Fjällbacka 1870

‘Heeft het gesmaakt?’ Emelie vroeg het na elke maaltijd, hoewel ze wist dat ze steeds hetzelfde antwoord zou krijgen. Gebrom van Karl en gebrom van Julian. De kost op het eiland was wellicht een beetje eenzijdig, maar daar kon ze niets aan doen. De meeste dingen die op tafel kwamen, waren afkomstig van de vistochten van Karl en Julian. Vaak was het makreel of schol. En omdat ze nog geen enkele keer mee had gemogen naar Fjällbacka, waar ze een paar keer per maand naartoe gingen, was het maar matig gesteld met de boodschappen.

‘Zeg, Karl, ik vraag me af…’ Nog voordat ze een hap had genomen, legde Emelie haar bestek neer. ‘Zou ik deze keer niet mee mogen naar Fjällbacka? Ik heb al in geen tijden iemand gezien en ik zou het heel fijn vinden even op het vasteland te zijn.’

‘Geen sprake van.’ Julian had de zwarte blik in zijn ogen die hij altijd had als hij naar haar keek.

‘Ik ben met Karl in gesprek,’ antwoordde ze rustig, maar ze voelde dat haar hart een keer oversloeg. Het was de eerste keer dat ze hem had durven tegenspreken.

Julian snoof en keek Karl aan.

‘Heb je dat gehoord? Moet ik dit van je vrouw accepteren?’

Karl keek vermoeid naar zijn bord.

‘We kunnen je niet meenemen,’ zei hij en het was duidelijk dat voor hem de zaak daarmee was afgedaan. Maar de eenzaamheid was Emelie op de zenuwen gaan werken en ze kon zich niet inhouden.

‘Waarom niet? Er is ruimte genoeg op de boot en ik zou de boodschappen kunnen doen, zodat we een keer iets anders konden eten dan dag in dag uit makreel met aardappelen. Zou dat niet prettig zijn?’

Julians gezicht was wit van woede. Hij bleef strak naar Karl kijken, die met een ruk van tafel opstond.

‘Je gaat niet mee en daarmee basta.’ Hij trok zijn jas aan en stapte de wind in. De deur viel met een klap achter hem dicht.

Zo ging het al sinds de nacht dat ze toenadering tot Karl had gezocht. Zijn onverschilligheid was veranderd in iets wat meer op de afkeer van Julian leek, een kwaadaardigheid die ze niet begreep en waartegen ze geen verweer had. Was het dan zo slecht van haar geweest? Was ze zo weerzinwekkend, zo walgelijk? Emelie probeerde zich te herinneren hoe het was gegaan toen hij om haar hand vroeg. Het was onverwacht gekomen, maar er had wel warmte en verlangen in zijn stem doorgeklonken. Of had ze alleen maar gehoord wat ze zelf had gevoeld en waarvan ze had gedroomd? Ze keek naar het tafelblad.

‘Kijk nu eens wat je hebt aangericht.’ Julian smeet het bestek met veel lawaai op zijn bord.

‘Waarom behandel je me zo? Ik heb je toch niets gedaan?’ Emelie begreep niet waar ze de moed vandaan haalde, maar ze moest gewoon het gevoel uiten dat ze voortdurend als een klomp in haar borst met zich meedroeg.

Julian antwoordde niet. Hij staarde haar met zwarte ogen aan, stond op en liep Karl achterna. Een paar minuten later zag ze de boot van de steiger vertrekken naar Fjällbacka. Eigenlijk wist ze wel waarom ze niet mee mocht. Het gezelschap van een echtgenote was niet gewenst in Abela’s kroeg op Florö, waar ze tijdens hun tochten kennelijk vaak belandden. Ze zouden voor de schemering terug zijn; ze waren altijd op tijd terug om de vuurtoren te bedienen.

Een kastdeur viel met een klap dicht en Emelie veerde hoog op. Ze had niet het gevoel dat het de bedoeling was haar bang te maken, maar dat hielp niet. De buitendeur zat dicht, dus was het geen windvlaag geweest. Ze bleef doodstil staan, spitste haar oren en keek rond. Er was niets te zien, er was niemand. Maar als ze heel goed luisterde, hoorde ze in de verte een gedempt geluid. Het was het geluid van ademhalingen, lichte, regelmatige ademhalingen, en ze kon met geen mogelijkheid zeggen uit welke richting die kwamen. Het was alsof ze uit het huis zelf kwamen. Emelie probeerde te horen wat ze wilden. Maar plotseling verdwenen ze en was het weer stil.

Emelies gedachten gingen terug naar Karl en Julian, en met een zwaar gemoed begon ze aan de afwas. Ze was een goede echtgenote en toch kon ze niets goed doen. Ze voelde zich verschrikkelijk alleen. Maar dat was ze niet. Ze was zich steeds meer bewust geworden van hun aanwezigheid op het eiland. Ze hoorde dingen, voelde dingen, zoals zopas. En ze was niet langer bang. Ze wilden haar geen kwaad doen.

Toen ze zich over de afwasteil boog en haar tranen in het vieze water drupten, voelde ze een hand op haar schouder. Een troostende hand. Ze draaide zich niet om. Ze wist dat ze niemand zou zien.

 

image

Paula lag in bed en rekte zich uit. Haar hand kwam tegen Johanna’s haar aan. Ze liet die daar liggen. Het contact vervulde haar met onrust. De afgelopen maanden had het onwennig gevoeld als ze elkaar aanraakten. Het gebeurde niet langer vanzelf; het was alsof ze ertoe moesten besluiten. Ze hielden van elkaar en toch was alles heel vreemd geworden.

Eigenlijk was het niet alleen de afgelopen maanden zo geweest. Als Paula heel eerlijk was, was het begonnen toen Leo werd geboren. Ze hadden naar hem verlangd en voor zijn komst gevochten. Ze hadden gedacht dat een kind hun liefde nog sterker zou maken. En in zekere zin was dat ook zo, maar op een bepaalde manier ook weer niet. Zelf vond ze niet dat ze veel was veranderd; zij was dezelfde gebleven. Johanna ging echter helemaal op in de moederrol en was zich superieur gaan gedragen. Het was alsof Paula niet langer meetelde, of in elk geval alsof Johanna meer meetelde omdat zij Leo had gebaard. Zij was Leo’s biologische moeder. Leo had geen enkel gen van Paula gekregen, alleen de liefde die ze al voor hem voelde toen hij nog in Johanna’s buik zat en die duizend keer zo sterk was geworden toen ze hem na zijn geboorte in haar armen had gehouden. Ze voelde zich net zozeer Leo’s moeder als Johanna. Het probleem was alleen dat Johanna dat gevoel niet deelde, al weigerde ze dat te erkennen.

Paula hoorde haar moeder in de keuken rommelen terwijl ze met Leo praatte. Ze hadden hun zaakjes goed voor elkaar. Rita was een ochtendmens en vond het niet erg om op te staan als Leo wakker was, zodat Paula en Johanna wat langer konden slapen. En nu het door het moordonderzoek moeilijk voor Paula was om parttime ouderschapsverlof te hebben, sprong Rita bij om alles in goede banen te leiden. Zelfs Bertil had tot ieders verbazing willen helpen. Maar de laatste tijd had Johanna steeds vaker kritiek op de manier waarop Rita voor hun zoon zorgde. Zij was de enige die leek te weten wat Leo nodig had.

Met een zucht sloeg Paula haar benen over de rand van het bed. Johanna bewoog even onrustig, maar werd niet wakker. Paula boog zich naar voren en streek een sliert haar uit Johanna’s gezicht. Ze was er altijd van overtuigd geweest dat wat zij samen hadden stabiel en onwankelbaar was. Nu was ze daar niet zo zeker meer van. En die gedachte beangstigde haar. Als ze Johanna zou verliezen, zou ze Leo ook kwijtraken. Johanna zou nooit in Tanumshede blijven wonen, en zelf kon ze zich niet voorstellen hier weg te gaan. Ze had het naar haar zin in het dorp, was blij met haar werk en haar collega’s. Het enige waar ze zich niet prettig bij voelde, was hoe het nu tussen Johanna en haar ging.

Toch keek ze ernaar uit om vandaag met Patrik naar Göteborg te gaan. Iets in Mats Sverin had haar nieuwsgierigheid gewekt. Ze wilde meer over hem te weten komen. Intuïtief wist ze dat het antwoord op de vraag wie een kogel in zijn achterhoofd had geschoten in zijn verleden te vinden was, in alles waar hij niet over had gesproken.

‘Goedemorgen,’ zei Rita toen Paula de keuken binnenstapte.

Leo zat in zijn kinderstoel. Hij stak zijn armpjes uit naar Paula en ze tilde hem op en drukte hem tegen zich aan.

‘Goedemorgen.’ Ze ging met Leo op schoot aan de keukentafel zitten.

‘Ontbijt?’

‘Ja, graag. Ik heb trek.’

‘Daar weet ik wel raad op.’ Rita legde een gebakken ei op een bord, dat ze voor Paula neerzette.

‘Je verwent ons, mama.’ Paula sloeg impulsief haar arm om Rita’s middel en leunde met haar hoofd tegen haar zachte lichaam.

‘Dat doe ik met liefde, meiske. Dat weet je.’ Rita sloeg haar armen om haar dochter heen en gaf Leo een kus op zijn hoofd.

Ernst kwam hoopvol aangesjokt en ging op de vloer naast Paula en Leo zitten. Voordat ook maar iemand kon reageren had Leo het ei naar Ernst gegooid, die het dolgelukkig opschrokte. Tevreden omdat hij zijn lievelingshond had gevoerd, begon Leo voor zichzelf te klappen.

‘Maar jongen toch,’ zei Rita met een zucht. ‘Het zou me niet verbazen als die hond vroegtijdig overlijdt omdat hij te dik is.’

Ze draaide zich om naar het fornuis en brak een nieuw ei boven de koekenpan.

‘Hoe gaat het eigenlijk tussen jullie?’ vroeg ze toen zachtjes, zonder Paula aan te kijken.

‘Hoe bedoel je?’ vroeg Paula, al wist ze heel goed waar Rita op doelde.

‘Tussen Johanna en jou. Is alles goed?’

‘O, ja. We hebben het alleen alle twee nogal druk op ons werk.’ Paula keek naar Leo om te voorkomen dat haar blik haar zou verraden als Rita zich omdraaide.

‘Is het…?’ Rita kon haar zin niet afmaken. ‘Is er al ontbijt?’ Mellberg kwam in zijn onderbroek de keuken in geslenterd. Hij krabde vergenoegd over zijn buik en ging aan tafel zitten.

‘Ik zei net tegen mama dat ze ons verwent,’ zei Paula, opgelucht dat ze over iets anders konden praten.

‘Helemaal waar, helemaal waar,’ zei Mellberg. Hij keek begerig naar het ei in de koekenpan.

Rita keek Paula vragend aan en zij knikte.

‘Ik neem net zo lief een boterham.’

Rita legde het ei op een bord. Ernst volgde het met zijn blik en ging nu naast Mellberg zitten. Als hij één keer geluk had gehad, kon het ook een tweede keer gebeuren.

‘Ik moet ervandoor,’ zei Paula nadat ze een flinke boterham naar binnen had gewerkt. ‘Patrik en ik gaan vandaag naar Göteborg.’

Mellberg knikte.

‘Succes. Geef de kleine man nu maar hier, dan kan ik hem even vasthouden.’ Hij stak zijn handen uit naar Leo, die zich gewillig liet verplaatsen.

Toen Paula de keuken uit liep, zag ze vanuit haar ooghoek dat Leo snel het ei naar Ernst gooide. Voor sommige was het onmiskenbaar een geluksdag.

Terwijl de tweeling op een zachte deken op de vloer lag, haastte Erica zich naar de zolder. Ze wilde de kinderen niet langer dan een paar minuten alleen laten, dus ze stoof de steile trap op. Eenmaal boven moest ze eerst even op adem komen.

Na enig zoeken vond ze de juiste doos. Voorzichtig liep ze met het zware ding in haar armen achteruit de zoldertrap af. De jongens leken haar niet te hebben gemist toen ze beneden kwam, dus ze ging op de bank zitten, zette de doos naast zich op de grond en spreidde de inhoud uit op de salontafel. Ze vroeg zich af wanneer ze voor het laatst naar deze spullen had gekeken. Jaarboeken van school, fotoalbums, ansichtkaarten en brieven vulden algauw de hele tafel. Alles was stoffig en veel van de oorspronkelijke kleur en scherpte was verdwenen. Ze voelde zich opeens stokoud.

Na een paar minuten had ze gevonden wat ze zocht. Een jaarboek van school en een fotoalbum. Ze leunde achterover op de bank en begon te bladeren. Het jaarboek was in zwart-wit en was erg beduimeld. Sommige gezichten waren doorgestreept, andere waren omcirkeld, afhankelijk van wie gehaat en wie geliefd was geweest. Er stonden her en der ook wat opmerkingen bij. ‘Mooi’, ‘schattig’, ‘niet goed snik’ en ‘achterlijk’ waren oordelen die zonder enige tact waren uitgedeeld. Je tienertijd was niet iets om trots op te zijn, en toen ze bij de pagina kwam met haar klassenfoto, begon ze te blozen. Mijn god, had ze er zo uitgezien? Met dat kapsel en die kleren? Er was duidelijk een goede reden dat ze al heel lang niet naar deze foto’s had gekeken.

Ze haalde diep adem en keek nog eens goed naar zichzelf. Te oordelen naar de foto was dit haar Farrah Fawcett-periode geweest. Haar haar was lang en blond, en ze had met een krultang zorgvuldig grote naar buiten waaierende lokken gemaakt. Een bril bedekte haar halve gezicht en in stilte bedankte ze de uitvinder van de contactlens.

Plotseling kreeg ze een beetje buikpijn. Haar middelbareschoolperiode had zoveel angst met zich meegebracht. Het gevoel niet bij de rest te passen, er niet bij te horen. Het eeuwige zoeken naar dingen die haar toegang zouden geven tot de kring van de hippe en coole klasgenoten. Ze had het geprobeerd. Het kapsel en de kleding nagedaan, dezelfde uitdrukkingen en formuleringen gebruikt als de meisjes op wie ze zo graag wilde lijken. Meisjes als Annie. Maar het was haar nooit gelukt. Ze had op zich ook niet tot de onderste laag behoord; ze was niet een van de tieners geweest die werden gepest en die zo fout waren dat ze instinctief wisten dat het zelfs niet de moeite waard was het te proberen. Nee, ze had tot de onzichtbare grijze massa behoord. De enigen die haar hadden gezien waren de leraren, en die hadden haar aangemoedigd en gewaardeerd. Maar dat had weinig troost geboden. Wie wilde nou een studiebol zijn? Wie wilde Erica zijn, als je Annie kon wezen?

Ze verplaatste haar blik naar Annies gezicht op de klassenfoto. Ze zat helemaal vooraan, haar ene been nonchalant over het andere geslagen. Iedereen deed zijn best te poseren, maar Annie leek gewoon te zijn neergeploft. Toch trok ze alle blikken naar zich toe. Ze had lang, blond haar, helemaal tot op haar middel. Glanzend en steil, zonder pony, zodat ze het af en toe allemaal naar achter kon kammen in een nonchalante paardenstaart. Niets wat Annie deed leek enige inspanning te vergen. Zij was het origineel en alle anderen waren kopieën.

Matte stond achter Annie. Dat was voordat ze iets met elkaar kregen, maar als je wist dat ze een stel waren geweest, kon je hier al vermoeden dat het iets tussen hen zou worden. Want Mattes blik was niet op de camera gericht, zoals die van alle anderen. Hij was gevangen op een moment dat hij schuin naar Annie keek, naar haar mooie, lange haar. Erica herinnerde zich niet of ze had begrepen dat Matte verliefd was op Annie, maar ze had waarschijnlijk aangenomen dat alle jongens dat waren. Er was geen reden geweest om te denken dat Matte een uitzondering vormde.

Wat een schatje was hij, dacht Erica terwijl ze de foto bestudeerde. Ze kon zich niet herinneren dat ze dat toen had gevonden, maar ze was destijds dan ook helemaal opgegaan in haar verliefdheid op Johan, een jongen uit de parallelklas voor wie ze drie jaar lang een onbeantwoorde liefde had gevoeld. Matte zag er echt schattig uit, kon ze nu constateren. Blond, enigszins slordig haar, een ernstige blik die haar aansprak. Wat slungelachtig, maar dat waren alle jongens op die leeftijd. Ze had überhaupt geen duidelijke herinneringen aan Matte uit haar schoolperiode. Ze had niet tot dezelfde groep gehoord als hij. Hij was populair geweest, zonder daar overigens ophef over te maken, zoals sommige andere jongens, die brallerig en luidruchtig waren en het alleen maar druk hadden met zichzelf en hun status in de kleine wereld waar ze koning waren. Matte had eerder rustig meegedreven.

Erica legde het jaarboek weg en pakte het fotoalbum. Er zaten een heleboel foto’s in van de middelbare school, van schoolreisjes, laatste schooldagen en de paar feesten waar ze van haar ouders naartoe had gemogen. Ze vond Annie op veel foto’s terug. Altijd het middelpunt. Het was alsof de lens van de camera haar opzocht. Wat was ze mooi, dacht Erica en ze betrapte zichzelf erop dat ze hoopte dat Annie nu mollig was en een praktisch dameskapsel had. Iets in Annie riep zowel begeerte als afgunst op. Het liefst was je zoals zij geweest, en het op één na beste was met haar mogen omgaan. Erica was geen van beide dingen ten deel gevallen. Ze stond ook op geen enkele foto. Op zich was dat logisch, want zij had het fototoestel vastgehouden, maar er was niemand geweest die had aangeboden een foto van haar te maken. Ze was onzichtbaar. Verborgen achter de lens, terwijl ze ijverig plaatjes schoot van dat waar ze bij had willen horen.

Het ergerde Erica dat haar bitterheid zo sterk was. Dat de herinneringen aan deze tijd haar konden kleineren, haar het gevoel konden geven dat ze het meisje van vroeger was, in plaats van de vrouw die ze was geworden. Ze was een succesvol schrijfster, ze was gelukkig getrouwd en had drie fantastische kinderen, een mooi huis en goede vrienden. Toch merkte ze dat de afgunst van vroeger weer de kop opstak. Ze voelde het verlangen om erbij te mogen horen en de snijdende pijn dat ze dat nooit zou doen, dat ze niet goed genoeg was, hoe hard ze haar best ook deed.

De jongens begonnen te jengelen op de deken. Opgelucht dat ze uit haar bubbel moest komen, stond ze op om hen op te tillen. Ze liet het jaarboek en de rest liggen. Patrik zou er ongetwijfeld naar willen kijken. ‘Waar beginnen we?’ Paula vocht tegen haar wagenziekte. Ze was ter hoogte van Uddevalla al misselijk geworden en het was geleidelijk aan steeds erger geworden.

‘Wil je dat we stoppen?’ Patrik keek even naar haar gezicht, dat een verontrustende groenige kleur had gekregen.

‘Nee, we zijn er nu bijna,’ zei Paula en ze slikte.

‘Ik wilde met het Sahlgrenska-ziekenhuis beginnen,’ zei Patrik. Met een verbeten gezicht reed hij het ingewikkelde verkeerssysteem van Göteborg binnen. ‘We hebben toestemming om Mats’ medisch dossier in te kijken en ik heb de arts gebeld die hem heeft behandeld om te zeggen dat we eraan komen.’

‘Mooi,’ zei Paula en ze slikte. Ze vond niets zo erg als misselijk zijn.

Toen ze tien minuten later de parkeerplaats van het Sahlgrenskaziekenhuis op draaiden, vloog ze de auto uit zodra die stilstond. Ze leunde tegen het portier en ademde met lange, diepe halen in en uit. Geleidelijk aan zakte haar misselijkheid, maar ze had nog steeds een vaag onbehaaglijk gevoel, waarvan ze wist dat het pas over zou gaan als ze iets in haar maag kreeg.

‘Ben je zover? Of wil je nog even wachten?’ vroeg Patrik, maar ze zag dat hij zo ongeduldig was dat zijn hele lichaam ervan schokte.

‘Het gaat wel weer. Laten we maar gaan. Weet je de weg?’ Ze knikte in de richting van het gigantische gebouw.

‘Ik denk het wel,’ zei hij en hij begon in de richting van de grote ingang te lopen.

Nadat ze een paar keer verkeerd waren gelopen, konden ze eindelijk op de deur van Nils-Erik Lund kloppen, de arts die verantwoordelijk was geweest voor de behandeling van Mats Sverin toen die een aantal weken in het Sahlgrenska-ziekenhuis had gelegen.

‘Binnen!’ klonk een autoritaire stem en ze stapten gehoorzaam de kamer in.

De arts stond op, liep om het bureau heen en kwam hun met uitgestoken hand tegemoet.

‘De politie, neem ik aan?’

‘Ja, ik heb eerder vandaag met je gesproken. Patrik Hedström, en dit is mijn collega Paula Morales.’

Ze begroetten elkaar en wisselden de gebruikelijke beleefdheidsfrasen uit voordat ze gingen zitten.

‘Ik heb alles tevoorschijn gehaald wat volgens mij voor jullie van belang is.’ Nils-Erik Lund schoof een map met papieren naar hen toe.

‘Dank je wel. Kun je vertellen wat je je over Mats Sverin herinnert?’

‘Ik heb elk jaar duizenden patiënten en ik kan me ze onmogelijk allemaal herinneren. Maar nu ik het dossier weer heb bekeken, is mijn geheugen een beetje opgefrist.’ Hij trok aan zijn baard, die wit en groot was.

‘De patiënt kwam met zwaar letsel bij ons. Hij was flink mishandeld, waarschijnlijk door meerdere mensen. Hoe dat zit, moeten jullie bij de politie navragen.’

‘Dat zullen we zeker doen,’ zei Patrik. ‘Maar kom gerust met je eigen gedachten en overwegingen. Alle informatie die je ons kunt geven kan waardevol zijn.’

‘Oké,’ zei Nils-Erik Lund. ‘Ik zal niet op de precieze terminologie ingaan, die kunnen jullie straks in het dossier lezen, maar samenvattend kun je zeggen dat de patiënt klappen en schoppen tegen zijn hoofd heeft gekregen die niet alleen een kleine bloeding in de hersenen hebben veroorzaakt, maar ook een aantal botbreuken in het gezicht, zwellingen, letsel aan onderliggend weefsel en een omvangrijke verkleuring van de huid. Hij was ook verwond aan zijn buik, met als gevolg twee gebroken ribben en een gescheurde milt. Wij vatten het buitengewoon serieus op en hij is meteen geopereerd. We moesten ook röntgenfoto’s nemen om te kunnen bepalen hoe groot de bloeding in zijn hersenen was.’

‘Waren jullie van oordeel dat zijn letsel levensbedreigend was?’ vroeg Paula.

‘We beschouwden zijn toestand als kritiek. De patiënt was bewusteloos toen hij het ziekenhuis werd binnengebracht. Nadat was vastgesteld dat de bloeding in de hersenen gering was en hij daarvoor niet geopereerd hoefde te worden, hebben we ons op het letsel in de buik gericht. We waren bang dat een van de gebroken ribben een long zou doorboren, wat geen wenselijke situatie is.’

‘Maar jullie zijn erin geslaagd de toestand van Mats Sverin te stabiliseren?’

‘Ja, ik zou zelfs durven zeggen dat we het schitterend hebben gedaan. Snel en doelmatig. Heel goed teamwerk.’

‘Zei Mats Sverin iets over wat er was gebeurd? Iets wat met de mishandeling te maken had?’ vroeg Patrik.

Nils-Erik dacht na terwijl hij aan zijn baard trok. Het was een wonder dat er nog haar zat, dacht Patrik, zo vaak als de arts eraan plukte.

‘Nee, niet dat ik me kan herinneren.’

‘Had je de indruk dat hij bang was? Alsof hij zich bedreigd voelde en iets probeerde te verbergen?’

‘Tja, dat weet ik niet meer. Maar zoals gezegd: er is sindsdien een aantal maanden verstreken en er zijn vele patiënten de revue gepasseerd. Dat moeten jullie de mensen vragen die verantwoordelijk waren voor het onderzoek.’

‘Weet je of hij bezoek kreeg toen hij hier lag?’

‘Dat zou kunnen, maar daar weet ik helaas niets van.’

‘Dan wil ik je bedanken voor je tijd,’ zei Patrik en hij stond op. ‘Zijn dit kopieën?’ Hij wees naar de map op het bureau.

‘Ja, je mag ze hebben,’ zei Nils-Erik Lund en hij stond ook op.

Onderweg naar buiten had Patrik een inval.

‘Zullen we even bij Pedersen langsgaan? Kijken of hij iets voor ons heeft?’

‘Prima,’ zei Paula en ze knikte. Ze liep achter Patrik aan, die nu de weg door alle gangen wel bleek te weten. Haar misselijkheid was nog niet helemaal over. Ze wist niet of ze zich door een bezoek aan het mortuarium beter zou gaan voelen.

Waar moest ze nu voor leven? Signe was uit bed gekomen, had eerst het ontbijt en later de lunch klaargemaakt. Geen van twee hadden ze gegeten. Ze had beneden alles gestofzuigd, het beddengoed gewassen en koffiegezet, die ze niet hadden opgedronken. Ze had alle dingen gedaan die ze anders ook deed, geprobeerd het leven te imiteren dat ze nog maar een paar dagen geleden had geleid, maar het was alsof ze net zo dood was als Matte. Het enige dat ze deed was haar lichaam door het huis verplaatsen – een lichaam zonder inhoud, zonder leven.

Ze zeeg neer op de bank. De stofzuigerslang viel op de vloer, maar ze reageerden er geen van beiden op. Gunnar zat aan de keukentafel. Daar zat hij de hele dag al. Het was alsof ze van rol hadden gewisseld. Gisteren had hij nog kunnen bewegen, terwijl zij haar spieren alleen met een enorme wilskracht had kunnen laten samenwerken met haar verdoofde hersenen. Vandaag zat hij daar, terwijl zij het gat in haar hart probeerde te vullen door beweging en koortsachtige activiteit.

Ze staarde naar Gunnars achterhoofd en realiseerde zich zoals zo vaak dat Matte onderaan eenzelfde kruin had gehad, precies op de plek waar de kraag van zijn overhemd begon. Nu zou die niet worden doorgegeven aan de kleine blonde jongen die ze in haar dagdromen zo vaak voor zich had gezien. Of aan een meisje. Een jongen of een meisje, dat had niet uitgemaakt; beiden waren even welkom geweest, als ze maar iemand had gekregen die ze kon verwennen, die ze voor het eten snoep kon toesteken en met Kerstmis veel te veel cadeautjes kon geven. Een klein kind met de ogen van Matte en de mond van iemand anders. Want daar had ze zich ook op verheugd: te zien wie hij mee naar huis zou nemen. Hoe zou zij zijn? Zou hij iemand vinden die op haarzelf leek of iemand die precies het tegenovergestelde was? Ze kon niet ontkennen dat ze nieuwsgierig was, maar ze zou aardig zijn geweest. Niet zo’n verschrikkelijke schoonmoeder zoals je soms hoorde, maar iemand die zich nergens mee bemoeide, die er gewoon voor hen was en die wilde oppassen wanneer ze haar maar nodig hadden.

Na verloop van tijd had ze geleidelijk aan de hoop opgegeven. Soms had ze zich afgevraagd of hij misschien op mannen viel. Daar zou ze even aan hebben moeten wennen en het zou jammer zijn geweest omdat ze dan geen kleinkinderen zou krijgen, maar het zou geen punt zijn geweest. Ze wilde alleen dat hij gelukkig was. Maar er was niemand gekomen, en nu was haar hoop voor altijd vervlogen. Er kwam geen vlaskop met een kruin die ze voor het eten een snoepje kon geven. Geen onnodige kerstcadeaus die te veel lawaai maakten en na een paar weken stukgingen. Niets, behalve de leegte. De jaren lagen als een verlaten landweg voor hen. Ze keek naar Gunnar, die nog altijd stil aan de keukentafel zat. Waar moesten ze nu voor leven? Waar moest zij voor leven?

‘Je had zeker graag mee gewild naar Göteborg?’ Annika keek op van haar scherm en sloeg Martin langdurig gade. Hij was haar beschermeling op het politiebureau en ze hadden een speciale band.

‘Ja,’ gaf hij toe. ‘Maar dit is ook belangrijk.’

‘Wil je weten waarom Patrik Paula mee heeft genomen?’ vroeg Annika.

‘Ach, het maakt niet uit. Patrik mag meenemen wie hij wil,’ zei Martin licht mokkend. Voordat Paula kwam, was hij bijna altijd Patriks eerste keuze geweest. Als hij eerlijk was, moest hij toegeven dat dat misschien kwam doordat er op het politiebureau niet zoveel andere geschikte kandidaten waren, maar hij kon toch niet ontkennen dat hij een beetje gekwetst was.

‘Patrik vindt dat Paula verdrietig lijkt en hij wil haar waarschijnlijk de kans geven haar zinnen te verzetten.’

‘O, dat heb ik niet gemerkt,’ zei Martin. Even had hij last van een slecht geweten. ‘Weet jij wat er is?’

‘Ik heb geen idee. Paula is niet altijd even spraakzaam. Maar ik denk net als Patrik dat er iets aan de hand is. Ze is niet helemaal zichzelf.’

‘Alleen al het idee om met Mellberg samen te moeten wonen zou mij te veel zijn.’

‘Ja, dat geloof ik graag,’ lachte Annika, maar ze was meteen weer ernstig. ‘Ik denk alleen niet dat dat het is. We moeten maar wachten tot ze er zelf over wil praten. Nu weet je in elk geval waarom Patrik Paula heeft meegevraagd.’

‘Dank je.’ Martin schaamde zich nog altijd een beetje over zijn onvolwassen reactie. Het belangrijkste was tenslotte dat het werk werd gedaan, niet wie het deed.

‘Zullen wij hier dan maar mee beginnen?’ zei hij en hij rekte zich uit. ‘Het zou fijn zijn als we wat meer informatie over Sverin hebben als ze terugkomen.’

‘Dat lijkt me een goed plan,’ zei Annika en ze begon meteen op het toetsenbord te rammelen.

‘Denk je weleens aan hem?’ Anders nipte van de koffie. Vivianne en hij hadden afgesproken samen bij Lilla Berith te lunchen, waar ze bijna dagelijks de bouwwerkzaamheden bij Badis ontvluchtten.

‘Aan wie?’ antwoordde Vivianne, hoewel ze precies moest weten wie hij bedoelde. Anders zag haar knokkels wit worden terwijl ze haar koffiekopje steviger omklemde.

‘Olof.’

Ze hadden hem altijd bij zijn naam genoemd. Hij had erop gestaan en het was ook het enige dat natuurlijk voelde. Hij verdiende het niet op een andere manier te worden aangesproken.

‘Jawel, soms.’ Ze keek naar het grasveldje boven aan de Galärbacken. Het dorp kwam tot leven. Er waren meer mensen op straat en het was alsof Fjällbacka zich langzaam opwarmde, uitstrekte en voorbereidde op de stormloop. Het was een drastische omschakeling van de winterslaap die het dorp de rest van het jaar hield.

‘Wat denk je dan?’

Vivianne draaide zich naar hem om en keek hem scherp aan.

‘Waarom begin je opeens over hem? Hij is er niet meer. Hij betekent niets.’

‘Ik weet het niet,’ zei hij. ‘Fjällbacka heeft iets. Ik weet niet waarom, maar ik voel me hier veilig. Veilig genoeg om aan hem te denken.’

‘Ga je hier niet al te zeer thuis voelen. We blijven niet lang meer,’ snauwde ze, maar ze had meteen spijt van haar toon. Ze was niet boos op Anders, maar op Olof, en ze was ook boos omdat Anders nu over hem begon. Waar was dat goed voor? Maar ze haalde diep adem en besloot zijn vraag te beantwoorden. Hij had haar gesteund, hij was haar overal gevolgd en had haar zekerheid geboden, dus het minste wat ze kon doen was hem een antwoord geven.

‘Ik denk eraan hoezeer ik hem haat.’ Ze voelde dat ze haar kaken spande. ‘Ik denk eraan hoeveel hij heeft kapotgemaakt, hoeveel hij mij en ons heeft ontnomen. Denk jij dat niet ook?’

Ze werd opeens bang. Hun haat jegens Olof had hen altijd verenigd. Het was de sterke kit geweest die hen had verbonden, die ervoor had gezorgd dat ze niet elk een andere kant op waren gegaan in het leven, maar in goede en slechte tijden bij elkaar waren gebleven. Vooral in de slechte tijden.

‘Ik weet het niet,’ zei Anders. Hij wendde zijn gezicht af en keek naar zee. ‘Misschien is het tijd om…’

‘Tijd om wat?’

‘Om te vergeven.’

Daar had je ze: de woorden die ze niet wilde horen, de gedachte die ze niet wilde denken. Hoe zouden ze Olof kunnen vergeven? Hij had hun hun jeugd ontnomen, volwassen mensen van hen gemaakt die zich als drenkelingen aan elkaar vastgrepen. Hij was de drijvende kracht achter alles wat ze hadden gedaan, alles wat ze nog altijd deden.

‘Ik heb er de laatste tijd veel over nagedacht,’ ging Anders verder, ‘en we kunnen niet zo doorgaan. We zijn op de vlucht, Vivianne. Maar we zijn op de vlucht voor iets waar we niet aan kunnen ontkomen, want het zit hier.’ Hij wees naar zijn hoofd en zijn blik was doordringend en gedecideerd.

‘Wat probeer je te zeggen? Krijg je koudwatervrees?’ Ze voelde de tranen achter haar oogleden prikken. Zou hij haar nu in de steek laten? Haar laten barsten, net als Olof?

‘Het is net alsof we voortdurend op zoek zijn naar de pot met goud aan het eind van de regenboog, in de overtuiging dat Olof verdwijnt als we die vinden. Maar ik begin me steeds meer te realiseren dat het waarschijnlijk tevergeefs is. We zullen die pot nooit vinden, want hij bestaat niet.’

Vivianne sloot haar ogen. Ze herinnerde zich maar al te goed het vuil, de stank, de mensen die kwamen en gingen zonder dat Olof er was om hen te beschermen. Olof die hen haatte. Hij zei het tegen hen, dat ze nooit geboren hadden mogen worden, dat ze de straf voor zijn zonden waren. Ze waren onaangenaam, lelijk en dom, en zij hadden hun moeder de dood ingejaagd.

Snel opende ze haar ogen. Hoe kon Anders over vergeving praten? Hij die zich er zo vaak tussen had geworpen, die haar lichaam met het zijne had beschermd en de ergste klappen had opgevangen.

‘Ik wil niet over Olof praten.’ Haar stem klonk geforceerd door alles wat ze voor zich hield. Ze was vervuld van angst. Wat betekende het dat Anders over vergeving sprak, als die niet te schenken viel?

‘Ik hou van je, zusje.’ Anders streek zacht over haar wang. Maar Vivianne hoorde hem niet. De donkere herinneringen ruisten veel te luid in haar oren.

‘Kijk nou eens. Hoog bezoek.’ Tord Pedersen keek hen over de rand van zijn bril aan.

‘Ja, het leek ons een goed plan als de berg naar Mohammed kwam,’ zei Patrik glimlachend. Hij liep naar Pedersen toe en schudde zijn hand. ‘Dit is mijn collega Paula Morales. We moesten naar het Sahlgrenska-ziekenhuis om wat dingen over Mats Sverin te vragen. En toen leek het ons handig om tegelijk even bij jou langs te gaan om te horen hoe het gaat.’

‘Jullie zijn een beetje te vroeg.’ Pedersen schudde zijn hoofd.

‘Heb je tot nu toe nog niets?’

‘Tja, ik heb maar even naar hem kunnen kijken.’

‘En wat denk je?’ vroeg Paula.

Pedersen lachte.

‘Ik dacht dat het niet erger kon dan Patrik. Hij hijgt steeds al in mijn nek.’

‘Sorry,’ zei Paula, maar Pedersen zag dat ze nog altijd op een antwoord wachtte.

‘Laten we naar mijn kamer gaan.’ Pedersen opende een deur links van hen.

Ze liepen achter hem aan en gingen voor het bureau zitten, terwijl Pedersen tegenover hen plaatsnam. Hij vouwde zijn handen.

‘Wat ik na het uitwendige onderzoek kan zeggen, is dat het enige duidelijke letsel een schotwond in het achterhoofd is. Er is een aantal genezen wonden die er vrij recent uitzien en die kennelijk het gevolg zijn van een mishandeling een paar maanden geleden.’

Patrik knikte. ‘Daar hebben we in het ziekenhuis net een gesprek over gehad. Hoe lang was hij al dood toen hij werd gevonden?’

‘Niet langer dan een week, zou ik denken. Maar dat moet uit de sectie blijken.’

‘Heb je enig idee wat voor soort vuurwapen er is gebruikt?’ Paula boog zich naar voren.

‘De kogel zit nog in het hoofd, maar zodra ik die eruit heb gehaald, zouden jullie daar antwoord op moeten kunnen krijgen. Mits hij in redelijke staat is.’

‘Ja,’ zei Paula, ‘maar je hebt ongetwijfeld al talloze schotwonden gezien. Heb je geen enkel idee?’ Ze verzweeg met opzet dat ze een lege huls hadden gevonden en waar die op wees, omdat ze Pedersens eigen mening wilde horen.

‘Nog iemand die niet van wijken weet,’ lachte Pedersen en hij keek bijna verrukt. ‘Als jullie beloven te accepteren dat dit puur een gok is, dan zou ik zeggen dat het waarschijnlijk een negenmillimeterwapen is. Maar zoals gezegd: het is slechts een gok en ik kan het mis hebben.’ Pedersen stak een waarschuwende vinger omhoog.

‘Dat begrijpen we,’ zei Patrik. ‘Wanneer heb je tijd voor de sectie, zodat we de kogel eruit krijgen?’

‘Even kijken…’ Pedersen draaide zich om naar de computer en klikte met zijn muis. ‘De sectie staat gepland voor volgende week maandag. Dan krijgen jullie woensdag een verslag.’

‘Kan het niet eerder?’

‘Helaas. Het is de afgelopen maand ontzettend druk geweest. Om de een of andere reden zijn de mensen bij bosjes gestorven, en bovendien hebben twee collega’s zich onverwacht voor onbepaalde tijd ziek gemeld. Opgebrand. Dit werk heeft kennelijk op sommigen dat effect.’ Het was duidelijk dat Pedersen zichzelf niet tot die categorie rekende.

‘Niets aan te doen. Maar bel me zodra je meer weet. Ik ga ervan uit dat de kogel zo snel mogelijk naar het Gerechtelijk Laboratorium gaat.’

‘Uiteraard,’ zei Pedersen met een enigszins verongelijkt gezicht. ‘We zijn op dit moment dan wel een beetje overbelast, maar we doen ons werk naar eer en geweten.’

‘Ik weet het, sorry.’ Patrik stak zijn handen omhoog. ‘Ik ben zoals altijd een beetje ongeduldig. Bel maar als je klaar bent, dan beloof ik dat ik je voor die tijd niet achter de broek zal zitten.’

‘Prima.’ Pedersen stond op en ze namen afscheid. Woensdag leek nog heel ver weg.

‘Dus we kunnen het appartement nu in?’ Gösta klonk verbazingwekkend geestdriftig. ‘En het rapport komt morgen. Wat fijn. Hedström zal blij zijn dat te horen.’

Hij glimlachte toen hij ophing. Torbjörn Ruud had net gemeld dat zijn team klaar was met het technisch onderzoek en dat ze Mats Sverins woning in mochten. Plotseling kreeg Gösta een geniale inval. Het zou dom zijn om hier te zitten duimendraaien tot Hedström en Paula terug waren. Nu was duimendraaien op zich een van Gösta’s favoriete bezigheden, maar tegelijk ergerde het hem dat Patrik altijd alle beslissingen nam, terwijl Bertil en Gösta de meest ervaren agenten van het bureau waren. Hij kon niet ontkennen dat hij een zekere wraaklust voelde, en hoewel het hem tegenstond onnodig hard te werken, zou het prettig zijn die broekjes eens te laten zien wie de baas was. Hij nam snel een besluit en haastte zich naar Mellberg. In zijn enthousiasme vergat hij te kloppen en toen hij de deur openrukte, zag hij nog net dat Bertil wakker werd uit iets wat een heerlijk tukje leek.

‘Wel godver…’ Mellberg keek verbaasd om zich heen en Ernst ging met gespitste oren rechtop in zijn mand zitten.

‘Sorry. Ik wilde alleen…’

‘Wat?’ bulderde Mellberg, terwijl hij zijn haar, dat van zijn hoofd was gegleden, weer in een soort vogelnestje drapeerde.

‘Ik heb Torbjörn Ruud zopas gesproken.’

‘En?’ Mellberg zag er nog altijd korzelig uit, maar Ernst ging weer lekker liggen.

‘Hij zei dat we nu dat appartement in mogen.’

‘Welk appartement?’

‘Van Mats Sverin. Ze zijn er nu klaar. De technici, dus. En ik dacht…’ Gösta kreeg spijt van zijn inval. Misschien was die toch niet zo geniaal geweest. ‘Ik dacht…’

‘Kom je nog een keer ter zake of hoe zit het?’

‘Hedström wil immers altijd dat alles stante pede gebeurt, en het liefst gisteren nog. Dus we zouden meteen met een eigen onderzoek moeten beginnen. In plaats van te wachten tot hij weer terug is.’

Mellbergs gezicht lichtte op. Hij begon te snappen hoe Gösta dacht en was daar uitermate tevreden over.

‘Je hebt helemaal gelijk. Het zou schandalig zijn om dit uit te stellen tot morgen. En wie zijn er meer competent dan wij om dit af te handelen?’ Hij glimlachte breed.

‘Dat bedoel ik maar,’ zei Gösta en hij glimlachte ook. ‘Het is tijd om de groentjes eens te laten zien wat deze oude rotten kunnen.’

‘Je bent een genie, Gösta.’

Mellberg stond op en ze liepen naar de garage. De veteranen gingen het veld in.

Annie waste hem weer. Goot het koele, zoute water over zijn lichaam, maakte zijn haar nat en probeerde te vermijden dat er water in zijn ogen kwam. Hij reageerde niet alsof hij het lekker vond, maar hij leek het evenmin vervelend te vinden. Stilletjes liet hij zich in haar armen wassen.

Ze wist dat hij vroeg of laat uit zijn verdoving zou ontwaken. Zijn brein was bezig het gebeurde te verwerken, dat wat niemand mee zou moeten maken, al helemaal niet als je zo klein was. Niemand van vijf zou van zijn vader gescheiden mogen worden, maar ze had geen keuze gehad. Vluchten was noodzakelijk geweest, de enige uitweg, maar Sam en zij moesten een hoge tol betalen.

Sam was dol geweest op Fredrik. Hij had niet de kanten van hem gezien die zij wel zag, niet ervaren wat zij wel had meegemaakt. Voor Sam was Fredrik een held die niets fout kon doen. Hij had zijn vader verafgood, en dat was de belangrijkste reden waarom de keuze haar zo moeilijk was gevallen. Voor zover ze een keuze had gehad.

Ondanks alles wat er was gebeurd, deed het Annie verdriet dat Sam zijn vader had verloren. Wat Fredrik haar ook had aangedaan, hij had veel voor Sam betekend. Niet meer dan zij, maar wel veel. En nu zou Sam hem nooit meer zien.

Annie tilde Sam uit het water en legde hem op de handdoek die ze op de steiger had uitgespreid. Haar vader had altijd gezegd dat de zon goed was voor lichaam en geest, en de verwarmende stralen waren echt weldadig. Boven hen cirkelden de meeuwen en ze dacht dat Sam het leuk zou vinden naar ze te kijken als hij beter was.

‘Mama’s allerliefste lieveling.’ Ze streek over zijn haar. Hij was nog altijd zo klein, zo weerloos. Het was alsof hij nog maar kort geleden een baby was geweest en makkelijk in haar armen had gepast. Misschien zou ze toch met hem naar een dokter moeten gaan, maar haar hele moederinstinct schreeuwde nee. Hier was hij veilig. Hij had geen ziekenhuis of medicijnen nodig, hij had rust en haar zorg nodig. Daar zou hij weer beter van worden.

Ze huiverde opeens. Er kwam een frissere wind over de steiger aanzetten en ze was bang dat Sam kou zou vatten. Met enige inspanning stond ze met het kind in haar armen op en liep naar het huis. Ze duwde de deur met haar voet open en droeg hem naar binnen.

‘Heb je honger?’ vroeg ze, terwijl ze hem aankleedde.

Hij zei niets, maar ze zette hem toch op een stoel en begon hem voorzichtig cornflakes te voeren. Over een tijdje zou hij wel weer bij haar terugkomen. De zee, de zon en haar liefde zouden de wonden in zijn ziel helen.

Erica probeerde elke middag een wandeling te maken als ze Maja van de crèche haalde. Dan kregen de jongens frisse lucht en zijzelf een beetje beweging. De tweelingwagen was geen slecht fitnessapparaat en als Maja op de terugweg ook nog op de staplank stond, was het een hele uitdaging om hem helemaal naar huis te duwen.

Ze besloot vandaag de lange route te nemen, langs Badis en de conservenfabriek Lorentz, in plaats van de rechtstreekse weg via de Galärbacken. Ze stopte op de kade onder aan Badis en hield haar hand boven haar ogen om omhoog te kunnen kijken naar het oude, witte gebouw, dat pas was geverfd en schitterde in de zon. Ze was blij dat het was gerestaureerd. Naast de kerk was het badhuis het eerste dat je zag als je op het dorp kwam aanvaren en het was een belangrijk onderdeel van het profiel van Fjällbacka. Het was in de loop van de jaren steeds meer verwaarloosd geraakt, en uiteindelijk had het eruitgezien alsof het elk moment kon instorten. Nu was het weer iets waar Fjällbacka trots op kon zijn.

Ze zuchtte blij en lachte toen gegeneerd om zichzelf omdat ze zo ontroerd raakte door een oud gebouw, planken en verf. Maar eigenlijk was het meer dan dat. Ze had er allerlei prettige herinneringen aan en net zoals bij de meeste inwoners van Fjällbacka had het gebouw een speciaal plekje in haar hart. Badis was een stuk geschiedenis met een plaats in het heden en nu ook weer in de toekomst. Het was niet zo gek dat ze sentimenteel werd.

Erica duwde de kinderwagen verder en verzamelde moed voor de lange, taaie helling langs de zuiveringsinstallatie en de midgetgolfbaan, toen er vlak naast haar een auto stopte. Erica bleef staan en kneep haar ogen half dicht om te kunnen zien wie het was. Er stapte een vrouw uit en Erica herkende haar meteen. Ze had haar weliswaar nog nooit ontmoet, maar de vrouw was in het dorp vaak onderwerp van gesprek sinds ze hier een paar maanden geleden was komen wonen. Het moest Vivianne Berkelin zijn.

‘Hallo!’ zei de vrouw hartelijk en ze kwam Erica met uitgestoken hand tegemoet. ‘Jij moet Erica Falck zijn.’

‘Ja, dat klopt.’ Erica glimlachte en gaf de ander een hand. ‘Ik wil je al heel lang ontmoeten. Ik heb al je boeken gelezen en vind ze echt goed.’

Erica merkte dat ze bloosde, zoals altijd wanneer ze lof kreeg voor haar werk. Ze was er nog steeds niet aan gewend dat veel mensen iets hadden gelezen wat zij had geschreven. Nu ze een paar maanden ouderschapsverlof had, was het ook bevrijdend om iemand te ontmoeten die haar in de eerste plaats als de schrijfster Erica zag en niet uitsluitend als de moeder van Noel, Anton en Maja.

‘Ik heb echt bewondering voor mensen die het geduld hebben om een heel boek te schrijven.’

‘Het enige dat je daarvoor nodig hebt, is goed zitvlees,’ zei Erica lachend.

Vivianne straalde een aanstekelijk enthousiasme uit en Erica werd zich bewust van een gevoel dat ze aanvankelijk niet goed kon benoemen. Toen wist ze het: ze wilde dat Vivianne haar aardig zou vinden.

‘Wat is het mooi geworden.’ Ze keek omhoog naar Badis.

‘Ja, we zijn enorm trots.’ Ook Vivianne richtte haar blik naar boven. ‘Wil je een rondleiding?’

Erica keek op haar horloge. Ze was van plan geweest Maja vroeg op te halen, maar haar dochter had het tegenwoordig erg naar haar zin op de crèche, dus ze zou het niet vervelend vinden als ze op de gebruikelijke tijd werd gehaald. Het was verleidelijk om te zien of de prachtige buitenkant ook zo’n schitterend interieur had.

‘Graag. Ik weet alleen niet hoe ik deze naar boven moet krijgen.’ Ze wees naar de kinderwagen en keek naar de steile trap.

‘We dragen hem samen,’ zei Vivianne en ze liep er zonder Erica’s antwoord af te wachten alvast naartoe.

Vijf minuten later hadden ze de tweelingwagen naar boven gesjord en kon Erica hem door de entree naar binnen duwen. Ze bleef in de deuropening staan en keek met grote ogen rond. Weg was alles wat oud en versleten was geweest, maar zonder dat het oorspronkelijke karakter verloren was gegaan. Ze liet haar blik over alle details glijden, alles wat haar aan de zomerdisco’s uit haar tienertijd deed denken en er nu nieuw en fris uitzag. Ze parkeerde de wagen naast de muur en tilde Noel op. Toen ze Antons reiswieg wilde pakken, hoorde ze Viviannes zachte stem: ‘Mag ik hem dragen?’

Erica knikte. Vivianne boog zich voorover en nam Anton voorzichtig in haar armen. De kinderen waren er zo aan gewend dat ze door verschillende mensen werden verzorgd dat ze nooit tegen vreemden protesteerden. Anton keek Vivianne met grote ogen aan en vuurde een van zijn glimlachjes af.

‘Wat ben jij een kleine charmeur,’ brabbelde Vivianne. Behoedzaam trok ze hem zijn jasje uit en deed ze zijn dunne muts af.

‘Heb je zelf kinderen?’

‘Nee, dat is er nooit van gekomen.’ Vivianne wendde haar gezicht af. ‘Heb je zin in een kopje thee?’ vroeg ze en ze liep met Anton naar de eetzaal.

‘Ik heb liever koffie, als je dat hebt. Ik ben niet echt een theedrinker.’

‘Meestal raden we het de mensen niet aan om hun lichaam met cafeïne te vergiftigen, maar ik kan een uitzondering maken en kijken of we wat echte koffie tevoorschijn kunnen toveren.’

‘Graag.’ Erica liep achter Vivianne aan. Koffie hield haar op de been en ze dronk het zo vaak dat er ongetwijfeld koffie door haar aderen stroomde in plaats van bloed. ‘Je moet toch ergens mee zondigen. Het had stukken erger kunnen zijn dan koffie.’

‘Dat moet je niet zeggen,’ zei Vivianne, maar ze ging er verder niet op door. Waarschijnlijk besefte ze dat ze voor dovemansoren zou spreken.

‘Ik kom zo, ga maar vast zitten. Na de koffie laat ik je alles zien.’ Ze verdween door een draaideur, waarvan Erica meende dat die naar de keuken leidde.

Ze vroeg zich even af hoe Vivianne koffie wilde zetten met een baby op haar arm. Zelf had ze het wel geleerd om van alles met één hand te doen, maar als je dat niet gewend was, was het niet eenvoudig. Ze wuifde de gedachte weg. Als Vivianne hulp nodig had, zou ze het wel zeggen.

Toen de koffie klaar was en op tafel stond, ging Vivianne tegenover haar zitten. Erica zag dat de tafels en de stoelen ook nieuw waren. Ze waren qua stijl zuiver en modern, maar pasten toch perfect in de roemruchte omgeving. Degene die de meubels had uitgekozen, had een goede smaak. Door de ramen die in een rij langs de ene zijkant zaten, had je een prachtig uitzicht. De hele scherenkust van Fjällbacka spreidde zich daar uit.

‘Wanneer gaan jullie open?’ Erica nam een koekje dat er merkwaardig uitzag, maar kreeg meteen spijt. Waar het ook van was gemaakt, er zat veel te weinig suiker in en het was veel te gezond om voor een koekje door te kunnen gaan.

‘Over ruim een week. Als alles op tijd klaar is,’ zuchtte Vivianne en ze doopte haar koekje in een beker thee. Vast groene thee, dacht Erica, terwijl ze genietend van haar pikzwarte drank nipte.

‘Je komt toch wel naar het feest, hè?’ vroeg Vivianne. ‘Dat zou ik heel leuk vinden. Ik heb de uitnodiging ontvangen, maar we hebben nog niets besloten. Het is niet zo makkelijk om voor drie kinderen een oppas te regelen.’

‘Probeer te komen, dat zou ik heel leuk vinden. Zaterdag krijgen je man en zijn collega’s trouwens al een voorproefje. Ze mogen uitproberen wat we allemaal te bieden hebben.’

‘O,’ zei Erica en ze lachte. ‘Daar heeft Patrik niets van gezegd. Ik geloof niet dat hij ooit ook maar één voet in een spa heeft gezet, dus dat wordt vast een interessante ervaring voor hem.’

‘Laten we het hopen.’ Vivianne streelde Anton over zijn haar. ‘Hoe gaat het met je zus? Ik hoop dat je het niet vervelend vindt dat ik het vraag, maar ik heb natuurlijk over het ongeluk gehoord.’

‘Het gaat wel.’ Tot haar grote ergernis voelde Erica tranen opkomen. Ze slikte en slaagde erin haar stem enigszins in bedwang te houden. ‘Eerlijk gezegd gaat het niet goed. Ze heeft veel meegemaakt.’

Gedachten aan Anna’s ex Lucas schoten door Erica’s hoofd. Er was zoveel dat ze niet kon uitleggen, maar op de een of andere vreemde manier kreeg ze bij deze vrouw het gevoel dat ze het toch wilde vertellen. En alles kwam eruit. Ze sprak nooit met anderen over Anna’s leven, maar ze had het gevoel dat Vivianne het zou begrijpen. Toen ze klaar was, biggelden de tranen haar over de wangen.

‘Ze heeft het inderdaad niet makkelijk gehad. Dit kind zou goed voor haar zijn geweest,’ zei Vivianne en ze formuleerde daarmee precies wat Erica al zo vaak had gedacht. Anna had dit kind verdiend. Ze verdiende het om gelukkig te zijn.

‘Ik weet niet wat ik moet doen. Ze lijkt niet eens te merken dat ik er ben. Het is alsof ze is verdwenen. En ik ben bang dat ze niet terugkomt.’

‘Ze is niet verdwenen.’ Vivianne wiegde Anton op haar schoot. ‘Ze heeft alleen bescherming gezocht op een plek waar het niet zo’n pijn doet. Maar ze weet dat jij er bent. Het beste dat je kunt doen is bij haar zijn en haar aanraken. We zijn vergeten hoe belangrijk aanraking is, maar we hebben het nodig om te kunnen overleven. Dus raak haar aan en zeg dit ook tegen haar man. Vaak begaan we de vergissing om degene die rouwt alleen te laten. We denken dat ze rust nodig hebben, dat ze met rust gelaten moeten worden. Maar dat is een misvatting. De mens is een kuddedier, en we hebben die kudde nodig, de nabijheid, de warmte en de aanraking van andere mensen. Zorg ervoor dat Anna door haar kudde wordt omringd. Laat haar niet alleen liggen, geef haar niet de kans om ongestoord weg te kruipen naar die plek waar niet alleen het verdriet afwezig is, maar ook alle andere gevoelens. Dwing haar daaruit te komen.’

Erica was een tijdje stil. Ze dacht na over wat Vivianne had gezegd en besefte dat ze gelijk had. Ze hadden het niet mogen toestaan dat Anna zich terugtrok. Ze hadden beter hun best moeten doen.

‘En voel je hier niet schuldig over,’ zei Vivianne. ‘Haar verdriet heeft niets te maken met jouw vreugde.’

‘Maar ze moet toch het gevoel hebben…’ zei Erica en haar tranen begonnen nu echt te stromen. ‘Ze moet toch het gevoel hebben dat ik alles heb gekregen en zij niets.’

‘Ze weet dat die dingen niets met elkaar te maken hebben. Als er iets tussen jullie in komt te staan, dan is dat jouw schuldgevoel. Niet de afgunst of boosheid die Anna voelt omdat jouw kinderen het ongeluk hebben overleefd. Die zit alleen tussen jouw oren.’

‘Hoe weet je dat?’ Erica wilde wel geloven wat Vivianne zei, maar ze durfde het niet. Wat wist zij over hoe Anna dacht en voelde? Ze had haar zelfs nog nooit ontmoet. Tegelijk had Erica het idee dat Viviannes woorden op de een of andere manier klopten, dat ze waar waren.

‘Ik kan je niet uitleggen hoe ik dat weet. Maar ik voel bepaalde dingen en ik weet het een en ander over mensen. Je moet me gewoon vertrouwen,’ zei Vivianne gedecideerd. En tot haar verbazing merkte Erica dat ze dat ook deed. Ze vertrouwde Vivianne.

Toen ze even later op weg was naar de crèche, was haar tred lichter dan die in tijden was geweest. Wat haar had belemmerd om toenadering tot Anna te zoeken, was ze kwijt. Haar gevoel van machteloosheid was verdwenen.