De ontdekking van de liefde
Kluun
Light up, light up/As if you have a
choice
Even if you cannot hear, my voice/I’ll be right beside you,
dear
Snow Patrol, Run ( Final Straw , 2004)
Dood zijn is best even wennen.
Het begint er al mee dat je niet weet dat je het bent.
Nou ja, ik had ook wel in de gaten dat er íéts aan de hand was, ik ben Malle Eppie niet, maar toch, toen ik mezelf zo zag liggen op dat bed dacht ik dat ik gewoon droomde. Ik heb wel vaker gedroomd over mezelf in een bed. Al lag er in die dromen dan meestal iemand op me. Of onder me. Het is dat ik geen oren meer heb, anders zouden ze er postuum rood van worden.
Maar deze droom was anders. Ik lag nu wel heel stil, viel me op.
Ja, en dan komt langzaam toch het besef dat je dood bent, hè.
Gelukkig.
Eindelijk.
Nu zie ik ook pas hoe rottig dat lijf er bij ligt. Mijn hemel, ik zie d’r niet uit. Die oogkassen, die ingevallen wangen, die armpjes, gatverdamme. Biafra in Oud-Zuid.
Wat ik nog steeds niet begrijp: hoe ben ik eigenlijk uit mijn lichaam gekomen? Ik kan me er weinig van herinneren, dat hele stuk ben ik kwijt.
Wat doet die spuit daar bijvoorbeeld, naast dokter Bakker. Heb ik dat ding nog in mijn lijf gehad? Alsof ik nog niet genoeg geprik in mijn lijf heb gehad de laatste jaren. Even luisteren waar die dokter het over heeft. Hij staat te bellen, zo te horen met een collega. Iets over controleren of de euthanasie technisch en juridisch is verlopen zoals het hoort. Lekker belangrijk. Ik ben allang blij dat ik van dat verkankerde lichaam af ben.
Toch begint het langzaam te dagen. Drankje. Anijssmaak. Het gevoel van het warme bad, waar ik in gleed. De stem van dokter Bakker. ‘Kijk, nu is ze weg.’ Mijn eigen stem. Mijn afscheidsgrap. ‘Nee hoor, ik ben er nog.’ De stemmen van Stijn en dokter Bakker, steeds verder weg.
En toen ging het licht uit. Of eigenlijk aan.
Wat een licht, zeg, goeiemorgen.
Blinded by the light. Alsof ik in een bouwlamp keek. Maar dan warmer. Ik voelde geen moment de neiging om mijn blik af te wenden, integendeel. Intuïtief bleef ik kijken, tot ik, midden in dat felle, witte licht langzaam die paarse gestalte ontwaarde.
Opa.
Mijn lieve opa!
Opa! Opaaaa!!! Voor mijn gevoel schreeuwde ik het uit.
Niemand in de kamer die het hoorde.
Opa wel. Hij wenkte me. En hij knipoogde. Hij knipoogde! Opa’s eigen, exclusieve Carmen-knipoog! Ik was hem al bijna weer vergeten in die vijfentwintig jaar dat ik hem niet meer heb gezien. Ik schoot spontaan vol, mijn hart – huh, heb ik nog een hart dan? – liep over.
Opa ziet er goed uit. Beter dan de laatste keer dat ik hem zag, op mijn twaalfde, in die rouwkamer. Dat verwrongen gezicht, die akelig glanzend zwarte kist, dat kille, witte satijn om hem heen. Dat beeld ben ik nooit kwijtgeraakt. Zijn lijk in die kist, het is me altijd bijgebleven. Door lijken lijkt de dood afschuwelijk. Mensen zouden eens moeten weten. Het is een warm bad, zoveel heb ik nu, in die paar minuten, al ervaren. Kijk opa bijvoorbeeld nou toch eens staan. Ja, dít is opa zoals ik opa kende. Blij, tevreden, grappig, gelukkig. Zielsgelukkig.
God, wat voelt dit goed, zeg. Dood zijn is best of both worlds . Geen pijn meer, voor het eerst in maanden. Opa aan mijn zij, voor het eerst in vijfentwintig jaar. En alles daarbeneden nog steeds kunnen bekijken. Nee, voorlopig is er weinig mis mee. De dood is zo gek nog niet. Lang leve de dood! Halleluja!
Kijk Stijn daar nou zitten. Zoals hij naar me kijkt, zijn hand die de mijne streelt. Ah … er biggelt een traan over zijn wangen. Au. Au!
Hallo zeg, het lijkt wel of het gevoel dat je van iemand houdt ineens veel harder doorkomt. Net ook al, toen ik opa zag. Alsof ik helemaal uit hart besta … Vreemd. Maar wel lekker.
Wat ik nog niet begrijp: waar ik nou eigenlijk precies uithang. Ik zie mijn lijk, ik zie opa, ik zie Stijn, maar ik kan ook de hele tuin overzien. Frenk, Maud, Thomas en Anne, mama en aaahhh … Luna … mijn kleine schatje … ze zit bij oma op schoot en trekt aan haar neus … kijk haar lachen … gelukkig … niet verdrietig zijn, hè schatje … goed zo … ik kan je nog steeds zien, hoor … alleen jij mij niet … maar het gaat goed met mama, hoor … slik …
Eh, waar was ik?
O ja, waar ik eigenlijk ben. Als ik iedereen in de tuin kan zien, kan ik dus niet in de slaapkamer rondzweven, zou je denken. Trouwens, ik, ik, is er nog wel sprake van een ik? Ik zie mezelf niet meer, ik lijk wel vervlogen. Ik ben lichaams-loos. Blij toe.
Dat ik trouwens zo aan dat afgeleefde lijf gehecht was. Onvoorstelbaar. Nou begrijp ik waarom Stijn me de laatste dagen niet meer in de spiegel wilde laten kijken, de lieverd. Hij is gelukkig gestopt met huilen en ik zie hem denken hoe lang hij voor de vorm nog mijn hand moet strelen, in het bijzijn van dokter Bakker. Hij zit te peinzen wanneer hij eindelijk met goed fatsoen bij dat lijk weg kan, naar beneden, naar mama en de anderen. Wat lief, ik voel dat hij zich druk zit te maken om mam … huh … hoe weet ik dat nu ineens? Verrek … het lijkt wel of ik bij Stijn kan eh … intunen … Ja! En bij mama ook, lijkt het wel. Het lijkt wel of ik heldervoelend ben … Ik voel, ik voel, wat jij niet voelt. Geinig. Eens kijken of me dat bij mama ook lukt. Even afstemmen. Nee … nee … bijna … ja!
Ah, ze is bang dat ik op het laatste moment drempelvrees heb gekregen of zo, omdat het allemaal zo lang duurt. Nee hoor, mam, Stijn komt zo, het is allemaal goed gegaan, ik ben al aan gene zijde, het duurde alleen wat langer, dat drankje was niet afdoende, die dokter moest nog met een spuit in de weer en toen stopte het hele spul pas en daaro…
Oh, Stijn!
Nou ja, zeg!
Jezus, wat gênant …
Zeg, wil ik dat allemaal wel weten?
Goed. Meneer vindt het dus eng om mijn lichaam te kussen. Nu al. Stijn, schaam je! Als ik ongesteld was, was je ook niet vies van me en nu ben ik koud dood, wat zeg ik, ik ben verdorie nog lekker warm en dan vind je mijn lijk al eng?!?
Hm.
Nou ja, ik kan er me ook wel in vinden, nu ik er zo op neerkijk. Nee, ondanks die glimlach op mijn gezicht ben ik geen aantrekkelijk lijk. Goed dat Anne en Maud het morgen een beetje gaan opmaken. Huh? Hoe weet ik dat nou weer … O ja … Brrr, wel wennen hoor. Doodvermoeiend. Dat moet ik wel gaan doseren, dat intunen , anders trek ik het niet, dat dood zijn. Dan wordt het nog werk. Het lijkt verdorie ook wel of alles door elkaar loopt. Een kakofonie aan gevoelens en gedachtes. Vier radiozenders door elkaar. Mama … ach God … ah, wat zielig … ah, niet huilen, mam … het gaat goed met me hoor, mam … mam! ... hallo! ... Shit … waarom kan ik zelf nou niks duidelijk maken? Dat kan toch niet de bedoeling zijn. Nee, dat moet anders kunnen, dat voel ik. Maar ik zou bij God niet weten hoe. Zeg opa, hoe kan ik communice…
Wat zegt u? Dat praten en lopen ook niet ineens ging toen ik geboren werd. Juist. Alles op z’n tijd. Hm.
Ja, maar … Ja, ja, ik kom al. Waar gaan we heen? Kunnen we niet even bij Stijn en Luna en mama en de rest blijven? Oké, oké, ik zwijg al. Hé, daar is dat prachtige licht weer. Verrek, nu kan ik er wel rechtstreeks naar kijken. Het went inderdaad snel, dat dood zijn, u had gelijk. Wat is het mooi, opa … het is net een droom. Het is allemaal prachtig … Alleen … alleen … snif … Luna … Opa? Mag ik even …
Ik ben nu vier dagen dood.
Nou ja, dagen, dagen … tijd lijkt ineens niet meer te bestaan. Volgens opa bestaat tijd sowieso niet, nergens in het heelal, ook niet op aarde. Tijd is een gedachte, een door mensen uitgevonden hulpmiddel om afspraken te maken, maar het blijft een illusie. Maar het is immers altijd nu , zegt opa. Ja, zo lust ik er nog wel een paar. ‘Het is ook altijd hier ,’ zei ik nog, terwijl daar toch echt wel bestaat, niet dan? Nou dan.
Fout.
Je kunt tijd en ruimte namelijk best met elkaar vergelijken, zei opa. Toen mensen nog geen telefoon, tv, radio en internet hadden, kon niemand zich voorstellen dat je tegelijkertijd ‘hier’ en ‘daar’ zou kunnen zijn. En zo is het ook met tijd, probeert opa me nu al dagen uit te leggen.
Tot nu toe vergeefs. Veel te abstract voor iemand met een A-pakket, zou Stijn zeggen. Nou ja, van elektriciteit heb ik ook nooit iets begrepen, maar om een stekker in een stopcontact te steken hoef je geen natuurkunde te hebben gestudeerd. Vraag niet hoe het kan, profiteer d’r van. En het is me al enkele malen gelukt, tegelijkertijd hier en daar zijn en dan intunen waar, bij wie en wanneer ik maar wil. Best lollig.
Het wordt me met de dag duidelijker dat een lichaam best een fijn instrument was om te kunnen genieten van eten, drinken en seks, maar dat het tegelijkertijd ook wel heel beperkend werkte. Je wordt er zo snel afhankelijk van. Het versterkt de illusie dat we van elkaar afgescheiden zijn. Ikke, ikke, ikke.
Aan de andere kant is het kloterige van dood zijn dat je enorm moet wennen aan wat je ineens allemaal kunt. Voelen, zien en horen zonder vingers, ogen en oren – je moet de techniek wel even te pakken krijgen. Net of je voor de eerste keer in een auto zit: het gaat meteen een stuk sneller dan lopen, je wordt er minder moe van, maar koppelen, schakelen, optrekken, remmen, sturen en dat allemaal tegelijk, pfff ...
Maar het gaat steeds makkelijker. Links, rechts, boven, beneden, het is een kwestie van concentreren. Beam me up, Scotty . Naar voren en naar achteren valt nog niet mee. Geef ik vanochtend een keer te hard gas in zijn achteruit, zie ik mezelf geboren worden. Geen feest. Doodgaan doet een stuk minder pijn. Vind je het gek dat ik als baby zo jankte, het hele eerste jaar. Wat een ellende. Ik dacht dat ik wéér gek werd, toen ik die persweeën van mijn moeder herbeleefde. Die tunnel van licht na de dood is een feest vergeleken bij dat nauwe, donkere, vochtige geboortekanaal. Dat bloed, die viezigheid, bah. Nee, dan dat warme bad waarin ik hier terecht ben gekomen.
Exit ikke, ikke, ikke. Nu pas voel ik wat liefde is. Tot in het diepste van mijn wezen. Dit gevoel is onvergelijkbaar met ‘het houden van’ dat ik voelde toen ik nog leefde. Dat, zo doceert opa me, leek wel op echte liefde, dat was het bij vlagen ook, maar vaker kwam het neer op afhankelijkheid, lust, verlatingsangst, gewoonte. Met het verlaten van mijn lichaam heb ik ook mijn ego achter me gelaten, en daarom is het nu, aan deze kant, ook pas mogelijk om de liefde zoals de liefde bedoeld is, te ervaren. De grootste natuurkracht in het universum, is door de mensen na duizenden jaren nog altijd niet ontcijferd. Soms, heel soms, was er een kunstenaar, een schilder, een muzikant, een filosoof, een leider, die het bijna te pakken had, die het voelde, die het kon vastleggen, zonder exact te weten wat hij vastlegde. De ontdekking van de liefde. De onvoorwaardelijke, onbaatzuchtige, goddelijke liefde die hier de normaalste zaak van de wereld is. Ik voel geen haat meer, jegens niemand. Die doktoren, de Scheltema’s, de Woltersen, ach … Geen angst, geen pijn, geen verdriet, geen jaloezie, geen boosheid, geen frustratie. Alle stukjes van de puzzel vallen op zijn plaats.
Nog eventjes, zegt opa en dan kan ik mijn liefde vanuit hier in praktijk gaan brengen, met alle middelen die me ter beschikking staan. Ik mag helpen, beschermen, versnellen, faciliteren, inspireren. Maar nooit dwingen, niet ingrijpen, niet sturen, niet regisseren, want de wil van mensen is heilig, zegt opa. Mensen leren nooit iets door wat ze verteld wordt, ze moeten het zelf uitvinden.* En daarom moet en mag iedereen doen wat hij wil. Ervaren, daar is het hele spel voor bedoeld . All the world’s a stage, and all the men and women merely players.
Ik zal me inhouden. Maar de eerste die aan Stijn of Luna komt, krijgt een bliksemflits in zijn nek.
Zo. En nu eerst eens op mijn gemak naar mijn eigen begrafenis kijken.
Ook zonder ego blijft het leuk om te horen wat ze over je zeggen.
Zo ben ik dan ook wel weer.
* Wrample: Paulo Coelho, Veronica besluit te sterven (1998).