Een dag om nooit te vergeten
De volgende dag wordt Het Laatste Nieuws bijna voor de helft gevuld met artikelen over de overval op het transport van de tsarenkroon. Pietje leest de koppen voor aan zijn vader en moeder: „Gevangenisdirecteur gearresteerd. Ontsnapte boeven opgepakt door Zwarte Hand. Tsarenkroon spoorloos, 5.000 gulden beloning voor de vinder. Strafvermindering voor Jan Lampe."
„Daar ben ik blij om," reageert moeder Bell. „Vanwege zijn hulp verdient de vader van Sproet wel een extraatje."
„Hoe lang moet hij nog in de gevangenis blijven?" vraagt vader Bell vanachter zijn werktafel.
Pietje leest het artikel snel door. „Nog een paar maanden, dan mag hij naar huis."
„Weet je of Sproet nu wel bij zijn vader op bezoek gaat?" informeert Pietjes moeder.
„Zeker weten. Ze zijn vandaag al met z'n allen gegaan. Ik kwam Sproet net nog tegen en toen vertelde hij het. Ze hadden allemaal staan huilen. En z'n vader en moeder stonden een tijdje te zoenen."
„Wie staan er te zoenen?" Drogist Geelman komt met driftige passen de schoenmakerij binnen stappen. Hij heeft een opengeslagen krant in zijn hand en blijft voor vader Bell staan. „Staat dat soms ook in de krant? Die verslaggevers zijn ook helemaal niet te vertrouwen tegenwoordig."
„Geelman," begint vader Bell, „waar wind je je nou zo over op?"
,,'t Is ongehoord! 't Is werkelijk waar, ongehoord! Het staat hier zwart op wit gedrukt in de krant. Mijn zoon Jozef gaat zich verloven met jullie Annie!"
Moeder Bell gaat nu met haar handen in haar zij voor Geelmans neus staan. „En wat is er mis met onze Annie?" zegt ze uitdagend.
„O, begrijp me niet verkeerd. Er is op zich helemaal niks mis met haar. Maar die verloving, dat ik dat nou toch gewoon in de krant moet lezen."
„Ja, Jozef begint al aardig op onze Pietje te lijken." Vader Bell begint te lachen.
Geelman slaat met de krant op de werkbank. „Jozef staat nooit in de krant! Geen woord heeft hij gezegd. Al die moderne rubrieken tegenwoordig, 't Is een schande! Maar hij zal er van lusten..." En met die woorden loopt hij de winkel weer uit. In de deuropening draait hij zich nog één keer om. „Hij zal er van lusten! Wie moet er anders mijn sokken stoppen?"
Later die avond wordt er op de winkelruit van de schoenmakerij geklopt.
„Wil jij even kijken wie er is," vraagt moeder Bell aan Pietje.
Op zijn sokken loopt Pietje naar de winkel en is verbaasd als hij Sproet ziet staan. Snel haalt hij de deur van het slot. „Hé Sproet, wat kom jij nou..." Maar verder komt hij niet.
„We hebben hem gevonden. De kroon. Op de vuilnisbelt. De tsarenkroon, Pietje! We zijn rijk!"
Even snapt Pietje niet wat zijn vriend bedoelt. „Wat zeg je allemaal? Bedoel je datje de tsarenkroon gevonden hebt?"
Sproet knikt heftig. „Toen we bij mijn vader in de gevangenis waren geweest, zijn we naar de vuilnisbelt gegaan. We kunnen altijd goede spulletjes gebruiken. We hadden echt geluk, want er werd net een schip gelost dat vuil uit kleine dorpjes ophaalt. Plotseling zag ik iets glinsteren. Lenie was er als eerste bij. Ze kroop in een stinkende berg afval en kwam eruit met de tsarenkroon. We zijn meteen naar huis gegaan en mijn moeder is nu met de kroon naar de politie."
„Fantastisch," juicht Pietje met Sproet mee. „In de krant stond dat jullie dan vijfduizend gulden beloning krijgen."
„Ja joh, we worden hartstikke rijk."
„Hé, nou weet ik het weer," herinnert Pietje zich. „We stonden toch met z'n allen over de reling van de brug te kijken? Vlakbij was niets te zien, maar later zag ik in de verte een binnenschip bij ons vandaan varen. Dat schip was vast precies onder de brug toen de kroon over de reling vloog."
„Het maakt me niet uit hoor, of het zo is gegaan. We hebben de kroon gevonden." Sproet draait zich om naar de deur. „Ik moet snel naar huis. Mijn moeder heeft beloofd dat ze nog iets heel lekkers zou gaan kopen om het te vieren. Dat wil ik niet missen."
Pietje kijkt zijn vriend na en denkt aan het sprookje van Roodkapje. „Dankjewel, meester Ster. Om sommige dingen moetje met z'n allen huilen. Maar over dingen die goed aflopen mag je lachen en blij zijn."
Een paar maanden later is de grote dag gekomen voor Paul en Martha: ze gaan trouwen.
Pietje staat op de stoep van de kerk en is druk bezig om corsages van prachtige bloemen bij zichzelf op te spelden. Hij heeft besloten dat er in elk knoopsgat eentje moet komen.
Martha, in haar prachtige, witte bruidsjurk, loopt naar haar broertje toe. Ze pakt hem bij zijn bovenarmen vast en brengt haar gezicht heel dicht bij het zijne. „Pietje, wil je je heel netjes gedragen vandaag? Het is wel mijn dag. Beloof je het?"
Pietje kijkt haar stralend aan. „Geen zorgen, Martha, deze dag zal je nooit vergeten!" Hij richt zijn aandacht nu op de rest van het gezelschap en wuift even naar zijn vader en moeder die een eindje verderop staan.
„Ik hoop het echt," zucht Martha, terwijl ze op één na alle corsages uit Pietjes knoopsgaten haalt.
Dan gaan de kerkdeuren open. Pietje loert naar binnen en ziet dat alle plaatsen bezet zijn. Pietje kent bijna iedereen. Het wordt een prachtig feest, hij weet het zeker.
Martha gaat nu klaar staan om als bruid aan de arm van haar vader naar het altaar toe te schrijden, waar Paul op haar wacht.
Pietje loopt tevreden achter zijn zus de kerk in. Op haar rug is, precies tussen haar schouderbladen, een afdruk te zien van een zwarte hand...