Fjällbacka 1871
‘Hoe gaat het op het eiland? Het moet behoorlijk eenzaam zijn.’ Dagmar keek Emelie en Karl, die stijf tegenover haar op de houten tweepersoonsbank zaten, onderzoekend aan. Het fragiele koffiekopje leek misplaatst in Karls grove hand, maar Emelie hield het hare keurig vast en nam kleine slokjes van de hete drank.
‘Het is zoals het is,’ antwoordde Karl zonder Emelie aan te kijken. ‘De vuurtorens liggen geïsoleerd, maar we redden ons goed. Dat zou u toch moeten weten?’
Emelie schaamde zich. Ze vond dat Karl veel te bruusk tegen Dagmar praatte, die toch zijn tante was. Emelie had altijd geleerd oudere mensen met respect te bejegenen en meteen al bij de begroeting had ze instinctief geweten dat ze Dagmar graag mocht. Als iemand haar zou begrijpen, was zij het wel. Zij was immers ook de vrouw van een vuurtorenwachter geweest. Haar man, Karls oom, had vele jaren als hoofdlichtwachter gewerkt. Karls vader zou later de boerderij erven en beheren, maar zijn jongere broer had meer vrijheid gehad om zijn eigen weg te gaan. Hij was Karls held geweest en door hem had Karl voor het leven omringd door zee en vuurtorens gekozen. Dat had Karl ooit aan Emelie verteld, in de tijd dat hij nog met haar praatte. Nu was Karls oom Allan dood en Dagmar woonde alleen in een huisje vlak bij het Brandpark in Fjällbacka.
‘Ja, ik weet inderdaad hoe het is,’ zei Dagmar. ‘Door alle verhalen die je van Allan had gehoord wist jij waar je aan begon. Het is de vraag of dat ook voor Emelie geldt.’
‘Zij is mijn vrouw en moet zich er maar in schikken.’
Emelie schaamde zich opnieuw voor het gedrag van haar man en ze voelde de tranen achter haar oogleden prikken. Maar Dagmar fronste slechts haar wenkbrauwen.
‘Ik hoorde van de dominee dat jullie huis netjes en proper is.’ Ze wendde zich tot Emelie.
‘Dank u wel, het doet me deugd dat te horen,’ zei Emelie zachtjes en ze boog haar hoofd om niet te laten zien dat ze bloosde. Ze nam nog een slok koffie en genoot van de smaak. Ze kreeg niet vaak echte koffie te drinken. Karl en Julian kochten bijna altijd te weinig van die waar als ze in Fjällbacka waren. Ze gaven het geld zeker liever uit bij Abela, dacht ze bitter.
‘Hoe gaat het met de man die jullie daarginds helpt? Is het een goede kerel die zijn handen uit de mouwen steekt? Allan en ik hebben zelf het een en ander meegemaakt. Aan sommigen had je niet veel.’
‘Hij werkt heel flink,’ zei Karl en hij zette het kopje zo hard op het schoteltje dat het porselein rinkelde. ‘Wat jij, Emelie?’
‘Ja,’ mompelde ze, maar ze durfde Dagmar niet aan te kijken.
‘Hoe ben je aan hem gekomen, Karl? Via aanbevelingen, hoop ik, want die advertenties zijn niet te vertrouwen.’
‘Julian had heel goede getuigschriften en die bleken algauw te kloppen.’
Emelie keek hem verbaasd aan. Karl en Julian hadden jaren samen op de lichtboot gewerkt. Dat had ze opgemaakt uit hun gesprekken. Waarom zei hij dat niet? Ze zag Julians zwarte, met haat vervulde ogen en begon te beven. Ze voelde ineens dat Dagmar haar onderzoekend aankeek.
‘Je hebt vandaag een afspraak bij dokter Albrektson, is het niet?’ zei ze.
Emelie knikte. ‘Ik ga straks naar hem toe, zodat hij kan zien dat alles goed is met de kleine.’
‘Aan je buik te zien wordt het een jongen,’ zei Dagmar, en haar blik had iets warms toen ze die op Emelies dikke buik liet rusten.
‘Hebt u geen kinderen? Karl heeft er nooit iets over gezegd,’ zei Emelie. Ze was het niet gewend aandacht te krijgen en brandde van verlangen om over het wonder in haar lichaam te kunnen praten met iemand die hetzelfde had meegemaakt. Maar ze voelde meteen een harde elleboog in haar zij.
‘Stel niet van die brutale vragen,’ siste Karl.
Dagmar wuifde afwerend met haar hand. Maar haar ogen stonden droevig toen ze antwoordde.
‘Ik ben drie keer in dezelfde gelukkige omstandigheid geweest als jij. Maar evenzoveel keren wilde de Heer het anders. Mijn kleintjes zijn daarboven.’ Ze sloeg haar ogen ten hemel, en ondanks het verdriet leek ze ervan overtuigd dat de Heer op de beste manier had beschikt.
‘Neem me niet kwalijk, ik…’ Emelie wist niet wat ze moest zeggen. Ze voelde zich wanhopig over haar argeloosheid.
‘Het geeft niet, liefje,’ zei Dagmar. Ze boog zich impulsief naar voren en legde haar hand op die van Emelie.
De vriendelijke aanraking, de eerste in heel lange tijd, deed Emelie bijna in tranen uitbarsten. Maar toen ze Karls minachting zag, beheerste ze zich. Ze zwegen een poosje en Emelie voelde hoe de blik van de oudere vrouw zich in haar boorde, alsof die de chaos en de duisternis kon zien. Dagmars hand lag nog steeds op de hare, smal en pezig, getekend door vele jaren hard werken. Maar hij was mooi, vond Emelie, even mooi als het smalle gezicht met alle groeven en rimpels die getuigden van een goed en liefdevol leven. Het grijze haar was opgestoken in een knoet en Emelie vermoedde dat het nog steeds dik en vol tot op Dagmars middel viel als ze het los had hangen.
‘Je weet de weg hier niet zo goed, daarom ben ik van plan met je mee te gaan naar de dokter,’ zei Dagmar uiteindelijk en ze haalde haar hand van die van Emelie.
Karl begon meteen te protesteren.
‘Ik ga met haar mee. Ik weet de weg hier ook, die moeite hoeft u niet te doen.’
‘Het is helemaal geen moeite.’ Dagmar keek Karl resoluut aan. Emelie besefte dat er een soort machtsstrijd tussen hen werd uitgespeeld en ten slotte keek Karl weg.
‘Ja, als u per se wilt, zal ik niet verder aandringen,’ zei hij en hij zette het porseleinen kopje neer. ‘Dan kan ik belangrijkere zaken regelen.’
‘Doe dat,’ zei Dagmar, die hem bleef aankijken zonder met haar ogen te knipperen. ‘We blijven ruim een uur weg. Jullie kunnen daarna hier weer met elkaar afspreken. Want ik neem aan dat je niet zonder je vrouw boodschappen gaat doen?’
Haar woorden waren geformuleerd als een vraag, maar Karl vatte ze heel terecht op als een bevel en hij knikte zwakjes.
‘Dat is dan afgesproken.’ Dagmar stond op en gebaarde naar Emelie dat ze mee moest komen. ‘Wij vertrekken nu, zodat we niet te laat komen. En dan kan Karl zijn zaken regelen.’
Emelie durfde niet naar haar man te kijken. Hij had verloren en ze wist dat zij daar later voor zou moeten boeten. Maar toen ze achter Dagmar aan de straat op liep in de richting van het plein, duwde ze die gedachten weg. Ze wilde van dit moment genieten, hoe hoog de prijs ook zou zijn. Ze struikelde bijna over een kinderkopje en Dagmars hand lag meteen op haar arm. Vol vertrouwen leunde Emelie op haar.
‘Heb je al iets van Patrik en Gösta gehoord?’ Paula was bij Annika’s deur blijven staan.
‘Nee, nog niet,’ antwoordde Annika. Ze wilde nog meer zeggen, maar Paula was al op weg naar de keuken. Na alle uren in smerige drugspanden had ze nu enorm veel zin in koffie uit een schoon kopje. Voor de zekerheid ging ze eerst naar het toilet, waar ze grondig haar handen waste. Toen ze zich omdraaide, stond Martin op zijn beurt te wachten.
‘Twee zielen, één gedachte,’ zei hij met een lach.
Paula droogde haar handen af en maakte plaats voor hem.
‘Zal ik voor jou ook een kopje inschenken?’ vroeg ze over haar schouder op weg naar de keuken.
‘Graag,’ riep hij boven het gebruis van de kraan terug.
De kan was leeg, maar de warmhoudplaat stond nog aan. Paula vloekte, zette het koffiezetapparaat uit en begon het zwarte bezinksel van de bodem te schrapen.
‘Het ruikt hier aangebrand,’ zei Martin toen hij de keuken binnenkwam.
‘De een of andere idioot heeft de kan weer eens leeggeschonken en het apparaat aan laten staan. Maar als je even geduld hebt, hebben we zo nieuwe koffie.’
‘Ik lust ook wel een kopje,’ zei Annika achter hen. Ze liep naar de keukentafel en ging zitten.
‘Hoe gaat het?’ Martin ging naast Annika zitten en sloeg een arm om haar heen.
‘Ik neem aan dat jullie het nog niet hebben gehoord?’
‘Wat hebben we niet gehoord?’ Paula schepte koffie in het filter.
‘Het was hier vanochtend een ware heksenketel.’
Paula draaide zich om en keek Annika nieuwsgierig aan.
‘Wat is er gebeurd?’
‘Mellberg heeft een persconferentie gehouden.’
Martin en Paula keken elkaar aan alsof ze wilden controleren of ze echt hetzelfde hadden gehoord.
‘Een persconferentie?’ zei Martin en hij leunde weer achterover op zijn stoel. ‘Dat is zeker een grapje?’
‘Nee, jammer genoeg niet. Kennelijk kreeg hij gisteravond een geniale inval, want toen heeft hij zowel de schrijvende pers als de radio gebeld. En ze hapten meteen toe. Het was hier bomvol; zelfs de Göteborgs-Tidningen en het Aftonbladet waren er.’
Paula zette de koffiefilterhouder met een klap neer.
‘Is hij niet goed wijs? Wat denkt hij wel niet?’ Ze voelde haar hartslag omhooggaan en dwong zichzelf ertoe diep in te ademen. ‘Weet Patrik ervan?’
‘Ja, dat kun je wel zeggen. Ze hebben zich een poosje in Mellbergs kamer opgesloten. Ik kon er niet veel van verstaan, maar ik hoorde wel dat ze geen kindvriendelijke taal gebruikten.’
‘Ik begrijp Patrik maar al te goed,’ zei Martin. ‘Hoe haalt Mellberg het in zijn hoofd om dit nu naar buiten te brengen? Want ik neem aan dat hij over het cocaïnespoor heeft verteld?’
Annika knikte.
‘Ja, het is inderdaad veel te vroeg. We weten immers nog niets,’ zei Paula enigszins vertwijfeld.
‘Dat probeerde Patrik hem waarschijnlijk ook duidelijk te maken,’ zei Annika.
‘En hoe ging de persconferentie?’ Paula kon het koffiezetapparaat eindelijk aanzetten en ze ging zitten terwijl de koffie in de kan druppelde.
‘Tja, het was zoals gebruikelijk het circus Mellberg. Het zou me niet verbazen als de kranten het verhaal morgen groot brengen.’
‘Verdomme,’ zei Martin.
Ze zeiden een tijdje niets.
‘Hoe is het jullie vergaan?’ vroeg Annika om van onderwerp te veranderen. Op een dag als vandaag had ze schoon genoeg van Bertil Mellberg.
‘Matig.’ Paula stond op en schonk koffie in drie bekers. ‘We hebben met een aantal mensen gepraat van wie we weten dat ze in de plaatselijke drugsscene zitten, maar we hebben geen koppeling met Mats ontdekt.’
‘Ik heb niet het gevoel dat hij met Rolle en diens maten omging.’ Martin nam dankbaar een beker zwarte koffie van Paula aan.
‘Nee, dat kan ik me ook niet goed voorstellen,’ zei ze. ‘Maar het was een poging waard. Hier wordt überhaupt niet veel cocaïne gebruikt. Eerder heroïne en amfetamine.’
‘Je hebt zeker nog niets van Lennart gehoord?’ vroeg Martin.
Annika schudde haar hoofd.
‘Nee, ik laat het jullie meteen weten als hij klaar is. Ik weet dat hij er gisteravond een paar uur mee bezig is geweest, dus hij heeft in elk geval een behoorlijk begin gemaakt. En hij zei immers woensdag.’
‘Mooi,’ zei Paula en ze nipte van de koffie.
‘Wanneer zouden Patrik en Gösta terugkomen?’ vroeg Martin.
‘Ik weet het niet,’ antwoordde Annika. ‘Ze zouden eerst naar de gemeente gaan en daarna naar Mats’ ouders in Fjällbacka. Het kan dus nog wel even duren.’
‘Ik hoop dat ze de ouders te spreken krijgen voordat de kranten beginnen te bellen,’ zei Paula.
‘Daar zou ik maar niet al te hard op rekenen.’ Martin zag er somber uit.
‘Stomme Mellberg,’ zei Annika.
‘Ja, stomme Mellberg,’ morde Paula.
Ze bleven nog even zitten en staarden naar de tafel.
Na een paar uur lezen en zoeken op internet voelde Erica dat ze beweging nodig had. Maar het waren vruchtbare uren geweest. Ze had behoorlijk veel gevonden over Gråskär, de geschiedenis van het eiland en de mensen die er hadden gewoond. En over de geesten die volgens de legendes het eiland nooit hadden verlaten. Dat ze geen moment in spookgeschiedenissen geloofde maakte niets uit. De verhalen fascineerden haar, en tot op zekere hoogte wilde ze er eigenlijk ook in geloven.
‘Vinden jullie ook niet dat we frisse lucht nodig hebben?’ zei ze tegen de tweeling, die dicht tegen elkaar aan op een deken op de vloer lag.
Het was altijd een hele klus om zichzelf en de baby’s aan te kleden, maar het ging wat makkelijker nu een dunne laag kleren voldoende was. Omdat de wind nog steeds koud kon zijn, nam ze het zekere voor het onzekere en zette de jongens een muts op. Even later waren ze op weg. Ze verlangde naar de tijd dat ze de logge tweelingwagen niet meer nodig zou hebben. Hij was zwaar om voort te duwen, al gaf hij haar wel de nodige beweging. Ze wist dat ze zich niet druk moest maken om de extra zwangerschapskilo’s, maar ze had nooit geleerd van haar lichaam te houden. Ze vond het vreselijk dat ze zo ijdel was, zo voorspelbaar meisjesachtig, maar kennelijk was het toch moeilijker dan ze had gedacht om niet te luisteren naar het stemmetje in haar hoofd dat fluisterde dat ze niet goed genoeg was.
Ze verhoogde het tempo en begon te transpireren. Er waren niet veel mensen buiten en ze knikte naar iedereen die ze tegenkwam, wisselde soms een paar woorden. Sommigen vroegen naar Anna, maar Erica antwoordde slechts kort. Ze vond het te persoonlijk om andere mensen te vertellen hoe het met haar zus ging. Ze wilde het warme gevoel van hoop in haar borst nog niet met anderen delen. Het voelde allemaal nog veel te broos.
Nadat ze de rij rode boothuisjes had gepasseerd, keek ze omhoog naar Badis. Ze had graag even met Vivianne gepraat om haar te bedanken voor het advies dat ze over Anna had gegeven, maar de trap leek haar een onoverkomelijke hindernis. Ze dacht even na en besloot toen dat ze de andere weg naar boven kon nemen. Die was sowieso makkelijker dan de trap. Resoluut keerde ze de zware wagen en liep naar de volgende straat. Toen ze eindelijk de top van de steile heuvel had bereikt, liep ze te hijgen en had ze het gevoel dat haar longen zouden barsten. Maar ze was boven gekomen en nu kon ze over de hoger gelegen weg naar Badis lopen.
‘Hallo, is daar iemand?’ Ze liep een paar passen het gebouw in. Ze had de tweeling in de wagen laten liggen, die ze vlak voor de ingang had neergezet. Het was onnodig alle moeite te doen om de jongens eruit te tillen als ze niet wist of Vivianne er was.
‘Hoi!’ Vivianne kwam de hoek omgelopen en begon te stralen toen ze Erica zag. ‘Was je in de buurt?’
‘Ik hoop niet dat ik je stoor, anders moet je het zeggen. Ik ben aan het wandelen met de jongens.’
‘Jullie storen helemaal niet. Kom verder, dan krijg je wat te drinken. Waar zijn ze?’ Vivianne keek om zich heen en Erica wees naar de kinderwagen.
‘Ik heb ze daar laten liggen. Ik wist niet of je er wel was.’
‘Momenteel heb ik het gevoel dat ik hier vierentwintig uur per dag ben,’ lachte Vivianne. ‘Red jij het in je eentje met de jongens? Dan zet ik ondertussen water op.’
‘Ja hoor, ik moet wel, hè?’ zei Erica met een glimlach en ze liep weg om haar zonen te halen. Vivianne straalde iets uit wat haar een goed gevoel gaf. Ze wist niet precies wat het was, maar ze voelde zich in haar aanwezigheid gesterkt.
Ze zette de reiswiegjes van Anton en Noel op de tafel en ging zitten.
‘Ik vermoedde dat ik je niet tot een kop groene thee zou kunnen verleiden, daarom heb ik maar een gifdrankje voor je klaargemaakt.’
Vivianne knipoogde en zette een kopje voor Erica neer, die dankbaar de pikzwarte drank aannam. Argwanend keek ze naar de bleke inhoud in Viviannes kop.
‘Je went eraan, geloof me,’ zei Vivianne en ze nam een slok. ‘Hier zitten heel veel antioxidanten in. Die helpen het lichaam om kanker te voorkomen. Onder andere.’
‘Aha,’ zei Erica en ze nam een slokje koffie. Al was het nog zo ongezond, ze kon niet zonder cafeïne.
‘Hoe gaat het met je zus?’ vroeg Vivianne. Ze aaide Noel over zijn wang.
‘Veel beter.’ Erica glimlachte. ‘Daarom kwam ik eigenlijk langs. Ik wilde je bedanken voor je advies. Volgens mij heeft het goed geholpen.’
‘Ja, veel onderzoeken hebben aangetoond dat lichaamscontact een helend effect heeft.’
Noel begon zachtjes te huilen en na een vragende blik op Erica tilde Vivianne hem met een gelukkig gezicht uit de reiswieg.
‘Hij vindt je aardig,’ zei Erica toen haar zoon onmiddellijk stil werd. ‘Hij vindt het niet bij iedereen even prettig.’
‘Ze zijn echt prachtig.’ Vivianne wreef haar neus tegen die van Noel, en met zijn mollige vuistjes probeerde hij haar haar vast te pakken. ‘En nu vraag jij je af waarom ik zelf geen kinderen heb.’
Erica knikte beschaamd.
‘Het is er nooit van gekomen,’ zei Vivianne, terwijl ze Noel over zijn rug wreef.
Erica zag een schittering en haar blik viel op Viviannes hand. ‘Nee maar, hebben jullie je verloofd? Wat leuk. Gefeliciteerd!’
‘Dank je. Ja, heel leuk.’ Vivianne glimlachte zwakjes en keek weg.
‘Sorry dat ik het zeg, maar je klinkt niet erg enthousiast.’
‘Ik ben alleen maar moe,’ zei Vivianne en ze legde de vlecht over haar schouder zodat Noel erbij kon. ‘We werken ons hier dag en nacht te pletter; daarom is het moeilijk om op dit moment ergens enthousiast over te zijn. Maar natuurlijk is het leuk.’
‘Misschien…?’ Erica keek veelbetekenend naar Noel en voelde zelf dat ze veel te vrijpostig was. Maar ze kon het niet laten. Uit de blik waarmee Vivianne naar de tweeling keek sprak een groot verlangen.
‘We zullen zien,’ zei Vivianne. ‘Vertel eens wat jij op dit moment doet. Ik weet dat je met ouderschapsverlof bent en daar je handen vol aan hebt, maar denk je al na over een nieuw project?’
‘Nog niet. Ik doe een beetje research voor mezelf. Om alert te blijven en niet alleen babygebrabbel te hoeven horen.’
‘Waarnaar?’ Vivianne liet Noel voorzichtig op en neer veren op haar schoot, en hij leek te genieten van het ritme van die beweging. Erica vertelde over het tochtje naar Gråskär, over Annie en over de naam die het eiland in de volksmond had.
‘Schimmenscheer,’ zei Vivianne peinzend. ‘Er zit meestal wel een kern van waarheid in dat soort oude verhalen.’
‘Tja, ik weet niet of ik wel in spoken en schimmen geloof,’ lachte Erica, maar Vivianne keek haar ernstig aan.
‘Er is veel wat we niet zien, maar wat er toch is.’
‘Bedoel je te zeggen dat je in spoken gelooft?’
‘“Spoken” is volgens mij niet het juiste woord. Maar na zoveel jaren met gezondheid en welbevinden te hebben gewerkt, is het mijn ervaring dat er meer is dan alleen het zichtbare, fysieke lichaam. Een mens bestaat uit energieën, en energie verdwijnt niet, die wordt alleen maar omgezet.’
‘Heb je zelf iets dergelijks meegemaakt? Iets wat met spoken te maken heeft, of hoe je het maar moet noemen?’
Vivianne knikte. ‘Diverse keren. Het is een natuurlijk onderdeel van ons bestaan. Dus als dat over Gråskär wordt gezegd, dan zit er waarschijnlijk echt wel wat in. Je moet maar met Annie gaan praten. Zij heeft vast een en ander gezien op het eiland. Als ze ervoor ontvankelijk is, natuurlijk.’
‘Wat bedoel je daarmee?’ Het onderwerp fascineerde Erica en ze dronk elk woord van Vivianne in.
‘Ik bedoel dat sommige mensen meer ontvankelijk zijn dan andere voor dingen die we niet met onze gewone zintuigen kunnen waarnemen. Net zoals sommige mensen beter zien of horen dan andere. Sommigen zijn nu eenmaal meer perceptief. Maar iedereen kan dat vermogen vanuit zijn eigen omstandigheden ontwikkelen.’
‘Ik ben sceptisch. Maar ik laat me graag overtuigen.’
‘Ga naar Gråskär.’ Vivianne knipoogde. ‘Daar schijnen immers heel wat geesten te wonen.’
‘Ja, en het eiland heeft een interessante geschiedenis. Ik zou graag van Annie horen wat zij weet. En als ze niets weet, is ze misschien wel nieuwsgierig. Ik kan haar in elk geval laten zien wat ik heb ontdekt.’
‘Volgens mij is het niets voor jou om fulltime ouderschapsverlof te hebben,’ zei Vivianne met een glimlach.
Erica was het met haar eens. Dat was inderdaad niet haar sterkste kant. Ze reikte naar Anton. Annie zou het vast leuk vinden om wat meer over het eiland en de geschiedenis ervan te horen. En over de spoken.
Gunnar keek naar de rinkelende telefoon. Het was een ouderwets toestel, met een draaischijf en een zware hoorn die stevig in je hand lag. Matte had geprobeerd hen over te halen zo’n draagbaar ding aan te schaffen. Een paar jaar geleden had hij hun er zelfs een als kerstcadeau gegeven, maar het apparaat lag nog steeds in de originele verpakking in de kelder. Ze hadden de oude telefoon prettig gevonden, Signe en hij. Nu maakte het allemaal niet uit.
Hij bleef naar de telefoon staren. Langzaam drong het tot hem door dat het schelle signaal betekende dat hij de hoorn van de haak moest nemen en moest antwoorden.
‘Hallo?’ Hij luisterde geconcentreerd naar wat de stem aan de andere kant van de lijn zei. ‘Dat kan niet kloppen. Wat is dat voor onzin? Hoe kunt u zomaar bellen en…’ Hij was niet in staat het gesprek te beëindigen en smeet de hoorn op de haak.
Het volgende moment werd er aan de deur gebeld. Nog nabevend van het gesprek liep hij de hal in en opende de deur. Er ging een flitser af en hij werd overvallen door een stortvloed van vragen. Snel duwde hij de deur weer dicht, draaide de sleutel om en leunde met zijn rug tegen de deur. Wat gebeurde er? Hij keek naar de trap. Signe lag in de slaapkamer te rusten en Gunnar vroeg zich af of ze wakker was geworden van het lawaai en wat hij tegen haar moest zeggen als ze naar beneden kwam. Hij begreep zelf niet eens wat ze hadden gezegd. Het was allemaal zo absurd.
De deurbel ging weer. Hij deed zijn ogen dicht en voelde het hout tegen zijn rug. Buiten leek een discussie te worden gevoerd, maar hij kon geen woorden onderscheiden en hoorde alleen boze en harde stemmen. Toen hoorde hij een bekende stem.
‘Gunnar, wij zijn het, Patrik en Gösta, van de politie. Wil je ons binnenlaten?’
Gunnar zag Matte voor zich. Eerst levend, toen liggend op de vloer van de hal in een plas bloed en met een kapotgeschoten achterhoofd. Hij deed zijn ogen weer open, draaide zich om, haalde de deur van het slot en deed open. Patrik en Gösta glipten naar binnen.
‘Wat gebeurt er allemaal?’ zei Gunnar. Zijn stem klonk vreemd en leek van heel ver weg te komen.
‘Kunnen we even gaan zitten?’ Zonder op een antwoord te wachten liep Patrik al naar de keuken.
De deurbel ging weer, net als de telefoon. De twee signalen pasten niet bij elkaar. Patrik nam de hoorn van de haak, legde hem er meteen weer op, nam hem er weer af en liet hem er vervolgens naast liggen
‘Ik kan de deurbel niet uitzetten,’ zei Gunnar verward.
Gösta en Patrik keken elkaar over Gunnars hoofd heen aan en vervolgens liep Gösta naar de voordeur. Hij deed hem open en trok hem snel achter zich dicht, en opnieuw hoorde Gunnar woedende stemmen woorden naar elkaar toe roepen. Even later kwam Gösta weer binnen.
‘Ze houden zich nu wel even stil.’ Hij leidde Gunnar behoedzaam naar de keuken.
‘We moeten ook met Signe praten,’ zei Patrik.
Het onbehagen stond duidelijk op zijn gezicht te lezen, en nu werd Gunnar echt ongerust. Wist hij maar, begreep hij maar wat er aan de hand was.
‘Ik zal haar halen,’ zei Gunnar en hij draaide zich om.
‘Ik ben er al.’ Signe kwam de trap af lopen; ze zag er slaapdronken uit. Ze had haar ochtendjas strak om haar lichaam gewikkeld en haar haar stond aan de ene kant van haar hoofd rechtovereind. ‘Wie belt er de hele tijd aan de deur? En wat doen jullie hier? Hebben jullie iets ontdekt?’ Ze wendde haar blik naar Patrik en Gösta.
‘We gaan in de keuken zitten,’ zei Patrik.
Signe had nu net zo’n ongeruste blik als Gunnar.
‘Wat is er gebeurd?’ Ze liep de laatste treden van de trap af en volgde hen naar de keuken.
‘Ga zitten,’ herhaalde Patrik.
Gösta schoof de stoel voor Signe naar achteren voordat ze zelf gingen zitten. Patrik schraapte zijn keel en Gunnar wilde zijn handen op zijn oren leggen; hij kon het niet aan nog meer te horen over wat de stem aan de telefoon had geïnsinueerd en gevraagd. Hij wilde het niet horen, maar Patrik nam toch het woord. Gunnar keek naar de tafel. Het waren leugens, onbegrijpelijke leugens. Hij begreep echter maar al te goed wat er zou gebeuren. De leugens zouden zwart op wit in de krant verschijnen en waarheden worden. Hij keek naar Signe en zag dat zij het niet begreep. Hoe meer de politieagenten praatten, des te leger werd haar blik. Hij had nooit eerder iemand zien doodgaan, tot nu. En hij kon niets doen. Net zoals hij Matte niet had kunnen beschermen, was hij nu lamgeslagen en zag hij zijn echtgenote verdwijnen.
Het suisde in zijn hoofd. Een bruisend geluid vulde zijn oren, en hij vond het vreemd dat de anderen er niet op reageerden. Het geluid werd met de minuut sterker tot hij niet langer hoorde wat de agenten zeiden en alleen hun mond zag bewegen. Hij voelde dat zijn eigen mond bewoog en de zin vormde die zei dat hij naar de wc moest, hij voelde dat zijn benen hem deden opstaan en naar de hal brachten. Het was alsof iemand anders de controle had overgenomen en zijn lichaam stuurde, en hij gehoorzaamde om niet te hoeven luisteren naar de woorden die hij niet wilde horen, om de leegte in Signes ogen niet te hoeven zien.
Achter hem bleven ze praten en hij strompelde de hal in, langs het toilet naar de deur vlak voor de voordeur. Zonder dat hij zich daar bewust van was ging zijn hand omhoog, de kruk werd omlaag gedrukt en de deur ging open. Hij struikelde bijna op de trap, maar hervond zijn evenwicht, en stap voor stap liep hij naar beneden.
Het was donker in de kelder, maar het kwam niet bij hem op het licht aan te doen. De duisternis paste bij het gebruis en voerde hem verder. Op de tast opende hij de kast naast de verwarmingsketel. Die zat niet op slot, zoals eigenlijk had gemoeten, maar dat maakte niet uit. Als de kast op slot had gezeten, zou hij hem hebben opengebroken.
Hij was vroeger vaak op elandenjacht geweest en de kolf in zijn hand voelde vertrouwd. Mechanisch pakte hij een patroon uit het doosje. Hij zou er niet meer dan één nodig hebben; er was geen reden om er meer in te doen. Hij stopte de patroon erin, hoorde de klik, die wonderlijk genoeg door het steeds luider wordende gebruis heen drong.
Vervolgens ging hij op de stoel bij de werkbank zitten. Hij voelde geen twijfel. Hij zette zijn vinger aan de trekker. Hij huiverde even toen hij het staal tegen zijn tanden voelde schrapen, maar daarna bestond alleen de gedachte hoe juist dit was, hoe noodzakelijk.
Gunnar haalde de trekker over. Het gebruis stopte. Mellberg voelde een zware druk in zijn borst. Dit gevoel had hij nooit eerder ervaren, en het was gekomen toen Patrik vanuit Fjällbacka had gebeld. Een onbehaaglijke spanning die maar niet wilde verdwijnen.
Ernst jankte in zijn mand. Zoals honden eigen is, leek hij aan te voelen dat zijn baasje somber gestemd was. Hij kwam uit zijn mand, schudde even met zijn grote lijf, sloop naar Mellberg en ging zwaar op de voeten van zijn baasje liggen. Dat hielp een beetje, maar het nare gevoel in zijn lichaam ging niet weg. Hoe had hij kunnen weten dat dit zou gebeuren, dat de man naar de kelder zou gaan, het jachtgeweer in zijn mond zou steken en een kogel door zijn hoofd zou jagen? Het was toch zeker niet menselijk om te verlangen dat hij dat had kunnen voorzien?
Maar hoe de rechtvaardigende gedachten ook door zijn hoofd maalden, ze kregen geen houvast. Mellberg kwam abrupt overeind en Ernst schrok op toen hij opeens zijn kussen kwijt was.
‘Kom, jongen, we gaan naar huis.’ Mellberg rukte de lijn van de haak aan de muur en maakte die vast aan Ernsts halsband.
Het was troosteloos stil toen hij de gang in stapte. Iedereen had zijn deur dichtgedaan, maar het was alsof hij de beschuldigingen door de muren heen kon voelen. Hij had het in hun ogen gezien. Dit was waarschijnlijk de eerste keer in zijn leven dat hij aan zelfonderzoek deed. Hij hoorde een stem in zijn hoofd die zei dat ze misschien gelijk hadden.
Ernst trok aan de lijn en Mellberg haastte zich de frisse lucht in. Hij verdrong het beeld van Gunnar die op een koude brits lag, in een koelcel in afwachting van de sectie. Hij probeerde ook het beeld van zijn echtgenote, of – wat ze nu was – zijn weduwe, te verdringen. Hedström had gezegd dat ze volkomen afwezig had geleken en dat ze geen kik had gegeven toen ze de knal in de kelder hoorden. Patrik en Gösta waren naar beneden gerend en toen ze weer boven kwamen, had ze niet bewogen. Ze was kennelijk ter observatie naar het ziekenhuis gebracht, maar iets in haar blik had Hedström gezegd dat ze nooit meer de oude zou worden. Beroepshalve had hij zulke mensen zelf een paar keer gezien. Ze leken te leven, adem te halen en te bewegen, maar vanbinnen waren ze helemaal leeg.
Hij haalde diep adem voordat hij de deur van het appartement opende. De paniek lag op de loer en hij wenste dat de druk op zijn borst verdween en dat alles weer bij het oude was. Hij wilde niet denken aan wat hij wel en niet had gedaan. Het was nooit zijn sterkste kant geweest de consequenties van zijn daden te aanvaarden, en hij had zich er ook nooit bijzonder druk om gemaakt als er iets verkeerd was gelopen. Tot nu.
‘Hallo?’ Plotseling verlangde hij wanhopig naar Rita’s stem en kalmte, die hem altijd zo’n goed gevoel gaven.
‘Hoi, lieverd, ik ben in de keuken!’
Mellberg maakte Ernst los, trapte zijn schoenen uit en liep achter de hond aan, die kwispelend voor hem uit de keuken in holde. Rita’s hond Señorita liep Ernst even enthousiast kwispelend tegemoet en ze snuffelden blij aan elkaar.
‘Over een uur gaan we eten,’ zei Rita met haar rug naar hem toe.
Het rook lekker. Bertil drong zich langs de honden, die altijd zoveel mogelijk ruimte leken in te nemen, en sloeg zijn armen om Rita heen. Haar mollige lichaam voelde warm en vertrouwd, en hij hield haar stevig vast.
‘Vanwaar deze aanval?’ lachte Rita en ze draaide zich om, zodat ze haar armen om zijn nek kon slaan. Bertil deed zijn ogen dicht en realiseerde zich hoe gelukkig hij zich mocht prijzen en hoe zelden hij daar eigenlijk bij stilstond. De vrouw in zijn armen was alles waarvan hij ooit had gedroomd en hij kon absoluut niet begrijpen dat hij het vrijgezellenleven ooit het beste had gevonden dat er maar bestond.
‘Hoe is het eigenlijk met je?’ Ze maakte zich los uit zijn omhelzing om hem goed te kunnen aankijken. ‘Vertel: wat is er gebeurd?’
Hij ging aan de keukentafel zitten en gooide alles eruit. Hij durfde haar niet in de ogen te kijken.
‘Maar Bertil toch,’ zei Rita en ze hurkte naast hem neer. ‘Dat was niet bijster doordacht.’
Het was op een wonderlijke manier prettig dat ze niet met troostende holle frasen kwam. Ze had immers gelijk. Het was niet bijster doordacht geweest om naar de pers te stappen. Maar dit had hij zich nooit kunnen voorstellen.
‘Wat zie je in mij?’ zei hij uiteindelijk. Hij keek haar recht aan, alsof hij haar antwoord evenzeer wilde zien als horen. Het was bezwarend en onwennig om een stap naar achteren te doen en van buitenaf naar zichzelf te kijken. Om zichzelf door de ogen van een ander te zien. Hij had altijd zijn uiterste best gedaan om dat te vermijden, maar nu ging het niet langer. Dat wilde hij ook niet. Vanwege Rita wilde hij een beter mens worden, een betere man.
Ze keek hem ook recht aan en bleef lange tijd zo zitten. Toen streelde ze hem over zijn wang.
‘Ik zie iemand die naar me kijkt alsof ik het achtste wereldwonder ben. Die zo liefdevol is dat hij alles voor me zou doen. Ik zie iemand die mijn kleinkind ter wereld heeft geholpen, die er was toen hij nodig was. Die zijn leven zou geven voor een jongetje dat opa Bertil het einde vindt. Ik zie iemand die meer vooroordelen heeft dan wie ook, maar die altijd bereid is ze los te laten als de realiteit het tegendeel bewijst. En ik zie iemand die zo zijn fouten en gebreken heeft, en misschien zelfs een te hoge dunk van zichzelf, maar die nu pijn heeft in zijn ziel omdat hij weet dat hij iets heel doms heeft gedaan.’ Ze pakte zijn hand en drukte die. ‘Hoe dan ook ben jij degene naast wie ik ’s ochtends wakker wil worden, en voor mij ben je zo perfect als je maar kunt zijn.’
Op het fornuis kookte iets over, maar Rita besteedde er geen aandacht aan. Mellberg voelde dat de druk op zijn borst afnam. In plaats daarvan kwam er ruimte voor alweer een volstrekt nieuw gevoel. Bertil Mellberg voelde diepe dankbaarheid.
Het verlangen was er nog steeds. Ze vroeg zich af of ze ooit los zou komen van de dringende zucht naar dat waarvan ze wist dat ze het nooit meer zou kunnen aanraken. Annie lag te woelen in bed. Het was vroeg in de avond en nog geen bedtijd, maar Sam sliep alweer en ze had geprobeerd even te lezen. Maar een halfuur later had ze slechts één pagina omgeslagen en ze wist amper welk boek ze in haar handen hield.
Fredrik had het niet leuk gevonden dat ze las. Hij vond het tijdverspilling en als hij haar met haar neus in een boek betrapte, had hij het weggerukt en door de kamer gesmeten. Maar ze begreep waar het eigenlijk om ging. Hij vond het niet prettig om zich dom en ongeschoold te voelen. Hij had in zijn hele leven nog nooit een boek gelezen en kon de gedachte dat zij meer wist en toegang had tot andere werelden dan hij niet verdragen. Hij was degene die slim en wereldwijs moest zijn. Zij moest alleen maar lief zijn en haar mond houden, en bij voorkeur geen vragen stellen of een eigen mening laten horen. Tijdens een etentje bij hen thuis had ze een keer de fout gemaakt zich met een discussie te bemoeien die de mannen over de buitenlandpolitiek van de vs voerden. Toen haar standpunten bovendien kundig en doordacht bleken, was dat meer geweest dan Fredrik had kunnen verdragen. Hij had niets laten blijken, tot de gasten waren vertrokken. Toen had ze zwaar moeten boeten. Ze was bijna drie maanden zwanger geweest.
Hij had zoveel van haar afgepakt, niet alleen het lezen. Langzaam maar zeker had hij beslag gelegd op haar gedachten, haar lichaam, haar gevoel van eigenwaarde. Ze kon niet toestaan dat hij ook Sam van haar afpakte. Sam was haar leven en zonder hem was ze niets.
Ze legde het boek op het dekbed en ging met haar gezicht naar de muur liggen. Bijna meteen had ze het gevoel alsof er iemand op de rand van het bed kwam zitten en een hand op haar schouder legde. Ze glimlachte en sloot haar ogen. Iemand neuriede een wiegelied; het was een mooie stem, maar zacht en fluisterend. Ze hoorde een kind lachen. Een jongetje speelde aan de voeten van zijn moeder op de vloer en luisterde net als Annie naar het liedje. Ze wenste dat ze voor altijd bij hen kon blijven. Hier waren ze veilig, Sam en zij. De hand op haar schouder was heel zacht en veilig. De stem bleef zingen en ze wilde zich omdraaien om naar het kind te kijken. Maar in plaats daarvan merkte ze dat haar oogleden zwaar werden.
Het laatste dat ze in het grensland tussen droom en werkelijkheid zag, was het bloed op haar handen.
‘Heeft Erling je vandaag zomaar laten gaan?’ Anders zoende haar op haar wang toen ze binnenkwam.
‘Crisis op het gemeentekantoor,’ zei Vivianne, die dankbaar het glas wijn van haar broer aannam. ‘Bovendien weet hij dat we veel te doen hebben voor de opening.’
‘Ja, zullen we dat eerst doornemen?’ zei Anders. Hij ging aan de keukentafel zitten, die bezaaid was met vellen papier.
‘Het voelt soms zo zinloos,’ zei Vivianne, terwijl ze tegenover hem plaatsnam.
‘Maar je weet waarom we dit doen.’
‘Ik weet het,’ zei ze en ze keek in het glas.
Anders’ blik ging naar haar ringvinger.
‘Wat is dat?’
‘Erling heeft me ten huwelijk gevraagd.’ Vivianne hief het glas op en nam een flinke slok.
‘Dat is me ook wat.’
‘Ja,’ zei ze. Wat moest ze zeggen?
‘Weten we hoeveel mensen er komen?’ Anders begreep dat hij van onderwerp moest veranderen. Hij pakte een paar aan elkaar geniete vellen papier met rijen namen uit de stapel.
‘Ja, de laatste dag dat de mensen konden reageren was afgelopen vrijdag.’
‘Goed, dan hebben we dat onder controle. En het eten?’
‘Alles is ingekocht, we lijken een goede kok te hebben en er is voldoende personeel voor de bediening.’
‘Is dit eigenlijk niet nogal absurd?’ zei Anders plotseling en hij legde de gastenlijst op tafel.
‘Hoezo?’ vroeg Vivianne. Er verscheen een glimlach op haar lippen. ‘Het kan nooit kwaad ook een beetje plezier te hebben.’
‘Ja, maar het geeft ook verdomd veel extra werk.’ Anders wees naar alle papieren.
‘En dat leidt allemaal tot een fantastische avond. Een grande finale.’ Ze hief het glas naar haar broer en nam een slokje wijn. De smaak en de geur maakten haar ineens enigszins misselijk. De beelden op haar netvlies waren heel helder en duidelijk, hoewel Anders en zij het sinds die tijd best ver hadden geschopt.
‘Heb je nagedacht over wat ik laatst zei?’ Anders keek haar onderzoekend aan.
‘Wat bedoel je?’ Ze deed net of ze hem niet begreep.
‘Over Olof.’
‘Ik heb toch gezegd dat ik niet over hem wil praten?’
‘We kunnen zo niet doorgaan.’ Zijn stem was smekend, en ze begreep niet goed waarom. Wat wilde hij dan? Dit was het enige dat ze kenden. Hij en zij. Altijd verder gaan. Zo hadden ze geleefd sinds ze van hem waren bevrijd, van de stank van rode wijn, sigarettenrook en de vreemde luchtjes van de mannen. Ze hadden alles samen gedaan, en ze begreep niet wat hij bedoelde toen hij zei dat ze zo niet verder konden.
‘Heb je vandaag het nieuws gehoord?’
‘Ja.’ Anders stond op om het eten op tafel te zetten. Hij had alle papieren in een keurige stapel verzameld, die hij op een keukenstoel had gelegd.
‘Wat denk jij?’
‘Ik denk niets,’ zei hij en hij zette voor allebei een bord neer.
‘Ik ben die vrijdag laat bij je langsgegaan nadat Matte hier in Badis was geweest. Erling lag te slapen en ik wilde je spreken. Maar je was niet thuis.’ Nu had ze het gezegd, nu had ze de gedachten uitgesproken die aan haar hadden geknaagd. Ze keek naar Anders en bad in stilte om een reactie, iets wat haar zou geruststellen. Maar hij kon haar niet aankijken. Hij verroerde zich niet en hield zijn blik op een punt op het tafelblad gericht.
‘Ik weet het niet goed meer. Misschien maakte ik een late avondwandeling.’
‘Het was na middernacht. Wie gaat er dan buiten wandelen?’
‘Jij, bijvoorbeeld.’
Vivianne voelde de tranen achter haar oogleden prikken. Anders had nooit geheimen voor haar gehad. Ze hadden nooit geheimen voor elkaar gehad. Tot nu. En dat maakte haar banger dan ze ooit was geweest.
Patrik drukte zijn gezicht tegen haar haar en zo bleven ze een hele poos in de hal staan.
‘Ik heb het gehoord,’ zei Erica.
De telefoons in Fjällbacka waren gaan rinkelen zodra bekend was geworden wat er was gebeurd, en inmiddels wist iedereen het: Gunnar Sverin had zich in zijn kelder doodgeschoten.
‘Lieverd.’ Ze voelde dat hij hortend ademhaalde, en toen hij zich uiteindelijk van haar losmaakte, zag ze de tranen in zijn ogen. ‘Hoe is het gebeurd?’
Ze pakte zijn hand en leidde hem naar de keuken. De kinderen sliepen en het enige dat ze hoorden was het zachte geluid van de tv in de woonkamer. Ze liet hem op een keukenstoel plaatsnemen en begon zijn lievelingssnack klaar te maken: knäckebröd met boter, kaas en kaviaarcrème, die hij vervolgens in warme chocolademelk doopte.
‘Ik kan geen hap door mijn keel krijgen,’ zei Patrik met dikke stem.
‘Jawel, je moet iets eten,’ zei ze met haar moederstem en ze ging verder met haar bezigheden aan het aanrecht.
‘Die stomme Mellberg. Hij heeft alles in gang gezet,’ zei hij uiteindelijk en hij droogde zijn ogen af met de mouw van zijn overhemd.
‘Ik heb vandaag het nieuws op de radio gehoord. Was Mellberg degene die…’
‘Ja.’
‘Deze keer heeft hij zichzelf echt overtroffen.’ Erica schepte cacaopoeder in de pan met melk. Ze deed er ook een extra theelepel suiker bij.
‘We begrepen meteen wat er was gebeurd toen we de knal uit de kelder hoorden. Zowel Gösta als ik. Hij moest naar de wc, zei hij, maar we zijn niet met hem meegelopen. We hadden moeten bedenken…’ Zijn stem stokte in zijn keel en hij moest zijn ogen nog een keer met zijn mouw droogvegen.
‘Alsjeblieft,’ zei Erica en ze gaf hem een stuk keukenpapier.
Het gebeurde niet vaak dat ze Patrik zag huilen. Het deed haar pijn. Nu wilde ze alles doen om hem weer op te beuren. Ze smeerde twee sneetjes knäckebröd en schonk de dampende hete chocola in een grote kop.
‘Alsjeblieft,’ zei ze, terwijl ze alles resoluut voor hem op tafel zette.
Patrik wist wanneer het geen zin had om zijn vrouw tegen te spreken. Met tegenzin doopte hij een sneetje knäckebröd in de chocola tot het brood zacht werd. Vervolgens slurpte hij een grote hap naar binnen.
‘Hoe is het met Signe?’ Erica kwam naast hem zitten.
‘Ik maakte me voordat dit gebeurde al zorgen om haar.’ Patrik slikte hard om nog een grote hap door zijn keel te krijgen. ‘En nu… Ik weet het niet. Ze hebben haar iets kalmerends gegeven en ze ligt ter observatie in het ziekenhuis. Maar ik denk niet dat ze ooit weer de oude wordt. Ze heeft helemaal niets meer.’ De tranen begonnen weer te stromen en Erica stond op om nog een stukje keukenpapier voor hem te pakken.
‘Wat gaan jullie nu doen?’
‘We gaan verder. Gösta en ik gaan morgen naar Göteborg om daar een spoor na te trekken. En morgen heeft Pedersen de uitslag van de sectie. We moeten gewoon doorwerken. Of liever gezegd: nog harder.’
‘En de kranten?’
‘We kunnen ze niet verbieden te schrijven. Maar ik kan je wel beloven dat niemand op het bureau op dit moment met ze zal praten. Ook Mellberg niet. Als hij dat wel doet, neem ik contact op met de politieautoriteiten in Göteborg. Ik kan nog wel een boekje over hem opendoen.’
‘Ja, dat is zo,’ zei Erica. ‘Wil je nog even opblijven of zullen we naar bed gaan?’
‘We gaan naar bed. Ik wil je dicht tegen me aan houden. Mag dat?’ Hij sloeg zijn arm om haar middel.
‘Zeker weten.’