Hoofdstuk 10

De Lutz Heck die uit zijn notities en daden naar voren komt, gedroeg zich als een windvaan: charmant indien nodig, hardvochtig als het moest, tijgerachtig of innemend, afhankelijk van zijn doel. Toch is het verbazingwekkend dat de zoöloog Heck de algemeen aanvaarde theorie van heterosis wenste te negeren: dat kruising een stamboom versterkt. Hij moet geweten hebben dat bastaarden betere immuunsystemen hebben en meer listen achter de genetische hand hebben, terwijl bij een hechte soort, hoe ‘zuiver’ ook, elke ziekte die één dier doodt ook alle andere exemplaren bedreigt. Dat is ook de reden waarom dierentuinen nauwgezette fokboeken bijhouden van bedreigde diersoorten als jachtluipaarden en Europese bizons en hen zo gunstig mogelijk laten paren. In het verre verleden, lang voordat iemand herkenbaar arisch was, deelden onze voorouders de wereld in ieder geval met andere soorten hominiden en vond er vaak kruising plaats met naburige groepen, waaruit sterker en gevaarlijker florerend nageslacht werd geboren. Alle mensen van nu zijn afstammelingen van die krachtige, praatgrage mengeling, met name van een kleine genetische selectie van zo’n honderd individuen. Een onderzoek van 2006 naar mitochondriaal DNA leidt de Asjkenazim-Joden (in 1931 ongeveer 92 procent van alle Joden ter wereld) terug tot vier vrouwen die in de tweede en derde eeuw vanuit het Nabije Oosten emigreerden naar Italië. De hele mensheid kan teruggeleid worden tot de genenpool van één persoon, volgens sommigen een man, anderen een vrouw. Het is moeilijk voorstelbaar dat ons lot zo onzeker is, maar we zijn wonderen van de natuur.

Misschien beschouwde Heck na tientallen jaren observatie van wilde dieren etnische zuivering als hygiënisch en onvermijdelijk, een middel tot hervorming, het vervangen van de ene genetische lijn door een nog sterkere, een drama dat zich in het hele dierenrijk voltrekt. Het gebruikelijke scenario – met leeuwen als voorbeeld – is dat een agressor een naburige troep aanvalt, de mannelijke leider doodt en de jongen afslacht, met geweld met de vrouwtjes paart, waarmee hij zijn eigen stamboom vestigt en het territorium van het vorige mannetje overneemt. Menselijke schepselen, met talent voor uitvluchten en ontkenning, maar onder invloed van de moraal, maskeren dergelijke instincten met begrippen als zelfverdediging, noodzakelijkheid, loyaliteit en groepswelzijn. Dat was bijvoorbeeld het geval in 1915 toen Turken tijdens de Eerste Wereldoorlog Armeniërs afslachtten; halverwege de jaren negentig toen de christelijke Serviërs de moslims van het land uitroeiden; en in 1994 toen in Rwanda duizenden mensen werden vermoord (en vrouwen verkracht) tijdens de stammenstrijd tussen de Hutu’s en de Tutsi’s.

De Holocaust was anders, veel doordachter, technisch geavanceerd en systematisch, en tegelijkertijd primitiever, zoals bioloog Lecomte du Noüy stelt in La dignité humaine (1944; vertaald als De mens en zijn bestemming): ‘De misdaad van Duitsland is de grootste misdaad die de wereld ooit heeft gezien, omdat hij niet op het niveau van de geschiedenis maar op het niveau van de evolutie plaatsvindt.’ Dat wil niet zeggen dat mensen in het verleden niet met de evolutie hebben geknoeid – we weten dat we veel dieren tot uitsterven hebben gedreven en het is heel goed mogelijk dat we dat ook met andere delen van de mensheid hebben gedaan. Maar dan nog, wat instinctief is, is niet per definitie onvermijdelijk. Soms houden we onbeheersbare instincten toch onder controle, we houden ons niet altijd aan de regels van de natuur. Het tweeledige imperatief van Hitler om stambomen te zuiveren en tegelijkertijd het territorium over te nemen voelde volgens een oud instinct in Heck ongetwijfeld aan als een goede zaak, die hij misschien zelfs beschouwde als een afgrijselijke noodzaak.

Heck was ook een pragmaticus en het Poolse grondgebied, inclusief de dierentuinen, zou al snel door de Duitsers opnieuw worden ingedeeld. Dus toen Heck een bezoek bracht aan de kapot gebombardeerde dierentuin van Warschau, had hij een geheime agenda: zijn bezoekjes waren een excuus om de beste dieren te roven voor Duitse dierentuinen en reservaten, samen met de waardevolle fokdossiers. Samen met zijn broer Heinz hoopte hij het nieuwe Duitse rijk van dienst te zijn door de verloren vitaliteit van de natuurlijke omgeving te herstellen, net zoals Hitler hoopte het menselijk ras een nieuwe impuls te geven.

Heck bezwoer de Zabinski’s keer op keer dat hij niets te maken had met de sluiting van hun dierentuin en dat zijn afnemende invloed op het opperbevel niet groot genoeg was om de generaals op andere gedachten te brengen. Maar Antonina vermoedde toch dat hij loog, dat hij enorme invloed had op zijn bazen en misschien zelfs wel persoonlijk verantwoordelijk was voor hun lot. De toekomst van hun getergde dierentuin was een bron van zorg voor de Zabinski’s die bang waren dat als de tuin afgebroken, omgeploegd en van nieuwe bebouwing werd voorzien, hij het zoveelste oorlogsslachtoffer zou worden. Desondanks moest Jan bij de dierentuin blijven, wat dat ook mocht inhouden, want het diende het verzet, dat in de wijk Praga uiteindelijk 90 pelotons met 6000 soldaten zou tellen, de grootste groep saboteurs in de stad.

Het Ondergrondse Leger, een clandestiene tak van de Poolse krijgsmacht, dat bevelen kreeg van de Poolse regering in ballingschap in Londen, had een sterke hiërarchie met een netwerk van verspreide cellen en bezat veel opgeslagen wapens, granaatfabrieken, explosieven en radio-ontvangers, betrouwbare panden, koeriers en werkplaatsen waar wapens, explosieven en radio-ontvangers gemaakt werden. Als luitenant van het Ondergrondse Leger probeerde Jan de dierentuin te maskeren als iets wat het Derde Rijk in stand zou willen houden. De Duitsers hadden manschappen te voeden en ze waren dol op varkensvlees, dus benaderde hij Lutz Heck met het voorstel een grote varkensboerderij op te zetten in de bouwvallige gebouwen van de dierentuin, in het volle besef dat varkens fokken in een streng klimaat goed verzorgde gebouwen en terreinen eiste, en zelfs enig inkomen voor een paar oude personeelsleden zou genereren. Volgens de getuigenis die hij gaf aan het Joods Historisch Instituut in Warschau, hoopte hij onder het mom van het verzamelen van etensresten om de varkens te voeren ‘briefjes, spek, boter en boodschappen voor vrienden’ naar het getto te kunnen brengen. Antonina schreef:

We wisten dat [Heck] een leugenaar was en we waren heel verdrietig omdat we nu begrepen dat er geen hoop was op het voortbestaan van de dierentuin. We besloten op dat moment met Heck te gaan praten over ons volgende plan. Jan wilde met gebruikmaking van onze gebouwen in de dierentuin een grote varkensboerderij opzetten. […] Maar we gaven de hoop voor de wilde dieren in de tuin op; het interesseerde de Duitsers niet of ze in leven bleven.

Ze had gelijk, want hoewel Heck instemde met de varkensboerderij, was het welzijn van de dieren die niet ‘belangrijk’ genoeg waren voor zijn fokpogingen een heel ander geval. De lawaaierige karavaan van arriverende en vertrekkende vrachtwagens hield dagenlang aan. Het weesolifantje Tuzinka werd naar Königsberg gesleept, de kamelen en lama’s naar Hannover, de nijlpaarden werden naar Neurenberg gestuurd, de przewalskipaarden naar zijn broer Heinz in München, en zelf wilde hij de lynxen, zebra’s en bizon voor de dierentuin in Berlijn. Antonina maakte zich zorgen dat de veranderingen de dieren in de war zouden brengen, want aan het eind van de reis wachtten hun nieuwe verblijven, nieuwe verzorgers die in een nieuwe taal zouden vleien of schreeuwen, nieuwe dagindeling, nieuw microklimaat, nieuwe voedertijden. Ze zouden aan alles moeten wennen, vooral aan nieuwe kooigenoten en verzorgers en het plotselinge verlies van kudde- of familieleden. Al die toestanden nadat ze nog maar net de schok van de bombardementen en het bijna verbrand zijn te boven waren gekomen. Terwijl ze erover schreef, voelde ze hun lijden dubbel, als menselijke vriend en als verbijsterd slachtoffer.

Nadat Heck alle dieren had gestolen die hij voor zijn fokprogramma wilde hebben, besloot hij op Oudejaarsavond een schietfeest te houden, een oud Noord-Europees gebruik rond de feestdagen, gebaseerd op het heidense geloof dat lawaai boze geesten verjaagt. Volgens de traditie reden jongemannen schietend en schreeuwend van boerderij naar boerderij, de demonen verjagend tot ze binnen werden gevraagd voor een drankje. Soms gingen jongens schietend rond bomen staan, terwijl anderen eromheen met bellen rinkelden en op potten en pannen sloegen, als onderdeel van een tijdloos ritueel dat bedoeld was om de natuur uit haar sluimering te wekken en de bomen te vullen met fruit en het land te bedelen met een rijke oogst.

Heck gaf de traditie een andere vorm en nodigde zijn SS-vrienden uit voor een zeldzaam onthaal: een privéjachtpartij op het terrein van de dierentuin, een uitspatting die privileges combineerde met een ratjetoe van exotische dieren die zelfs een beginner of een dronken jager kon buitmaken. De jager op groot wild in Heck leefde vreedzaam naast de natuurliefhebber in hem en hij was, hoe paradoxaal dat ook moge klinken, een dierentuinbeheerder die er geen bezwaar tegen had om dieren in andermans dierentuin te doden als dat betekende dat hij in de gunst kon komen bij zijn machtige vrienden. Dronken en luidruchtig vrolijk arriveerden Heck en een groep jachtgenoten op een zonnige dag, opgetogen over overwinningen van het leger en ze lachten terwijl ze over het terrein zwierven en voor hun plezier opgesloten en gekooide dieren doodden. Alleen Göring met zijn middeleeuwse zwijnenspeer ontbrak.

‘Zoals iemand die van een ziekte herstelt wordt getroffen door een terugkerende koorts’, schreef Antonina in haar dagboek, ‘zo werden we op deze mooie winterdag getroffen door het vermoorden van de dieren in onze tuin, met opzet en in koelen bloede.’ Omdat ze het ergste vreesde toen ze Hecks vrienden dronken, joviaal en gewapend zag arriveren, besloot ze Rys binnenshuis te houden.

‘Laat me alsjeblieft gaan sleeën op de kleine heuvel in het lamaverblijf,’ smeekte hij. Chagrijnig van het de hele dag binnenzitten, zeurde hij: ‘Ik verveel me, en ik heb niemand om mee te spelen.’

‘Zullen we op je kamer gaan zitten en Robinson Crusoe lezen?’ stelde Antonina voor. Met tegenzin liep hij met haar de trap op, ze nestelden zich op zijn bed en ze las bij het lamplicht een van zijn favoriete boeken voor. Maar Rys voelde dat zijn moeder verdriet had en kon niet stilzitten en luisteren, ook niet toen ze aan een spannend stuk toekwam. Plotseling verbraken geweerschoten de winterse stilte, elk gevolgd door zijn echo, en elk schot knetterde over het terrein, hard genoeg om door de geblindeerde ramen te horen.

‘Mam, wat betekent dat?’ vroeg het angstige jongetje en hij trok aan haar mouw. ‘Wie is er aan het schieten?’

Antonina staarde naar het boek tot de letters voor haar ogen begonnen te dansen, niet in staat te bewegen of iets te zeggen, met haar handen onbeweeglijk om het open boek. De afgelopen maanden waren verwarrend geweest en er hadden grote veranderingen plaatsgevonden, maar ze had het op de een of andere manier doorstaan, maar dit ogenblik, ‘voorbij aan de politiek of de oorlog, van pure, onnodige slachting’ tergde haar. De wreedheid stond niet ten dienste van honger of noodzaak, het was geen politiek spelletje, de ten dode opgeschreven dieren werden niet afgeschoten omdat er in het wild te veel exemplaren waren. Niet alleen negeerde de SS hun waarde als belangrijke wezens met unieke persoonlijkheden, de mannen achtten de dieren zelfs niet in staat tot basale angst of pijn. Het was een soort pornografie, waarbij de korte huivering bij het doden belangrijker was dan de dierenlevens. ‘Hoeveel mensen zullen er de komende maanden op deze manier sterven?’ vroeg Antonina zich af. Het zien en ruiken van het bloedbad zou nog erger zijn geweest, schreef ze, maar ze vond het een kwelling om de schoten te horen en zich voor te stellen hoe de bange dieren wegrenden, neervielen. Haar schok, Hecks verraad en haar machteloosheid verdoofden haar en ze zat als verlamd, terwijl haar zoon aan haar mouw trok. Als ze de dieren onder haar hoede niet kon beschermen, hoe zou ze dan haar zoon kunnen beschermen? Of hem zelfs maar kunnen uitleggen wat er gebeurde, wanneer ze wist dat de waarheid hem een onherstelbare schok zou geven? Tot laat in de avond werd er nog af en toe geschoten, en de willekeur werkte op haar zenuwen, omdat ze zich er niet op kon voorbereiden en alleen bij elk schot kon huiveren.

Later schreef ze: ‘Een heel heldere, lichtpurperen zonsondergang voorspelde wind voor de volgende dag. Sporen, lanen en de bevroren tuin werden overdekt met steeds dikkere lagen sneeuw, die in grote chaotische vlokken en wolken neerdaalde. In de koudblauwe avond luidde de zonsondergang doodsklokken voor onze net begraven dieren. We konden onze arend en de twee haviken boven de tuin zien cirkelen. Toen hun kooi door kogels was opengescheurd, waren ze de vrije lucht in gevlogen, maar ze wilden het enige huis dat ze kenden niet verlaten. Ze zweefden naar beneden en landden op onze veranda, waar ze wachtten op een maaltje paardenvlees. Al snel werden ook zij trofeeën, slachtoffers van de jachtpartij van de Gestapo-officieren ter gelegenheid van het nieuwe jaar.’