Fjällbacka 1871
Naarmate het kind in haar buik groeide, leek ook Karls haat voor haar groter te worden. Want nu besefte ze dat het dat moest zijn, al begreep ze niet waarom. Wat had ze gedaan? Als hij haar aankeek, was zijn blik vol walging. Tegelijk meende ze soms vertwijfeling in zijn ogen te zien, als van een gevangen dier. Het leek alsof hij vastzat en zich niet kon bevrijden, alsof hij net zozeer een gevangene was als zij. Maar om de een of andere reden reageerde hij dat op haar af, alsof zij zijn gevangenbewaarder was. Julian maakte de zaak er niet beter op. Zijn duistere geest leek Karl te beïnvloeden, wiens eerdere onverschilligheid, die je aanvankelijk nog voor verstrooide vriendelijkheid had kunnen houden, volledig was verdwenen. Zij was de vijand.
Aan de harde woorden was ze gewend geraakt. Zowel Karl als Julian had op alles wat ze deed iets aan te merken. Het eten was te warm of te koud. De porties waren te klein of te groot. Het huis was nooit schoon genoeg, hun kleren waren nooit echt goed in orde. Nooit was iets naar tevredenheid. Maar tegen de woorden kon ze zich weren, daar had ze een pantser tegen ontwikkeld. Met de klappen kon ze zich echter moeilijker verzoenen. Karl had haar nooit eerder geslagen, maar nadat ze had verteld dat ze zwanger was, was haar bestaan op het eiland veranderd. Ze had moeten leren leven met de pijn van oorvijgen en slagen. Karl stond het ook toe dat Julian zijn hand tegen haar ophief. Het onthutste haar. Hadden ze dit dan niet gewild?
Als er geen kind onderweg was geweest, was ze de zee in gelopen. Het ijs was al een hele tijd geleden verdwenen en de zomer liep ten einde. Zonder het getrappel in haar buik, dat haar aanmoedigde en kracht gaf, zou ze vanaf het kleine strand zo het water in zijn gelopen, tussen de gevaarlijke stromingen door naar de horizon zijn gegaan, tot de zee haar tot zich zou hebben genomen. Maar het kind schonk haar veel vreugde. Bij elk hard woord, elke slag kon ze zich tot het leven wenden dat in haar groeide. Het kind was haar reddingslijn. De herinnering aan de avond toen het was verwekt, moest ze maar diep wegdringen. Die maakte nu niet uit. Het kind bewoog in haar buik en het was van haar.
Moeizaam stond ze op nadat ze de houten vloer met zeep had geboend. Ze had alle voddenkleden te luchten gehangen. Eigenlijk had ze ze in het voorjaar al grondig moeten wassen. Ze had de hele winter as uit het vuur verzameld om mee te schrobben. Maar door haar buik en de vermoeidheid moest ze er dit voorjaar en deze zomer genoegen mee nemen de kleden te luchten. Het kind zou in november komen. Misschien had ze voor Kerstmis genoeg energie om de kleden te schrobben, als alles goed ging.
Emelie strekte haar pijnlijke rug en deed de buitendeur open. Ze liep om het huis heen en gunde zich een korte pauze. Bij de ene gevel bevond zich haar trots: de kruidentuin die ze met veel moeite in het karige milieu had weten aan te leggen. Dille, peterselie en bieslook groeiden naast stokrozen en gebroken hartjes. De kleine tuin was zo hartverscheurend mooi in de grijze en schrale omgeving dat ze als ze de hoek omkwam en hem zag telkens het gevoel had dat haar keel werd dichtgeknepen. De tuin was van haar, iets wat zij op het eiland had geschapen. Al het andere was van Karl en Julian. Ze waren voortdurend in beweging. Als ze geen dienst hadden in de vuurtoren of sliepen, waren ze aan het timmeren, zagen en repareren. Ze waren niet lui, dat moest ze toegeven, maar het leek alsof ze altijd bijna manisch bezig waren, verbeten vechtend tegen de wind en het zoute water dat onbarmhartig afbrak wat ze net in orde hadden gemaakt.
‘De buitendeur stond open.’ Karl kwam de hoek om. Ze veerde op en greep haar buik vast. ‘Hoe vaak moet je ik nu nog zeggen dat je die deur dicht moet doen? Is dat zo moeilijk te begrijpen?’
Hij zag er grimmig uit. Ze wist dat hij nachtdienst in de vuurtoren had gehad, en door de vermoeidheid leken zijn ogen nog donkerder. Bang dook ze onder zijn blik ineen.
‘Het spijt me, ik dacht…’
‘Jij dacht! Dom wijf, nog geen deur kun je dichtdoen! Zit hier je tijd te verdoen in plaats van te werken. Julian en ik zijn dag en nacht in de weer, terwijl jij met dit soort dingen bezig bent.’ Hij deed een pas naar voren en voordat ze kon reageren, had hij een stokroos vol knoppen met wortel en al de grond uit getrokken.
‘Nee, Karl. Nee!’ Ze dacht niet na over wat ze deed; ze zag alleen de stengel in zijn gebalde vuist hangen, alsof hij die langzaam wurgde. Ze ging aan zijn arm hangen en probeerde de bloem van hem af te pakken.
‘Wat denk je wel?’
Bleek en met de altijd even merkwaardige mengeling van haat en vertwijfeling in zijn blik hief hij zijn hand op om haar te slaan. Het was alsof hij hoopte dat de klappen zijn eigen kwelling zouden lenigen, maar hij werd telkens weer teleurgesteld. Wist ze maar waar zijn kwelling uit bestond en waarom zij degene leek te zijn die die veroorzaakte.
Deze keer ging ze niet opzij, maar ze verhardde zich en hief haar gezicht naar hem op om de brandende klap in ontvangst te nemen die zou volgen. Maar zijn hand bleef in de lucht hangen. Ze keek hem verbaasd aan en volgde vervolgens zijn blik. Hij keek naar de zee, in de richting van Fjällbacka.
‘Er komt iemand aan,’ zei ze en ze liet Karls arm los.
Ze woonde nu bijna een jaar op het kleine eiland en ze hadden nog nooit bezoek gehad. Behalve Karl en Julian had ze geen sterveling gezien sinds de dag dat ze aan boord was gestapt van de kleine boot die hen naar Gråskär had gebracht.
‘Het lijkt de dominee wel.’ Karl liet langzaam zijn hand met de stok -roos zakken. Hij keek naar de bloem alsof hij zich afvroeg hoe die in zijn hand was beland. Toen liet hij hem los en veegde nerveus zijn handen af aan zijn broekspijpen.
‘Wat zou de dominee hier komen doen?’
Emelie zag de onrust in zijn blik en kon het heel even niet nalaten ervan te genieten. Toen sprak ze zichzelf vermanend toe. Karl was haar echtgenoot en er stond in de Bijbel dat je je echtgenoot moest eren. Wat hij ook deed, hoe hij haar ook behandelde, ze moest dat gebod naleven.
De boot met de dominee kwam steeds dichterbij. Toen die nog maar een paar honderd meter van de steiger verwijderd was, stak Karl zijn hand op in een groet en liep weg om de bezoeker te verwelkomen. Emelie voelde haar hart in haar borst bonzen. Was het goed of slecht nieuws dat de dominee zo onverwacht opdook? Beschermend legde ze haar hand op haar buik. Ook zij voelde de onrust.
Het ergerde Patrik dat hij de dag tevoren zo weinig had kunnen doen. Hoewel het zondag was geweest, was hij naar het politiebureau gegaan en had een proces-verbaal van aangifte van de diefstal van de boot opgesteld. Hij had gecontroleerd of de kajuitsloep misschien op internet werd aangeboden, maar niets gevonden. Later had hij met Paula gesproken en haar gevraagd de inhoud van de aktetas door te nemen. Hij had er zelf even in gekeken en geconstateerd dat de laptop erin zat, samen met een stapel papieren. Voor de verandering hadden ze een beetje geluk bij het onderzoek. In de aktetas zat ook een mobiele telefoon.
Vanochtend was hij al vroeg samen met Martin naar Göteborg vertrokken. Ze hadden veel te doen.
‘Waar beginnen we?’ vroeg Martin. Hij zat zoals gebruikelijk aan de passagierskant, hoewel hij zijn best had gedaan Patrik over te halen hem te laten rijden.
‘Bij Maatschappelijk Werk, dacht ik. Ik heb ze vrijdag gesproken en gezegd dat we er om een uur of tien zouden zijn.’
‘En daarna Fristad? Hebben we ze iets nieuws te vragen?’
‘Ik hoop dat we bij Maatschappelijk Werk meer over hun activiteiten te weten komen, dan kunnen we op grond daarvan nieuwe vragen stellen.’
‘Wist de ex-vriendin van Sverin niets? Had hij haar niets verteld?’ Martin hield zijn blik op de weg gericht en greep instinctief naar de handgreep boven het portier toen Patrik veel te roekeloos een vrachtwagen inhaalde.
‘Nee, dat heeft niet veel opgeleverd. Behalve natuurlijk de aktetas. Die kan een goede vondst blijken te zijn, maar dat weten we pas als Paula alles heeft bekeken. Aan de laptop wagen we ons niet, wachtwoorden kraken en dat soort dingen kunnen we niet, dus die moeten we opsturen.’
‘Hoe reageerde Annie toen ze hoorde dat hij dood was?’
‘Ze leek erg geschrokken. Ze zag er sowieso heel breekbaar uit en het was lastig vat op haar te krijgen.’
‘Moeten we er hier niet af?’ Martin wees naar de afrit en Patrik vloekte. Hij stuurde vervolgens zo abrupt opzij dat de auto achter hen bijna boven op hen reed.
‘Shit, Patrik,’ zei Martin met een bleek gezicht.
Tien minuten later waren ze bij Maatschappelijk Werk, en ze werden meteen ontvangen door de eenheidchef, die zich voorstelde als Sven Barkman. Nadat de beleefdheidsfrasen waren uitgewisseld, gingen ze aan een kleine vergadertafel zitten. Sven Barkman was klein en tenger, en hij had een smal gezicht. Zijn puntige kin werd versterkt door een sik. Hij deed Patrik aan professor Zonnebloem denken, en de gelijkenis was eigenlijk treffend. Maar zijn stem paste niet bij zijn uiterlijk, wat zowel Martin als Patrik verbaasde. Want deze kleine man had een donkere, diepe stem, die de hele kamer vulde. Het klonk alsof hij goed kon zingen en toen Patrik om zich heen keek, werd hij in dat idee bevestigd. Foto’s, diploma’s en prijzen gaven aan dat Sven Barkman lid was van een koor. Patrik herkende de naam niet, maar kennelijk hadden ze succes.
‘Jullie hadden wat vragen over Fristad,’ zei Sven en hij boog zich naar voren. ‘Mag ik weten waarom? We controleren de organisaties waarmee we in dit soort zaken samenwerken altijd heel grondig, en we maken ons natuurlijk enigszins zorgen als de politie vragen komt stellen. Bovendien is Fristad een vrij bijzondere organisatie, zoals jullie misschien weten, dus eerlijk gezegd zijn we extra alert als het hen betreft.’
‘Doel je op het feit dat er zowel mannen als vrouwen bij Fristad werken?’ vroeg Patrik.
‘Ja, dat is nogal ongebruikelijk. Leila Sundgren heeft haar nek flink uitgestoken met haar experiment, maar we steunen haar.’
‘Er is geen reden om je zorgen te maken. Een voormalig werknemer is vermoord en we proberen zijn leven in kaart te brengen. Omdat hij tot vier maanden geleden voor Fristad werkte, willen we ze wat nader onder de loep nemen, ook gezien de aard van hun werkzaamheden. Maar we hebben geen enkele reden om te denken dat ze niet correct bezig zijn.’
‘Dat is fijn om te horen. Eens kijken…’ Sven nam de papieren die voor hem lagen vluchtig door terwijl hij zachtjes humde. ‘O ja… hm, ja.’
Hij mompelde voor zich uit terwijl Patrik en Martin geduldig wachtten.
‘Ja, nu heb ik het weer duidelijk voor ogen. Ik moest even wat details opfrissen. We werken nu vijf jaar met Fristad samen, of vijfenhalf jaar om precies te zijn. En bij een moordonderzoek vrees ik dat je dat moet zijn.’ Hij lachte, een korte, hikkende lach. ‘Het aantal zaken dat we naar ze hebben doorverwezen volgt een stijgende lijn. Natuurlijk wilden we voorzichtig beginnen om te zien hoe de samenwerking zou verlopen. Maar het afgelopen jaar gaat het om zo’n vier vrouwen van ons kantoor. Alles bij elkaar zou ik gokken dat Fristad een stuk of dertig vrouwen per jaar opvangt.’ Hij keek hen aan en leek op een volgende vraag te wachten.
‘Wat is de gang van zaken? Wat voor soort kwesties sluizen jullie door naar Fristad? Het lijkt toch een vrij extreme maatregel, en ik neem aan dat jullie eerst andere wegen proberen te bewandelen?’ vroeg Martin.
‘Inderdaad. We hebben aardig wat van dit soort gevallen, en organisaties als Fristad vormen een laatste uitweg. Maar wij raken er in heel verschillende stadia bij betrokken. Soms krijgen we al vroeg te horen dat er problemen zijn in een gezin, soms is het al flink misgegaan als wij de waarschuwingssignalen krijgen.’
‘Hoe ziet zo’n zaak er in het algemeen uit?’
‘Dat is moeilijk te zeggen. Maar ik kan een voorbeeld geven. Soms waarschuwt een school ons dat het niet goed lijkt te gaan met een kind. We gaan dat na, en onder andere door een huisbezoek krijgen we al vrij gauw een beeld van de situatie. Soms is er ook documentatie waar we eerder geen aandacht aan hebben besteed.’
‘Er kunnen bijvoorbeeld bezoeken aan het ziekenhuis zijn geweest, die samen met de verslagen van de school een patroon laten zien. We verzamelen gewoon zoveel mogelijk informatie. In eerste instantie proberen we met het gezin te werken zoals dat eruitziet, met wisselend resultaat. En zoals gezegd: de vrouw en de eventuele kinderen helpen vluchten is altijd een laatste uitweg. Helaas komt het vaker voor dan we zouden willen.’
‘Hoe gaat het praktisch in zijn werk wanneer jullie je tot organisaties als Fristad moeten wenden?’
‘Dan nemen we contact met ze op,’ zei Sven. ‘Bij Fristad hebben we voornamelijk contact met Leila Sundgren. We lichten de achtergrond en de situatie waarin de vrouw zich op dat moment bevindt mondeling toe.’
‘Komt het weleens voor dat Fristad nee zegt?’ Patrik ging verzitten. De stoel was buitengewoon oncomfortabel.
‘Dat is nog nooit gebeurd. Omdat er ook kinderen in het opvanghuis wonen, nemen ze geen vrouwen op die verslaafd zijn of zware psychische problemen hebben. Maar dat weten we, dus dat soort gevallen verwijzen we niet naar hen door. Voor die vrouwen is er een andere opvang. Dus nee, ze hebben nog nooit iemand geweigerd.’
‘En wat gebeurt er als zij het overnemen?’ vroeg Patrik.
‘We praten met de vrouw, bemiddelen bij het contact en zorgen er uiteraard voor dat alles zo discreet mogelijk wordt afgehandeld. Het is de bedoeling dat ze veilig zijn en dat niemand ze kan vinden.’
‘Wat doen jullie daarna? Hebben jullie problemen hier op kantoor? Ik kan me zo voorstellen dat sommige mannen hun woede op jullie afreageren als hun vrouw en kinderen verdwijnen,’ zei Martin.
‘Ze verdwijnen natuurlijk niet voor altijd. Dat zou in strijd zijn met de wet. We kunnen een kind niet voor de vader verbergen zonder dat hij juridische mogelijkheden heeft daar bezwaar tegen te maken. Maar inderdaad, we krijgen hier op kantoor redelijk vaak met bedreigingen te maken en we moeten ook regelmatig de politie inschakelen. Er is tot nog toe niets ernstigs gebeurd. Even afkloppen.’
‘En wat doen jullie daarna?’ hield Martin aan.
‘De zaak blijft bij ons en we houden voortdurend contact met de organisaties waarmee we samenwerken. Het doel is een vreedzame oplossing te vinden. In de meeste gevallen is dat niet mogelijk, maar we hebben een paar voorbeelden van zaken waarin dat wel is gelukt.’
‘Ik heb gehoord dat dit soort organisaties vrouwen soms helpt om naar het buitenland te vluchten. Zijn jullie daarvan op de hoogte? Komt het voor dat vrouwen tijdens jullie onderzoek verdwijnen?’ vroeg Patrik.
Sven schoof op zijn stoel heen en weer. ‘Ik weet waar je op doelt. Ik lees de boulevardbladen ook. Het is een paar keer gebeurd dat vrouwen die we bijstaan zijn verdwenen, maar het is onmogelijk te bewijzen dat ze hulp hebben gehad, en we kunnen alleen uitgaan van de hypothese dat ze op eigen houtje zijn vertrokken.’
‘Maar off the record?’
‘Off the record denk ik dat ze hulp krijgen van sommige organisaties. Maar wat kunnen we zonder bewijs doen?’
‘Is het voorgekomen dat vrouwen die jullie naar Fristad hebben doorgestuurd op die manier zijn verdwenen?’
Sven zweeg even. Vervolgens haalde hij diep adem.
‘Ja.’
Patrik besloot het onderwerp te laten rusten. Waarschijnlijk zou het meer opleveren als hij zijn overige vragen rechtstreeks aan Fristad stelde. Maatschappelijk Werk leek te werken volgens het principe ‘hoe minder we weten, hoe beter’, en hij betwijfelde of hij hier meer te horen zou krijgen.
‘Dan wil ik je graag bedanken voor je tijd. Tenzij jij nog iets hebt?’ Hij keek naar Martin, die zijn hoofd schudde.
Terwijl hij naar de auto liep, voelde Patrik zich somber worden. Hij had niet geweten dat er zoveel vrouwen waren die hun huis moesten ontvluchten, en dan hadden ze alleen nog maar iets over de zaken van Fristad gehoord. Het was alsof ze aan de oppervlakte krasten.
Erica moest steeds aan Annie denken. Ze was nog net als vroeger, maar tegelijk ook weer niet. Een blekere kopie van zichzelf en in zekere zin heel afwezig. De gouden gloed die op school om haar heen had gehangen was weg, al was ze nog altijd even mooi, even ongenaakbaar. Het was net alsof er iets in haar was verdwenen. Erica wist niet goed hoe ze het moest omschrijven. Ze wist alleen dat de ontmoeting met Annie haar verdrietig had gestemd.
Ze duwde de wagen voor zich uit en bleef herhaaldelijk op de Galärbacken stilstaan.
‘Mama moe?’ vroeg Maja, die tevreden op de staplank van de tweelingwagen stond. De jongens waren net in slaap gevallen en zouden met een beetje geluk nog wel een tijdje onder zeil blijven.
‘Ja, mama moe,’ zei Erica. Haar ademhaling was zwaar en het piepte in haar borst.
‘Ju, mama.’ Maja sprong op de staplank op en neer om te helpen. ‘Dank je, meiske. Ju.’ Erica spande zich in om de wagen het laatste stukje langs de stoffenwinkel omhoog te duwen.
Toen Maja veilig en wel op de crèche was en Erica weer naar huis liep, kreeg ze een inval. Op Gråskär was haar nieuwsgierigheid gewekt. De lange schaduw van de vuurtoren en Annies blik toen ze het over de spoken hadden gehad, hadden haar belangstelling voor de geschiedenis van het eiland geprikkeld. Waarom zou ze daar niet wat meer over te weten zien te komen?
Ze draaide de kinderwagen om en liep in de richting van de bibliotheek. Ze had vandaag toch niets bijzonders te doen en kon net zo goed een poosje daar gaan zitten terwijl de tweeling sliep. Ze had in elk geval het gevoel dat ze daar meer aan had dan wanneer ze op de bank naar Oprah en Rachael Ray zat te kijken.
‘Hé, hallo!’ May glimlachte vrolijk toen Erica de wagen vlak achter de deur parkeerde, zo dicht mogelijk bij de muur, zodat hij niet in de weg stond. Maar er was niemand in de bibliotheek en de kans dat er gedrang zou ontstaan leek klein.
‘Wat een schatjes!’ zei May, terwijl ze zich over de wagen boog. ‘Zijn ze net zo lief als ze eruitzien?’
‘Het zijn engeltjes,’ zei Erica naar waarheid. Want ze mocht echt niet klagen. De problemen die ze had gehad toen Maja klein was, waren totaal verdwenen, wat ongetwijfeld ook door haar eigen houding kwam. Als de jongens ’s nachts wakker werden en begonnen te huilen, voelde ze alleen dankbaarheid, geen angst. Bovendien waren ze vrijwel nooit ontevreden en werden ze maar één keer per nacht wakker voor een voeding.
‘Je weet de weg hier. Maar zeg het gerust als je hulp nodig hebt. Ben je met een nieuw boek bezig?’ May keek haar onderzoekend aan.
Tot Erica’s grote vreugde was het hele dorp buitengewoon trots op haar succes en volgde haar schrijverschap met grote belangstelling.
‘Nee, ik ben nog niet met iets nieuws begonnen. Ik wilde nu alleen voor mijn plezier wat dingen uitzoeken.’
‘O ja, wat dan?’
Erica lachte. De inwoners van Fjällbacka stonden er niet bepaald om bekend verlegen te zijn. Maar als je niets vroeg, kwam je ook niets te weten. Erica had er geen bezwaar tegen. Zelf was ze nog nieuwsgieriger dan de meeste mensen, en Patrik wees haar daar vaak op.
‘Ik wilde kijken of er ook boeken over de scherenkust zijn. Het zou leuk zijn wat over de geschiedenis van Gråskär te weten te komen.’
‘Over Schimmenscheer?’ vroeg May. Ze liep naar een van de kasten achter in de zaal. ‘Dus je bent op zoek naar spookverhalen? Dan zou je eens met Stellan van de Nolhotten moeten gaan praten. Karl-Allan Nordblom weet ook veel over de scherenkust.’
‘Dank je. Ik zal eerst eens kijken wat je hier hebt. Maar spoken, de geschiedenis van de vuurtoren, al dat soort dingen kan interessant zijn. Heb je daar iets over, denk je?’
‘Hm…’ May zocht geconcentreerd tussen de boeken. Pakte er een, bladerde erin, zette het weer terug. Pakte een ander, keek, klemde het onder haar arm. Uiteindelijk had ze vier boeken gevonden, die ze Erica aangaf.
‘Misschien dat dit iets is. Maar het is niet zo makkelijk om boeken te vinden die specifiek over Gråskär gaan. Je zou ook eens kunnen gaan praten met de mensen van het museum over de provincie Bohuslän,’ zei ze en ze ging achter de balie zitten.
‘Ik begin hiermee,’ zei Erica met een knikje naar de stapel. Nadat ze had gecontroleerd of de tweeling nog sliep, nam ze aan een tafel plaats en begon te lezen.
‘Wat is het?’ Hun klasgenoten verzamelden zich op het schoolplein om hen heen en Jon genoot ervan het middelpunt van de belangstelling te zijn.
‘Ik heb het gevonden, volgens mij is het snoep,’ zei hij en hij hield trots het zakje omhoog.
Melker porde hem in zijn zij.
‘Hoe bedoel je, jij hebt het gevonden? We hebben het met z’n allen gevonden.’
‘Hebben jullie het uit een vuilnisbak gehaald? Bah, wat goor! Gooi weg, Jon!’ Lisa haalde haar neus op en liep weg.
‘Het zit toch in een zakje?’ Hij maakte het voorzichtig open. ‘Bovendien was het een afvalbak, geen vuilnisbak.’
Meiden waren zo stom. Vroeger had hij ook wel met meisjes gespeeld, maar sinds ze op school zaten, was het alsof ze totaal waren veranderd. Alsof er aliens in hen waren gevaren. Ze deden niets dan giechelen en stelden zich hopeloos aan.
‘God, wat zijn meiden stom,’ zei hij hardop en de jongens die om hem heen stonden, reageerden instemmend. Iedereen begreep precies wat hij bedoelde. Met het snoep was niets mis, ook al had het in een afvalbak gelegen.
‘Het zit toch in een zakje?’ echode Melker, en alle jongens knikten.
Ze hadden tot de lunchpauze gewacht voordat ze het zakje tevoorschijn haalden. Snoep was op school verboden en dit voelde extra spannend. Het leek op een witte vorm van zwart-wit en hun vondst gaf hun het gevoel dat ze avonturiers waren, een soort Indiana Jones. Hij, of Melker, Jack en hij zouden de helden van de dag zijn. Nu restte alleen nog de vraag hoeveel ze aan de anderen moesten geven om held te blijven. Als ze het snoep niet uitdeelden, zouden de anderen chagrijnig worden. Als ze te veel weggaven, zou er niet genoeg voor henzelf overblijven.
‘Jullie mogen proeven. Drie keer je vinger erin steken,’ zei hij uiteindelijk. ‘Maar wij hebben het gevonden, dus wij mogen eerst.’
Met een ernstig gezicht maakten Melker en Jack eerst hun wijsvinger in hun mond nat en staken die vervolgens in het zakje. De vingers werden bedekt met een wit poeder en met een begerig gezicht stopten ze die in hun mond. Zou het zout zijn, net als zwart-wit? Of zuur, zoals het poeder in van die vliegende schotels? De teleurstelling was groot.
‘Het smaakt nergens naar. Is het meel of zo?’ vroeg Melker en hij liep weg.
Jon keek teleurgesteld in het zakje. Net als de andere twee maakte hij zijn wijsvinger nat en stak hem diep in het poeder. Hopend dat Melker het mis had, stopte hij zijn vinger in zijn mond en likte hem af. Maar het spul smaakt naar niets, helemaal naar niets. Het prikte alleen een beetje op zijn tong. Boos wierp hij het zakje in een afvalbak en liep in de richting van het schoolgebouw. Hij had een viezige smaak in zijn mond. Hij stak zijn tong uit en veegde die af aan zijn mouw, maar dat hielp niet. Nu begon zijn hart ook te bonzen. Hij transpireerde en zijn benen wilden hem niet gehoorzamen. Vanuit zijn ooghoek zag hij dat Melker en Jack vielen. Ze waren kennelijk over iets gestruikeld, of ze stelden zich gewoon aan. Toen merkte hij dat de grond op hem afkwam. Nog voordat hij het asfalt raakte, werd alles zwart.
Ze was graag in Martins plaats meegegaan naar Göteborg. Maar nu had ze wel de gelegenheid om in alle rust de inhoud van Mats Sverins aktetas door te nemen. De laptop had ze meteen naar de technische afdeling gestuurd, waar mensen werkten die aanzienlijk meer verstand hadden van computers dan zij en die wisten wat ze ermee aan moesten.
‘Ik heb gehoord dat de tas is gevonden.’ Gösta stak zijn hoofd door de deuropening van haar kamer.
‘Yep, hij is hier.’ Ze wees naar het bureau, waar de bruine leren aktetas lag.
‘Heb je al tijd gehad om erin te kijken?’ Gösta stapte naar binnen, trok een stoel bij en ging naast haar zitten.
‘Nee, ik heb alleen de laptop eruit gehaald en die naar de technische afdeling gestuurd.’
‘Ja, het is misschien beter dat zij ernaar kijken. Alleen kan het dan wel een hele tijd duren voor we iets horen,’ zei Gösta met een zucht.
Paula knikte instemmend.
‘Dat is zo, maar het kan niet anders. Ik durf er in elk geval niet aan te komen, met het risico dat ik iets verpest. Maar ik heb wel wat op de mobiel getoetst. Daar was ik snel klaar mee. Er zaten bijna geen nummers in en hij lijkt alleen met zijn werk en zijn ouders te hebben gebeld. Geen foto’s, geen bewaarde sms’jes.’
‘Een vreemde man,’ zei Gösta. Daarna wees hij op de aktetas. ‘Zullen we dan maar naar de rest kijken?’
Paula trok de tas naar zich toe en begon die voorzichtig leeg te halen. Ze spreidde de inhoud op het bureau voor hen uit en nadat ze zich ervan had vergewist dat de tas helemaal leeg was, zette ze die op de grond. Op het bureau lagen nu een paar pennen, een rekenmachine, paperclips, een pakje Stimorol en een dikke stapel papier.
‘Zullen we deze gewoon doormidden delen?’ Paula tilde de stapel met een vragend gezicht op. ‘Jij de ene helft en ik de andere?’
‘Hm,’ zei Gösta en hij pakte de papieren aan. Hij legde ze op zijn schoot en begon te bladeren, terwijl hij af en toe bromde.
‘Kun je ze niet meenemen?’
‘Ja, natuurlijk.’ Gösta stond op en sjokte naar zijn eigen kamer, die naast die van Paula lag.
Zodra ze alleen was, begon ze de documenten te bekijken. Bij elke pagina die ze omdraaide, werden de fronzen op haar voorhoofd dieper en dieper. Na een halfuur intensief te hebben gelezen, ging ze naar Gösta toe.
‘Snap jij er iets van?’
‘Nee, geen barst. Het zijn allemaal cijfers en begrippen die mij niets zeggen. We zullen iemand om hulp moeten vragen. Maar wie?’
‘Geen idee,’ zei Paula. Ze had gehoopt iets aan Patrik te kunnen laten zien als hij terugkwam uit Göteborg, maar de financiële termen in de documenten zeiden haar helemaal niets.
‘We kunnen niet iemand van de gemeente vragen. Zij zijn hierbij betrokken. We moeten een buitenstaander zien te vinden die hiernaar kan kijken en die kan uitleggen wat het allemaal betekent. We kunnen het natuurlijk naar de afdeling Economische Delicten sturen, maar dan duurt het wel even voor we antwoord hebben.’
‘Helaas ken ik geen economen.’
‘Ik ook niet,’ zei Paula en ze trommelde met haar vingers op de deurpost.
‘Lennart?’ zei Gösta plotseling en zijn gezicht lichtte op.
‘Welke Lennart?’
‘De man van Annika. Hij is toch econoom?’
‘Dat is waar ook,’ zei ze en haar vingers hielden stil. ‘Laten we het haar gaan vragen.’ Ze liep met de stapel in haar armen weg en Gösta volgde haar op de voet.
‘Annika?’ Paula klopte licht op de openstaande deur.
Annika draaide op haar stoel rond en glimlachte toen ze Paula zag.
‘Ja, kan ik jullie ergens bij helpen?’
‘Jouw man is toch econoom?’
‘Ja,’ zei Annika met een vragend gezicht. ‘Hij doet de financiën bij ExtraFilm.’
‘Denk je dat hij ons ergens mee zou kunnen helpen?’ Paula wuifde met de stapel in haar hand. ‘Dit zat in de aktetas van Mats Sverin. Het zijn financiële papieren. Gösta en ik hebben er totaal geen verstand van en we hebben hulp nodig om te weten wat het allemaal betekent, of het misschien van belang voor ons is. Denk je dat Lennart ons zou willen helpen?’
‘Ik wil het hem wel vragen. Wanneer zou dat moeten?’
‘Vandaag,’ zeiden Gösta en Paula tegelijk, en Annika lachte.
‘Ik bel hem meteen. Als jullie ervoor zorgen dat hij de documenten krijgt, lukt het vast wel.’
‘Ik kan ze nu meteen langsbrengen,’ zei Paula.
Ze wachtten terwijl Annika met haar man sprak. Ze hadden Lennart al vaak ontmoet als hij Annika op het politiebureau opzocht en het was onmogelijk hem niet aardig te vinden. Hij was bijna twee meter lang, de vriendelijkste man die je je maar kon voorstellen. Nadat ze jaren kinderloos waren geweest, hadden Annika en hij besloten een meisje uit China te adopteren en sindsdien was er een nieuwe glinstering in hun ogen verschenen.
‘Je kunt met de papieren naar hem toe gaan. Het is vrij rustig op zijn werk, dus hij heeft beloofd ernaar te kijken.’
‘Super. Dank je wel!’ Paula glimlachte breed en zelfs op Gösta’s gezicht verscheen een klein lachje, wat zijn anders zo sombere uitdrukking volledig veranderde.
Paula ging er snel vandoor en stapte in de auto. Het duurde maar een paar minuten om de documenten bij Lennart langs te brengen en de hele terugweg zat ze hoopvol te fluiten. Maar toen ze bij het politiebureau aankwam, hield ze daar abrupt mee op. Gösta stond buiten op haar te wachten. Naar zijn gezicht te oordelen was er iets gebeurd.
Leila deed in dezelfde versleten spijkerbroek open als de vorige keer. Ze had ook weer een flodderige trui aan, maar deze was grijs in plaats van wit. Om haar nek droeg ze een lange zilveren ketting met een klein, hartvormig hangertje.
‘Kom verder,’ zei ze en ze ging hun voor naar haar kamer. Het was er net zo netjes als de vorige keer en Patrik vroeg zich af hoe mensen er toch in slaagden hun spullen zo op orde te houden. Hoewel hij dat ook probeerde, was het net alsof er kabouters in zijn kamer huishielden zodra hij even wegkeek.
Leila stak haar hand uit naar Martin en stelde zich voor voordat ze gingen zitten. Hij keek nieuwsgierig naar alle kindertekeningen aan de muren.
‘Weten jullie al wie Matte heeft doodgeschoten?’ vroeg Leila.
‘We zijn druk bezig met het onderzoek, maar hebben geen concrete dingen te melden,’ zei Patrik ontwijkend.
‘Maar ik neem aan dat jullie denken dat het met ons te maken heeft, omdat jullie hier weer zijn,’ zei Leila. Ze speelde met haar ketting, het enige teken waaruit enige onrust bleek.
‘We zijn zoals gezegd nog niet zover. We volgen een aantal mogelijke sporen.’ Patriks stem was rustig. Hij was het gewend dat mensen zenuwachtig werden als hij langskwam. Het hoefde niet te betekenen dat ze iets te verbergen hadden. Alleen al de aanwezigheid van een politieagent kon angst oproepen. ‘We willen alleen nog wat nadere vragen stellen en de documentatie bekijken van de vrouwen die jullie hebben opgevangen in de periode dat Mats hier werkte.’
‘Ik weet niet of ik daarmee akkoord kan gaan. Dat zijn gevoelige gegevens, die we niet zomaar kunnen verstrekken. Er kan die vrouwen iets overkomen.’
‘Dat begrijp ik, maar jullie informatie is uiteraard veilig bij ons. En dit is een moordonderzoek. We hebben het recht te weten wat erin staat.’
Leila leek even na te denken.
‘Natuurlijk,’ zei ze ten slotte. ‘Maar ik zou graag willen dat de papieren dit kantoor niet verlaten. Als jullie er genoegen mee nemen dat alles hier blijft, mogen jullie ons materiaal doornemen.’
‘Dat is prima. Bedankt,’ zei Martin.
‘We hebben zojuist Sven Barkman gesproken,’ zei Patrik.
Leila begon meteen weer aan haar ketting te frummelen. Ze boog zich naar hen toe.
‘We zijn volledig afhankelijk van een goede samenwerking met Maatschappelijk Werk. Ik hoop dat jullie niet de indruk hebben gewekt dat er iets mis is met onze activiteiten. We zijn zoals gezegd vrij kwetsbaar en de mensen vinden ons nogal onorthodox.’
‘Nee, hoor. We hebben de reden van ons bezoek aan hem uitgelegd en ook verteld dat we geen enkel vraagteken over Fristad hebben.’
‘Dat is fijn om te horen,’ zei Leila, maar ze leek nog niet helemaal gerustgesteld.
‘Sven dacht dat er per jaar zo’n dertig gevallen naar jullie toe komen via de verschillende maatschappelijke instanties. Klopt dat?’ vroeg Patrik.
‘Ja, volgens mij heb ik jullie dat cijfer vorige keer ook gegeven.’ Leila’s stem werd zakelijk en ze vouwde haar handen voor zich op het bureau.
‘In hoeveel van die gevallen ontstaan er volgens jou… hoe zal ik het zeggen… problemen?’ Martin leek bijna haast te hebben om zijn vraag te stellen en Patrik herinnerde zichzelf eraan dat hij Martin meer ruimte moest geven.
‘Met “problemen” vermoed ik dat je mannen bedoelt die bij ons langskomen?’
‘Ja.’
‘In geen enkel, eerlijk gezegd. De meeste mannen die hun vrouw of kinderen slaan, beseffen niet dat ze onjuist handelen. In hun ogen heeft de vrouw iets verkeerd gedaan. Het gaat over macht en controle. En als ze iemand bedreigen, bedreigen ze de vrouwen, niet de opvang.’
‘Maar is er ook een ander soort mannen?’ vroeg Patrik.
‘Jazeker. Dat zijn er elk jaar een paar. Maar dat horen we vooral via Maatschappelijk Werk.’
Patriks blik bleef bij een tekening hangen die schuin achter Leila’s hoofd aan de muur was bevestigd. Een enorme figuur naast twee kleinere. De grote had slagtanden en leek boos. De kleine huilden grote tranen, die op de grond vielen. Hij slikte. Hij begreep niet hoe iemand in elkaar zat die vrouwen sloeg, en hij snapte het nog minder als iemand kinderen sloeg. Alleen al de gedachte dat iemand Erica of de kinderen kwaad zou doen, deed hem zijn handen om de armleuningen klemmen.
‘Hoe gaan jullie te werk? Als we daar eens beginnen?’
‘We worden gebeld door Maatschappelijk Werk en zij doen in het kort verslag van de zaak. Soms komt een vrouw op bezoek voordat ze bij ons komt wonen. Vaak komt er iemand van Maatschappelijk Werk mee. Anders komen ze met een taxi of worden ze door een vriendin gebracht.’
‘En wat gebeurt er daarna?’ vroeg Martin.
‘Dat hangt ervan af. Soms is het voldoende dat ze hier zijn tot de situatie is afgekoeld, en daarna kunnen de problemen via de gewone weg worden aangepakt. Soms moeten we de vrouwen naar een andere opvang brengen als we denken dat het te gevaarlijk voor ze is om in de buurt te blijven. In een aantal gevallen helpen we ze met de juridische kant, met alles wat nodig is om onzichtbaar te worden in het systeem. Het zijn vaak vrouwen die jarenlang voortdurend in angst hebben geleefd. Soms vertonen ze symptomen die je ook bij krijgsgevangenen ziet en zijn ze totaal niet meer in staat actie te ondernemen. Dan moeten we ook met de praktische dingen helpen.’
‘En de psychische?’ Patrik keek naar de tekening van de grote zwarte figuur met slagtanden. ‘Kunnen jullie op dat gebied ook hulp bieden?’
‘Niet zoveel als we zouden willen. Dat is een kwestie van geld. Maar we hebben een goede samenwerking met enkele psychologen die ideëel voor ons werken. Dat soort hulp proberen we vooral voor de kinderen te regelen.’
‘Er heeft het een en ander in de kranten gestaan over vrouwen die hulp hebben gekregen om naar het buitenland te vluchten en tegen wie aangifte is gedaan van kidnapping van de kinderen. Kennen jullie dat soort zaken?’ Patrik nam Leila scherp op, maar niets wees erop dat ze het een vervelende vraag vond.
‘We zijn zoals gezegd afhankelijk van een goede samenwerking met Maatschappelijk Werk en we kunnen het ons niet veroorloven op die manier te handelen. We bieden de hulp die binnen het kader van de wet geboden kan worden. Maar er zijn natuurlijk vrouwen die op eigen hand vertrekken en ondergronds gaan. Maar daar kan Fristad geen verantwoordelijkheid voor nemen of bij helpen.’
Patrik besloot de vraag te laten rusten. Leila klonk overtuigend en hij voelde dat hij op dit moment niet verder zou komen door haar onder druk te zetten.
‘Moeten de vrouwen in die paar gevallen dat zich wel grote problemen voordoen naar een andere opvang verhuizen?’ vroeg Martin.
Leila knikte. ‘Ja, dat kun je wel zeggen.’
‘Om wat voor problemen gaat het dan zoal?’ Patrik voelde dat zijn mobieltje geluidloos in zijn zak trilde. Maar degene die hem op dit moment wilde spreken, moest even wachten.
‘We hebben gevallen gehad waarin mannen ons veilige adres hadden gevonden, bijvoorbeeld door ons personeel te volgen. Daar leren we elke keer weer van en dan vergroten we de veiligheid. Je mag nooit onderschatten hoe bezeten sommige mannen zijn.’
De telefoon in Patriks zak bleef trillen en hij legde er zijn hand op om de beweging te dempen.
‘Was Mats bij een specifiek geval betrokken?’
‘Nee, we hechten er veel waarde aan dat onze werknemers nooit speciaal bij een afzonderlijke zaak betrokken raken. We hebben een roulerend schema, waarbij de vrouw na een tijdje een andere contactpersoon krijgt.’
‘Wordt de onzekerheid van de vrouw dan niet groter?’ Er werd weer gebeld en Patrik begon geïrriteerd te raken. Hoe lastig was het om te begrijpen dat hij niet kon opnemen?
‘Misschien wel, maar om een zekere afstand te kunnen bewaren is het belangrijk dat we op die manier werken. Persoonlijke relaties en persoonlijke betrokkenheid zouden de risico’s voor de vrouwen alleen maar groter maken. Het is voor hun eigen bestwil.’
‘Hoe veilig zijn de nieuwe adressen waar ze naartoe worden gebracht?’ Na een vragende blik op Patrik veranderde Martin van onderwerp.
Leila zuchtte. ‘Helaas hebben we op dit moment in Zweden niet de middelen om de vrouwen de veiligheid te kunnen bieden die ze nodig hebben. We verplaatsen ze zoals gezegd naar een andere opvang in een andere stad en houden de persoonsgegevens zoveel mogelijk geheim. De vrouwen krijgen in samenwerking met de politie ook een alarm.’
‘Hoe werkt zo’n alarm? In Tanumshede hebben we er niet vaak mee te maken.’
‘Het is aan de meldkamer van de politie gekoppeld. Als je op de noodknop drukt, gaat bij de politie een alarm af. Tegelijk wordt er automatisch een speakertelefoon aangezet, zodat de politie kan horen wat er in de woning gebeurt.’
‘En hoe zit het met de juridische kant, kwesties als het ouderlijk gezag? Moeten de vrouwen dan niet voor de rechter verschijnen?’ vroeg Patrik.
‘Dat kan via een zaakgelastigde worden geregeld. Dus daar kunnen wij bij helpen.’ Leila streek haar in een pagekapsel geknipte haar achter haar oor.
‘We zouden graag naar de echte probleemgevallen kijken in de periode dat Mats hier werkte,’ zei Patrik.
‘Oké. Maar we hebben de zaken niet afzonderlijk geordend en niet alle papieren zijn hier. Het meeste materiaal wordt naar Maatschappelijk Werk gestuurd als de vrouwen vertrekken, en we bewaren niets dat ouder is dan een jaar. Ik zal alles pakken wat we nog hebben en dan kunnen jullie kijken of jullie er iets aan hebben.’ Ze stak een vinger op. ‘Zoals gezegd: ik wil niet dat jullie iets meenemen, dus jullie moeten aantekeningen maken van wat jullie belangrijk vinden.’ Ze stond op en liep naar een archiefkast.
‘Hier,’ zei Leila en ze legde een twintigtal mappen voor hen neer. ‘Ik ga nu lunchen, dus jullie kunnen er in alle rust naar kijken. Ik ben over een uur terug als jullie vragen hebben.’
‘Bedankt,’ zei Patrik. Hij keek mismoedig naar de stapel. Hier waren ze wel even zoet mee. En ze wisten niet eens wat ze zochten.
Ze bleek niet lang in de bibliotheek te kunnen blijven. De tweeling besloot unaniem slechts een kort dutje te doen, maar ze had in elk geval een begin gemaakt. Als ze over echte moordzaken schreef moest ze vele uren in grondige research steken, wat minstens zo leuk was als het schrijven zelf. En nu wilde ze de legenden over Schimmenscheer onderzoeken.
Ze dwong zichzelf ertoe haar gedachten aan Gråskär los te laten, want op hetzelfde moment dat ze de wagen thuis in Sälvik de oprit op duwde, begon de tweeling te huilen van de honger. Ze ging snel naar binnen en maakte twee flesjes klaar, schuldbewust en tegelijk blij dat ze de kinderen niet de borst hoefde te geven.
‘Zo, rustig maar,’ zei ze tegen Noel.
Zoals gebruikelijk was hij de gulzigste van de twee. Soms dronk hij zo heftig dat hij zich verslikte. Anton zoog altijd langzamer en had meestal twee keer zoveel tijd nodig om zijn flesje leeg te drinken. Erica voelde zich net een supermoeder toen ze met een flesje in elke hand haar kinderen simultaan voedde. Beide jongens hadden hun blik op haar gericht en ze merkte dat ze scheel werd als ze tegelijk naar alle twee probeerde te kijken. Zoveel liefde op een en hetzelfde moment.
‘Zo, gaat het nu beter? Denken jullie dat mama haar jas kan uittrekken?’ zei ze lachend toen ze ontdekte dat ze met haar jas en schoenen aan naar binnen was gerend.
Ze legde de kinderen ieder in een reiswiegje, deed in de hal haar jas en haar schoenen uit en bracht de jongens naar de woonkamer. Vervolgens ging ze op de bank zitten en legde haar benen op tafel.
‘Mama gaat zo meteen aan de slag, maar mama moet eerst even bijkomen bij Oprah.’
De jongens leken haar te negeren.
‘Vinden jullie het saai dat jullie zus er niet is?’
Aanvankelijk had ze Maja zo vaak mogelijk thuisgehouden, maar na een tijdje merkte ze dat Maja er mal van werd. Ze had het nodig andere kinderen te zien en verlangde naar de crèche. Een groot contrast met de verschrikkelijke periode waarin er een kleine wereldoorlog ontstond als ze erheen moest.
‘We kunnen haar vandaag wel vroeg ophalen. Wat vinden jullie daarvan?’ Ze interpreteerde hun stilte als een instemmend antwoord. ‘Mama heeft nog geen koffie gehad,’ zei ze, terwijl ze opstond. ‘En jullie weten hoe mama wordt als ze geen koffie krijgt. Un poco loco, zoals papa altijd zegt. Niet dat we te veel waarde aan zijn woorden moeten hechten.’
Ze lachte en liep naar de keuken om het koffiezetapparaat aan te zetten. Op het antwoordapparaat knipperde een 1 die ze nog niet had gezien. Iemand had kennelijk een boodschap ingesproken en ze drukte op het knopje om die af te luisteren. Toen ze de stem op het antwoordapparaat hoorde, liet ze het koffieschepje vallen en sloeg haar hand voor haar mond.
‘Hoi, zusje. Met mij. Anna, dus. Tenzij je meer zussen hebt, natuurlijk. Ik ben een beetje uit vorm en mijn haar zit voor geen meter. Maar ik ben er. Denk ik. Bijna, in elk geval. En ik weet dat je hier bent geweest en dat je je zorgen hebt gemaakt. En ik kan niet beloven dat…’ Haar stem dreef weg. Die klonk krasserig en anders dan anders. Er klonk pijn in door. ‘Ik wilde alleen maar zeggen dat ik er nu weer ben.’ Klik.
Erica bleef een paar tellen doodstil staan. Toen liet ze zich langzaam huilend op de vloer zakken. Het koffieblik had ze nog altijd krampachtig beet.
‘Moet je niet naar je werk?’ Rita keek Mellberg streng aan terwijl ze Leo verschoonde.
‘Ik werk vanochtend thuis.’
‘O, je werkt thuis…’ zei Rita met een veelbetekenende blik op de tv, waar een programma te zien was over mensen die voertuigen maakten van schroot en daar vervolgens een wedstrijd mee hielden.
‘Ik verzamel kracht. Dat is ook belangrijk. Als politieman raak je anders gauw opgebrand.’ Mellberg tilde Leo zo hoog op dat de jongen het uitschaterde.
Rita werd mild. Ze kon niet boos op hem zijn. Natuurlijk zag ze wat anderen ook zagen: dat hij een boerenkinkel was, dat hij verschrikkelijk bot kon zijn en soms niet verder keek dan zijn neus lang was, en dat hij bovendien geen vinger meer uitstak dan strikt noodzakelijk was. Maar tegelijkertijd zag ze een andere kant. Ze zag dat zijn gezicht begon te stralen zodra Leo in de buurt was, dat hij nooit aarzelde als de jongen een schone luier nodig had of midden in de nacht huilde, dat hij haar als een koningin behandelde en haar aankeek alsof ze Gods geschenk voor de man was. Hij had zelfs met overgave de salsa geleerd, wat haar passie was. Hij zou nooit een ster worden op de dansvloer, maar hij kon redelijk leiden zonder haar voeten al te zeer te beschadigen. Ze wist ook dat hij van zijn zoon Simon hield. De tiener was pas een paar jaar geleden in het leven van zijn vader opgedoken, maar telkens als hij ter sprake kwam, begonnen Bertils ogen te glimmen van trots. Hij zorgde ervoor dat hij regelmatig contact met zijn zoon had en liet blijken dat hij er voor hem was. Door dat alles hield ze zoveel van Bertil Mellberg dat ze soms het gevoel had dat haar hart barstte.
Ze ging naar de keuken. Terwijl ze de lunch voorbereidde, dacht ze bezorgd aan de meiden. Er was iets aan de hand, dat kon ze merken. Het deed haar verdriet de ongelukkige uitdrukking op Paula’s gezicht te zien. Ze vermoedde dat Paula zelf ook niet helemaal begreep wat er mis was. Johanna was gesloten geworden en had zich teruggetrokken, niet alleen van Paula, maar van iedereen. Misschien was het haar te veel om zo dicht op elkaar te wonen. Ze kon het best begrijpen als Johanna het niet leuk vond om haar woning te moeten delen met Paula’s moeder en stiefvader, en dan ook nog eens twee honden. Maar tegelijk was het praktisch dat Bertil en, zoals nu, zijzelf overdag op Leo konden oppassen als de meiden moesten werken.
Natuurlijk besefte Rita dat het veel van hen vergde en dat ze hen moest stimuleren iets voor zichzelf te gaan zoeken. Ze roerde door de stoofschotel en haar hart kneep samen bij de gedachte Leo ’s ochtends niet uit zijn bedje te kunnen tillen terwijl hij slaapdronken naar haar glimlachte. Met haar hand veegde ze haar tranen weg. Dat moest van de uien komen; ze stond hier toch zeker niet midden op de dag te huilen? Ze slikte en hoopte dat de meiden er zelf uit kwamen. Ze proefde van het eten en deed er nog wat chilipoeder bij. Het moest lekker in het hele lichaam branden, anders had ze er te weinig in gedaan.
Bertils telefoon, die op de keukentafel lag, begon te rinkelen. Ze ging erheen en keek op het display. Het politiebureau. Die vroegen zich natuurlijk af waar hij bleef, dacht ze en ze liep met het mobieltje naar de woonkamer. Maar ze bleef met de rinkelende telefoon in haar hand in de deuropening staan. Bertil zat met open mond op de bank met zijn hoofd tegen de rugleuning te slapen. Leo lag opgekruld op zijn grote buik. Hij had zijn vuistje onder zijn wang gebald en sliep met een rustige, diepe ademhaling, waardoor zijn borstkas tegelijk met die van opa Bertil op en neer ging. Rita drukte het gesprek weg. Het politiebureau moest maar even wachten. Bertil had belangrijker dingen te doen.
‘Het was een succes zaterdag.’ Anders keek Vivianne onderzoekend aan. Ze leek moe en hij vroeg zich af of ze wel besefte hoeveel dit van haar vergde. Misschien waren ze uiteindelijk door het verleden ingehaald. Maar hij wist dat het geen zin had er iets van te zeggen, ze wilde er niet over praten. Ze was heel eigenwijs en resoluut, en dat was ook de reden waarom zij, en waarschijnlijk ook hij, het had overleefd. Hij was altijd afhankelijk geweest van haar. Zij had voor hem gezorgd en alles voor hem gedaan. Maar hij vroeg zich af of dat niet aan het veranderen was, of de rollen niet langzaam waren omgedraaid.
‘Hoe gaat het tussen Erling en jou?’ vroeg hij en zijn zus trok een gezicht.
‘Het is dat hij elke avond zo lekker ligt te knorren, anders weet ik niet of ik het wel zou volhouden,’ antwoordde ze met een vreugdeloos lachje.
‘We zijn er nu bijna,’ zei hij troostend, maar hij zag dat zijn woorden haar niet bereikten. Vivianne had altijd een speciaal licht uitgestraald en hoewel niemand anders het merkte, zag hij dat het dreigde zijn gloed te verliezen.
‘Denk je dat ze de computer zullen vinden?’
Vivianne schrok even.
‘Nee, dan zou die toch al boven water zijn gekomen?’
‘Ja.’
Het werd stil in het vertrek.
‘Ik heb je gisteren gebeld,’ zei Vivianne voorzichtig.
Anders voelde dat zijn lichaam zich spande. ‘O?’
‘Je nam de hele avond niet op.’
‘Dan had ik de telefoon zeker uitgezet,’ zei hij ontwijkend.
‘De hele avond?’
‘Ik was moe. Ik heb een bad genomen en heb wat liggen lezen. Ik ben ook nog een poosje met de rapporten bezig geweest.’
‘O,’ zei ze, maar hij kon horen dat ze hem niet geloofde.
Ze hadden vroeger nooit geheimen voor elkaar gehad, maar ook dat was veranderd. Tegelijk hadden ze elkaar nooit zo na gestaan als nu. Hij begreep het allemaal niet goed meer. Nu ze hun doel bijna hadden bereikt, leek het niet even vanzelfsprekend. Hij lag ’s nachts in bed te piekeren en te woelen, en kon de slaap niet vatten. Wat eerst zo eenvoudig was geweest, was nu heel moeilijk.
Hoe moest hij het haar vertellen? De woorden hadden al vele keren op zijn lippen gelegen, maar als hij zijn mond opendeed, kwam er alleen maar stilte. Hij kon het niet. Hij had zoveel aan haar te danken. Hij kon nog steeds de geur van sigaretten en alcohol ruiken, rinkelende glazen en het geluid van mensen horen die kreunden als dieren. Vivianne en hij hadden dicht tegen elkaar onder haar bed gelegen. Ze had hem vastgehouden, en hoewel ze niet veel groter was geweest dan hij, had ze als een reus gevoeld en een veiligheid uitgestraald die hem tegen al het kwaad kon beschermen.
‘Ik heb begrepen dat het zaterdag heel geslaagd was!’ Erling kwam van het toilet en droogde zijn natte handen af aan zijn broekspijpen. ‘Ik heb Bertil net gesproken en hij was helemaal lyrisch. Je bent fantastisch, weet je dat wel?’
Hij ging naast Vivianne zitten en met een bezittersair sloeg hij zijn arm om haar schouders. Vervolgens drukte hij een natte zoen op haar wang, en Anders zag dat ze haar best moest doen om niet terug te deinzen. In plaats daarvan glimlachte ze innemend en nam een slokje thee uit de beker die op tafel stond.
‘Het enige waar hij moeite mee had was het eten.’ Er verscheen een zorgelijke rimpel tussen Erlings wenkbrauwen. ‘Bertil was niet bijster tevreden over de maaltijd die werd geserveerd. Ik weet eerlijk gezegd niet of de anderen zijn mening delen, maar hij is de meest toonaangevende van de groep en we moeten natuurlijk naar onze klanten luisteren.’
‘Wat mankeerde er precies aan?’ vroeg Vivianne. Ze klonk kil, maar dat leek volkomen aan Erling voorbij te gaan.
‘Kennelijk hadden ze gigantisch veel groenten gekregen en ook wat rare dingen, als ik het goed heb begrepen. En er was niet veel saus geweest. Daarom stelde Bertil een traditionelere menukaart voor die de mensen meer aanspreekt. Gewoon eerlijke, eenvoudige kost.’ Erling straalde enthousiast en zag eruit alsof hij een staande ovatie verwachtte.
Vivianne daarentegen leek er genoeg van te hebben. Ze stond op en keek Erling scherp aan.
‘De cursus is kennelijk helemaal voor niets geweest. Ik dacht dat je begrip had voor mijn filosofie, voor mijn kijk op wat belangrijk is voor lichaam en geest. Dit is een gezondheidscentrum en hier serveren we eten dat voor positieve kracht en energie zorgt, geen rotzooi die hartinfarcten en kanker veroorzaakt.’ Ze draaide zich abrupt om en verliet woedend het vertrek. Haar vlecht tikte op de maat van haar passen op haar rug.
‘Oeps,’ zei Erling, duidelijk verrast door de ontvangst van zijn ideeën. ‘Ik heb kennelijk een gevoelige snaar geraakt.’
‘Dat kun je wel zeggen, ja,’ zei Anders droog. Het kon hem niet schelen wat Erling zei en deed. Binnenkort maakte dat toch niet meer uit. Toen sloeg de angst weer toe. Hij moest met Vivianne praten. Hij moest het haar vertellen.
‘Wat zoeken we eigenlijk?’ vroeg Martin. Hij keek onzeker op naar Patrik, die aarzelend zijn hoofd schudde.
‘Ik weet het eerlijk gezegd niet. We moeten onze intuïtie gebruiken, het materiaal in de mappen doorlezen en kijken of we iets tegenkomen wat de moeite waard lijkt om nader te onderzoeken.’
Het was een poosje stil terwijl ze door de papieren bladerden.
‘Wat erg allemaal,’ zei Patrik even later, en Martin knikte.
‘Dit is alleen nog maar het afgelopen jaar. Zelfs dat niet eens. En Fristad is slechts een van de vele organisaties die slachtoffers van huiselijk geweld helpen. Daarbij vergeleken leven wij in een sociale werkplaats.’ Martin sloeg voorzichtig een map dicht, legde die weg en opende een nieuwe.
‘Het is zo onvoorstelbaar…’ zei Patrik. Hij sprak hardop de gedachte uit die al sinds ze bij Fristad waren door zijn hoofd tolde.
‘Het zijn laffe klootzakken,’ stemde Martin in. ‘En het lijkt iedereen te kunnen overkomen. Ik heb Anna niet zo vaak gesproken, maar ze lijkt een vrouw te zijn die van zich af kan bijten en die zich nooit zou inlaten met iemand als haar ex-man.’
‘Helemaal waar.’ Patriks gezicht betrok bij de gedachte aan Lucas. Die tijd lag godzijdank nu achter hen, maar Lucas had zijn gezin voor zijn dood heel wat schade weten toe te brengen. ‘Het is makkelijk om te zeggen dat je niet begrijpt waarom iemand bij een man blijft die zijn handen niet thuis kan houden.’
Martin legde weer een map op tafel en haalde diep adem.
‘Ik vraag me af hoe het is voor de mensen die hier werken en dit elke dag meemaken. Het was misschien niet zo raar dat Sverin er genoeg van kreeg en terugging naar Fjällbacka.’
‘Het lijkt inderdaad een goede regel om regelmatig van contactpersoon te wisselen, zoals Leila ons vertelde. Anders is het ondoenlijk om er niet persoonlijk bij betrokken te raken.’
‘Jij denkt dus niet dat zoiets bij Sverin speelde?’ zei Martin. ‘Dat de mishandeling met een van deze mensen te maken heeft? Leila gebruikte het woord “bezeten”. Misschien kreeg een van de mannen het idee dat Sverin meer was geworden dan alleen een contactpersoon en besloot hij hem een waarschuwing te geven.’
Patrik knikte. ‘Jawel, dat is ook bij mij opgekomen. Maar wie dan?’ Hij wees naar de stapel mappen op het bureau. ‘Volgens Leila was daar geen sprake van, en ik geloof niet dat het zinvol is haar nu onder druk te zetten.’
‘We kunnen met de andere medewerkers gaan praten, en misschien is het wel mogelijk een of meer vrouwen te spreken te krijgen. Ik kan me zo voorstellen dat er heel wat werd geroddeld, en dan zou zoiets zich snel hebben verspreid.’
‘Hm, je hebt gelijk,’ zei Patrik. ‘Maar ik zou wat meer concrete aanwijzingen willen hebben voordat we hier echt gaan graven.’
‘Waar vinden we die?’ Martin haalde ongeduldig zijn handen door zijn korte rode haar, waardoor het rechtovereind ging staan.
‘Laten we met Mats’ buren gaan praten. Hij werd immers vlak voor de deur mishandeld en wellicht heeft iemand iets gezien, maar dat niet aan de politie gemeld. In deze mappen staan de namen van de vrouwen voor wie Mats contactpersoon was en hopelijk levert dat een reden op om nog een keer terug te komen.’
‘Oké.’ Martin boog zijn hoofd en las verder.
Ze sloegen de laatste map net dicht toen Leila gejaagd binnenkwam. Ze hing haar jas en tas op aan een hanger vlak achter de deur.
‘Hebben jullie iets gevonden waar jullie wat aan hebben?’
‘Dat valt in dit stadium moeilijk te zeggen. Maar nu hebben we in elk geval de namen van de vrouwen met wie Mats contact heeft gehad. Bedankt dat we de dossiers mochten inzien.’ Patrik verzamelde de mappen in een keurige stapel, die Leila teruglegde in de archiefkast.
‘Graag gedaan. Ik hoop echt dat jullie begrijpen dat we op alle mogelijke manieren willen meewerken.’ Ze leunde tegen de kast met ordners.
‘Dat stellen we zeer op prijs,’ zei Patrik, terwijl Martin en hij opstonden.
‘We mochten Matte erg graag. Er zat geen greintje kwaad in hem. Houd dat in gedachten als jullie verder werken aan deze zaak.’
‘Dat zullen we zeker doen,’ zei Patrik en hij stak zijn hand uit. ‘Geloof me. Dat zullen we zeker doen.’
‘Waarom neemt er verdomme niemand op?’ brieste Paula.
‘Mellberg dus ook niet?’ zei Gösta.
‘Nee, en Patrik evenmin. Als ik Martin bel, krijg ik meteen zijn voicemail, dus hij heeft zijn telefoon uitgezet.’
‘Dat Mellberg niet opneemt verbaast me eigenlijk niet; die ligt waarschijnlijk thuis te pitten. Maar Hedström is meestal wel bereikbaar.’
‘Hij is vast ergens mee bezig. Zolang ze er niet zijn, moeten wij dit maar op ons nemen. We brengen ze wel op de hoogte als we ze te pakken krijgen.’ Paula reed het parkeerterrein van het ziekenhuis in Uddevalla op en bracht de auto tot stilstand.
‘Ik heb begrepen dat ze op de intensive care liggen,’ zei ze, terwijl ze zich voor Gösta uit naar de ingang haastte.
Ze vonden de juiste lift, stapten in en wachtten ongeduldig tot die naar boven zou gaan.
‘Een akelige gebeurtenis,’ zei Gösta.
‘Ja, ik kan me voorstellen dat de ouders erg bezorgd zijn. Hoe zijn ze aan die troep gekomen? Ze zijn nog maar zeven.’
Gösta schudde zijn hoofd. ‘Dat kun je je inderdaad afvragen.’
‘We moeten maar afwachten wat ze zeggen.’
Toen ze op de afdeling waren, klampte Paula de eerste de beste arts aan die ze zagen.
‘Hallo, we zijn hier vanwege die jongens uit Fjällbacka.’
De lange man in doktersjas knikte.
‘Ik heb ze onder mijn hoede. Loop maar even mee.’ Hij beende met grote stappen weg en Paula en Gösta moesten half rennen om hem bij te houden.
Paula probeerde alleen door haar mond te ademen. Ze had een hekel aan de ziekenhuislucht en aan ziekenhuizen in het algemeen. Het was een omgeving die ze zoveel mogelijk probeerde te vermijden, maar door het beroep dat ze had gekozen kwam ze er veel vaker dan haar lief was.
‘Het gaat goed met ze,’ zei de lange arts over zijn schouder. ‘De school heeft snel gehandeld en er was toevallig een ambulance in de buurt, waardoor ze relatief snel hier waren en we de situatie gauw onder controle hadden.’
‘Zijn ze wakker?’ vroeg Paula. Ze hijgde licht terwijl ze door de gang rende en zei tegen zichzelf dat ze haar conditietraining weer moest oppakken. Die was de laatste tijd nogal in het slop geraakt. En dan waren er nog de te grote porties van Rita’s eten.
‘Ze zijn wakker, en als de ouders het goedvinden, kunnen jullie met ze praten.’ Hij bleef staan voor een deur aan het eind van de gang.
‘Laat mij eerst maar even naar binnen gaan en met de ouders overleggen. Medisch gezien is er geen bezwaar om met de jongens te praten. Ik vermoed dat jullie graag willen weten waar ze de cocaïne hebben gevonden.’
‘Weten jullie zeker dat het cocaïne is?’ vroeg Paula.
‘Ja, we hebben bloedmonsters genomen die dat aantonen.’ De arts duwde de deur open en ging naar binnen.
Paula en Gösta ijsbeerden door de gang terwijl ze wachtten. Een paar minuten later ging de deur weer open en een aantal volwassenen met ernstige en roodbehuilde gezichten kwam naar buiten.
‘Dag, wij zijn van de politie in Tanum,’ zei Paula en ze gaf iedereen een hand. Gösta deed hetzelfde. Hij leek een paar ouders te kennen. Opnieuw werd Paula eraan herinnerd dat het een nadeel was om ergens nieuw te zijn. Ze had inmiddels wel een aantal mensen leren kennen, maar het kostte tijd.
‘Weten jullie hoe ze aan de drugs zijn gekomen?’ vroeg een van de moeders en ze droogde haar ogen met een zakdoek. ‘Je denkt dat ze veilig zijn op school…’ Haar stem begon te beven en ze leunde tegen haar man, die zijn arm om haar heen sloeg.
‘De jongens hebben dus niets gezegd?’
‘Nee, ik denk dat ze zich schamen. We hebben gezegd dat ze niet in de problemen zullen komen, maar ze hebben ons nog niets verteld en we hebben ze ook niet onder druk willen zetten,’ zei een van de vaders. Hoewel hij een beheerste indruk maakte, waren zijn ogen roodomrand.
‘Vinden jullie het goed als wij even onder vier ogen met ze gaan praten? We beloven jullie dat we ze niet bang zullen maken,’ zei Paula met een scheve glimlach. Ze dacht niet dat ze er zelf erg dreigend uitzag en Gösta leek op een lieve, verdrietige hond. Ze kon zich niet goed voorstellen dat iemand bang van hen zou worden, en de ouders leken het met haar eens te zijn, want ze knikten.
‘Zullen wij ondertussen een kopje koffie gaan drinken?’ zei de vader met de roodomrande ogen. De anderen leken dat een goed voorstel te vinden. Hij draaide zich om naar Paula en Gösta. ‘We zitten daarginds in de wachtkamer. En we zouden het op prijs stellen als jullie ons straks vertellen wat jullie te weten zijn gekomen.’
‘Maar natuurlijk,’ zei Gösta en hij klopte de man op de schouder.
Ze liepen de zaal in. De jongens lagen naast elkaar op een rij: drie zielige wezentjes in een ziekenhuisbed.
‘Hoi,’ zei Paula. Ze kreeg drie zwakke begroetingen terug. Ze vroeg zich af bij wie ze zouden gaan zitten en toen twee jongens een haastige blik op een knulletje met donker krullend haar wierpen, besloot ze met hem te beginnen.
‘Ik heet Paula.’ Ze schoof een stoel naar zijn bed en gebaarde naar Gösta hetzelfde te doen. ‘Hoe heet jij?’
‘Jon,’ zei hij zachtjes, maar hij durfde haar niet in de ogen te kijken.
‘Hoe gaat het met je?’
‘Gaat wel.’ Hij plukte nerveus aan de ziekenhuisdeken.
‘Wat een avontuur, hè?’ Ze concentreerde zich helemaal op Jon, maar zag vanuit haar ooghoek dat de twee andere jongens aandachtig luisterden.
‘Ja…’ Hij keek op. ‘Ben jij een echte politieagent?’
Paula lachte luid. ‘Natuurlijk ben ik een echte agent. Zie ik er niet uit als een agent?’
‘Nou, niet echt. Ik weet wel dat er vrouwelijke politieagenten bestaan, maar jij bent zo klein.’ Hij glimlachte verlegen.
‘Er moeten ook kleine agenten zijn. Denk maar aan alle kleine ruimtes waar we in moeten kruipen,’ zei ze, en Jon knikte alsof dat inderdaad volstrekt vanzelfsprekend was.
‘Wil je mijn politielegitimatie zien?’
Hij knikte enthousiast en de twee anderen strekten hun hals.
‘Pak jij de jouwe even, Gösta, dan kunnen de anderen ook zien hoe die eruitziet.’
Gösta glimlachte, stond op en liep naar het bed ernaast.
‘Wauw, jullie hebben zo’n plaatje. Net als op de tv,’ zei Jon. Hij keek er een poosje naar en gaf het toen terug.
‘Het spul dat jullie hebben gevonden is heel gevaarlijk. Dat hebben jullie ondertussen wel begrepen, denk ik.’ Paula probeerde niet al te streng te klinken.
‘Hm…’ Jon liet zijn blik zakken en begon weer aan de deken te frunniken.
‘Maar niemand is boos op jullie. Jullie ouders niet, de onderwijzers niet, wij niet.’
‘We dachten dat het snoep was.’
‘Ja, het lijkt inderdaad wel wat op het poeder in vliegende schotels,’ zei ze. ‘Ik zou waarschijnlijk dezelfde fout hebben gemaakt.’
Gösta was weer gaan zitten en Paula wachtte tot hij een vraag zou stellen, maar hij leek het goed te vinden dat zij het verhoor leidde. Dat vond ze helemaal niet erg. Ze kon goed met kinderen overweg.
‘Papa zegt dat het drugs waren,’ zei Jon en hij trok aan een draad van de deken.
‘Ja. Weet je wat drugs zijn?’
‘Een soort gif, maar je gaat er niet dood aan.’
‘Je kunt er wel aan doodgaan. Maar je hebt gelijk dat het een soort gif is. Daarom is het belangrijk dat jullie ons helpen uitzoeken waar het spul vandaan kwam, zodat wij kunnen voorkomen dat anderen vergiftigd worden.’ Ze praatte kalm en vriendelijk, en Jon voelde zich steeds meer op zijn gemak.
‘Zijn jullie echt niet boos?’ Hij keek haar recht aan. Zijn onderlip trilde een beetje.
‘Echt, eerlijk niet. Hand op mijn hart,’ zei ze en ze hoopte maar dat die uitdrukking niet hopeloos verouderd was. ‘En je papa en mama zijn ook niet boos. Ze zijn alleen maar bezorgd.’
‘Het was gisteren, bij de flats,’ zei Jon. ‘We sloegen met een tennisbal tegen de muur. Niet tegen de flat, maar er vlakbij. Daar staat een fabriek, ik geloof tenminste dat het een fabriek is, met hoge muren en geen ramen die je per ongeluk in kunt gooien. Daar gaan we vaak heen om te tennissen. En voordat we naar huis gingen, keken we of er lege flessen in de afvalbakken bij de flats lagen, voor het statiegeld, en toen vonden we dat zakje. We dachten dat het snoep was.’ Nu liet de draad helemaal los en er vormde zich een gaatje in de stof.
‘Waarom proefden jullie er niet meteen van?’ vroeg Gösta.
‘We vonden het cool dat we zoveel poeder hadden gevonden en we wilden het vandaag mee naar school nemen om het te laten zien. Het leek ons spannend om ervan te proeven als iedereen erbij was. Maar het meeste was voor onszelf. We wilden maar een beetje uitdelen.’
‘Welke afvalbak was het?’ vroeg Paula. Ze wist over welke fabriek Jon het had, maar wilde het zeker weten.
‘Die bij de parkeerplaats. Je ziet hem meteen als je uit het hek komt waar wij hadden getennist.’
‘En rechts daarvan heb je een bos en een berg?’
‘Ja, daar is het.’
Paula keek naar Gösta. De afvalbak waar de jongens de cocaïne hadden gevonden, stond recht tegenover de portiek van Mats Sverin.
‘Dank je wel, jongens, jullie hebben ons enorm goed geholpen,’ zei ze en ze stond op. Ze voelde kriebels in haar buik. Dit was misschien de langverwachte doorbraak in het onderzoek.