7. Geweten
door Judy Lohman
Het verre geknars van treinwielen doorbrak de stilte op het perron. Tussen twee koffers stond een jonge vrouw, ineengedoken. De kou vormde rode plekken op haar wangen. Af en toe keek ze ongeduldig om zich heen, angstig bijna. Langzaam kwam de binnenkomende trein tot stilstand, deuren gingen open en enkele haastige voeten lieten lichte afdrukken na in de dunne witte laag op de perrontegels. De vrouw tilde haar koffers op en stapte in.
Net op dat moment ging haar mobiel af. Eerst negeerde ze het geluid, maar het bleef aanhouden. Dwingend. Ze verbeeldde zich dat ze zelfs aan de ringtoon kon horen dat hij het was. Midden in het halletje zette ze haar koffers neer. De passagiers stroomden ongeduldig langs haar heen, sommigen met een ingehouden verwensing. Als zij haar aankeken wendden zij hun blik met gefascineerde afschuw af of toonden medelijden. Ze wist niet wat ze erger vond. Raakte ze er nou nooit aan gewend? Na al die jaren? Weemoedig keek ze de haastige voetstappen na. Met iedereen wilde ze wel ruilen. Zelfs met de vrouw die haar zojuist grimmig opzij duwde.
Haar handen, ijskoud, doorzochten haar jaszak. Daar, eindelijk vond ze het jengelende apparaat. Op het scherm verscheen zijn gezicht. Een gebeeldhouwde Vikingkop. Koele, diepliggende ogen staarden haar aan. Waarom had ze zijn ware aard niet eerder doorgehad? Of had ze die gewoon niet willen zien?
Met een gefluisterd “Wat is er?” nam ze op.
“Waar ben je?”
Ze gaf geen antwoord en wreef over de pijnlijke plek, net boven haar slaap. Het bloed was intussen opgedroogd. Ze peuterde aan een loszittend korstje. De oude littekens op haar wang schrijnden. Ook die op haar hand.
“Nou?” drong Lars aan.
“Ik wil niet meer.”
Haar stem klonk broos. Ze ergerde zich aan zichzelf. Waarom toonde ze niet meer daadkracht? Ze had toch haar besluit genomen? Er was geen weg terug.
“Wát wil je niet meer? Je hebt niets te willen. Je weet waarom.”
Op dat moment sloten de deuren zich. Een schril fluitsignaal schuurde door de lucht. De trein zette zich in beweging en ze hield zich met één hand vast aan de trapleuning. De beide koffers stonden naast haar. Bijna was het prettig, dat zachtjes schommelen van de trein. Net als vroeger, als ze op tournee ging. Deze reis zou anders zijn, dat wist ze.
“Eva,” dwong zijn stem haar terug op aarde.
Ze sloot haar ogen. Na de brand had hij haar opgeraapt uit haar verschroeide kreukels, haar mentaal opgelapt en geboetseerd tot een personage naar zijn wil. Kleding, opvattingen, een gedecimeerde vriendenkring; alles volgens de contouren van Lars. Een fragiel evenwicht. Het werd verstoord door de eerste keer dat hij haar sloeg. Ze wist niet eens meer waarom. Ze had beduusd gereageerd. Daarna had hij zoveel berouw getoond, dat ze het hem had vergeven. Lars tilde haar immers op in het leven, nee, gaf haar het leven terug. Bedekte haar geheim met geruststellende woorden, die als honing over haar schuldige ziel vloeiden. Hij liet haar zien dat haar verminking helemaal zo erg niet was; dat ze ook kon leven zonder muziek; dat schuld een relatief begrip was; en dat haar daad weliswaar geen daglicht kon verdragen, maar dat hij haar nooit, nooit zou verraden. De spiegels dekte hij op haar verzoek af. Haar schrale littekens masseerde hij liefdevol met olie. Hij kneedde haar leven, haar wil, totdat uiteindelijk niets dan een spagaat tussen angst en een verdoofd geweten overbleef.
Na zijn laatste uitbarsting, twee uur geleden, nam ze de beslissing die ze al veel eerder had moeten nemen. En ook die andere.
“Je bent te ver gegaan,” antwoordde ze. Tot haar geruststelling klonk haar stem krachtiger.
“Je komt terug. Je kunt niet zonder mij.” Hij wachtte enkele momenten om daarna dreigend toe te voegen: “Als je niet terugkeert, dan stap ik naar de krant.”
“Je moet doen wat je niet laten kan.” Haar stem was nu zo scherp als een zwaard.
“Jou treft schuld.”
“Ik weet het. Ik draag die elke dag met mij mee.” Onbewust raakte ze haar wang aan.
“Wat ga je doen als jouw verhaal op de voorpagina staat?”
Ze negeerde de uitdaging en antwoordde rustig: “Bespaar je de moeite. Ik heb besloten dat ik er zelf mee naar buiten treed.”
“Met alles?” Ongeloof kleurde zijn stem. “Ook dat jij Rachel..?”
Korzelig haalde ze haar schouders op en antwoordde: “Rachel heeft altijd het slechtste in mij naar boven gehaald, tot het eind. Elke nacht droom ik hoe ik haar hotelkamer binnendring en…” Haar stem stokte. “De rest weet je.”
“En of ik dat weet. Ga je ook vertellen waarom je het gedaan hebt? Wat had zij dat jij wilde? Waarom moest zij weg?”
Ze keek naar de vallende sneeuwvlokken buiten. De trein schommelde nog steeds vertrouwenwekkend. Uiteindelijk antwoordde ze: “Die vraag heb je mij nog nooit gesteld.”
“Wat was het dan?”
Ze staarde nog steeds naar het raam, dat haar gezicht weerspiegelde. Ze keek nu niet weg. Ze dacht aan het antwoord. Vele mogelijkheden passeerden. Tot haar verwondering kwam het inzicht pas nu, na al die jaren.
“Haar talent.”
Aan de andere kant van de lijn bleef het stil. Ze hurkte, opende een koffer en haalde er een bescheiden fotolijstje uit, dat ze op het laatste moment, in een opwelling, toch had meegenomen. Rachel met haar ogen gesloten, passievol, haar kin rustend op de viool en in haar hand de strijkstok waarmee ze de muziek virtuoos kon laten klinken. Achter haar, als een schaduw, zijzelf, de cello ingeklemd tussen haar benen, haar ogen gespannen op de muziekpartituur gericht. Waar was dit? Wenen? Ongemerkt wreef ze over de foto alsof ze daarmee haar zus weer tot leven zou kunnen wekken.
Hij fluisterde iets.
“Wat?”
“Jij had ook talent.”
“Ach, Lars, daar is het te laat voor. Je bent onze manager niet meer, trouwens, ook niet meer van mijn leven.”
Ze stopte het lijstje terug in de koffer.
“Ik geloof het gewoon niet dat jij gaat bekennen. Jij komt bij mij terug.”
“Nee. Jij hebt altijd geweten dat deze dag ooit zou komen.”
“Ze zullen je oppakken en opsluiten. Voor lange tijd.”
Berustend haalde ze haar schouders op en antwoordde:
“Opgesloten was ik toch al. Het is tijd dat ik verantwoording ga afleggen.”