Op een gegeven moment probeerde Walter zich te herinneren hoe de naakte vrouwen uit de vieze boekjes die ze hem in Woolworth hadden laten inkijken er ook alweer uitzagen. Als hij hard genoeg nadacht kon hij zich Mike voor de geest halen die zijn vriendinnetje tegen het hek van de lift op de achterplaats bij Woolworth gedrukt hield en ook kon hij in gedachten dat proces in gang zetten dat door een cameraman 'inzoomen' genoemd wordt, waarbij een deel van het beeld naar voren gehaald en vergroot wordt en de rest buiten het gezichtsveld valt; het deel dat naar voren gehaald en vergroot werd was dan Mikes hand die de rok van het meisje oplichtte tot je haar onderbroek kon zien, om in haar onderbroek te verdwijnen zodat de hand zelf niet meer te zien was, alleen de contouren die heen en weer bewogen. Eenmaal zover waren de contouren van de hand ongelooflijk groot geworden; ze namen het hele beeld in beslag.
Hij keek naar de vrouwen en meisjes buiten het ziekenhuisterrein en even verbeeldde hij zich dat hij Mike was en de vrouwen hem graag mochten en hij hun rokken mocht oplichten. Die gedachten verontrustten hem en wonden hem op; dan stopte hij zijn hand in zijn broekzak om zich te vatten tot die gedachten weer weggingen.
De mannen die achter hem aan liepen, hielden elkaar bij de hand en stelden geen belang in wat er onderweg te zien was. Ze merkten het niet eens als de mensen ze stonden aan te gapen of langsreden in hun wagens en naar hen wezen en lachten. Walter was met zijn oude gewoonte om terug te wijzen en te lachen gestopt. Die mensen wezen naar de andere mannen, die achter hem liepen.
Daar lachten ze om, niet om hem. Hij liep voorop. De mensen dachten natuurlijk dat hij bij het personeel hoorde. Zij, die hun hele leven wijden aan het verzorgen van de zieken, worden niet uitgelachen. De verpleger achter aan de rij werd niet uitgelachen, de man voorop ook niet.
Soms, als het mooi weer was en de dienstdoende verpleger had een goede bui, mocht Walter Clifford mee uit wandelen nemen en zijn rolstoel vóór de rij uit duwen. Clifford hield van wandelen. Als hij niet mee mocht, wipte hij met zijn voet op de voetensteun van zijn rolstoel heen en weer. Je kon het moeilijk stampvoeten noemen, daar was de beweging te traag voor, maar Walter wist wat het te betekenen had. Wanneer hij Clifford niet mee had kunnen nemen, ging hij bij thuiskomst naast Clifford zitten, hield zijn hand vast en vertelde hem wat hij onderweg gezien had.