HOOFDSTUK X
Mijn huishoudschooluitzet is gekocht. En de avond dat ik 't voor het eerst aan had - ik leek een veredelde Gijbertje, maar dat komt omdat mijn rokken zo kort zijn - heb ik het balletschooldrama meegemaakt. Paps had net gezegd: „Kom eens hier, kind. Het staat haar wel leuk, hè Joop?" Ik had me op de leuning van vaders stoel gevlijd en mams had net gepreveld: „lk vind er haar zo volwassen uitzien. Vind je ook niet, Leo?" „Volwassen? Nee, helemaal niet."
„Ik ben een gewone, ordinaire hit," had ik net gezegd, toen Mol en Wim Boerree ons huis kwamen omlopen.
Natuurlijk jubelde Mol meteen: „Is dat nu je huishoudschoolplunje?"
Ik slikte de woorden: 'Nee, dat is mijn baljurk' in, omdat ik voelde dat ik Mol niet tot een bal moest leiden.
„Het staat haar wel," zei Wim keurend, „alleen ze lijkt zo jong.
Niet ouder dan twaalf."
„En mams vindt mij volwassen," zei ik fier.
„Nu ja, dat is moedertrots," wist Wim.
Mol en Wim vlijden zich ook op het terras neer. Het was een wonderschone septemberavond. De schemerlamp brandde. Alles ademde vrede. Dat is uit een lied en niet door mijzelf bedacht. „Ik ben nu bij Wim gelogeerd," begon Mol de conversatie. „Gisteren zijn we pas teruggekomen van Wims oom. En toen voelde ik, dat ik meteen door moest naar papa. Die is wel erg eenzaam geweest."
„Hij heeft het misschien wat leuk gevonden. Zo alleen," zei ik. „Jij moet je buiten de conversatie houden," zei paps. „Mag ik dan helemaal niets zeggen?"
Vader graaide door mijn krullen. „Natuurlijk wel zo af en toe. Maar dan geen kwajongensdingen." Ik keek naar mams. Haar ogen twinkelden.
Ik zweeg. Mol zong door in een hoge toonaard. „Wij hebben het zo zalig gehad bij oom George. Het was verrukkelijk, niet Billy.
En een prachtig kasteel, midden in de bossen..."
„O, ik zou best gelukkig zijn met een verloofde in een hut," zei ik.
Paps draaide zich om, om naar mij te kijken. „Wij hadden toch afgesproken dat jij je buiten de conversatie zou houden?"
„Ik voel me tien," zei ik zo in het algemeen.
„Misschien kun jij beter naar je kamer gaan," stelde mams voor.
„Nee, ik zit hier best." Ik greep mij vast aan de schouder van paps.
„En die oom George van Billy is zo'n enige man," kirde Mol.
„Nogal logisch," bromde ik. „Een man met zo'n kasteel."
Mams zei haastig: „Vinden je vader en moeder het niet saai dat je weer direct bij Bill bent gaan logeren?"
„Vader en moeder hebben mekaar." Mol lachte. „Ze zijn net twee parkieten." Ik stelde me opeens oom Jog als een parkiet voor, en smoorde een gilbui in vaders scheiding. „Die hebben mij niet nodig. En Billy heeft me wèl nodig. Nietwaar, jongetje? En papa ook."
„Dan moet pa Boerree maar bij jullie blijven inwonen als jullie getrouwd zijn," ontdekte ik. „Jopie," waarschuwde mams.
„Ja, Mol wil dat die ouwe man apart gaat wonen. Dat vind ik nou zielig." Alsof pa Boerree niet streng is en tegen de zestig loopt. „Nee. Wij beginnen samen in ons kluisje," zei Mol weeïg. „Dat noemt ze een kluisje," merkte ik zo in het algemeen op. Maar toen werd Mol zienderogen kwaad. Ik voelde het aankomen. Ze zei: „Dus jij gaat toch naar de huishoudschool?" „Ja, wat had je dan gedacht?" vroeg paps.
„Nee, ze wilde toch naar de..." - Mol wachtte even gemeen „je wilde toch naar de Balletschool?" Toen zei ik fier: „O, dat wil ik nóg."
„Wat is dat?" vroeg paps. En mams vroeg onthutst: „De balletschool? Waar is die balletschool?" „O, in de buurt. Ergens in de stad." „Wat wou je daar dan doen?" Paps keek nuchter. „Dansen," zei ik. „Balletdansen. Zoals... zoals... nou ja, enfin, Anna Pavlona. Maar die was een ster," zei ik er bescheiden achteraan.
„Ja, vindt u het niet waanzinnig, tante Joop?" kirde Mol. Toen schoot onverwacht Wim te hulp. „Maar ze heeft talent. Ze heeft gedecideerd aanleg."
„Hoe weet jij dat?" Paps vroeg het zó verbaasd en zelfs een beetje kwaadaardig, alsof ik Wim een zonde had bekend, waarmee ik redelijkerwijs naar mijn vader had moeten hollen.
„Ik heb haar zien dansen," zei Wim.
„Maar waar dan?" kreet mams.
„O, niet in het publiek," begon ik.
„Ja, stel je voor," zei mams.
Mol was een beetje van Wim weggeschoven. Ik zag hun verloving nog eindigen op de punt van mijn schoen. En dan zou Wim natuurlijk naar mij toeneigen: een meisje dat niet bang voor spinnen was en dat óók nog kon balletdansen. Ik knikte hem eens aanminnig toe. Wim was toch wel een kerel, al was hij dan bollig met een trompet.
„Ik kan me gewoon niet indenken waarom Billy Joop stijft in die idiote plannen," begon Mol weer.
„Als je maar weet dat je naar de huishoudschool gaat," zei paps. Maar mams, bij wie natuurlijk het toneelbloed ontwaakte, dat zo lang gesluimerd had, mams boog zich naar mij over, waar ik nog altijd zat op de leuning van vaders stoel.
„Waarom heb je daarover nooit met ons gesproken? Waarom heb 08 je wel voor Bill gedanst en niet voor ons?" „Ja, stel je voor, ik heb niet alleen voor Wim gedanst. Het was in Noordwijk. Mol was er bij. En opa en oma... En daar heeft Wim direct gezegd dat ik aanleg had."
„Daar hecht ze nog waarde aan ook." Mols stem werd al schriller. O, ik ken al die voortekenen.
„Ja, daar hecht ik waarde aan," zei ik. „Wim is niet de eerste de beste. Wim heeft verstand van muziek. En zijn broer is met een balletmeisje verloofd geweest."
„Krankzinnig," siste Mol. „Daar heb je me nooit wat van verteld." „Maar het is ook niet zo. Hoe kom je daar bij, Joop?" „Nu, op je schoorsteenmantel. Die Trix. Daar is je broer toch mee verloofd? Of geweest?"
„Welnee, dat was toch immers ons buurmeisje?"
„Nu, daar kon je broer toch best een keer mee verloofd geweest zijn?"
Wim keek benepen, alsof het hem speet. „Nee," zei hij, „nee, en hoe kom je er bij, dat ze een balletmeisje is?" Ik voelde me blozen van agitatie. „Omdat ze zo balletterig stond. Zo met de armen in de lucht. En op haar tenen, geloof ik." Als Mol Gijbertje was geweest, had ze gezegd natuurlijk: „Nu ja, je ziet ze vliegen." Maar omdat Mol maar vinnige Mol was, zei ze: „Het is maar goed, dat je naar de huishoudschool gaat. Daar zul je die waanzin wel verliezen." „Die zal ik er uitkoken, bedoel je." Maar nu nam paps het gesprek over.
Hij zei: „Ga daar zitten, Joop. Je weet dat wij hebben afgesproken dat je het op de huishoudschool zou proberen. Dat je flink zou aanpakken..." Mams knikte bemoedigend naar mij. Ik geloof dat zij node de balletschool in de huishoudschool zag oplossen... „en dat jij, wanneer je ook daar niet je best toe doet, naar een kostschool gaat."
Ik zei braaf: „Ja paps." Ik zou Mol geen scène gunnen. „Maar...," begon mams.
„Het is toch zonde van haar aanleg," hield Wim vol als een terrier.
„Ze dansen niet zo goed in het Ballet Jooss."
„Meen je dat?" vroeg Mams geïnteresseerd.
„Natuurlijk meen ik dat." Wim zag er ook een beetje opgeblazen uit, natuurlijk ook van agitatie.
Mol sprong opeens op. Ze rukte een zakdoek waar ze al een kwartier op had zitten bijten in flarden. „Ik ga weg," joelde ze. Joelen is natuurlijk niet het goeie woord. „Ik ga weg. Naar huis. Denk je dat ik nog langer hier blijf, om me dood te ergeren aan die zotteklap, die Wim uitkraamt?"
„Maar ik doe toch geen afstand van mijn mening," zei Wim. Ik leefde intens mee. En ik fluisterde in Wims richting: „Zalig!" Doch toen stond vader op. Lang en slank. Hij haalde Mol, die natuurlijk ingehaald wilde worden, in bij de rhododendrons, die uitgebloeid daar stonden.
„Ga naar haar toe. Kom Bill, ga naar haar toe," fluisterde mams. En ik zei, ook fluisterend: „Wat een kerel is Wim, hè?" Paps kwam terug met een wild-snikkende Mol aan zijn zijde. Hij streek over haar permanent en hield haar ene hand tussen zijn beide. Aandoenlijk gewoon. Toen zei ik, als de buitengewoon verstandige, die toch niet leren kon op school: „Ik ga wel weg." En zo in het algemeen: „Wij praten er later nog wel eens over." „Hierover wens ik niets meer te horen," zei paps hoog. „Maar ik wel. Het interesseert mij wel," zei mams. Maar dat was haar toneelbloed natuurlijk weer. En ik voorzag tussen paps en mams ook al zo'n drama, als ik tussen Wim en Mol had meegemaakt. Op mijn fiets karde ik nog gauw naar Renée om mijn jurk te laten zien. Ze zaten ook nog buiten: grote Renée, kleine Renée en Hans. Mijnheer Van Ophorst was naar een congres. „Je lijkt wel twaalf," zei grote Renée. „Het staat je enig!" „Ze lijkt tien," vond kleine Renée. En Hans vroeg of het een maskeradpakje was. Ik vlijde me ook in de kring en Hans zei dat ik zo'n indruk had gemaakt op De Koe. Hij vroeg nog steeds naar mij.
Ik zei: „Roerend gewoonweg. Maar het kan mij geen klap schelen.
Want die Koe interesseert me helemaal niet."
„Ik vond hem wel een aardige jongeman," zei grote Renée.
„O, hij was best aardig. Maar niet om lief te hebben."
„Wat een grote woorden." Grote Renée lachte.
„Ja, maar daar kom je direct op, zo in de omgeving van Hans en Renée." Moederlijk blikte grote Renée naar de idylle, die dicht naast mekaar zat, hand in hand.
„Hij had een rare neus," zei kleine Renée, die weer op de aarde was.
„Maar het is een bovenste beste kerel. En doctor in de economie. Dat wilde je toch zo graag, Joop?" „O, heb je hem daarom gevraagd?"
Hans kleurde. Ik had het al lang door, dat hij De Koe had geïnviteerd, omdat hij zo gevaarlijk was. En helemaal niet omdat hij me aan een afgestudeerde econoom wilde helpen. „Ja, wel een beetje," jokte hij. „Hij had lieve ogen," zei grote Renée. „Daar heb ik helemaal niets van gemerkt," zei ik. „Hoe gaat het toch met Hans en Ronnie?" wilde kleine Renée weten.
„Die zijn met de professor op reis geweest. En ze hebben, met de professor, bij ons gelogeerd. Maar toen zat ik bij de beide opa's." „Sneu," vond kleine Renée. „Jij had zo veel met de professor op?" „Ik vond hem een kei van een man. En hij heeft Hans laten zakken. Verleden week."
Ze proesten alle drie. „Is dat waar?"
„Ja. Hans was furieus," zei mams. Maar mams denkt dat de professor helemaal niet door heeft gehad dat Hans zijn a.s. schoonzoon was."
„En ze waren toch pas samen op reis geweest!"
„O. maar dat zegt de professor niets," bekende ik blij.
„En wat zei Ronnie er van?" wilde grote Renée weten.
„Die was lakoniek. Ze zei dat Hans niet gewerkt had, door de liefde. Dat hij heus zijn drie maanden wel verdiende."
„En wat zei Hans?"
„Tegen mams heeft hij gezegd dat de professor een schooier was. Hij had twee maanden met hem gereisd en Hans had alle mogelijke werkjes voor hem moeten opknappen..." Ze proesten alle drie. „En daarom had hij natuurlijk niet kunnen werken."
„Dat was natuurlijk niet waar," zei grote Renée. „Nee, natuurlijk niet. De professor heeft best door gehad dat Hans helemaal niet werkte, omdat hij zo helemaal weg was van Ronnie." „Dan is het nog vrij cru om hem te laten bakken." Dat vond kleine Renée.
„O, maar bij de professor komt de liefde op het allerlaatst." „En wat doet hij nu?" vroeg grote Renée. „Nu vost hij hard. Tenminste, dat schreef Ronnie. En ook dat het een hele dag was uit geweest."
„Waarom?" wilden grote en kleine Renée weten. Hans zat er bij,alsof hij ver van alle liefdesdrama's verwijderd was.
„Omdat Hans niet meer naar de professor toe wilde. Ik bedoel bij Ronnie thuis. Maar nu is het weer in orde."
„Gelukkig maar. Ik vond Ronnie een schat."
„Ja, dat is ze ook."
Toen ik later naar huis fietste, kwam ik Wim en Mol tegen in Wims kleine sportwagen. Mol leunde opzichtig tegen Wims schouder en Wim stuurde met één hand.
„Wees maar voorzichtig," gilde ik in het voorbijgaan. En ik ijsde een beetje voor de situatie, die ik thuis zou vinden. Maar dat viel nogal mee. Er heerste in elk geval stilte. En tegelijk met mij arriveerde er een buurman van zestig, die vrijgezel is en die alleen over rozen en vogels kout. Dus ik verdween spoorslags. Maar toen ik al in bed lag, kwam mams bij me binnen. „Slaap je al, Joop?"
„Nee Jopie," zei ik. „Dat is een domme vraag."
Ze ging op mijn sponde zitten. Ze zei: „Wat zie je er lief uit, kind."
Ik vroeg: „Was Van der Meer vervelend?"
„O nee, hij heeft een nieuwe hobby."
„Wat dan?"
„Orchideeën."
„Kostbaar. Verveelt hij paps daar nu mee?"
„Och, vervelen... Zeg schat, wat heb ik opgehoord van jouw balletaanleg."
„Ja," zei ik bescheiden. „Of aanleg... dat weet ik nog zo net niet." „Maar Wim was verrukt."
„Ja, dat is wel zo." Ik schoof naar mams toe. „Ik zou het zo zalig vinden om naar de balletschool te gaan. Dan zou ik nooit hoeven trouwen."
Mams sloeg haar arm om me heen. „Ik zal met paps praten. Maar ik stel er mij weinig van voor Joop. In elk geval als je naar de huishoudschool gaat, doe dan je best."
Ik werd meteen triest. „Maar u begrijpt toch wel dat het meteen moet. Anders word ik veel te oud."
„Maar schat, je begrijpt toch wel dat ik het ook niet goedkeur, dat je er een beroep van maakt." „Maar wat dan?" jammerde ik.
„Nu, dat je danst als... ja, hoe moet ik dat zeggen, meer als ontspanning bedoel ik."
Ik sloeg de armen om mijn knieën. Ik legde mijn hoofd op mijn knieën. Ik had in mijn hart helemaal niets verwacht. Dan was, wat mams voorstelde, toch meegenomen.
„Weet je wel, toen je vroeger ritmische gymnastiek deed bij juffrouw Spanjaard, hoe verrukt juffrouw Spanjaard van je was?" „O, maar dat was een naar mens."
„Hè Joop, helemaal niet. Ze was streng, geloof ik. Maar ik weet nog best dat ze zei dat jij verreweg de beste van het klasje was. En na jou kwam Meta Schuilenburg."
Ik leefde op. „Meta Schuilenburg is ook op de balletschool. Tenminste, ze was er. Verleden jaar, toen Renée er ook was." „Waarom gaat Renée dit jaar niet?" „Liefde," zei ik koel en onverschillig. „Nu Jopie, ik zal er nog met paps over praten." „Hebt u vroeger ook zo geleden toen u niet naar de toneelschool mocht?"
Mams lachte: „Lijd jij nu dan, baby?"
„Ja, in stilte." Maar vlug zei ik nog: „Ik vind het toch prettig dat u er zo tegenover staat, mams."
„En toen ik aan het toneel wilde was er niemand die op mijn hand was. Of het zouden de vriendinnen geweest moeten zijn." Ik bekende droef: „Ja, dat was nog erger." „Zul je nu gaan slapen, Jopie?"
„Nee, ik zal nog uren wakker liggen
en denken aan wat had kunnen zijn." Maar toen lachte mams en deed
het schemerlampje naast mijn bed uit, wat ik prompt weer aanstak
toen de deur achter haar was dichtgevallen...
En nu is de kogel door de kerk. Paps heeft genadig toegestemd dat, als ik met Kerstmis met een heel goed rapport thuiskom, dat ik dan een cursus op de balletschool mag meemaken. „Indien het tenminste niet je studie belemmert." Ik wist natuurlijk meteen dat, wat ik een vrij goed rapport zou vinden, maar matig zou zijn in vaders ogen. En ik wist helemaal dat een cursus op de balletschool mijn studie natuurlijk helemaal onderste boven zou gooien. Maar ik wist ook dat mams op mijn hand was. En dat was denderend! Ik heb mijn entree op de huishoudschool gemaakt. Het was een dag dat mams naar Amsterdam was. Ze had alles voor mij uitgelegd, tot kousen toe. Maar ik hulde me in een 'Trosjurk', met schepen bezaaid. En ik ging fier met blote benen, want het was om te stikken.
De directrice, die op tante Suzanne lijkt, maar dan in het jong, keek viezig naar de Hollandse schepen die dobberden op mijn jurk. Maar daar zei ze niets van. Maar mijn benen deden haar afkeurend kijken. Ze vroeg mij van al de kinderen die samengetroept waren: „Hoe heet jij?" „Joop van Dil."
„Wil je er dan in het vervolg aan denken, dat je gekleed op school komt?" Ik keek langs mijn jurk. Ik wilde wat zeggen, maar Renée die achter me stond, gaf me een lichtelijke por. „Ik wens dat je kousen draagt."
„Goed mevrouw," zei ik, gedachtig aan de por en gedachtig aan de balletschool, al zou die dan maar maar alleen voor ontspanning dienen. Onze directrice is getrouwd met een klein mannetje. En ze laat er zich op voorstaan, zoals Louki Bos zegt. Louki zit in de tweede klas, ze is een naar kind, maar dat heb ik geloof ik al gezegd en ze doet krankzinnig tegen Renée omdat zij nu met Kik gaat. Ze snapt niet, de uil, dat zij voor Kik alleen maar een toevluchtsoord is, nu Renée verloofd is. Renée staat er boven, zoals zij zegt. En dat is ook zo. Tegen mij fluisterde ze, toen wij op een kluit in de hal stonden: „Zeg, zie je deze broche?" Het was een Tros-broche, die vele leden dragen. Ik niet. „Ja," zei ik. „Wat is daarmee?" „Die heb ik van Adriaan gekregen." „Wie is Adriaan?" Hoewel ik het wel door had. „Adriaan Stéénmeier." „Zegt mij niets." „Die met Renée heeft gegaan." „O, Kik?" zei ik.
„Wie praat daar?" wilde mevrouw De Boer weten. Ik staarde dromend voor mij uit. „Ik, mevrouw," zei Louki fideel. „Dat is een heel slecht begin, Louki," vond mevrouw. Ik keurde de leraressen, die zich om mevrouw heen gegroepeerd hadden, alsof ze op een foto moesten. Ze zagen er eigenlijk allemaal wel leuk uit. Een paar waren verloofd, tenminste, ik ontwaarde enige ringen en één, die niet verloofd was, had een zeldzaam lief gezicht. „Zèèg," blies Louki.
Ik staarde dromerig naar de directrice, die een speech hield. „Ja, wat is er?"
„Zeg, weet jij dat Kik niet meer studeert? Hij komt nu bij zijn vader in de zaak."
„Ik wist niet eens dat zijn vader een zaak had," prevelde ik.
„O ja. Een im- en export."
„Waarin?"
„In alles." De directrice, die aan het eind van haar speech gekomen was, keek weer fronsend onze kant uit. En daar ik aan de balletschool dacht, keek ik haar eerlijk in de ogen. Na de speech konden wij weer naar huis, „rustig, rustig," zei de directrice. Het was alweer een stralende dag en Renée en ik koersten meteen naar 'de Tros'. Renée had sandwiches bij zich, die had ik vergeten. We zouden de hele dag wegblijven. Renée had ook een thermosfles met koude chocola.
Toen wij dicht bij 'de Tros' waren, zei Renée: „Toch wel enig, eindelijk weer eens met ons beidjes." „Waar is Hans?" „O, die blokt zwaar."
Ze had het 'blokt zwaar' ternauwernood uitgesproken, of daar riep een stem: „Hallo." Gelukkig geen 'Halloot', dacht ik. Het waren Hans en De Koe.
„Hoe kom jij hier?" vroeg Renée. „Je zou toch studeren?" „Ja, maar Fer kwam onverwacht." Fer was natuurlijk De Koe. „En 't is zulk prachtig weer." Hij zei het haast verontschuldigend. „En ik wist dat jij zou gaan roeien met Joop." „Nou enfin..." Renée leek alweer verzoend. De Koe bewoog zich naast mij voort. „Heb je nog een beetje aan mij gedacht, Jopie?" Ik trok een gezicht. Op zo'n heerlijke septembermorgen zo'n akelige doctor in de economie (waarvoor ik eens een moord zou hebben begaan) naast je, die weeïg prevelde: „Heb je nog aan me gedacht, Jopie?"
„Natuurlijk niet," zei ik fier. „Ik heb wel wat beters gehad om aan te denken."
„Je doet me pijn," zei De Koe.
Daarop antwoordde ik maar niet eens. Ook, omdat ik in de verte een span zag aankomen, waarvan ik helemaal ijsde. Het waren Flap en Kwast. Flap zonder baard, maar met een onafgewerkte snor, en Kwast luidruchtiger dan ooit.
„Halloot, halloot, halloot," jubelde hij. „Wij dachten wel dat je op de 'de Tros' zou komen, Jopie. Halloot Neus."
De Neus was natuurlijk De Koe en Flap stamelde aan mijn zijde:
„Je vindt het toch niet erg dat ik er ben?"
„Waarom zou ik dat erg vinden?"
„Nee, zie je, bij de verloving van Renée deed je een beetje... raar," zei de Flap.
„Ik? Jij deed raar." Ik was meteen verontwaardigd. Had ik me zo heerlijk voorgesteld om een hele dag zalig met Renée op het water te dobberen en in plaats daarvan voelde ik me benauwd door nietgewenste economen.
„Ik?" vroeg Flap. Maar toen kwam Kwast tussenbeide. „Wij zijn weer verzoend."
„Ja, jammer genoeg," zei ik.
„Dat meen je niet," vond Kwast, terwijl hij zich gewoon tussen De Koe en mij indrong.
„Niet zoveel praatjes," zei de Kwast. „Al ben jij dan klaar... Zeg Lodewijk, haal je boeken. Kun je met Neus gaan repeteren. Kost je niets." Flap bloosde bij deze onkiese woorden. De Koe zei: „Hou een beetje je gemak, vriendje."
We kwamen bij 'de Tros' aan. Ik zei onverschillig tegen een deemoedige Flap: „Zeg, heb jij nog hard gevost in je vakantie?" „Jawel. Maar die Borst is een klier."
„Dat heb jij altijd gezegd. Maar daarom kun jij toch wel vossen?" „Ik moet eind oktober mijn tentamen doen. Ik geloof dat ik er nooit kom."
„Maar dan moet je wérken." zei. ik braaf. „En niet zo maar 's morgens op 'de Tros' rondhangen."
Kwast, die door De Koe was weggewerkt, was nu aan de kant van Flap weer opgedoken. „Zeg Joop, zullen wij samen in een wherryt?"
„Wherry," corrigeerde ik fel.
„Wij samen in een wherryt. Wherry? Dan stuurt hij wel." De 'hij' was Flap.
„Ik peins er niet over. Ik ga alleen skiffen." „Dat méén je niet," klaagde Kwast.
„Je zult het zien...," begon ik. En toen klonk er een fidele stem: „Hallo Joop." Het was Wim Boerree, die op het terras, waar we eindelijk aangeland waren, een kop koffie dronk met Mol, die meteen zuur keek.
Na het balletdrama is Wims houding helemaal veranderd. Hij doet lief en vaderlijk tegen mij. Soms alleen maar lief en niet vaderlijk.
Zo'n moment leken wij nu te beleven.
„Zeg Joop, kom je even bij ons zitten?"
„Het is hier vréselijk zonnig," animeerde Mol.
„Nee jongen," - jongen tegen Wim die mijn vader zou kunnen zijn,o nee, dat kan niet, want hij is pas negenentwintig - „nee jongen,ik ga skiffen."
„Alleen?" Wim keek verbluft de troep aan, waarmee ik op het terras was gearriveerd.
„Ja, alleen. Mag ik jullie even voorstellen: Fl... Van der Putte, Kwast en De Koe. O, maar Van der Putte en Kwast ken je al. Weet je wel die zondagmorgen, toen ik met paps en mams hier was. En met Peter."
Wim keek alsof hij dat volkomen vergeten was en Mol keek ongeïnteresseerd.
„Wie is Peter?" moest Kwast natuurlijk direct weten.
„Gaat je niets aan," zei ik.
„Maar wie is Peter?" dreinde Kwast door.
„Och, haar broer," zei Flap.
„O, gelukkig, je broert maar." Kwast zonk in een stoel neer, maar toen er een kelner verscheen, zei hij dat hij alleen maar even rustte. Renée en Hans, die even verdwenen waren, waarheen weet ik niet, kwamen nu te voorschijn.
Mol kweelde: „O Renée, ik moet je nog feliciteren met je verloving. En u ook, meneer Van Tongeren." Ze had de stem en de gebaren van Tante Julie op haar best. Tot Wim zei: „Wat staat die jurk je leuk. Vind je ook niet, Gaby, dat die jurk Joop leuk staat?" „Nee, ik vind hem kinderachtig," zei Mol. Tante Julie op haar zuurst.
„Nu, wat doen we nu?" vroeg Kwast, die nog altijd rustte. En allemaal, ja het waren maar drie paar ogen die van De Koe en Flap en Kwast, keken naar mij. „Ik ga skiffen," zei ik nog eens. „Help jij mij met 'de Spin', Flap?" Mismoedig liep Flap naast mij, om 'de Spin' uit haar hol te halen. Maar ik wilde me niet laten vertederen. En ik wilde toch nog genieten gaan van die stralende morgen. Toen ik mij verkleed had in mijn mouwloze shirtje en mijn korte broekje, verscheen ik weer op het terras. Ik had 'de Spin' ingeschreven. De Koe zat achter een kopje koffie. Hij keek over zijn neus heen naar mij. Kwast had iets geligs voor zich staan, zijn touwige haar glansde in de zon. Hans en Renée waren ook bij de koffie aangeland - ik dacht met weemoed aan de thermosfles van Renée vol zalige chocola - en ik voelde me meteen sportief. Tot Wim zei: „Jij komt toch even bij ons zitten, niet? En wat drink jij, Jopie?"
„Ik drink niets. Ik ga meteen het water in."
„Wat zie jij er leuk uit, Jopie! Vind je niet, Gaby, dat Joop er leuk uitziet?" zei de kiese Wim, die het nooit leert.
„Och, gaat wel," zei Mol. „Zullen wij nog een eindje gaan omrijden,Billy?"
„Best," zei Wim.
En Kwast zei, achter zijn gelige
vocht, met een tragische blik op mij: „Mijn hart is gebrokent. Mijn
ziel is versteend!"