HOOFDSTUK 4

Een avond vol verrassingen

Het is Pietje gelukt om ongezien aan boord van een pont te komen. Ze varen in de richting van het centrum, maar Pietje geniet helemaal niet van de tocht. Ijspegels hangen aan zijn haren en hij is tot op het bot verkleumd. Neerslachtig staart hij naar de bedrijvigheid op de voorbijvarende grote zeeschepen. In de verte is nog een beetje bleek avondlicht te zien.

Pietje staat op uit zijn schuilplaats. Hij moet even bewegen tegen de kou. Hij loopt over het dek en gaat dan op een bankje zitten naast een meisje dat iets jonger is dan hijzelf. Aan de andere kant van het meisje zit een vrouw. Vast de moeder van het meisje, denkt Pietje.

Het meisje kijkt naar Pietje en zet dan grote ogen op. Ze wijst naar de ijspegels in Pietjes haar en begint dan snel haar sjaal los te knopen. Ze geeft hem aan Pietje. „Hier," zegt ze.

Pietje weet niet goed wat hij moet doen. Die sjaal zou natuurlijk goed helpen tegen de kou, maar kan hij die wel aannemen?

„Doe maar om. Jij hebt het veel kouder dan ik," vindt zijn buurvrouw.

Pietje kijkt naar de moeder van het meisje. Ze knikt bemoedigend. Dan aarzelt Pietje niet langer. Hij knoopt de sjaal om zijn hals en trekt de stof vanuit zijn nek zo hoog mogelijk over zijn hoofd.

Het meisje blijft hem aanstaren. Opeens verschijnt er een glimlach op haar gezicht. „Ik weet wie jij bent."

Pietje blaast op zijn verkleumde handen. „O, ja?"

Het meisje knikt heftig en begint ondertussen haar zwarte wollen handschoenen uit te trekken. „Ja. Jij bent de leider van de Zwarte Hand, de bende die alles weggeeft." En terwijl ze dat zegt, geeft ze hem haar handschoenen.

Als hij ze aanpakt, voelt Pietje de warmte ervan in zijn handpalmen.

Het lijkt alsof het meisje de handschoenen compleet vergeten is. „Mogen meisjes ook lid worden van die club?" wil ze weten.

Pietje kijkt haar nu aan alsof hij het in Keulen hoort donderen. Hij duwt de handschoenen terug in haar handen en staat met een ruk op. Hij loopt naar de reling en kijkt uit over het water. „Geen meisjes."

„Wat stom," klinkt het teleurgesteld achter hem.

Even kijkt Pietje over zijn schouder. „Het kan niet anders. De Zwarte Hand is een club voor jongens." Dan staart hij weer over het water. Hij ziet dat ze vlak bij de aanlegplaats van de pont zijn.

Zodra de pont is afgemeerd, neemt Pietje de benen. Op de kade ziet hij een agent lopen. Hij verwacht dat alle politieagenten van Rotterdam achter hem aan zitten: hij is immers een ontsnapte gevangene. Pietje schiet snel een steeg in en rent verder door smalle straatjes in de richting van de schoenmakerij. Dat is wat hij wil: naar huis, zijn natte kleren uit en onder zes wollen dekens in zijn bed.

Dankzij de sjaal om zijn hoofd wordt Pietje op straat niet herkend en bereikt hij zonder problemen de straat waar hij woont. Bijna thuis. Maar eerst wil hij nog langs de drogisterij van Geelman. Pietje vertraagt zijn pas en gluurt door de winkelruit naar binnen.

Geelman staat met een ernstig gezicht een smerig drankje te mengen. De toonbank staat vol flesjes met vreemd gekleurde stoffen. Het is een secuur werkje en daarom moet Jozef zijn vader helpen. Hij houdt een trechter vast boven een grote glazen karaf.

Zodra hij Geelman en Jozef ziet, kan Pietje zich niet meer beheersen. Het is hun schuld dat de politie hem die ochtend heeft opgepakt. Woedend trekt hij de deur open en stapt de drogisterij binnen.

„Hé, kaalkop," roept Pietje naar Geelman. „Ze hebben me vrijgelaten, hoor. Want ik heb het niet gedaan. En nu komen ze jou oppakken wegens valse beschuldigingen." Pietje houdt zijn hoofd een beetje schuin. „Ja! Ik hoor ze al aankomen!"

Vanaf de straat klinkt het geluid van een sirene.

Geelman is zo geschrokken van de plotselinge verschijning van Pietje in zijn winkel, dat hij enorm staat te morsen met zijn chemische goedjes. Nu ook het lawaai van de politiesirene verder aanzwelt, laat hij de pot uit zijn handen vallen, boven op de andere flessen en potten op de toonbank.

KLABOEM!!!!

Een enorme rookwolk maakt de toonbank en de Geelmannen onzichtbaar. Geelman en Jozef worden door de explosie van hun voeten geblazen en vallen achteruit, bovenop elkaar op de grond achter de toonbank.

Vliegensvlug rent Pietje de winkel uit, want de politie mag hem natuurlijk niet vinden. En zeker niet in de drogisterij van Geelman. „Net goed, smerige gifmengers," roept hij nog over zijn schouder.

Achter de toonbank tuurt een versufte Jozef niet-begrijpend in het rond en geeft een gil van schrik als hij in het zwarte gezicht van zijn vader kijkt. Dat hij zelf waarschijnlijk net zo'n gezicht heeft, komt niet in hem op.

„Wat sta je nou te gillen als een oud wijf," roept Geelman zijn zoon tot de orde.

„Papa, ik ben bang dat..."

Geelman wijst naar de achterkant van de winkel. „Naar je kamer jij, en snel een beetje."

Jozef, die nog altijd op zijn knieën zit na de explosie, kruipt op handen en voeten weg naar de achterwoning.

Eenmaal buiten sprint Pietje weg van de drogisterij en de schoenmakerij. Het geluid van de sirene komt steeds dichterbij. Pietje is ervan overtuigd dat de politie hem op de hielen zit, om hem opnieuw in te rekenen na zijn geslaagde vlucht uit de gevangenis. „Nou moet ik wegwezen," zegt Pietje hardop en hij schiet voor de zoveelste keer die dag een steegje in.

Pietje durft niet goed naar huis te gaan. Daar kan de politie ieder moment voor de voordeur staan om hem op te pakken. Maar waar hij wel heen kan, weet hij ook niet. Steeds als hij een paar meter gelopen heeft, kijkt hij rond of er een beschut plekje is om even bij te komen. Als hij maar uit de wind zit, valt het met de kou nog wel een beetje mee, houdt hij zichzelf steeds voor.

Al snel heeft hij er schoon genoeg van. Pietje weet zeker dat als hij blijft rondzwerven, hij door een toevallige voorbijganger gevonden zal worden. Die hoeft alleen maar op het geluid van zijn klapperende tanden af te komen. Pietje neemt een besluit en slaat de richting van zijn huis in. Dit keer gaat hij niet naar de winkel, maar besluit hij langs de achterkant van het huis te lopen. Toevallig heeft daar net een schoorsteenveger een klus geklaard. De man draait zich om om zijn spullen op te bergen en laat zijn ladder even onbeheerd staan.

Pietje neemt meteen zijn kans waar. Voorzichtig klimt hij de ladder op en hijst zich op het dak. Daar kijkt hij zoekend in het rond. Alles is onder een flinke laag sneeuw bedekt, en Pietje weet niet precies waar hij nou eigenlijk moet zijn. Iets verderop ziet hij een dakraam openstaan, hij sluipt ernaartoe en laat zich voorzichtig naar beneden zakken. Hij kijkt om zich heen en ziet een zolder vol met witte lakens en handdoeken. Dit is duidelijk niet de zolder van de schoenmakerij. „Waar ben ik nou weer terechtgekomen?"

Dan struikelt hij in het halfdonker over een lege wasmand valt voorover tussen het wasgoed en belandt op de zoldervloer.

Inmiddels zijn inspecteur Fuik en gevangenisdirecteur Bruinslot uit de politieauto gestapt en naar de drogisterij gelopen. Verbaasd bekijken ze de zwartgeblakerde winkel. „Het lijkt wel of hier een bom is ontploft..." begint inspecteur Fuik, maar hij stopt midden in zijn zin als hij het zwartgeblakerde hoofd van de drogist achter de toonbank ziet verschijnen. „Meneer Geelman! Wat is er gebeurd?"

De gevangenisdirecteur bemoeit zich er nu ook mee. „We kwamen eigenlijk vertellen dat Pietje Bell ontsnapt is uit de gevangenis, maar nu... hier..."

,,'t Is een schande!" barst Geelman los. „Die Pietje Bell zorgt altijd voor problemen. Maar hij kan niet ver weg zijn. Hij was het die zojuist een explosie veroorzaakt heeft in mijn winkel! Ik ben helemaal geruïneerd. Ga hem zoeken! Grijp hem!"

Voor de mannen in actie kunnen komen, horen ze een enorm kabaal op de trap achter in de winkel. Jozef was na de vreselijke explosie trillend naar boven gekropen. Toen hij op zijn kamer zat bij te komen van de vreselijke schrik, hoorde hij plotseling boven op zolder een deur open gaan. Angstig keek hij omhoog en voor de tweede keer in vijf minuten kreeg hij de schrik van zijn leven: er stond een wit spook boven aan de zoldertrap! Jozef slaakte een ijzingwekkende kreet en rolde achterover de trap af.

De drie mannen op de begane grond kijken verbijsterd toe, als Jozef van de trap afkomt rollen. Dan horen ze nog meer kabaal op de trap. Het is Pietje, die de trap komt afrennen, nog steeds gewikkeld in de witten lakens waar hij op zolder tegenaan was gelopen. Onder aan de trap springt hij handig over Jozef heen, maar blijft dan abrupt staan als hij Geelman, Bruinslot en Fuik herkent. „Oeps!"

Pietjes buurman kijkt met grote ogen naar de witte verschijning. Door de rare kreet van het spook en de idiote situatie, weet Geelman het zeker: dat spook is geen spook, maar die ellendeling van een Pietje Bell. Hij hapt naar adem van woede, maar is dan niet meer te stuiten. „Jij, spook... spook... spóók van een jongen! Dit is nu al de tweede keer dat je hier inbreekt! Vertel op, waar is mijn horloge?!"

Inspecteur Fuik hoort met grote verbazing de woedeaanval van Geelman aan. Hij grijpt de drogist met één hand bij zijn schouder, voordat die Pietje te pakken kan krijgen. Met zijn andere hand haalt Fuik het gouden kettinghorloge uit zijn jaszak.

Geelman draait zich geïrriteerd om naar de politieman. „Wat doet u nu? Zo kan die schurk..." Dan ziet hij ineens wat de inspecteur voor zijn gezicht heen en weer laat bungelen. „Dat is mijn horloge. Dat herken ik meteen. Hoe heeft u..."

De inspecteur snoert hem de mond. „U moet een keertje ophouden met uw wilde beschuldigingen, Geelman," zegt hij met een indringende blik. „Anders slaan we ü nog eens in de boeien. Pietje is onschuldig."

„Zeker weten!" roept Pietje en hij trekt het laken van zijn gezicht. „Ik zei toch al: ik heb het niet gedaan!" Met een dikke grijns kijkt hij naar het boze gelaat van zijn buurman.