterd ben.'
De kobolden grijnsden naar hem. Zelfs de dwergen leken
geamuseerd. Maar de twee djinns luisterden aandachtig. Net als hij
waren het aardlingen. `Nou, dat ben je niet,' zei de magister met
al zijn vroegere knorrigheid. `Wat je ziet, is misschien niet
helemaal de werkelijkheid, maar het komt heel wat dichter bij de
realiteit dan wat de bewaker ziet. Als je iets wilt, vraag je het
maar. Wijn? Gebraden fazant? Een vrouw misschien?'
Voor de imperator kon antwoorden brulde de langste van de twee
djinns: `Zou dat kunnen?' Zijn rode ogen glinsterden als vurige
kolen.
Raspnex keek hem nors aan. Hij moest omhoog kijken, ook al
stond hij, terwijl de djinn op een zachte divan zat. 'Strikt
gesproken, nee. Maar we kunnen het zo regelen dat je het verschil
niet merkt.'
Beide djinns sprongen overeind.
De dwerg zuchtte en zwaaide met handen als schoppen naar de
deur die naar hun verblijf leidde. 'Ga je gang dan maar.'
De djinns verdwenen op een holletje en de deur viel
dicht.
Dat is het laatste wat we voorlopig van ze zullen zien!'
merkte Maanjager op met een wellustige grijns.
`Organiseer jij het dan maar,' gromde Raspnex. 'Geeft je de
kans om inventief te zijn. Jij ook?' vroeg hij aan Shandie.
Even dacht de imperator aan Eshiala, maar zijn hart kwam in
opstand tegen de gedachte haar te associëren met deze smerige
kerker, zelfs een denkbeeldige Eshiala.
`Nee. Maar ik zou wel graag willen weten wat er met Inos
gebeurt!' Raspnex keek nijdig en wendde zijn blik af. 'Het komt wel
goed met haar! Azak kent haar van vroeger en ze is de vrouw van
Rap. Zelfs de kalif zal Inos geen kwaad durven doen! Ik denk dat ze
in echte luxe leeft, niet dit occulte kunstmatige comfort.'
Dat kun je niet zeker weten!'
`Nee. Maar ik weet wèl dat alles wat we eraan zouden doen het
eerder erger dan beter voor haar zou maken. Beschuldig me niet van
lafheid, imp!' Shandie balde zijn vuisten. 'Ik begrijp nog steeds
niet waarom we niet kunnen riskeren een verkenner erop uit te
sturen! Ik kan door het schild heen lopen. Als je wat gereedschap
voor me zou maken, kan ik de sloten open krijgen...'
Je zou de enige imp in de stad zijn die vrij rondliep en het
Convenant kan nog steeds op de loer liggen. Ik heb je al gezegd —
we blijven hier tot Langdag. Dan breken we met z'n allen uit en
doen mee met wat er dan ook aan het gebeuren is. Tot die tijd kun
je die vervloekte poëzie van je lezen.'
Raspnex draaide zich met een ruk om en liep stampvoetend weg
naar het verblijf dat hij deelde met Jarga. De deur viel
dicht.
Shandie ging kwaad zitten en vermeed de geamuseerde blikken
van de anderen.
Nu hij erover nadacht, wat voerde de oude magister uit met de
Jotunn? Shandie had haar in dagen niet meer gezien.
2
Bluerock was een belangrijke stad geweest tot de orkaan van
2953 de loop van de Parelrivier wijzigde en een nieuwe monding
vond, enkele leagues verder naar het zuiden. De haven verziltte. De
zeelieden vertrokken het eerst; de kooplieden volgden al snel. Toen
ze zonder klanten kwamen te zitten gingen ook de handwerkslieden en
kunstenaars huns weegs, gevolgd door de prostituées en
geestelijken. Leraren vonden geen leerlingen meer, artsen geen
patiënten. In minder dan een generatie verviel Bluerock van een
grote handelsstad tot een armzalig vissersdorp. Nog een generatie
later was het zo goed als verlaten.
Veel gebouwen stonden leeg en werden slechts bewoond door
vleermuizen en ongedierte, tot de grote orkaan van 2999 ze met de
grond gelijkmaakte, en daarmee het werk voltooide dat de vroegere
storm was begonnen.
Op de ochtend na de orkaan was zuster Chastity buiten bezig
afgevallen fruit te verzamelen — bananen, sinaasappels,
broodvruchten, en wat dies meer zij.
Het terrein van het klooster was een wirwar van takken en
omgevallen bomen, dampend in de hete zon en stinkend naar rottende
planten. Maar het hoofdgebouw had het onbeschadigd overleefd. Het
had veel orkanen meegemaakt, want het Asiel van de Gestadige
Dienstverlening was oorspronkelijk als fort gebouwd. De muren waren
meters dik en het dak was met lood versterkt. Het Zusterschap had
het overgenomen toen een paar eeuwen geleden het verschuivende
getij van de politiek een fort in Bluerock overbodig maakte.
Sindsdien had het Asiel gediend als tehuis voor de religieuzen en
hospitium voor de nooddruftigen.
Chastity richtte zich op en wreef over haar pijnlijke rug. Het
zou maanden kosten om deze rommel op te ruimen en het terrein weer
te ordenen. Het was een taak voor een leger flinke tuinlieden, niet
voor acht oudere vrouwen. Ze bukte zich kreunend en tilde haar
volle mand op. Orkanen moesten toch ook hun goede kant hebben, want
volgens de Heilige Schrift zat in alles iets goeds. Deze hele
verwoesting moest iets goeds hebben, als ze het maar kon
zien.
Ze baande zich een weg door het puin en liep naar de kelder.
De mand leek met elke stap zwaarder te worden. Bij het hek van de
kruidentuin bleef ze staan om op adem te komen en liet haar mand op
de muur rusten. Ze raakte van streek toen ze merkte dat ze daar
vandaan de rivier kon zien, omdat de bloemenheg totaal verdwenen
was. De riviermond was een moeras van drijvend wrakhout. Daarachter
lagen de restanten van de stad. Het was te ver weg om
bijzonderheden te kunnen ontdekken, maar veel tempelspitsen waren
verdwenen. Wat een tragedie!
`Een rotzooitje, hè?' dreunde een zware stem achter
haar.
Chastity draaide zich om, de mand zorgvuldig vasthoudend.
Zuster Docility kwam dichterbij, met een hark over haar schouder.
Docility was een forse, energieke vrouw met een aanstekelijke
opgewektheid. Ze was soms een tikkeltje vermoeiend, maar niemand
kon een hekel hebben aan zuster Docility.
`Het is een ramp!' zei Chastity. 'Ik blijf maar het gevoel
houden dat we dáár horen te zijn om voor de gewonden te
zorgen.'
Zuster Docility liet een bulderende lach horen. 'En hoe wil je
daar komen?'
Je wilt toch niet zeggen dat de brug is ingestort?'
Dat zegt zuster Humility.'
O, hemel! Zuster Humility was pas vijfenveertig, de jongste
van de acht resterende nonnen. Ze had de beste ogen van hen
allemaal, wat ze hen op elk mogelijk moment in herinnering
bracht.
`Maar_ Dan zijn we dus van de stad afgesneden?'
`Welke stad?' vroeg Docility, die haar hark rechtop zette en
erop leunde. 'Bluerock is al geen echte stad meer sinds ik een jong
meisje was; zelfs toen was hij al vervallen. Er is nu niet veel van
over.'
`Maar als de brug kapot is, komen er geen reizigers
langs!'
De forse vrouw haalde haar schouders op. 'Verleden jaar hebben
we twee bezoekers gehad en het jaar daarvoor geen enkele. Ik
betwijfel of het verschil zal opvallen.'
Chastity zuchtte. Wat voor nut had een Asiel zonder
asielzoekers, of een eed tot dienstverlening als er niemand te
dienen viel? Wat konden acht oudere vrouwen uitrichten als ze de
Goden loofden en niemand het hoorde? Als de zieken buiten bereik
waren, kon er geen sprake zijn van genezen. Als er geen nieuwe
novicen kwamen, kon er niet onderwezen worden — en er waren al
vele, vele jaren lang geen novicen meer geweest in het Asiel.
Chastity voelde zich schuldig over haar negatieve gedachten, maar
Aanhoudende Dienstverlening leek nu geen enkele zin meer te hebben.
Als de brug was weggeslagen, waren ze praktisch van de hele wereld
gescheiden.
`Waarom,' vroeg Docility streng, 'ben je hier trouwens?'
`Waarom ben jij hier?' vroeg Chastity met een mild verwijt in
haar stem. De forse vrouw trok een lelijk gezicht. Toen begonnen
haar ogen te glinsteren. 'Om eetlust te krijgen, denk ik.'
Chastity onderdrukte een onfatsoenlijk gegiechel. Docility was
niet alleen lang, ze was ook tonnerond, en ze hield van eten.
Vandaag was het zuster Virtues beurt om moeder-overste te zijn.
Virtue was dol op koken, dus belastte ze zichzelf altijd met de
keukendienst, meestal met rampzalige resultaten. Chastity was de
beste kokkin van het groepje — dat was geen ijdelheid, dat was een
erkend feit. Ze hield van koken, wat waarschijnlijk wèl ijdelheid
was. Maar de moeder-overste had zuster Chastity bevolen het
afgevallen fruit te rapen voordat het ging rotten, dus moest ze dat
doen, gebonden als ze was door haar eed van gehoorzaamheid.
Ze mocht niet klagen, want gisteren was ze zelf moeder-overste
geweest en had ze iedereen streng aan het werk gehouden toen ze
allemaal geneigd waren voor het raam te gaan staan om naar de
orkaan te kijken.
Het was zeven jaar geleden dat de oude Verity was gestorven.
De zusters hadden aan de matriarch van hun orde geschreven met het
verzoek een nieuwe moeder-overste te benoemen. Misschien was
de brief zoekgeraakt, in ieder geval hadden ze nooit antwoord
ontvangen, dus hadden de zusters sindsdien hun gewoonte voortgezet
om afwisselend die taak op zich te nemen. Zeven jaar geleden was
elke zuster om de vijftiende dag moeder-overste geweest. Nu was het
om de achtste dag. Op een dag zou er slechts één van hen over zijn
en kon die voorgoed moeder-overste zijn. De regeling verliep heel
goed en niemand suggereerde ooit er verandering in te brengen. Als
de zusters ooit besloten een permanente leidster te kiezen, zou het
zeker Docility zijn. Zij was de enige van hen die een geboren
leider was. Zij nam altijd de leiding in geval van een crisis.
Zoals bijvoorbeeld tijdens de orkaan gisteren — Docility had al het
denken en plannen gedaan en toen Chastity een hint gegeven, zodat
zij de feitelijke instructies kon uitdelen.
`Ik had opdracht het terrein schoon te maken!' merkte Docility
manhaftig op. Ze bewoog haar stevige arm op en neer. `Ga opzij,
anders hark ik jou nog per vergissing op.'
`Ik zal heel voorzichtig zijn!' beloofde Chastity glimlachend.
'Maar misschien kun je beginnen met een pad schoon te vegen naar de
kweeperen? Er moeten wel een miljoen kweeperen op de grond liggen,
en ik kan er niet bij. Ik kan er morgen marmelade van maken.'
`Voortreffelijk idee!' dreunde Docility. 'Zal ik die mand voor
je binnenbrengen?'
Chastity had graag haar zware last afgestaan, want nu al
beloofde haar rug haar de hele nacht wakker te houden, maar ze zei:
'O, dat gaat wel, dank je.' Ze stond op het punt door te lopen
toen...
`Zusters! Dochters, bedoel ik!' De waarnemende moeder-overste
Virtue kwam haastig aangelopen. Virtue was bejaard en klein. Haar
haar was nu even wit als haar huid, al hield ze het natuurlijk
verborgen onder haar kap. Ze moest een schoonheid zijn geweest in
haar jeugd, en haar gezicht was nog steeds opmerkelijk. Met haar
zevenenzestig jaar was ze de oudste van de acht, maar fit genoeg om
het waarschijnlijk te maken dat ze de meesten zou overleven. Als
zij moeder-overste was, duldde ze geen tegenspraak.
`Moeder?' Docility en Chastity spraken tegelijk.
Virtue was verontrust. Haar jukbeenderen vertoonden rode
plekjes. Vreemd genoeg hield ze een rol touw in haar hand.
`Er nadert een boot bij de landtong!'
Docility zette haar hark tegen de muur en wreef in haar
handen. Haar ogen fonkelden. 'Zeelui die hulp nodig hebben,
Moeder?'
Dat lijkt me een logische gevolgtrekking!' Virtue kwam
nauwelijks tot Docility's schouder, maar haar houding liet geen
twijfel bestaan dat zij het vandaag voor het zeggen had. Maar ze
wist wier hulp ze moest inroepen als er moeilijkheden waren.
Chastity werd er alleen bij betrokken omdat ze toevallig in
Docility's buurt was.
Dat is heel wat jaren geleden!' zei Chastity. Geen schip deed
Bluerock nu meer aan.
Dat is geen reden om te aarzelen,' zei de Moeder van de dag.
'Jij mag ook mee, voor het geval we meer hulp moeten halen.' Ze
liep weg met zwaaiende zwarte rok. Docility volgde haar met lange
passen.
`Maar?' zei Chastity tegen de lege lucht. Touw, ja, maar
moesten ze niet ook dekens en medicijnen en flessen water meenemen?
Blijkbaar niet, want ze stond al alleen. Waarschijnlijk zouden ze
haar terugsturen om een en ander te gaan halen. Met een pijnlijke
beweging zette ze haar mand op de grond en hobbelde achter de
andere twee aan.
Het klifpad was een moeras van verraderlijke modder. De drie
vrouwen hielden hun rokken omhoog terwijl ze behoedzaam naar
beneden klommen. Chastity kon zich nauwelijks meer het laatste
schip herinneren dat bij het Asiel schipbreuk had geleden, al waren
dergelijke rampen vaak voorgekomen toen Bluerock nog een drukke
haven was. Virtue moest in haar jeugd diverse reddingsacties hebben
meegemaakt. Het gevaar was de Scalpel-rots. Als een schip daarop
terechtkwam, had de bemanning geen kans het te overleven. Als ze
veilig om de rots heen waren, zou het schip de baai in gestuwd
worden of op het zand aan de grond raken. Dan waren de kansen veel
beter, vooral als het eb was, zoals nu.
Hijgend bereikten ze de met gras begroeide uitzichtpost op de
punt van de landtong en stonden stil om poolshoogte te nemen. De
wind was gaan liggen, maar de zee was nog woelig. Gevaarlijke
groene golven spatten onder hen in witte brekers uiteen en joegen
het sproeiwater omhoog. Drijvend bruin wier bewees de kracht van de
storm; de lucht rook schoon en ziltig. De boot was een kleine jol,
die half onder water stond. Hij was al om de Scalpelrots heen en
werd om de landtong heen gestuwd, bijna recht onder de
toeschouwsters. Eén enkele zeeman zat op de roeibank, met beide
armen om de kale mast geklemd. Zo te zien leefde hij nog, maar hij
was in slechte conditie, nauwelijks bij bewustzijn, misschien niet
eens beseffend dat hij op het punt stond schipbreuk te
lijden.
Chastity hield haar adem in, tot ze bijna stikte. Toen keek ze
opzij naar de beide anderen. Zij schenen niet te hebben gezien wat
zij had gezien. `Uitstekend!' zei Virtue, alsof ze het zelf had
georganiseerd. Ze hield haar hand voor haar ogen en stak haar hals
naar voren, en tuurde voor zich uit. `Eh... draagt hij geen zwart?
Het is toch geen priester, hè?'
Geen van de anderen zei iets. Een vreemde blos was op
Docility's bleke wangen te zien. Dus het was haar wel degelijk
opgevallen!
`We moeten naar het strand, dochters.'
`Maan.: zei Chastity. Haar hart bonsde ondraaglijk.
`Ik hoop maar dat hij geen medische hulp nodig heeft,' ging
Virtue verder. `Anders zal een van ons een lange wandeling moeten
maken. Kom.'
`Wacht even!' bulderde Docility. 'We moeten afspreken wat we
zullen doen zolang we nog helder kunnen denken.'
Chastity geloofde dat ze nu al niet erg helder meer kon
denken. Haar hoofd tolde, haar knieën knikten. Als een enkele blik
op deze afstand haar al zo van streek maakte, wat zou er dan
gebeuren als ze dichtbij was? Wat?' Virtue draaide zich om en keek
verbaasd naar de forse vrouw naast haar.
`Hij is een vastelander!'
De moeder-overste zei: 'O, verdomme!'
De drie vrouwen staarden elkaar zwijgend en ontsteld aan. De
boot was de landtong voorbij en bevond zich nu in de baai.
`Wat moeten we doen?' Verity wrong haar handen.
Een vreemde glinstering verscheen in Docility's zilverkleurige
ogen. 'Het is in orde! Er komt geen enkele andere man hier! Zonder
brug zullen we waarschijnlijk nooit meer een bezoeker krijgen!' Ze
keek uitdagend van Virtue naar Chastity en weer terug, alsof ze hen
tartte het niet met haar eens te zijn.
`Maar onze geloften!' jammerde Virtue.
`Het is geen zonde!' Zoals altijd in een noodtoestand had de
forse vrouw de leiding genomen. 'De kerk erkent dat het onmogelijk
is weerstand te bieden aan de vloek. Of wil je ons bevelen de man
te laten verdrinken, Moeder?' `Nee, natuurlijk niet! Maar wijzelf?
Ik bedoel... Nou ja, we zullen ruzie krijgen! Vechten zelfs! Het
zal vreselijk zijn!'
Chastity huiverde.
Docility richtte zich in haar volle lengte op. Het katoen leek
over haar volle boezem te spannen zoals Chastity nooit eerder bij
haar had gezien. 'We zijn geen dwaze kinderen! We zijn rijpe
vrouwen. Heilige vrouwen! Het zal natuurlijk een test zijn van onze
toewijding, maar we hebben al die jaren in harmonie met elkaar
geleefd. We kunnen het toch zeker eens worden over, eh...'
Zelfs Docility kon het niet onder woorden brengen.
`Hem delen, bedoel je?' fluisterde Chastity.
`We zullen wel moeten. Precies zoals we de leiding
verdelen.'
`Maan.' protesteerde Virtue.
`Nou ja...' voegde ze eraan toe.
`Inderdaad!' besloot ze triomfantelijk. je hebt volkomen
gelijk, dochter. We kunnen hem niet laten verdrinken, en we kunnen
ons niet onttrekken aan de gevolgen. Die twee, eh, plichten zullen
moeten samengaan, en vandaag ben ik moederoverste.' Haar gezicht
straalde.
`Nee, Moeder,' zei Docility vastberaden. 'Plicht en, eh,
genot...' Ze schraapte haar keel. 'Ik bedoel, iemand kan niet
toezicht houden op het werk en — ahem — tegelijk voor de bezoeker
zorgen. We moeten een andere regel vaststellen.'
Virtues ogen schoten vuur. 'Ik geloof dat het mijn privilege
is in deze zaak te beslissen, want ik ben op dit moment
moeder-overste.'
Je verantwoordelijkheid is een ernstige beproeving, Moeder,'
zei Docility met wat op grote inspanning leek. 'Maar zou het niet
zinvoller zijn als we de, eh, plicht van de gastvrijheid verschoven
naar een andere dag? Minder afleiding?'
`De volgende dag!' riep Chastity uit. 'De dag nadat we Moeder
zijn geweest. Een beloning!'
`Beloning?' De beide anderen keken haar geschokt aan.
`Nou, eh... Nou, ja! Waarom zouden we niet eerlijk zijn?'
Chastity verbaasde zich dat ze op deze manier met hen stond te
argumenteren, maar haar hart had in jaren niet zo hard en snel
geklopt. Ze dacht dat ze in tranen zou uitbarsten als ze nu zouden
weigeren.
`Dat lijkt me wel zinvol,' gaf Virtue handenwringend toe. 'Ik
bedoel, zo lang hoeven we niet te wachten tot morgen.'
`Zes dagen?' kreunde Docility. 'Ik zal de laatste zijn!'
`Een ware test van je toewijding!' snauwde Chastity.
`Inderdaad!' Docility beet op haar lip. `Natuurlijk, als hij
jong en gezond is... en sterk...'
`Gespierd, bedoel je?' De vreemde visioenen in Chastity's
fantasie waren waarschijnlijk reden voor drie dagen
boetvaardigheid.
`Dat hoeft niet, al hoop ik, ik bedoel, sommige mensen kunnen,
zijn in staat, willen... Eén dag is niet noodzakelijkerwijs de
limiet.'
Docility bloosde nog heviger toen de twee anderen haar met
openlijke achterdocht aankeken.
`Zolang hij niemand voortrekt,' gaf Virtue toe.
`Precies wat ik wilde zeggen,' zei Docility opgelucht. 'Per
slot moeten we ook rekening houden met de, eh, wensen van onze
gast. Als we hem het probleem uitleggen zal hij misschien in staat
zijn...' Ze sperde haar ogen open.
De andere twee draaiden zich om en slaakten luide kreten van
schrik. De jol was al heel dicht bij het strand.
`Nee, wacht!' Docility's grote hand kwam op de schouder van de
moederoverste terecht. 'Er staat niet veel branding. Misschien kan
zuster Chastity... ik bedoel, ze zal geen assistentie nodig hebben.
Jij en ik, Moeder, gaan de anderen waarschuwen en hun vertellen wat
we, dat wil zeggen jij hebt besloten.'
Zonder verdere aanmoediging en zonder het resultaat van hun
gesprek af te wachten, tilde Chastity haar rokken op en holde
weg.
Buiten adem kwam ze op hetzelfde moment op het strand als de
boot. Hij zwenkte opzij en kapseisde. De volgende golf wierp
hem op het strand. Ze zag de inzittende eruit vallen. Ze
waadde het water in en deed haar best om hard te lopen terwijl
de golven aan haar rok rukten, tegen haar knieën, haar dijen, haar
middel sloegen. De boot rolde en stuiterde op het water. Chastity
ging kopje onder en slikte water in; ze stikte half. Toen ging ze
zitten en merkte dat haar hoofd boven het water uitstak. Ze
hoestte. Een grote groene golf kromde zich voor haar.
Sterke handen grepen haar beet en trokken haar overeind. De
zeeman! Ze klampte zich aan hem vast toen de golf rondom hen brak
en op het strand rolde. Toen strompelden ze samen naar de kust,
elkaar vasthoudend, elkaar vol vreugde en verbazing
aanstarend.
Hij was niet jong — ongeveer haar eigen leeftijd. Dun zilver
haar viel over zijn gezicht en schedel, een witte stoppelbaard
sierde zijn wangen. Maar zijn gezicht had een prachtige bruine tint
en zijn ogen waren van een wild, geheimzinnig zwart. En hij was een
priester! Elke gedachte aan zonde kon worden vergeten als er een
priester bij was betrokken, en hij was er zeker bij betrokken. Hij
leek nog begeriger dan zij.
`Natte kleren!' zei ze. Ze moest hem uit zijn natte kleren
helpen voordat hij kou vatte, en blijkbaar had hij hetzelfde idee
ten opzichte van haar. Ze morrelde aan de knopen op zijn rug nog
voordat ze uit het water waren. Haar geduld uitgeput. Zijn
geestelijke habijt was al in flarden — ze scheurde het van zijn
lijf. Hij was dan misschien niet jong en gespierd, maar hij had een
wondermooie harige borst. Hij droeg pakjes om zijn middel. Ze had
moeite zich van hem los te maken, omdat hij bezig was met haar
ondergoed en ze elkaar voortdurend in de weg zaten. Hij kreunde van
frustratie en ongeduld.
Toen was het gebeurd, op zijn sokken na, die er niet toe
deden. Hij had magere benen en een bierbuik, maar o, wat was hij
mooi! Zijn lippen persten zich op de hare. Ze drukte hem stevig
tegen zich aan, harige borst tegen borsten. Ze lieten zich samen op
het zand vallen. Toen haar laatste rationele gedachten werden
weggevaagd door een storm van hartstocht, besefte zuster Chastity
dat haar eerdere twijfel was beantwoord.
Orkanen hadden ook hun goede kant.
3
Rap kwam in het water terecht met een klap die hem versufte.
Na een ogenblik drong het tot hem door dat zijn kleren het zinken
naar de diepte vertraagden, maar het licht was al verflauwd tot een
groene schemering en hij stikte bijna. Hij probeerde trappend
omhoog te komen, vocht tegen een opkomende paniek toen zijn laarzen
tegenwerkten, en zag het daglicht langzaam, heel langzaam,
helderder worden. Zout water vulde zijn neus en mond. Op het
allerlaatste moment kwam hij boven en zoog hijgend de reddende
lucht in, voor hij weer onder water zonk.
Hij trok zijn rechterlaars uit, haalde boven water nog een
keer adem, en ging aan het werk met de linker laars. Daarna nam hij
watertrappend even rust en begon toen aan zijn doorweekte kleren te
rukken. Toen hij alleen zijn broek nog aan had, voelde hij zich
uitgeput.
Twintig jaar geleden was hij een uitstekend zwemmer geweest.
Nu was hij twintig jaar ouder en had sinds die tijd niet één keer
meer gezwommen. Overal om hem heen zag hij niets dan de zee. Hij
snoof het water zijn pijnlijke neus uit. Misschien was dit een
elfse grap, maar waarschijnlijker was dat Thumes occulte
verdediging de tovenarij had omgebogen en hem had
teruggeworpen.
Hoe ver? Als hij een league ver in zee lag, zou hij het nooit
halen. En welke richting? Het noorden was meestal landwaarts in de
Zomerzee. Maar toen hij vage herinneringen ophaalde aan zeekaarten,
besefte hij dat de kust van Thume noord-zuid liep, dus moest hij
naar het oosten — tenzij hij over het land was gekomen en hij in de
Ochtendzee lag. Het water voelde warm aan, dus moest hij maar
aannemen dat dat niet het geval was. De prille ochtendzon zou
ongeveer in het zuidoosten staan... behalve dat hij een heel eind
naar het oosten was gereisd en de zon hier hoger zou staan.
Tijd voor tovenarij! Hij moest zijn occulte schild afwerpen en
vooruitzien — en hopen dat de verdediging, wat die ook was, hem
niet zou doen vergeten waar hij naartoe moest, en ook hopen dat het
Convenant zijn aankomst niet had opgemerkt.
Zijn schild wilde niet wijken, hij bleef een aardling.
Dat was belachelijk! Hij hield even op met watertrappen en
zonk omlaag toen hij het nog eens probeerde, maar weer weigerde
zijn kracht. Niemand kon zo'n sterk schild vormen dat hij dat zelf
niet meer ongedaan kon maken! Dit moest ook een streek zijn van
Thume. Er was niets aan te doen, hij zou moeten zwemmen.
Hij steeg weer naar de oppervlakte, draaide tot de zon boven
zijn rechteroor stond, en begon.
Ergens tijdens de lange beproeving die volgde, puzzelde hij
uit wat er met zijn toverkracht gebeurd was. Drie van de vier
woorden die hij kende waren heel zwak, woorden die Inos jaren
geleden verminkt had door ze aan een menigte luisteraars uit te
bazuinen. Het enige effectieve woord van de vier was het woord dat
ze nooit had gekend, het woord dat hij Sagorn lang geleden had
gedwongen met hem te delen.
Dus nu wist hij wat er gebeurd was in de luchtboom nadat hij
was weggestuurd. Het was duidelijk dat Lith'rian de
sequentiebezwering had ontrafeld teneinde wraak te nemen op Darad.
In de wind gegooid, had de magister gezegd, en hij had geen
verbeeldingskracht nodig om te begrijpen wat dat betekende in een
luchtboom. De Jotunn was waarschijnlijk al dood. Hij had geprobeerd
een bloedbad aan te richten en zou misschien alle aanwezigen hebben
afgeslacht, als hij niet was tegengehouden door toverkracht. Doden
was een reflex van hem, hij had zich gedragen als een wild beest.
Rap kon niet om hem treuren.
Hij voelde geen verdriet, alleen schuld. Achteraf gezien
besefte hij dat persoonlijke dankbaarheid hem verblind had en zijn
oordeel had aangetast. Het was verkeerd van hem geweest om Darad op
te nemen in de groep toen hij de sequentiebezwering had vervangen.
Hij had de Jotunn erbuiten moeten laten en hem naar Nordland
overbrengen, waar zijn gedrag in bedwang zou worden gehouden door
zijn soortgenoten.
Maar wie kon zeggen wat Darad dan zou hebben gedaan? Vrij van
de tijdlimiet van de bezwering en met kennis van een krachtwoord,
had hij gemakkelijk een vrijdom kunnen veroveren en moordzuchtige
overvallen hebben ondernomen naar het zuiden om de kusten van het
Impenrijk te plunderen. 'Had gekund' was geen spel voor
stervelingen.
Lith'rian had de anderen ongedeerd gelaten. Sagorn, Thinal,
Jalon en Andor moesten in ieder geval nog in leven zijn, want zij
waren Raps probleem. Het krachtwoord moest nu voor vijf dienen,
tegen vroeger slechts twee. Hij kon zijn eigen bezwering niet
wegnemen. Hij was een nog zwakkere tovenaar dan hij daarvóór was
geweest.
En ook een heel wat zwakkere zwemmer. Hij bleef langzaam, op
zijn gemak doorzwemmen, zichzelf wijsmakend dat hij zijn krachten
wilde sparen en kramp vermijden. In werkelijkheid was het het enige
waartoe hij in staat was.
Hij zou verdrinken.
Er waren ergere manieren om dood te gaan. Het was om te
beginnen al beter dan in Zinixo's handen te vallen. Zijn grootste
spijt was dat Inos nooit zou weten wat er met hem gebeurd was. Hij
wilde dat hij driekwart jaar geleden wat minder bruusk afscheid had
genomen. Hij was zonder enige waarschuwing uit haar leven gegaan en
ze zou nooit weten dat zijn lichaam als voer had gediend voor de
vissen in de Zee der Droefheden.
Hij begon periodes van rust te nemen, waarin hij zich op zijn
rug liet drijven. De rustperiodes werden langer en
frequenter.
Het einde van zijn zwempartij kon hij zich niet herinneren.
Plotseling lag hij in de branding en zijn knieën raakten het zand.
Toen lag hij op een strand, terwijl het ondiepe water om hem heen
spoelde. Achter hem kon hij de volgende golf horen aankomen.
Zijn benen weigerden zijn gewicht te dragen. Het schuimende
water klotste over hem heen, tilde hem op en droeg hem
landinwaarts. Toen lag hij op de grond en groef met zijn
vingers in het zand om te voorkomen dat hij door het
terugtrekkende water zou worden meegesleurd. Moeizaam kroop hij
verder het strand op.
Dus hij was in Thume. Of misschien de Keriths, hij kon overal
zijn. Hij was wrakhout; hij kon zijn hoofd niet optillen. Hij had
dorst en wilde drinken. Hij verlangde naar schaduw, want de zon was
als een oven op zijn rug. Hij ging slapen. Slapen was sterven. Hij
kon er niets aan doen.
Hij hoorde een flapperend geluid en deed zijn ogen open. Een
grote meeuw zat naast hem en was druk bezig zijn vleugels op te
vouwen. Hij tuurde naar hem met een wreed geel oog.
`Ga weg!' mompelde hij met gebarsten lippen. 'Vort.'
De meeuw probeerde het andere oog.
Een tweede meeuw landde klapwiekend aan de andere kant, zijn
linkerzij, waar hij hem niet kon zien.
`Ik ben nog niet dood. Kom over een uur of twee maar
terug.'
De eerste meeuw deed twee stappen naar voren.
Wat een vernedering! Zo zwak te zijn dat een stomme zeemeeuw
zijn ogen kon uitpikken! Hij had kunnen huilen van frustratie.
'Von! G'weg!' Nog meer meeuwen krijsten boven zijn hoofd. Ze
zwermden als vliegen over hem heen. Als hij maar een slok water kon
drinken, zou hij misschien de kracht vinden zich te bewegen.
Zeewater drinken maakte je krankzinnig, niet? Waarschijnlijk had
hij het peil van de oceaan aanzienlijk doen zinken. Hij was
duizelig en werd gekweld door buikkrampen. De meeuw spreidde zijn
vleugels uit en begon wild te fladderen. Hij vloog weg, laag boven
het zand. Waarvan was hij geschrokken? Boven het geruis van de
branding hoorde Rap een stem, een menselijke stem, die
schreeuwde.
Met een opgelucht gemompel lukte het hem zijn hoofd om te
draaien en naar links te kijken. Een meisje holde over het strand
naar hem toe. Ze had lang, zwart haar, net als Kadie.
Hij hoorde het woord dat ze schreeuwde terwijl ze holde.
Hij lag al te ijlen. Hij had waanvoorstellingen.
4
`Papa, papa, papa, papa...'
Waanvoorstelling of niet, toen de verschijning hem naderde,
lukte het Rap op zijn knieën te gaan zitten. Het kon onmogelijk
Kadie zijn, en toch leek ze precies op Kadie — magerder misschien
dan hij zich herinnerde, maar een jonge imp met lang zwart haar en
smaragdgroene ogen. Ze droeg een lange gestreepte rok en een
witkatoenen blouse. En een zwaard? Het was duidelijk een illusie!
Maar de stem klonk als die van Kadie. De verschijning bleef net
buiten zijn bereik staan en bekeek hem nerveus.
`Papa?'
Hij stak zijn bevende armen uit en probeerde haar naam te
zeggen. Wat er uitkwam was een gesmoord gekraak: 'Water?'
Ze deed een paar stappen achteruit en keek om zich heen. Nee,
dat kon Kadie niet zijn! Rap liet zich slap op het zand vallen. Er
was nog een meisje... vrouw? Tovenarij? Nee, want toverkracht kon
niet door zijn occulte schild dringen. Delirium!
Toen werd een beker koel water aan zijn mond gebracht en
handen hielpen hem overeind om hem te helpen met drinken. Hij dronk
en dronk. Hij spuwde alles weer uit en dronk toen opnieuw.
`Waarom heb je een schild?' vroeg een vrouwenstem. 'Als je dat
wegneemt, kan ik je helpen.'
Dat kan ik niet.'
`O! Zo moeilijk is dat niet. Daar!'
Occulte kracht bracht hem weer tot leven. Zijn pijn verdween,
zijn hoofd verhelderde. Hij knipperde met zijn ogen en kwam met een
schok terug in de werkelijkheid — korrelig zand, een gloeiende zon,
zout water, en het geruis van de zee.
Twee meisjes. Eén ervan kon alleen maar een kabouter zijn.
Haar ogen waren elfs, groot en schuin, maar goudkleurig. Haar oren
waren nog puntiger dan die van een elf, maar haar haar was
roodbruin, haar huid reebruin, haar neus breed. Ze was heel jong,
tenzij kabouters net als elfen niet hun leeftijd toonden. Het
andere meisje was óf zijn dochter, óf een dubbelgangster.
`Kadie! Ben jij het echt?' Hij kwam verheugd overeind.
Kadie kromp ineen toen hij haar naderde. Ze verstijfde in zijn
omhelzing en reageerde niet. Toen hij haar losliet, ging ze snel
naast het andere meisje staan en keek hem angstig aan.
`Kadie?'
`Ze heeft een schokkende ervaring gehad, majesteit.'
Nu pas registreerde Rap de occulte Sfeer. Het was een zwakke
afschaduwing van de Sfeer die hij had gekend, wat zijn verlies aan
kracht bewees, maar de kabouter stond er als een rots middenin. Ze
moest een heel krachtige tovenares zijn.
Hij maakte een onhandige buiging voor haar. 'Ik ben Rap, van
Krasnegar.' `Ik ben archon Thaïle van het College,' zei ze hardop.
'Uw dochter was een gevangene van de kobolden,' ging ze heimelijk
verder. 'Ze hebben haar fysiek geen kwaad gedaan, maar ze is nog
niet bijgekomen van de beproeving. Misschien zouden meer kleren
haar wat geruststellen — ze schijnt mannen met blote borsten te
wantrouwen. Mag ik u helpen?'
`Ik ben erg blij je te zien, papa,' zei Kadie aarzelend.
'O!'
Rap had gezegd: 'Alsjeblieft,' tegen de kabouter, en was
onmiddellijk gekleed in hemd en lange broek en sandalen; lichte,
koele katoen verving zijn doorweekte wollen broek.
`Kadie, lieveling!' Weer strekte hij zijn armen naar haar uit,
en deze keer, nu hij niet langer een halfnaakte drenkeling was,
leek ze meer bereid zich door hem te laten omhelzen. Maar toch ging
ze snel weer terug naar de kabouter, met een onovertuigend en
verontrust lachje.
Waar was zijn kleine brutaaltje gebleven, de jeugdige
plaaggeest die het hele paleis naar haar hand wilde zetten? Had de
werkelijkheid de optimistische sprookjesprinses zo aangetast? De
tranen sprongen in zijn ogen. O, Kadie, Kadie!
Wie heeft dit gedaan? En wat?'
`Ze is vele maanden lang de gevangene van de kobolden
geweest,' zei de tovenares bedroefd. 'Die nachtmerries hunnen niet
alleen door de ochtendstond worden verdreven.'
`Kadie — je moeder?'
Kadie knipperde aarzelend met haar ogen en pakte stiekem de
hand van het andere meisje vast, alsof ze steun zocht. 'Mams en
Gath zijn met de imperator vertrokken, papa. Ik weet niet wat er
met ze gebeurd is.' `Kinvale? Hebben de kobolden Kinvale
ingenomen?'
Ze knikte en ging nog dichter naast de kabouter staan. `Ze
hebben het platgebrand en wilden de imperator doden maar Gath heeft
hem gered ik bedoel mams omdat Gath haar vertelde wie hij was en
toen nam Doodsvogel mij als gijzelaar en wilde me uithuwelijken aan
zijn zoon Bloednaald en de andere drie werden weggestuurd met de
dwergen.' Ze knipperde angstig met haar ogen.
Haar uithuwelijken? Dwergen? Wat hadden dwergen hiermee te
maken? Rap dwong zich te zwijgen. Zoals dat meisje Thaïle had
gezegd, Kadie was er kennelijk ellendig aan toe. Toverkracht kon
een gewond lichaam genezen, maar niet een gewonde ziel. O, mijn
kindje!
`Ik ben in ieder geval erg blij dat je nu veilig bent,' zei
hij met een geforceerde glimlach.
Weifelend beantwoordde ze zijn glimlach. 'En jij, papa. Ik
bleef hopen dat je me zou komen redden, maar je kwam niet. Ik bad
tot de God van de Redding. Is er een God van de Redding?'
Hij had het gevoel dat zijn hart werd samengeperst. 'Ik weet
het niet, Kadie. Maar iemand heeft je toch gered?'
`Thaïle!'
`Ze was bij Bandor, majesteit.'
`Heeft ze het bloedbad gezien?'
`Zij was de enige overlevende. Ik ontdekte haar zwaard.'
Zwaard? Wat voor zwaard? Rap keek verbijsterd naar zijn
dochter. Hij herinnerde zich dat hij haar een ogenblik geleden
een zwaard had zien dragen. O! Ja, er hing inderdaad een
zwaard aan haar heup, maar nu was het vaag en moeilijk te zien. Hoe
was Kadie aan een magisch zwaard gekomen? En Kadie de enige
overlevende van die afgrijselijke slachting, zijn kind?
Hij haalde diep adem. Toen keek hij om zich heen en
concentreerde zich. Ze stonden alledrie aan de rand van het water
op een lang wit strand. In het binnenland zag hij met gras
begroeide duinen en groepjes bomen, en lage heuvels daarachter. De
rust van het land was zo tastbaar als het zonlicht. Thume. Hij was
in Thume. Met Kadie.
Het andere meisje — vrouw — nam hem ongerust op.
`Dus dit is het Vervloekte Land?' zei hij, in een poging het
te geloven. 'Ik wist dat er nog mensen woonden, omdat mijn vrouw
hier vele jaren geleden op bezoek is geweest. Ik vermoed dat er
toverkracht was. Ik had de grootste moeite de anderen te
overtuigen. De inattentiebezwering is uitzonderlijk
krachtig.'
`Ik weet het van uw vrouw. Heel weinigen kunnen hier komen en
veilig weer vertrekken, majesteit.'
`Noem me alsjeblieft Rap. En uw titel — archon? Bent u een lid
van de regering hier?'
Het jonge gezicht stond plechtig. Thume wordt geregeerd door
de Hoeder, en ik moet u onmiddellijk bij haar brengen.'
Hm! Zijn wilde veronderstelling scheen juist te zijn geweest.
Er was toverkracht in Thume, veel toverkracht. Dat betekende
natuurlijk niet dat hij een welkome gast zou zijn. Kadie was
ineengekrompen toen de naam van de Hoeder genoemd werd, wie dat ook
mocht zijn.
Maar Kadie was veilig, en dat was geweldig, ook al was ze
gekwetst. Maar, net als hij, was ze een indringer in een besloten
gemeenschap.
Lang geleden had een God hem gewaarschuwd dat hij een kind
moest verliezen. Kadie? Hij had het afschuwelijke gevoel dat een
deel van Kadie al verloren was, misschien voorgoed.
Of Gath? En waar was Inos?
Misschien had de Hoeder, wie ze ook mocht zijn, een paar
antwoorden.
5
Als een gigantische duizendpoot trok het leger van de kalif
langzaam langs de kust van de Ochtendzee. Aan de ene kant rezen de
kale rotsen van het Progistegebergte omhoog, aan de andere kant
omspoelde het witte schuim de voet van de kliffen. Alleen zeevogels
hielden de wacht in het uitgestrekte sombere gebied.
Dit niemandsland was niet in kaart gebracht, maar er waren
oude verslagen van imperatoriale legers die Zark over deze grenzen
binnentrokken, dus moest het de andere kant op ook mogelijk zijn.
Van tijd tot tijd werd de opmars gestaakt omdat er een brug
geslagen moest worden over een wad of er moest een begaanbare route
worden gezocht. Drinkwater was streng gerantsoeneerd. Maar over het
algemeen verliep de expeditie volgens schema.
De kalif was tevreden. Dat zei Zarga.
Azak had zijn gelofte gestand gedaan om Inos terug te brengen
naar Thume. Ze reisde in een gesloten wagen met zes van zijn
vrouwen. De wagen kraakte en schommelde en maakte haar misselijk.
De zware gordijnen beletten elk uitzicht op de omgeving en maakten
het binnen ondraaglijk warm en benauwd. De wagen zonder veren werd
voortgetrokken door ossen, en het logge voertuig wierp zijn
ongelukkige passagiers heen en weer op de zijden matrassen. Soms
leek het bijna te kantelen en gleden ze allemaal op elkaar, als een
gillende hoop kussens en jonge vrouwelijke djinns. En Inos. Vaak
bezeerde ze haar ontwrichte schouder in die schermutselingen, of
stootte ze haar gezwollen gezicht, en op die momenten kostte het
haar moeite haar ware gevoelens voor de machtige Azak voor zich te
houden.
Dit was kennelijk een van de drie wagens die werden gebruikt
voor het vervoer van de vorstelijke harem. Alleen de meest geliefde
concubines waren uitverkoren. Ze waren allemaal diep onder de
indruk van die eer. Ze waren allemaal heel jong en aantrekkelijk.
Behalve Inos.
Tandenknarsend luisterde ze naar het onnozele gebabbel. Ze
zweeg als ze hun heer de kalif prezen en zichzelf gelukwensten met
het grote geluk dat ze hem mochten dienen. Inos stelde hen voor een
raadsel. Ze beantwoordde al hun vragen — en vertelde niets, omdat
ze niet wisten wat ze moesten vragen. Ze waren zich nauwelijks
ervan bewust dat er een wereld buiten de muren van de harem
bestond, of dat er andere mensen waren dan djinns.
Soms stelden zij Inos voor een raadsel. Ze konden zo vals als
een slang zijn in hun gesprekken, en een enkele keer probeerden ze
elkaar de ogen uit te krabben, maar toch waren ze merkwaardig
onschuldig. Ze waren troeteldieren, als vissen in een kom. Sinds
hun prille jeugd hadden ze geleerd om te geloven dat hun enige doel
in het leven was de kalif te behagen en hem zonen te baren. Ze
kenden geen wereld buiten Azak. Hij was hun God. Hoe konden ze in
vredesnaam gelukkig zijn met zo'n afgestompte geest? Maar ze wáren
gelukkig. Inos had nog nooit zo'n tevreden groep mensen
ontmoet.
Ze gaf de voorkeur aan het gezelschap van deze jeugdige
konijnen boven dat van hun supervisor — Nurkeen, die het toezicht
hield op de vrouwen van de kalif. Nurkeen was zo goed als zeker een
van Azaks ontelbare zusters, en ze was een giftige feeks. Nurkeen
was geen konijn. Nurkeen en lnosolan waren water en vuur.
Gelukkig reed Nurkeen op het ogenblik in een van de andere
wagens.
Op het middaguur hielden ze een korte rustpauze. De
vijftienjarige Zarga was in de tent van de kalif ontboden. Nu
bracht ze verslag uit aan de anderen. Hij was heel blij geweest met
de vorderingen die het leger maakte. Hij was joviaal geweest, en
heel energiek en veeleisend. Dat was altijd een goed teken. Ze was
hem bevallen en ze had hem goed weten te bevredigen. Dat had hij
gezegd.
Dat zeiden ze altijd. Stomme idioten!
Misschien zou hij haar vanavond zelfs wel laten terugkomen.
Dat hoopten ze altijd — twee keer op een dag was een levenslange
triomf.
Hij had de smaragdgroene sjerp rond haar naakte lichaam
gewonden voor hij met haar copuleerde. Dat was een heel grote eer.
De anderen haastten zich te beweren dat hij hetzelfde bij hen had
gedaan, vele malen.
De wagen ratelde voort, kantelde, richtte zich op, schommelde.
Buiten in de frisse lucht en zonneschijn zongen soldaten een
marslied terwijl ze voortsjokten. Het thema was de roem en
onoverwinnelijkheid van de kalif.
Zarga keek medelijdend naar Inos. 'Het is heel dom om je tegen
hem te verzetten,' zei ze terechtwijzend.
Je meent het!' zei Inos met haar gezwollen lippen. 'Het was
omdat ik me niet tegen hem wilde verzetten dat hij me sloeg.'
De anderen keken verbaasd. 'Maar als hij tegen je zei dat je
je moest verzetten, waarom deed je dat dan niet?'
taf, denk ik,' zei Inos grimmig. Haar schouder deed het meeste
pijn, maar ze had nog meer blauwe plekken, die niet veroorzaakt
waren door de wagen. 'Is het waar dat hij magie gebruikt om zijn
viriliteit te handhaven?' Gechoqueerde gilletjes van
ontkenning...
Niemand had ooit zo'n verraderlijk idee gesuggereerd in Inos'
bijzijn, maar de opmerking was voldoende om het gesprek op
toverkracht te brengen. Ze was een gevangene en moest verdragen wat
haar werd toebedeeld, maar intussen nam ze de gelegenheid waar om
zoveel mogelijk over Azak en Azaks klim naar de macht in Zark en
Azaks gebruik van toverkracht te weten te komen. Azak zou
waarschijnlijk verbaasd opkijken als hij wist hoeveel zijn
concubines over hem vertelden als Nurkeen niet in de buurt
was.
Welk nut die informatie ooit zou kunnen hebben, wist Inos
niet, maar één ding wist ze zeker — op een dag zou ze wraak nemen
op Azak ak'Azakar ak'Zorazak. Eén verkrachting op een bureau en
twee in zijn tent, en de lijst zou waarschijnlijk nog langer worden
voordat de reis ten einde was.
6
Maandenlang had Rap in een wereld geleefd waar toverkracht
moest worden bewaakt als goud in een taveerne in een
achterafstraatje, weggestopt, verborgen, en alleen gebruikt in
tijden van hoge nood. In Thume was dat anders. Het meisje Thaïle
had al met haar toverkracht gezwaaid — eerst om zijn kracht te
herstellen en hem aan te kleden — en nu liet ze haar kracht met een
donderklap los.
Het zonnige strand verdween en het geluid van de zee werd
afgesneden. Wankelend en geschokt bevond hij zich in een
ondoordringbare jungle, een reusachtige wirwar van voorouderlijke
boomstronken en vochtig kreupelhout. De lucht was zo klam en zwaar
als een natte spons. Elk geluid was gesmoord. Hij hoorde Kadie
vlakbij kermen en wilde haar in zijn armen optillen, maar verzette
zich tegen die opwelling. Kadie zou heel veel zorg en liefde nodig
hebben en heel veel geduld. Op het ogenblik leek ze gelukkiger bij
Thaïle dan bij hem. Haar afwijzing deed hem verdriet, maar hij
wilde haar niet nog meer van streek brengen door zich ermee te
bemoeien.
Vaag ontwaarde hij een klif van afgebrokkeld metselwerk,
overgroeid met mos. De kabouter liep al naar binnen, met Kadie aan
de hand.
Rap volgde, en kwam in een nat, zwart crypt. Twee hoekdeuren
leidden naar een andere zaal. De tegels voelden koud en ruw aan
onder zijn sandalen. Kale muren rezen omhoog in de duisternis. Hij
bleef staan, vol ontzag voor dit majestueuze, oude heiligdom. Hier
waren vroomheid en droefheid en een onuitsprekelijk gezag. Wat hij
in Thume ook verwacht had, niet dit. Hij had dit nergens kunnen
verwachten.
`Wat is dit voor plaats?' Zijn stem klonk fluisterend.
`Dit is de Kapel,' mompelde Thaïle. 'Ik denk dat Kadie en ik
het beste hier kunnen wachten, koning Rap. Je wordt
verwacht.'
Het was waar. Hij had de griezelige gewaarwording dat het
gebouw zelf zich bewust was van zijn aanwezigheid. Toen zijn ogen
zich aanpasten aan de schemering, zag hij dat er geen meubels
stonden in de Kapel, alleen een kleine stoel in een verre hoek.
Daar zat een vage gestalte op hem te wachten. Doelbewust dwong hij
zich erheen te lopen.
Toen ontdekte hij de kern van het mysterie, de bron van al
deze heiligheid en kracht. Verdriet stroomde uit de vierde hoek,
straalde uit de grond zelf. Bevend registreerde hij het lijden en
de ondertoon van woede. Wat het ook was, het wist dat hij er was.
Het nam aanstoot aan hem.
Met afgemeten passen naderde hij de vrouw op de stoel. Als hem
niet verteld was dat hij een vrouw moest verwachten, zou hij haar
geslacht niet hebben herkend. Ze was gewikkeld in een donker gewaad
met een monnikskap, en ze was niet waar te nemen in de Sfeer — heel
vreemd! Hij kon het niet uitleggen, maar hij herinnerde zich
Shandies verhaal over de vrouw die voor hem was verschenen met
het bericht over Wold Hall, en hij wist dat de kring was gesloten.
Dat mysterie was eindelijk opgelost. Toen hij Lith'rian had
ontmoet, hadden ze schertsend gesproken over de rituele
begroetingen van de diverse rassen. Wie kon de begroetingen kennen
van de kabouters, die in duizend jaar niet gehoord waren? En wie
kon ooit luchthartig zijn in dit verschrikkelijke oord?
Hij bleef op respectvolle afstand staan en maakte een diepe
buiging. 'Mijn naam is Rap. Ik kom in vrede.' Als ze een aardling
was, waarom kon hij met zijn verziendheid dan niet door haar gewaad
heen dringen? Als ze een tovenares was, waarom was ze dan niet
zichtbaar in de Sfeer? Wat was ze? Lange tijd bleef ze zwijgend
zitten. Toen klonk haar stem als een fluistering van de wind in de
bomen. 'Ik ben de Hoeder.' Ze hief haar hand op en schoof haar kap
naar achteren.
Op hetzelfde moment wist Rap wat ze was. Het ingevallen
gezicht, de gekwelde ogen, het intense lijden — hij had hun weerga
nooit gezien, maar hij herkende ze onmiddellijk. Alles werd een
stuk duidelijker.
Hij liet zich op zijn knieën vallen en boog eerbiedig zijn
hoofd. Ze zuchtte. 'Je weet wat ik ben.'
Ja, Vrouwe. Ik heb ook eens vijf woorden gekend.'
`Hoe lang?'
`Een paar maanden.' Hij kromp ineen bij de herinnering. 'En
u?' fluisterde hij.
Toen het antwoord eindelijk kwam, klonk het nog zachter.
'Zeven jaar.' Hij kon zich niet voorstellen wat zeven jaren van een
dergelijke beproeving moesten betekenen, en wat ze een levend wezen
zouden aandoen. Elk moment van haar leven moest een marteling zijn.
Een halfgod sliep nooit.
Je bent hier niet welkom,' zei ze.
`Maar u weet waarom ik ben gekomen.'
`De dwaasheden van de Buitenwereld gaan ons niet aan.'
U hebt met de imperator gesproken en hem verteld over de
preflecterende poel.'
Ze zuchtte weer. Bet was een verkeerde beoordeling en heeft
niets goeds uitgehaald.'
`Misschien toch wel, Vrouwe.' Shandie had Sagorn gevonden, en
Rap. Volgens Kadie had Gath de imperator tijdig herkend, zodat Inos
hem kon redden van de kobolden. Ylo was Shandie trouw gebleven in
de hoop zijn vrouw te kunnen verleiden en had daarmee zijn
ontsnapping uit Hub mogelijk gemaakt — al die dingen waren gebeurd
dankzij de visioenen in de poel.
`Misschien heeft het de ondergang vertraagd,' gaf de Hoeder
toe met haar dorre fluisterstem, 'maar het zal het resultaat
niet ten goede veranderen.
Misschien heb ik me de vijandschap van de Goden op mijn hals
gehaald door de grenzen te overschrijden die Zij voor Keef
hadden vastgesteld.' `Keef?' vroeg hij. Toen draaide hij zich om en
keek naar de donkere verpestende dampen van angst die omhoogrezen
uit de vloer in die andere hoek.
`Daar ligt de eerste Hoeder. Je aanwezigheid hier roept oud
kwaad op, Rap van Krasnegar.'
`Ik heb geen kwaad in de zin.'
`Dat heb je wèl!' De Hoeder richtte zich op; woede vlamde om
haar heen. 'je hoopt onze hulp te krijgen in je vergeefse strijd
tegen degene die zichzelf de Almachtige noemt. Je zou willen dat we
duizend jaar van opoffering en zelfverloochening zomaar weggooien.
Je wilt muren neerhalen die generaties lang zijn verdedigd.'
Rap voelde zich geschokt door de felheid van haar weigering.
'Is de strijd tegen het Kwaad niet een plicht voor alle
stervelingen?'
`Matig je niet aan mij een lesje te geven over wat het Kwaad
is!' Haar stem klonk luider en verbitterd. 'Het lijden dat de
wereld Thume heeft aangedaan, heeft elke schuld vereffend — dat was
de concessie die Keef de Goden had afgetroggeld. We mogen de wereld
op een afstand houden, maar ons nooit ermee bemoeien.'
Dan weet je niet wat daarbuiten gebeurt.'
`Dat weet ik heel goed. De Hoeder mag observeren — zelfs, in
sommige gevallen anderen sturen om te evalueren. Maar kennis mag
niet overgaan in actie.'
Ze stond zo open voor argumenten als een stenen pilaar. Zijn
zaak was hopeloos.
`Vertel me dan hoe de dingen ervoor staan.'
Onmiddellijk vroeg hij zich af of het verstandig was dat te
vragen. Haar afgrijselijke, gerimpelde gezicht vertrok in een
raadselachtige glimlach. Voor hij de moed kon opbrengen de vraag in
te trekken, had ze hem al beantwoord.
je houden geen stand. Ze brokkelen af terwijl je ademhaalt.
Elke dag neemt zijn macht toe. Zelfs ik, met al mijn krachten, durf
me nu niet buiten de grenzen van mijn domein te wagen, om te
voorkomen dat ik zal worden ontdekt'
`Als we alle vrije tovenaars ter wereld kunnen
verzamelen...'
Je zou in de verste verte niet tegen het Convenant zijn
opgewassen.'
Er lag een griezelige beslistheid in dat oordeel. Als het waar
was, dan was de oorlog verloren. Als het waar was. Rap voelde hoe
de koude wanhoop van de Kapel zijn hart verkilde.
`Met alle respect — kunt u dit weten?'
`Dat kan ik. Dat doe ik. Ik heb het Kwaad zien groeien, lang
voordat de wachters van het bestaan ervan op de hoogte
waren.'
`Voeg aan die paar tovenaars de velen toe die ik vermoed dat u
hier in Thume hebt. En voeg uzelf eraan toe, de hoogste macht
van een halfgod. Hoe ziet het evenwicht er dan uit, Vrouwe?'
`Beter,' gaf ze toe, 'maar nog steeds geen eerlijke strijd. En
je mag niet uit onze krachten putten. Alles wat we hebben is nodig
om onze veiligheid te handhaven. We zullen die niet vergooien aan
een hopeloze zaak.'
Zijn speurtocht was tot mislukken gedoemd! Kwaad stond Rap
op.
`Hoe kunt u hopen uw aanwezigheid geheim te houden? U kent de
geest van de dwerg. Hoe machtiger hij wordt, hoe angstiger hij
wordt. Als hij de hele wereld op Thume na regeert, zal hij zich
verplicht voelen ook over Thume te heersen. Hij zal u vinden en u
op zijn beurt verpletteren!'
`Het land is voor hem verborgen en zal dat blijven,' zei de
Hoeder met ijzige beslistheid.
`Mag ik dan met mijn kind in vrede vertrekken?'
De holle ogen van de Hoeder fonkelden. 'Nee. Ik heb je gezegd
dat ik me er niet mee mag bemoeien. Ik heb je vragen beantwoord. Je
laten gaan met wat je weet zou de gebeurtenissen
beïnvloeden.'
Hij had dat al verwacht. IJ spant subtiele valstrikken!' zei
hij bitter.
`Maar ondubbelzinnige. Jij en het meisje blijven hier. Je zult
het leven hier misschien saai vinden, maar het zal beter zijn dan
de kwellingen die Zinixo je zou laten ondergaan. En als je sterft,
tovenaar, zul je ons je krachtwoorden geven in ruil voor je kost en
inwoning.'
Dat is mijn gebod.' De Hoeder en haar stoel leken in rook te
vervliegen en lieten de Kapel leeg. Het graf in de hoek bleef zijn
duizendjarige klaagzang uitzenden.