~~~~
Ze was het zat. Ze was het zat andermans rommel op te ruimen. Ze was haar vreugdeloze bestaan waarin elke dag hetzelfde was, helemaal zat. Ze was het zat de schuld te dragen die dag in dag uit op haar drukte. Ze was het zat elke morgen wakker te worden en elke dag naar bed te gaan en zich af te vragen hoe het met Anders ging.
Vera zette de kookkoffie op het fornuis. Het tikken van de keukenklok was het enige geluid dat je hier hoorde en Vera ging aan de keukentafel zitten wachten tot de koffie klaar was.
Vandaag had ze bij de familie Lorentz schoongemaakt. Het huis was zo groot dat het haar een hele dag kostte. Soms miste ze de goede oude tijd. Het gevoel van veiligheid doordat ze een vaste plek had waar ze elke dag naartoe ging om te werken. De status die ze had doordat ze de huishoudster van de chicste familie in Noord-Bohuslän was. Maar dat was alleen maar soms. Meestal was ze blij dat ze er niet elke dag heen hoefde. Dat ze niet meer als een knipmes voor Nelly Lorentz hoefde te buigen. De vrouw die ze meer dan wie ook haatte. Toch was ze voor haar blijven werken, jaar in jaar uit, totdat de tijd haar ten slotte inhaalde en huishoudsters passé waren. Ruim dertig jaar had ze haar ogen neergeslagen en ‘Ja, dank u, mevrouw Lorentz, uiteraard, mevrouw Lorentz, meteen, mevrouw Lorentz’ gemompeld terwij 1 ze zich moest bedwingen om haar sterke handen niet om Nelly’s broze keel te leggen en die net zo lang dicht te drukken tot ze niet meer ademde. Soms was die neiging zo overweldigend geweest dat ze haar handen onder haar schort had moeten verbergen om te voorkomen dat Nelly ze zag trillen.
De ketel gaf fluitend aan dat de koffie klaar was. Moeizaam stond Vera op en rechtte haar rug voordat ze een oud, beschadigd kopje pakte en de koffie inschonk. Het kopje was het enige dat er nog over was van het servies dat ze bij hun huwelijk van Arvids ouders hadden gekregen. Het was van mooi Deens porselein. Een witte ondergrond met blauwe bloemen die in de loop van de jaren hun kleur goed hadden weten te behouden. Nu had ze alleen het kopje nog maar. Toen Arvid nog leefde, hadden ze het servies alleen bij speciale gelegenheden gebruikt, maar na zijn dood had ze het niet nodig meer gevonden om onderscheid te maken tussen gewone en speciale gelegenheden. In de loop van de tijd was een deel van het servies verloren gegaan door natuurlijke slijtage, de rest was ruim tien jaar geleden door Anders kapotgegooid tijdens een delirium. Dit laatste kopje was haar liefste bezit.
Genietend dronk ze van de koffie. Toen er nog maar één slok over was, goot ze de koffie op het schoteltje en dronk die met een suikerklontje tussen haar tanden op. Haar benen waren moe en pijnlijk na een hele dag schoonmaken en ze had ze op de stoel voor zich gelegd om ze wat te ontlasten.
Haar huis was eenvoudig en klein. Ze woonde er al bijna veertig jaar en was van plan er tot haar dood te blijven. Eigenlijk was dat niet praktisch. Het huis lag boven aan een steile helling en ze moest onderweg naar haar huis vaak meerdere keren stoppen om even uit te hijgen. Het was in de loop van de jaren ook beschadigd geraakt en zag er zowel aan de binnen- als aan de buitenkant uitgewoond en aftands uit. Als ze het nu verkocht en naar een appartement verhuisde zou ze er vanwege de ligging wel een leuk bedrag voor krijgen, maar die gedachte was zelfs niet in haar opgekomen. Ze liet het huis liever wegrotten dan dat ze verhuisde. Hier had ze met Arvid gewoond, gedurende de weinige jaren dat ze getrouwd en gelukkig waren geweest. In het bed in de slaapkamer had ze voor het eerst ergens anders geslapen dan in haar ouderlijk huis. De huwelijksnacht. In hetzelfde bed was Anders verwekt en toen haar buik zo groot was geweest dat ze alleen nog maar op haar zij kon liggen, was Arvid tegen haar aan gekropen en had achter haar liggend haar buik gestreeld. Hij had woordjes in haar oor gefluisterd over hoe hun leven samen eruit zou zien. Over alle kinderen die ze zouden krijgen. Al het blije gelach dat tussen de huismuren zou weerklinken in de jaren die voor hen lagen. En als ze oud waren en de kinderen op eigen benen stonden, zouden ze samen in een schommelstoel voor de kachel zitten praten over hoe geweldig hun leven was geweest. Ze waren begin twintig geweest en hadden niet geweten wat de toekomst hun zou brengen.
Ze had aan deze keukentafel gezeten toen het bericht kwam. Agent Pohl had met zijn pet in de hand aangeklopt en zodra ze hem zag, had ze geweten wat haar te wachten stond. Ze had hem met haar wijsvinger tegen haar mond tot stilte gemaand en hem naar de keuken gewezen. Ze was achter hem aan gewaggeld, hoogzwanger in de negende maand, en had stil en mechanisch een kan koffie gemaakt. Terwijl ze zaten te wachten tot de koffie klaar was, had ze de man aan de andere kant van de tafel bestudeerd. Hij was niet in staat geweest haar aan te kijken en had zijn blik de keuken laten rondgaan, terwijl hij dwangmatig aan zijn kraag had gefrummeld. Pas toen ze ieder een kop dampend hete koffie voor hun neus hadden staan, had ze de agent gebaard dat hij verder kon gaan. Zelf had ze nog altijd niets gezegd. Ze had naar een zoemend geluid in haar hoofd geluisterd, dat steeds luider werd. Ze had de mond van de agent zien bewegen, maar zijn woorden hadden niet door de kakofonie in haar hoofd heen kunnen dringen. Ze had ze niet hoeven horen. Ze had geweten dat Arvid op de bodem van de zee lag en heen en weer bewoog op de deining van het zeewier. Daar kon geen woord wat aan veranderen. Geen woord kon iets veranderen aan de wolken die zich nu boven haar hoofd samenpakten tot er alleen nog maar een grijze massa te zien was.
Nu, zoveel jaren later, zuchtte Vera terwijl ze aan dezelfde keukentafel zat. Andere mensen die geliefden hadden verloren, zeiden dat hun beeld in de loop van de tijd steeds vager werd. Voor haar was het precies andersom. Het beeld van Arvid werd steeds helderder en soms kon ze hem zo duidelijk voor zich zien dat de pijn zich als een ijzeren band om haar hart sloot. Dat Anders een levende kopie van Arvid was, was zowel een vloek als een zegen. Ze wist dat het kwaad nooit was geschied als Arvid nog had geleefd. Hij was haar kracht geweest en samen met hem had ze net zo sterk kunnen zijn als nodig was geweest.
Vera schrok op toen de telefoon ging. Ze was diep verzonken in oude herinneringen en vond het vervelend gestoord te worden door het schelle gerinkel. Haar benen sliepen en ze had haar hand nodig om ze van de stoel te tillen, waarna ze zich strompelend naar de telefoon in de hal haastte.
‘Hoi ma, met mij.’
Anders klonk lallend en uit ervaring wist ze precies in welke fase van zijn roes hij zich nu bevond. Ongeveer halverwege knock-out. Ze zuchtte. ‘Dag, Anders. Hoe gaat het met je?’
Hij negeerde die vraag. Ze had ontelbare keren een soortgelijk gesprek gevoerd.
Vera zag zichzelf in de halspiegel met de hoorn tegen haar oor staan. De spiegel was oud en versleten en er zaten donkere vlekken in het glas. Ze vond dat ze in veel opzichten op de spiegel leek. Haar haar was mat en grijs, al was de oorspronkelijke donkere kleur her en der nog steeds te zien. Ze had een strak achterovergekamd kapsel, dat ze voor de spiegel in de badkamer zelf met een nagelschaartje in model hield. Het had geen zin geld te verspillen aan een kapper. Jaren van zorgen tekenden zich als rimpels en vouwen in haar gezicht af. Haar kleren waren als zijzelf. Kleurloos maar praktisch, vaak grijs of groen. Jaren van hard werken en een gebrek aan belangstelling voor eten hadden ertoe geleid dat ze niet de rondingen had gekregen die veel vrouwen van haar leeftijd wel hadden. Vera zag er pezig en sterk uit. Als een werkpaard.
Opeens registreerde ze wat Anders aan de andere kant van de lijn zei en met een schok lieten haar ogen het spiegelbeeld los.
‘Ma, er staan politieauto’s voor de deur. Een hele hoop. Ze zijn vast op zoek naar mij. Dat moet haast wel. Wat moet ik verdomme doen?’
Vera hoorde hoe zijn stem de hoogte in schoot en de paniek met elke lettergreep toenam. Een ijzige kou verspreidde zich door haar lichaam. In de spiegel zag ze dat ze de hoorn zo stevig vasthield dat haar knokkels wit waren geworden.
‘Doe niets, Anders. Wacht gewoon af. Ik kom eraan.’
‘Oké, maar schiet alsjeblieft op. Het is niet ongewoon dat er een paar smerissen op de stoep staan, ma. Af en toe komt er een wagen langs. Maar nu staan er drie met zwaailichten en sirenes aan. Shit...’
‘Anders. Luister goed. Haal diep adem en hou je rustig. Ik hang nu op en kom direct naar je toe.’
Ze hoorde dat hij enigszins kalmeerde, en zodra ze had opgehangen, schoot ze haar jas aan en liep ze op een drafje naar buiten zonder haar deur op slot te doen.
Ze holde over het parkeerterrein achter de voormalige taxistandplaats en nam de sluiproute langs de goedereningang van Evas Livs. Al na een klein eindje voelde ze dat ze het iets rustiger aan moest doen en het kostte haar bijna tien minuten om de flat te bereiken waar Anders woonde.
Ze was precies op tijd om te zien hoe twee stevige agenten hem in handboeien afvoerden. In haar borst ontstond een schreeuw, maar die drong ze terug toen ze zag hoe alle buren als nieuwsgierige Aagjes uit hun ramen hingen. Ze wilde hen onder geen beding op meer theater trakteren dan ze al gehad hadden. Haar trots was het enige dat ze nog had. Vera verafschuwde alle laster waarvan ze wist dat die als plakkerige kauwgom aan haar en Anders kleefde. Er was al veel roddel en achterklap en dat zou nu alleen maar erger worden. Ze wist best wat er gezegd werd: ‘Arme Vera, eerst verdrinkt haar man en nu verzuipt haar zoon zich. Terwijl zijzelf zo degelijk is.’ Ja, ze wist precies wat ze zeiden. Maar ze wist ook dat ze alles zou doen wat in haar vermogen lag om de schade te beperken. Zij mocht nu geen inzinking krijgen. Dan zou alles als een kaartenhuis in elkaar storten. Vera wendde zich tot de politieagente die het dichtst bij haar stond, een kleine, broze, blonde vrouw van wie Vera vond dat ze in het stemmige uniform niet op haar plek leek. Ze was nog altijd niet gewend aan de nieuwe tijden waarin vrouwen willekeurig welk werk konden doen.
‘Ik ben de moeder van Anders Nilsson. Wat gebeurt hier? Waar nemen jullie hem mee naartoe?’
‘Ik kan u helaas niets vertellen. U moet u tot het politiebureau in Tanumshede wenden. We brengen hem naar een politiecel aldaar.’
Met elk woord zonk de moed haar meer in de schoenen. Ze begreep dat het nu niet ging om een dronkemansruzie. De politieauto’s reden een voor een weer weg. In de laatste zag ze Anders tussen twee politieagenten zitten. Toen ze wegreden draaide hij zich om en hij bleef naar haar kijken tot ze uit het zicht waren verdwenen.
Patrik zag de auto met Anders Nilsson in de richting van Tanumshede gaan. Het grote aantal politieauto’s vond hij wat overdreven, maar Mellberg wilde een show en dus kreeg hij een show. Er waren extra mensen uit Uddevalla ingezet om bij de aanhouding te assisteren. Volgens Patrik leidde het er alleen maar toe dat van de zes aanwezige politieagenten er minstens vier hun tijd verdeden.
Er bleef een vrouw op de parkeerplaats achter, die de politieauto’s lang bleef nakijken.
‘De moeder van de dader,’ zei agente Lena Waltin van de politie Uddevalla, die ook was gebleven om samen met Patrik de woning van Anders Nilsson te doorzoeken.
‘Je weet wel beter, Lena. Pas als hij gewogen en te licht bevonden is, is hij de dader. Tot die tijd is hij net zo onschuldig als de rest van ons.’
‘Dat geloof je toch zelf niet. Ik durf er mijn jaarsalaris onder te verwedden dat hij schuldig is.’
‘Als je zo zeker van je zaak bent, kun je wel wat meer inzetten dan zo’n flutbedrag.’
‘Ha ha, heel grappig. Jij zou beter moeten weten dan over ons salaris grapjes te maken.’
Patrik gaf haar gelijk. ‘Zullen we dan maar naar boven gaan? Hier beneden zijn we klaar.’
Hij zag dat de moeder van Anders de auto’s nog steeds nakeek, hoewel die al een hele tijd uit het zicht waren verdwenen. Hij vond het echt zielig voor haar en overwoog even om haar een beetje te troosten. Maar Lena trok aan zijn arm en maakte een hoofdgebaar in de richting van de portiek. Hij zuchtte, haalde zijn schouders op en liep met haar mee om het huis te doorzoeken.
Ze voelden aan de deur van Anders Nilssons appartement. Die was niet op slot en ze stapten meteen de hal binnen. Patrik keek rond en moest voor de tweede keer binnen korte tijd diep zuchten. De flat bevond zich in bedroevende staat en hij vroeg zich af hoe ze in deze bende iets moesten vinden. Ze stapten over de lege flessen in de hal en probeerden een overzicht van de keuken en de woonkamer te krijgen.
‘Getver.’ Lena schudde vol afschuw haar hoofd.
Ze haalden dunne plastic handschoenen uit hun jaszak en trokken die aan. Zwijgend kwamen ze overeen dat Patrik in de woonkamer zou beginnen en Lena in de keuken.
Patrik had een ambivalent gevoel toen hij in de woonkamer van Anders Nilsson was. Het was er vies en rommelig, en meubels en persoonlijke voorwerpen ontbraken vrijwel geheel, waardoor het op een typisch drugspand leek. Iets wat Patrik in zijn dienstjaren vaak had gezien. Maar hij was nog nooit in een drugspand geweest waar de muren vol kunst hingen. De schilderijen hingen zo dicht op elkaar dat ze vanaf een meter boven de vloer de muren tot aan het plafond volledig bedekten. Het was een explosie van kleuren waarvan Patriks ogen begonnen te prikken en hij moest de neiging bedwingen om zijn handen beschermend boven zijn ogen te houden. Het waren abstracte doeken, geschilderd in uitsluitend warme kleuren. Patrik had het gevoel dat hij een stomp in zijn maag kreeg. Het gevoel was zo fysiek dat hij bijna omviel en zich ertoe moest dwingen om naar iets anders te kijken dan de schilderijen, die van de muur op hem af leken te komen.
Voorzichtig begon hij tussen Anders’ spullen te zoeken. Er viel niet veel te zien. Even voelde Patrik zich dankbaar dat hij verhoudingsgewijs zo’n bevoorrecht leven leidde. Zijn eigen problemen leken opeens heel klein. Hij vond het fascinerend dat de wil van een mens om te overleven zo sterk was dat hij, hoewel er ogenschijnlijk geen enkele kwaliteit van leven was, er dag in dag uit, jaar in jaar uit, voor koos om door te gaan. Waren er nog momenten van vreugde in een leven als dat van Anders Nilsson? Ervoer hij ooit de gevoelens die het leven de moeite waard maakten: vreugde, hoop, geluk en vrolijkheid, of was alles alleen een aanloop naar de volgende borrel?
Patrik pakte alles in de woonkamer op om het te bekijken. Hij voelde aan de matras om te zien of er iets in verborgen was, trok de laden van het enige opbergmeubel open en keek eronder, haalde de schilderijen voorzichtig van de wand en keek erachter. Niets. Absoluut niets wat zijn belangstelling wekte. Hij liep naar de keuken om te zien of Lena meer geluk had.
‘Wat een zwijnenstal. Hoe kan iemand in vredesnaam zo leven?’ Met een gezicht waar duidelijk afschuw op te lezen stond doorzocht ze de inhoud van een vuilniszak die ze op een krant had uitgespreid.
‘Heb je iets interessants gevonden?’ vroeg Patrik.
‘Ja en nee. Ik heb tussen het vuilnis een paar rekeningen gevonden. Het kan wel interessant zijn om de gespreksspecificaties van de telefoonrekeningen wat nader te bestuderen. Verder lijkt hier alleen maar rommel te liggen.’ Ze trok haar plastic handschoenen uit. ‘Wat dacht je ervan? Zullen we er voor vandaag een punt achter zetten?’
Patrik keek op zijn horloge. Ze waren hier al twee uur en buiten was het donker geworden.
‘Ja, ik denk ook niet dat we vandaag nog veel verder komen. Hoe kom jij thuis? Wil je een lift?’
‘Ik ben met mijn eigen auto gekomen, dus dat is geen probleem. Maar bedankt.’
Opgelucht verlieten ze het appartement en ze zorgden ervoor dat ze het niet achterlieten zoals ze het hadden aangetroffen, maar deden de deur op slot.
Toen ze de parkeerplaats opliepen waren de straatlantaarns al aan. Terwijl ze het appartement doorzochten, was het zachtjes gaan sneeuwen en ze moesten een flink pak sneeuw van de ruiten afvegen. Toen Patrik naar de OKQ8-pomp reed, merkte hij dat er iets bovenkwam wat de hele dag aan hem had geknaagd. In de stilte van de auto, alleen met zijn gedachten, moest hij erkennen dat er iets niet klopte met de aanhouding van Anders Nilsson. Hij vertrouwde er niet op dat Mellberg de juiste vragen had gesteld tijdens het gesprek met de getuige, op grond waarvan Anders voor een verhoor was opgehaald. Misschien moest hij er zelf nog even naar kijken. Midden op de kruising bij de benzinepomp nam hij een besluit. Hij draaide abrupt het stuur om en reed de andere kant op. In plaats van af te slaan naar Tanumshede, reed hij naar Fjällbacka. Hij hoopte dat Dagmar Petrén thuis was.
Ze moest aan Patriks handen denken. Meestal keek ze eerst naar de handen en polsen van een man. Ze vond dat handen heel erg sexy konden zijn. Ze moesten niet klein zijn, maar ook weer niet zo groot als kolenschoppen. Gemiddeld groot en pezig, zonder haar, lenig en soepel. Patriks handen voldeden er precies aan.
Erica moest moeite doen om niet te dagdromen. Het was op z’n zachtst gezegd zinloos om aan iets te denken wat ze tot nu toe alleen maar als een kleine kriebel in haar buik voelde. Bovendien was het allerminst zeker hoe lang ze hier zou blijven. Als het huis werd verkocht, was er niets meer dat haar aan deze plek bond en dan stond het appartement in Stockholm op haar te wachten, evenals het leven dat ze daar met haarvrienden had. De tijd hier in Fjällbacka zou naar alle waarschijnlijkheid alleen maar een kort intermezzo in haar leven zijn en daarom zou het domweg idioot zijn om romantische luchtkastelen over een oude jeugdvriend te bouwen.
Buiten begon de schemering te vallen, hoewel het nog maar drie uur was en Erica zuchtte diep. Ze zat opgekruld in een grote, ruime gebreide trui die haar vader op koude dagen vaak op zee had gedragen en warmde haar kille handen door de lange mouwen helemaal naar beneden te trekken. Ze vond zichzelf een beetje zielig. Ze had niet het gevoel dat er op dit moment veel was om blij mee te zijn. Alex’ dood, het geruzie over het huis, Lucas, het boek dat niet vlotte – ze ervoer het allemaal als een zware druk. Bovendien voelde ze dat ze zelf nog van alles moest doen na het overlijden van haar ouders, zowel in praktische zin als gevoelsmatig. Ze had de afgelopen tijd niet verder kunnen gaan met het opruimen en overal in huis stonden halfvolle vuilniszakken en dozen. Ook in haarzelf waren er halfvolle ruimten en vormden haar gevoelens losse draadjes en niet-ontwarde kluwens.
Ze had de hele middag nagedacht over de scène tussen Dan en Pernilla waarvan ze getuige was geweest. Eigenlijk snapte ze er niets van. Jaren geleden was er tussen haar en Pernilla wrijving geweest, maar dat was al sinds tijden opgelost. Dat had ze in elk geval gedacht. Waarom had Pernilla dan ó gereageerd? Erica overwoog om Dan te bellen, maar ze durfde niet goed omdat Pernilla natuurlijk ook kon opnemen. Op dit moment had ze geen energie voor nóg een conflict en ze besloot daarom er niet verder aan te denken, maar de zaak op zijn beloop te laten en te hopen dat Pernilla met het verkeerde been uit bed was gestapt en dat alles weer gewoon was als ze elkaar de volgende keer zagen. Toch bleef het aan haar knagen. Het was geen tijdelijke woede-uitbarsting maar iets wat dieper ging. Alleen kon Erica met de beste wil van de wereld niet begrijpen wat het kon zijn.
Dat ze met haar boek achterlag op schema drukte zwaar op haar en ze besloot om haar geweten wat te sussen door een tijdje te gaan schrijven. Ze ging achter de computer in de werkkamer zitten en besefte dat ze uit de warmte van de trui moest kruipen om te kunnen werken. Aanvankelijk ging het stroef, maar na een tijdje kwam ze goed op gang. Ze benijdde auteurs die heel gedisciplineerd in hun schrijven waren. Zelf moest ze zich er elke keer weer toe zetten om aan het werk te gaan. Niet omdat ze lui was, maar omdat ze een diepgewortelde angst had dat ze opeens haar vaardigheden kwijt was. Dat ze haar vingers op de toetsen zou laten rusten en haar ogen op het scherm zou richten zonder dat er iets gebeurde. Dat er alleen leegte zou zijn, een gebrek aan woorden, en dat ze zou weten dat ze nooit meer één zin op papier zou zetten. Elke keer dat dat niet gebeurde, voelde ze zich opgelucht. Nu vlogen haar vingers over het toetsenbord en had ze in een uur al twee pagina’s getypt. Na nog eens drie pagina’s vond ze dat ze een beloning had verdiend en ze besloot om zich even met het boek over Alex bezig te houden.
De cel kende hij goed. Hij zat er niet voor het eerst. Nachtelijke dronkenschap in een cel met braaksel op de vloer was dagelijkse kost in de perioden dat het echt slecht met hem ging. Maar deze keer was het anders. Deze keer was het ernst.
Hij ging op zijn zij liggen op de harde brits, rolde zich in een foetushouding en legde zijn hoofd op zijn handen om het plastic niet tegen zijn wang te voelen plakken. Hij beefde als een rietje, zowel door de kou in de cel als door het gebrek aan alcohol in zijn lichaam.
Het enige dat hem was verteld, was dat hij werd verdacht van de moord op Alex. Vervolgens hadden ze hem naar een cel gebracht en gezegd dat hij moest wachten tot ze hem kwamen halen. Wat dachten ze dat hij anders in deze kale cel kon doen? Tekenlessen geven? Anders trok een grimas.
Zijn gedachten waren traag nu hij zijn ogen nergens op kon laten rusten. De wanden waren van lichtgroen, oud beton met grijze vlekken waar de verf had losgelaten. In gedachten schilderde hij de muren in sterke kleuren. Hier een penseelstreek in rood, daar een in geel. Flinke halen die het oude groen deden verdwijnen. In zijn fantasie was de ruimte algauw een schitterende kakofonie van kleuren en pas toen kon hij zijn gedachten focussen.
Alex was dood. Zelfs als hij dat zou willen, viel aan die gedachte niet te ontkomen, het was een vaststaand feit. Zij was dood en daarmee zijn toekomst ook.
Ze zouden hem zo meteen komen halen. Aan hem gaan trekken. Met harde hand zouden ze hem duwen, honen en kwellen tot de waarheid naakt en trillend op tafel lag. Hij kon ze niet tegenhouden. Hij wist niet eens of hij tegengehouden wilde worden. Hij wist eigenlijk überhaupt niet veel meer. Niet dat hij eerder wel veel had geweten. Slechts weinig dingen hadden de kracht gehad om door de verzoenende nevelen van de alcohol te dringen. Alleen Alex. Alleen de wetenschap dat ze ergens dezelfde lucht inademde, dezelfde gedachten had, dezelfde pijn voelde. Dat was het enige dat altijd voldoende kracht had gehad om door te dringen, onder, over, langs de verraderlijke nevelen die hun uiterste best deden alle herinneringen met een barmhartige duisternis te omhullen.
Terwijl hij op de brits lag, begonnen zijn benen te slapen, maar hij negeerde de signalen van zijn lichaam en weigerde koppig om een andere houding aan te nemen. Als hij bewoog, zou hij misschien de controle over de kleuren op de muren kwijtraken en opnieuw naar kale lelijkheid moeten staren.
Tijdens helderder momenten kon hij de humor, of de ironie van het geheel inzien. Dat hij met een onverzadigbare behoefte aan schoonheid moest worden geboren, terwijl hij tot een leven in vuil en lelijkheid was gedoemd. Misschien stond zijn lot al bij zijn geboorte in de sterren geschreven, misschien werd het op die fatale dag herschreven.
Als als als. Hij had in gedachten vaak allerlei als-scenario’s de revue laten passeren. Met de gedachte gespeeld hoe zijn leven eruit had gezien ‘als’. Misschien zou hij een goed en eerbaar leven hebben geleid, met een gezin, een huis en de kunst als een bron van vreugde in plaats van vertwijfeling. Kinderen die in de tuin bij zijn atelier speelden, terwij 1 zich uit de keuken allerlei heerlijke geuren verspreidden. Een idylle als op een schilderij van Carl Larsson, omlijst met rozenglans. Alex was er altijd bij. Zij stond steeds in het middelpunt en hij cirkelde er als een planeet omheen.
Van die fantasieën werd hij vanbinnen altijd warm, maar plotseling verdween het warme beeld en verscheen er een koud beeld, met blauwtinten en een ijzige kou. Dat beeld kende hij goed. Hij had het nachtenlang in alle rust kunnen bestuderen, zodat hij het tot in het kleinste detail kende. Het meest bang was hij voor het bloed. Het rode, dat in schril contrast stond met het blauwe. De dood was er ook, zoals gebruikelijk. Die hield zich in de periferie op en wreef in zijn handen van plezier. Wachtte tot hij aan zet was, iets kon doen, wat dan ook. Het enige dat Anders had kunnen doen was hem negeren. Net doen alsof de dood er niet was, tot die verdween. Misschien kon het beeld dan de rozenglans weer terugkrijgen. Misschien kon Alex weer naar hem glimlachen, die glimlach waardoor zijn maag zich omdraaide. Maar de dood was een te vertrouwde kameraad om zich te laten negeren. Ze kenden elkaar nu al jaren en hun relatie werd er niet leuker op. Zelfs tijdens de lichtere momenten met Alex had de dood zich tussen hen in gewrongen, volhardend, opdringerig.
De stilte in de cel gaf hem een veilig gevoel. In de verte kon hij wat mensen horen, maar dat was ver genoeg om in een andere wereld thuis te kunnen horen. Pas toen hij een van de geluiden hoorde naderen, werd hij uit zijn droomtoestand gerukt. Voetstappen op de gang die doelbewust naar zijn cel gingen. Gerammel met het slot en toen zwaaide de deur open en stond de kleine dikke hoofdinspecteur in de deuropening. Mat sloeg Anders zijn benen over de rand van de brits en ging zitten. Tijd voor het verhoor. Dat kon hij ook maar beter achter de rug hebben.
De blauwe plekken waren nu zo licht geworden dat ze ze onder een flinke laag poeder kon verbergen. Anna bekeek haar gezicht in de spiegel. Het gezicht dat ze zag, was verweerd en getekend. Zonder make-up waren de blauwe contouren onder de huid goed te zien. Haar ene oog was nog altijd een beetje bloeddoorlopen. Haar blonde haar zag er dof en levenloos uit en moest nodig geknipt worden. Ze had nog geen afspraak bij de kapper gemaakt, ze had er gewoon de energie niet voor. Al haar kracht had ze nodig om in de dagelijkse behoeften van haar kinderen te voorzien en zelf overeind te blijven. Hoe had het zover kunnen komen?
Ze kamde haar haar strak naar achteren en deed er een elastiekje om. Moeizaam kleedde ze zich aan, terwijl ze probeerde alle bewegingen te vermijden waarbij haar ribben pijn deden. Vroeger zorgde hij er altijd voor dat hij haar alleen op haar lichaam sloeg, op plaatsen die onder haar kleren vielen, maar het afgelopen halfjaar was hij niet langer voorzichtig en had hij haar herhaaldelijk in het gezicht geslagen.
Het ergste waren echter niet de klappen. Het ergste was dat ze de hele tijd in de schaduw van de klappen leefde, in afwachting van de volgende keer, de volgende vuistslag. Wat het zo wreed maakte, was dat hij zich daar goed van bewust was en met haar angst speelde. Hij hief zijn hand om te slaan en het volgende moment ging de beweging over in een streling met een glimlach. Soms sloeg hij haar ogenschijnlijk zonder aanleiding en kwam zijn gedrag als het ware uit de lucht vallen. Niet dat hij anders veel reden nodig had, maar midden in een gesprek over de boodschappen voor het avondeten of een televisieprogramma waar ze naar zouden kijken, kon zijn vuist opeens op haar afkomen en haar in haar buik, op haar hoofd, haar rug of waar hij ook maar wilde, raken. Vervolgens kon hij, zonder ook maar een tel de draad kwijt te zijn, het gesprek vervolgen alsof er niets was gebeurd, terwijl zij op de grond naar adem lag te happen. Van die macht genoot hij.
Lucas’ kleren lagen verspreid door de slaapkamer en moeizaam pakte ze de kledingstukken een voor een op en hing ze op hangers of gooide ze in de wasmand. Toen de slaapkamer er weer tot in de puntjes verzorgd uitzag, ging ze even bij de kinderen kijken. Adrian sliep, snuivend op zijn rug met zijn speen in zijn mond. Emma zat rustig in haar bed te spelen en Anna stond vanuit de deuropening naar haar te kijken. Wat leek ze toch op Lucas. Hetzelfde gedecideerde, hoekige gezicht en dezelfde ijsblauwe ogen. Dezelfde koppigheid.
Emma was een van de redenen waarom ze nog altijd van Lucas hield. Niet meer van hem houden was hetzelfde als een deel van Emma ontkennen. Hij was een deel van haar en daarom was hij ook een deel van Anna. Hij was ook een goede vader voor de kinderen. Adrian was nog te klein om het te kunnen begrijpen, maar Emma verafgoodde Lucas en Anna kon haar gewoon niet van haar vader beroven. Hoe kon ze de kinderen de helft van hun veilige bestaan ontnemen, alles overhoop halen wat bekend en belangrijk voor hen was? Ze moest gewoon sterk genoeg zijn voor hen allemaal, dan zouden ze er wel doorheen komen. In het begin was het ook anders geweest. Het kwam vast allemaal weer goed. Als zij maar sterk was. Hij zei immers dat hij haar eigenlijk niet wilde slaan, dat het voor haar bestwil was, omdat ze niet deed wat ze moest doen. Als zij maar iets beter haar best deed, een betere echtgenote werd. Ze begreep hem niet, zei hij. Als zij er maar achter kwam wat hem gelukkig maakte, als zij de juiste dingen maar deed, zodat hij niet aldoor zo in haar werd teleurgesteld.
Erica begreep het niet. Erica met haar zelfstandigheid en haar eenzaamheid. Haar moed en haar overweldigende, verstikkende zorg. Anna kon de verachting in Erica’s stem horen en dat irriteerde haar mateloos. Wat wist Erica van de verantwoordelijk voor een huwelijk en een gezin? Een verantwoordelijkheid die zo op haar schouders drukte dat ze zich bijna niet staande kon houden. De enige over wie Erica zich zorgen hoefde te maken, was zichzelf. Zij was altijd zo verdomd verstandig geweest. Haar overdreven moederlijke zorg had Anna soms bij na verstikt. Overal hadden Erica’s bezorgde, wakende ogen haar gevolgd, terwijl ze alleen maar met rust gelaten wilde worden. Wat maakte het uit dat hun moeder zich niet om hen bekommerde? Hun vader was er toch nog? Een van de twee was niet zo slecht. Het verschil tussen haarzelf en Erica was dat zij dingen accepteerde en dat Erica een reden probeerde te vinden. Meestal had Erica de vragen ook aan zichzelf gesteld en geprobeerd de redenen in zichzelf te vinden. Daarom had ze zich altijd veel te veel ingespannen. Anna daarentegen koos ervoor zich helemaal niet in te spannen. Het was makkelijker niet te piekeren, met de stroom mee te gaan en elke dag te nemen zoals die kwam. Daarom voelde ze zich ook zo verbitterd tegenover Erica. Die maakte zich zorgen en bekommerde zich om haar, tot in het overdrevene, en daardoor was het zoveel moeilijker haar ogen te sluiten voor de waarheid en de buitenwereld. Toen ze het huis uit ging, was dat een enorme opluchting en toen ze vlak daarna Lucas ontmoette, dacht ze dat ze eindelijk de enige mens had gevonden die van haar kon houden zoals ze was en die bovenal haar behoefte aan vrijheid kon respecteren.
Ze glimlachte bitter terwijl ze Lucas’ ontbijtspullen opruimde. Vrijheid kwam tegenwoordig nog amper in haar woordenboek voor. Haar leven bestond uit de kamers in dit appartement. Alleen dankzij de kinderen kon ze nog steeds ademen; door de kinderen en de hoop dat als ze de juiste formule, de juiste bezwering vond, alles weer als vroeger kon worden.
Ze plaatste met langzame bewegingen het deksel op de botervloot, deed de kaas in een plastic zakje, zette de afwas in de vaatwasser en nam de tafel af. Toen alles blinkend schoon was, ging Anna op een van de keukenstoelen zitten en keek om zich heen. Het enige geluid dat ze hoorde was het kinderlijke gebrabbel van Emma in de kinderkamer. Een paar minuten stond Anna het zichzelf toe om van de rust te genieten. De keuken was licht en luchtig en de houten en roestvrijstalen onderdelen waren smaakvol gecombineerd. Bij de inrichting waren kosten noch moeite gespaard, wat betekende dat Philip Starck en Poggenpohl de dominante merken waren. Zelf had Anna graag een wat knussere keuken gehad, maar toen ze naar het prachtige vijfkamerappartement op Östermalm verhuisden, wist ze dat ze dat beter voor zich kon houden.
Erica’s zorgen over het huis in Fjällbacka kon ze er niet bij hebben. Anna kon het zich niet veroorloven sentimenteel te zijn en met het geld van het huis konden Lucas en zij misschien een nieuwe start maken. Ze wist dat hij het vervelend vond om hier in Zweden te werken en dat hij terug wilde naar Londen, waar het volgens hem allemaal gebeurde en waar hij verder carriere kon maken. In Stockholm stagneerde zijn carrière. En al verdiende hij bij zijn huidige werkgever goed, heel goed zelfs, van de winst van het huis in Fjällbacka en het geld dat ze al hadden, zouden ze een woning op stand in Londen kunnen kopen. Dat was belangrijk voor Lucas en dus ook voor haar. Erica zou het toch wel redden. Zij hoefde alleen aan zichzelf te denken, ze had werk en een appartement in Stockholm. Het huis in Fjällbacka zou alleen maar een zomerhuis voor haar worden. Zij zou haar deel van het huis ook krijgen. Een auteur verdiende niet noemenswaardig veel en Anna wist dat Erica soms heel krap zat. Zij zou over een tijdje ook beseffen dat dit de beste oplossing was. Voor hen alle twee.
Adrian liet vanuit de kinderkamer zijn schelle stem horen en het korte moment van rust was weer voorbij. Ach, het had geen zin te zitten kniezen. De blauwe plekken zouden net als anders verdwijnen en morgen was er weer een nieuwe dag.
Patrik voelde zich ongewoon opgewekt en liep met twee treden tegelijk de trap bij Dagmar Petrén op. Eenmaal boven gekomen, moest hij echter even uitblazen en hij boog zich voorover en steunde met zijn handen op zijn knieën. Hij was toch geen twintig meer. Dat was de vrouw die opendeed ook niet, dat was duidelijk. Zoiets kleins en rimpeligs had hij niet meer gezien sinds hij een zakje gedroogde pruimen had geopend. Doordat ze zo krom en gebogen was, reikte ze nauwelijks tot zijn middel en Patrik was bang dat ze bij het eerste het beste zuchtje wind om zou vallen. Maar de ogen die hem aankeken waren helder en wakker als die van een jong meisje.
‘Sta daar niet zo te puffen, jongeman. Kom binnen, dan krijg je een kopje koffie.’
De stem was verbazingwekkend krachtig. Patrik voelde zich plotseling net een schooljongen en hij liep braaf achter haar aan. Hij weerstond de neiging om te buigen en moest zijn best doen om het slakken-tempo van mevrouw Petrén te volgen en haar niet omver te lopen. Eenmaal in de kamer gekomen, bleef hij abrupt staan. Nog nooit van zijn leven had hij zoveel kabouters gezien. Op elk vrij plekje stonden kabouters in kerstkledij. Grote, kleine, oude, jonge, knipperende en grijze kerstkabouters. Hij had het gevoel dat zijn hersenen op volle toeren moesten draaien om alle indrukken die op hem afkwamen te verwerken. Hij besefte dat hij met open mond stond te kijken en moest zich dwingen om die weer dicht te doen.
‘Wat vind je ervan? Is het niet mooi!’
Patrik wist niet goed wat hij moest zeggen en pas na een tijdje kon hij stotterend antwoorden: ‘Ja, absoluut. Hartstikke mooi.’
Hij keek mevrouw Petrén angstig aan om te zien of ze merkte dat de woorden en de toon niet echt in overeenstemming met elkaar waren. Tot zijn verbazing glimlachte ze schelms terwijl haar ogen begonnen te glinsteren. ‘Maak je geen zorgen. Ik begrijp best dat dit niet direct jouw smaak is, maar als je oud wordt, heb je bepaalde verplichtingen, snap je?’
‘Verplichtingen?’
‘Om interessant gevonden te worden moet je een beetje excentriek zijn. Anders word je een zielig oud vrouwtje en dat wil ik niet, dat snap je wel.’
‘Maar waarom kabouters?’ Patrik begreep het nog steeds niet goed en mevrouw Petrén legde het hem uit alsof ze tegen een kind sprak.
‘Het leuke van kabouters is dat je die maar één keer per jaar hoeft neer te zetten. De rest van het jaar is het hier zo opgeruimd, daar heb je geen idee van. Een ander voordeel is dat er met kerst altijd heel veel kinderen langskomen. Voor een oude dame die niet zoveel bezoek krijgt, is het een vreugde voor de ziel als die kleintjes aanbellen om de kerstkabouters te mogen zien.’
‘Maar hoe lang hebt u de kabouters dan staan, het is nu toch al half maart?’
‘O, ik zet ze in oktober neer en dan haal ik ze tegen april weer weg. Maar je begrijpt dat het ook wel een week of twee duurt om ze uit te stallen en op te ruimen.’
Patrik begreep maar al te goed dat het tijd kostte. Hij probeerde het aantal kabouters te schatten, maar zijn hoofd had zich nog niet helemaal hersteld van de schokkende aanblik, dus hij wendde zich tot mevrouw Petrén en vroeg het haar maar: ‘Hoeveel kabouters hebt u hier?’
Het antwoord kwam meteen: ‘1443. Nee, sorry, 1442 – ik heb er gisteren een omgestoten. Een van de mooiste nog wel,’ zei mevrouw Petrén met een verdrietig gezicht.
Maar ze zette zich er snel overheen en haar gezicht werd weer vrolijk. Met verbazingwekkend veel kracht trok ze aan Patriks mouw en ze sleurde hem min of meer mee naar de keuken, waar geen enkele kabouter te bekennen viel. Patrik trok onopvallend de mouw van zijn colbertje goed, maar hij had het gevoel dat ze aan zijn oor zou hebben getrokken als ze daar bij had gekund.
‘Laten we hier gaan zitten. Op den duur word je al die mannetjes een beetje zat. Hier in de keuken mogen ze niet komen.’
Hij ging op de harde keukenbank zitten nadat zijn aanbod om haar te helpen bruusk van de hand was gewezen. Hij had zich er mentaal al op voorbereid dat hij waterige, erbarmelijke kookkoffie zou krijgen, maar toen hij het grote roestvrijstalen hypermoderne koffieapparaat op het aanrecht zag, viel zijn mond voor de tweede keer open.
‘Wat wil je hebben? Cappuccino? Café au lait? Misschien een dubbele espresso? Dat lijk je wel te kunnen gebruiken.’
Patrik kon alleen maar knikken en mevrouw Petrén genoot zichtbaar van zijn verbazing.
‘Wat had je gedacht? Een oude ketel uit 1943 en zelfgemalen bonen? Nee, ik ben dan wel een oude vrouw, maar ik gun me de goede dingen des levens ook, hoor. Deze heb ik een paar jaar geleden met Kerstmis van mijn zoon gekregen, en daar heb ik veel plezier van, moet ik zeggen. Soms staan de oudjes uit de buurt in de rij voor een kopje koffie.’
Teder streek ze met haar hand over het apparaat, dat nu sputterde en siste terwijl de melk tot een luchtig schuim werd geklopt.
Terwijl de koffie werd gezet, verscheen op de tafel voor Patrik de ene lekkernij na de andere. In geen velden of wegen waren er ouderwetse kaakjes te zien; in plaats daarvan werden er grote kaneelbollen, enorme muffins, lekkere chocoladekoekjes en luchtige schuimgebakjes op tafel gezet, terwijl Patrik steeds grotere ogen opzette en begon te watertanden. Mevrouw Petrén schaterde toen ze de uitdrukking op zijn gezicht zag, en nadat ze hun allebei een kop dampend hete koffie had voorgezet, ging ze tegenover hem op een houten stoel zitten.
‘Ik begrijp dat je het over het meiske in het huis hiertegenover wilt hebben. Ja, ik heb ook al met de hoofdinspecteur gesproken en hem het weinige verteld dat ik weet.’
Patrik kon zich maar met moeite losrukken van de smeuige cake waar hij net een hap van had genomen en moest zijn tanden met zijn tong schoonmaken voordat hij zijn mond open kon doen.
‘Misschien zou u willen vertellen wat u hebt gezien. Mag ik het trouwens opnemen?’ Hij drukte op ‘record’ op de cassetterecorder en nam nog een flinke hap, terwijl hij op haar antwoord wachtte.
‘Natuurlijk mag dat. Tja, het was vrijdag 25 januari, halfzeven. Je mag overigens wel “jij” zeggen, hoor. Anders voel ik me zo oud.’
‘Hoe weet je zo zeker dat het die dag en dat uur was? Het is alweer een paar weken geleden.’ Patrik nam nog een hap.
‘Nou, ik was die dag jarig, dus mijn zoon en zijn gezin kwamen taart eten en cadeautjes brengen. Ze gingen vlak voor het nieuws van halfzeven op net 4 weg en toen hoorde ik buiten een verschrikkelijk lawaai. Ik liep naar het raam dat op de heuvel uitkijkt, op het huis van dat meiske, en toen zag ik hem.’
‘Anders?’
‘Die schilder, Anders, ja. Hij was zo dronken als een Maleier en stond als een gek op de deur te bonzen en te schreeuwen. Uiteindelijk liet ze hem binnen en vervolgens werd het stil. Ja, niet omdat hij ophield met schreeuwen, daar weet ik niets van. Je hoort immers niet wat zich binnen afspeelt.’
Dagmar Petrén zag dat Patriks bordje leeg was en schoof uitnodigend de schaal met kaneelbolletjes naar hem toe. Hij liet zich overhalen en pakte snel een van de bovenste bolletjes van de overvolle schaal.
‘En het is zeker dat het Anders Nilsson was? Zonder twijfel?’
‘O, nee, die vlegel ken ik ondertussen wel. Hij kwam hier vaak langs en als je hem hier niet zag, dan zat hij wel bij de dronkelappen op het plein. Ik begrijp helemaal niet wat hij met Alexandra Wijkner te maken had. Dat was altijd zo’n stijlvol meisje. Mooi en goed opgevoed. Toen ze klein was, kwam ze hier vaak langs en dan kreeg ze limonade en koekjes. Dan zat ze op die bank, vaak samen met het dochtertje van Tore, hoe heet ze ook alweer...’
‘Erica,’ zei Patrik met volle mond en hij voelde hoe hij alleen al bij het noemen van haar naam vlinders in zijn buik kreeg.
‘Erica, ja, zo heette ze. Ook een liefkind, maar met Alexandra was iets bijzonders. Die lichtte als het ware op. Maar toen gebeurde er iets... Ze kwam niet meer langs en groette nauwelijks nog. Een paar maanden later verhuisden ze naar Göteborg en ik heb haar pas weer gezien toen ze een paar jaar geleden hier in de weekends begon te komen.’
‘Kwamen de Carlgrens nooit?’
‘Nee, nooit. Maar ze zorgden wel voor het huis. Er zijn wel timmerlui en schilders geweest. En Vera Nilsson kwam er twee keer in de maand om schoon te maken.’
‘En je hebt geen idee wat er is gebeurd voordat de familie Carlgren naar Göteborg verhuisde, ik bedoel waardoor Alex zo veranderde? Er was geen ruzie of zo in de familie?’
‘Er waren wel geruchten, maar dat is hier altijd zo. En er werd niets gezegd waar ik echt geloof aan hechtte. Hoewel er veel mensen in Fjällbacka zijn die menen te weten wat iedereen doet, moet je een ding goed begrijpen: je weet nooit wat zich binnen de muren van andermans huis afspeelt. Daarom wil ik er ook niet over speculeren. Daar heeft niemand baat bij. Maar goed, neem nog wat, je hebt mijn schuimgebakjes nog niet geproefd.’
Patrik voelde even goed en warempel, hij had nog een piepklein gaatje over voor een schuimgebakje.
‘Heb je daarna nog iets gezien? Dat Anders Nilsson wegging bijvoorbeeld?’
‘Nee, die avond heb ik hem niet meer gezien. Maar ik heb hem de week erna diverse keren het huis zien binnengaan. Toch vreemd, moet ik zeggen. Ik heb in het dorp gehoord dat ze toen al dood was. Wat had hij daar dan in vredesnaam te zoeken?’
Dat vroeg Patrik zich ook af. Dagmar Petrén keek hem strak aan: ‘En, vond je het lekker?’
‘Dit waren de lekkerste gebakjes die ik ooit heb geproefd. Hoe komt het dat je zoveel tegelijk klaar had staan? Ik bedoel, ik belde maar een kwartiertje van tevoren en je zou zo vlug als Superman moeten zijn om al dit lekkers zo gauw klaar te kunnen maken.’
Ze genoot van alle lof en knikte trots. ‘Mijn man en ik hebben dertigjaar lang de banketbakkerij hier in Fjällbacka gerund, dus hopelijk heb ik in de loop van de jaren wel iets geleerd. Oude gewoonten geef je niet zo gauw op, en ik sta nog steeds elke ochtend om vijf uur op om te bakken. Wat de jongelui en de dames die langskomen niet opeten, geef ik aan de vogels. Ik mag ook graag nieuwe recepten uitproberen. Er zijn zoveel soorten gebak en koekjes tegenwoordig, die veel lekkerder zijn dan de oude droge kaakjes die je vroeger zoveel zag. De recepten haal ik uit culinaire tijdschriften en dan pas ik ze naar eigen smaak aan.’
Ze gebaarde naar een enorme stapel naast de bank waar meerdere jaargangen van diverse tijdschriften lagen. Afgaande op wat ze per stuk kostten, vermoedde Patrik dat ze aan de jaren in de bakkerij een aardig zakcentje had overgehouden. Hij kreeg een inval: ‘Weet je ook of er een verband was tussen de familie Carlgren en de familie Lorentz, behalve dat Karl-Erik voor hen werkte? Gingen ze bijvoorbeeld met elkaar om?’
‘God behoede me! De familie Lorentz die omgaat met de familie Carlgren? Alleen met sint-juttemis! Ze verkeerden in andere kringen en dat Nelly Lorentz – naar wat ik heb gehoord – na de begrafenis bij de familie Carlgren opdook, zou ik een sensatie willen noemen, niet meer en niet minder!’
‘En hun zoon dan? Die jongen die verdwenen is. Heeft hij bij jouw weten ook nooit iets met de familie Carlgren te maken gehad?’
‘Nee, je mag hopen van niet. Dat was een naar ventje. In de winkel probeerde hij altijd koekjes te pikken. Maar dat heeft mijn man hem wel afgeleerd toen die hem betrapte. Een ergere preek heeft hij waarschijnlijk nooit gehad. Vervolgens kwam Nelly ons natuurlijk uitschelden en ze dreigde de politie op mijn man af te sturen. Nou, hij bracht haar al snel op andere ideeën toen hij vertelde dat er getuigen van de diefstalletjes waren en dat ze de politie best mocht bellen.’
‘Maar voor zover jij weet, was er dus geen verband met de familie Carlgren?’
Ze schudde haar hoofd.
‘Nee, ik moest daar alleen aan denken. Behalve de moord op Alex is de verdwijning van Nils het meest dramatische wat hier is gebeurd en je weet maar nooit... soms ontdek je de meest komische verbanden. Maar dan geloof ik niet dat ik verder nog vragen heb. Mag ik je hartelijk bedanken? Het gebak was heerlijk. Nu mag ik wel een paar dagen alleen maar sla eten,’ zei Patrik en hij streek over zijn buik.
Ach nee, dat konijnenvoer is niets voor jou. Je bent nog in de groei.’
Patrik knikte dankbaar en zei haar niet dat als je vijfendertig was, alleen je taille nog maar groeide. Hij stond op van de keukenbank, maar moest meteen weer gaan zitten. Hij had het gevoel dat hij een blok beton in zijn maag had en een misselijk gevoel welde in hem op. Bij nader inzien was het toch niet zo slim geweest om al dat gebak naar binnen te werken.
Hij kneep voorzichtig zijn ogen wat dicht toen hij door de woonkamer liep, waar alle 1442 kabouters naar hem blonken en glommen.
Ze liepen weer heel langzaam en Patrik moest zijn best doen om Dagmar Petrén niet voorbij te hollen, terwijl ze voor hem uit naar de voordeur slofte. Ze was een kranige tante, dat leed geen twijfel. Een betrouwbare getuige was ze ook, en met haar verklaring was het alleen een kwestie van tijd voor de puzzelstukjes op hun plaats vielen en ze een doortimmerde zaak tegen Anders Nilsson hadden. Op dit moment hadden ze voornamelijk aanwijzingen, maar het leek erop dat de moord op Alexandra Wijkner was opgelost. Toch was Patrik er niet gerust op. Als hij iets in zijn buik kon voelen behalve gebak, dan was het onrust en het gevoel dat simpele oplossingen niet altijd de juiste waren.
Het was heerlijk de frisse lucht in te kunnen ademen en zijn misselijkheid nam iets af. Net toen hij nogmaals had bedankt en zich omdraaide om weg te lopen, drukte Dagmar Petrén hem iets in de hand. Vervolgens sloot ze de deur. Hij keek nieuwsgierig naar wat hij had gekregen. Het was een plastic tas vol koekjes – en een kleine kerstkabouter. Hij greep naar zijn buik en kreunde.
‘Zo Anders, het ziet er niet zo best voor je uit.’ ‘O.’
‘O? Is dat alles wat je te zeggen hebt? Je zit zwaar in de problemen, mocht je dat nog niet hebben begrepen! Heb je dat begrepen?’
‘Ik heb niets gedaan.’
‘Gelul. Hoe durf je dat tegen mij te zeggen! Ik weet dat je haar hebt vermoord, dus je kunt maar beter meteen bekennen en mij een hoop moeite besparen. Door mij moeite te besparen, bespaar je jezelf moeite. Snap je wat ik bedoel?’
Mellberg en Anders zaten in de enige verhoorkamer die het politiebureau inTanumshede rijk was en in tegenstelling tot wat je in Amerikaanse politieseries zag, was er geen glazen wand waardoor de collega’s het verhoor konden volgen. Iets wat Mellberg goed van pas kwam. Het was geheel in strijd met de voorschriften om met de verdachte alleen te zijn, maar wat maakte het uit, als hij maar bewijs leverde zou niemand zich druk maken om een paar belachelijke regeltjes. Anders had ook niet om een advocaat of iemand anders gevraagd en waarom zou Mellberg dan aandringen?
De kleine ruimte had kale wanden en was karig gemeubileerd. De enige meubels waren een tafel en twee stoelen, die nu werden gebruikt door Anders Nilsson en Bertil Mellberg. Anders hing nonchalant op de zijne, met zijn handen op zijn schoot en zijn lange benen uitgestrekt onder de tafel. Mellberg stond echter half over de tafel gebogen en zijn gezicht was zo dicht bij dat van Anders als maar kon, gezien diens allesbehalve frisse adem. Het was echter wel zo dichtbij dat er kleine spetters spuug op Anders’ gezicht terechtkwamen toen Mellberg zijn woorden naar hem schreeuwde. Anders nam niet de moeite ze weg te vegen en deed alsof de hoofdinspecteur niet meer dan een irritante vlieg was, zo onbelangrijk dat het niet eens de moeite waard was om hem weg te wuiven.
‘We weten alle twee dat jij Alexandra Wijkner hebt vermoord. Dat je haar een slaapmiddel hebt toegediend en in bad hebt gelegd, waar je haar polsen hebt doorgesneden om vervolgens rustig toe te kijken hoe ze doodbloedde. Dus we kunnen het beter op de voor ons alle twee makkelijkste manier doen. Jij bekent en ik noteer.’
Mellberg was heel tevreden over wat hij meende dat een krachtig begin van het verhoor was. Hij ging zitten en vouwde zijn handen over zijn grote buik. Hij wachtte. Geen reactie van Anders. Diens hoofd bleef scheef hangen en de uitdrukking op zijn gezicht ging schuil achter zijn haar. Mellbergs mondhoek vertrok. Zijn uitval had een andere reactie dan onverschilligheid verdiend. Na nog een tijdje zwijgend te hebben gewacht, sloeg hij met zijn vuist op tafel om Anders uit zijn roes te halen. Geen reactie.
‘Godverdomme, jij stomme zatlap! Dacht je dat je je uit deze situatie kon redden door je kop te houden? Dan ben je toch echt aan het verkeerde adres. Jij gaat mij de waarheid vertellen, al zitten we hier de hele dag!’
De transpiratievlekken onder Mellbergs oksels groeiden met de minuut.
‘Je was jaloers, nietwaar? We hebben de schilderijen gevonden die je van haar hebt gemaakt en daaruit blijkt duidelijk dat jullie het met elkaar deden. En als we nog twijfels hadden, dan hebben we ook jouw brieven aan haar nog. Jouw mierzoete, pathetische liefdesbrieven. Shit, wat een rommel. Wat zag ze eigenlijk in jou? Moet je jezelf nou zien! Je bent vies en goor en allesbehalve een don juan. De enige verklaring is dat zij op de een of andere manier pervers moet zijn geweest. Dat ze opgewonden raakte van vuil en gore oude zatlappen. Deed ze het ook met de andere zuipschuiten in Fjällbacka, of nam ze genoegen met jou?’
Als een speer schoot Anders overeind. Hij wierp zich over de tafel en greep Mellberg bij de keel. ‘Klootzak! Ik vermoord je, stomme klootzak!’
Mellberg probeerde tevergeefs los te komen uit Anders’ greep. Zijn gezicht werd roder en roder en zijn haar gleed van zijn hoofd en bleef als een kluwen aan zijn rechteroor hangen. Van pure verbazing liet Anders Mellberg los en de hoofdinspecteur snakte naar adem. Anders viel terug op zijn stoel en keek Mellberg pisnijdig aan.
‘Dat doe je nooit meer! Heb je me gehoord? Nooit meer!’ Mellberg hoestte en schraapte zijn keel om zijn stem te hervinden. ‘Je verroert geen vin meer, anders smijt ik je in een cel en gooi ik de sleutel weg. Heb je me gehoord!’
Mellberg ging weer zitten, maar hij bleef Anders waakzaam aankijken. In Anders’ ogen bespeurde hij nu een lichte angst, die hij eerst niet had gezien. Hij merkte dat zijn nauwkeurig gemodelleerde kapsel een flinke opdonder had gekregen en met een geroutineerd gebaar schoof hij het haar terug op zijn glimmende schedel, terwijl hij deed alsof er niets aan de hand was.
‘Terug naar het onderwerp. Je had dus een seksuele relatie met het slachtoffer, Alexandra Wijkner?’
Anders mompelde met gebogen hoofd een antwoord.
‘Sorry, wat zei je?’ Mellberg had zijn handen gevouwen en boog zich naar voren.
‘Ik zei dat we van elkaar hielden!’
De woorden echoden tussen de kale muren. Mellberg glimlachte honend.
‘Oke, jullie hielden van elkaar. Belle en het beest hielden van elkaar. Wat schattig. En hoe lang “hielden” jullie al van elkaar?’
Anders mompelde weer iets onduidelijks en Mellberg moest het hem weer laten herhalen.
‘Sinds we klein waren.’
‘O ja? Maar ik neem toch aan dat jullie niet sinds jullie vijfde hebben liggen rollebollen? Laat ik het anders stellen: hoe lang hebben jullie een seksuele relatie gehad? Hoe lang heeft ze een affaire met je gehad? Hoe lang hebben jullie erop los geneukt? Moet ik nog doorgaan of snap je wat ik bedoel?’
Anders keek Mellberg woedend aan, maar wist zich in te houden. ‘Dat weet ik niet. In de loop van de jaren af en toe. Ik weet het echt niet. Ik heb het niet in mijn agenda aangekruist.’
Hij plukte aan een paar onzichtbare draadjes op zijn broek. ‘Vroeger kwam ze hier zelden, dus toen was het niet zo vaak. Meestal schilderde ik haar alleen maar. Ze was zo mooi.’
‘Wat gebeurde er op de avond dat ze stierf? Gekibbel tussen minnaars? Wilde ze niet? Of was je nijdig omdat ze zwanger was? Zo was het, he? Zij was zwanger en jij wist niet of het van jou of van haar man was. Ze dreigde vast dat ze jou het leven ook zuur zou maken, nietwaar?’
Mellberg was buitengewoon tevreden over zichzelf. Hij was ervan overtuigd dat Anders de moordenaar was, en als hij maar hard genoeg op de juiste knoppen drukte zou hij ongetwijfeld een bekentenis los weten te peuteren. Zonder meer. Daarna zouden ze bidden en smeken dat hij terugkwam naar Göteborg. Hij zou niet meteen toegeven. Ze zouden hem vast proberen te verleiden met een promotie en een hoger salaris als hij ze een tijdje aan het lijntje hield. Hij wreef vergenoegd over zijn buik en merkte nu pas dat Anders hem met grote ogen aan zat te kijken. Zijn gezicht was lijkbleek. Zijn handen maakten schokkerige bewegingen. Toen hij zijn hoofd optilde en Mellberg voor het eerst recht aankeek, zag de hoofdinspecteur dat zijn onderlip trilde en dat zijn ogen vol tranen stonden.
‘Je liegt! Ze kan niet zwanger zijn geweest!’ Er liep een straaltje snot uit zijn neus en Anders veegde het met zijn mouw weg. Hij keek Mellberg bijna smekend aan.
‘Hoezo, dat kan niet? Condooms zijn niet voor honderd procent betrouwbaar, weet je. Ze was in de derde maand, dus je hoeft hier geen toneelstukje voor me op te voeren. Ze was zwanger en jij weet heel goed hoe dat zo kwam. Of het kind van jou of van haar chique man was, kun je nooit weten, hè. Dat is de vloek van de man, zie je. Ik ben zelf een paar keer bijna de sigaar geweest, maar geen enkel wijf heeft mij tot nu toe zover gekregen dat ik iets heb getekend.’ Mellberg grinnikte.
‘Niet dat het jou wat aangaat, maar we hadden al vier maanden geen seks gehad. Nu wil ik niet meer met je praten. Breng me terug naar mijn cel, want ik ben niet van plan om ook nog maar één woord te zeggen.’
Anders haalde luid zijn neus op en dreigde elk moment in huilen uit te barsten. Hij leunde met gekruiste armen achterover en keek
Mellberg vanonder zijn pony uitdagend aan. Mellberg zuchtte diep, maar voldeed aan zijn eis.
‘Oké, dan gaan we over een paar uur verder. Ik geloof geen woord van wat je zegt – als je dat maar weet! Denk er maar eens goed over na terwijl je in je cel zit. Als ik je weer zie, wil ik een volledige bekentenis van je.’
Mellberg bleef even zitten nadat Anders naar zijn cel was teruggebracht. De stinkende zuiplap had niet bekend en daar snapte Mellberg niets van. Maar hij had zijn troefkaart nog niet gespeeld. De laatste keer dat iemand met Alexandra Wijkner had gesproken, was op vrijdag 25 januari om kwart over zeven, precies een week voordat ze werd gevonden. Ze had vijf minuten en vijftig seconden met haar moeder gepraat volgens telecombedrijf Telia. Dat klopte ook met het tijdskader dat de patholoog-anatoom had aangegeven. Dankzij de buurvrouw, Dagmar Petrén, wist Mellberg dat Anders Nilsson het slachtoffer niet alleen die vrijdag om halfzeven had bezocht, maar dat hij ook in de week erna een aantal keren in het huis was geweest. Toen lag Alexandra Wijkner al dood in de badkuip.
Een bekentenis zou Mellbergs werk aanzienlijk hebben vergemakkelijkt, maar ook als Anders stijfkoppig zou blijven, zou hij hem wel veroordeeld krijgen, daarvan was Mellberg overtuigd. Naast de getuigenverklaring van mevrouw Petrén lag ook het verslag van de huiszoeking in Alex Wijkners huis op zijn bureau. Het meest interessant waren de gegevens van het zeer grondige onderzoek van de badkamer waar ze was gevonden. Niet alleen zaten er voetsporen in het gestolde bloed op de vloer die overeenkwamen met een paar schoenen dat in het appartement van Anders in beslag was genomen, op het lichaam van het slachtoffer waren ook vingerafdrukken van Anders aangetroffen. Ze waren minder duidelijk dan op een hard en vlak oppervlak, maar desondanks goed identificeerbaar.
Hij had vandaag niet al zijn kruit willen verschieten, maar bij het volgende verhoor zou hij alles uit de kast halen. Dan zou hij die hufter wel klein krijgen.
Vergenoegd spuugde Mellberg in zijn handpalmen en hij streek zijn haar glad met het speeksel.
Het telefoontje stoorde haar midden in een verslag van het gesprek met Henrik Wijkner. Geërgerd hield ze op met typen en reikte naar de telefoon.
‘Ja?’ Het klonk geïrriteerder dan ze had bedoeld.
‘Hoi, met Patrik. Stoor ik je?’
Erica ging rechtop zitten en had spijt dat ze niet vriendelijker was geweest toen ze opnam.
‘Nee, absoluut niet. Ik zit te schrijven en ging daar zo in op dat ik opveerde toen de telefoon ging en daardoor klonk ik misschien een beetje... maar je stoort niet, echt niet, ik bedoel...’
Ze greep naar haar hoofd toen ze zichzelf als een veertienjarige hoorde wauwelen. Het was hoog tijd dat ze zich vermande en haar hormonen ondercontrole kreeg. Dit was belachelijk.
‘Ik ben in Fjällbacka en wilde alleen even horen of je thuis was en zo ja, of ik dan langs kon komen.’
Hij klonk zelfverzekerd, mannelijk, veilig en rustig en Erica voelde zich nog stommer vanwege haar gestamel. Ze keek naar haar kleren. Ze droeg een nogal vuil joggingpak en voelde aan haar haar. Het was zoals ze vreesde. Een staartje met pieken die alle kanten op staken. Een situatie die je haast catastrofaal kon noemen.
‘Hallo, Erica... ben je er nog?’ Patrik klonk vragend.
‘O, ja, ik ben er nog. Ik had alleen het idee dat de ontvangst van je mobieltje wegviel.’
Erica greep voor de tweede keer binnen tien seconden naar haar hoofd. Lieve help, je zou haast denken dat ze een groentje was.
‘Halloooo, Erica... kun je me horen? Hallo?’
‘Ja, hoor. Kom gerust langs. Geef me een kwartiertje voor je komt want ik ben bezig met... een belangrijk stuk in mijn boek en dat wil ik graag even afmaken.’
‘Natuurlijk. Weet je zeker dat ik je niet stoor? Ik bedoel, we zien elkaar morgenavond ook, dus...’
‘Nee, je stoort niet. Echt niet. Ik heb alleen een kwartiertje nodig.’
‘Prima. Dan zie je me zo.’
Erica legde zachtjes de hoorn neer en ademde diep en vol verwachting in. Haar hart bonsde zo luid dat ze het zelf hoorde. Patrik was onderweg naar haar. Patrik was... Ze schrok op alsof iemand een emmer koud water over haar heen had gegoten, en sprong van de stoel. Hij zou er over een kwartier zijn en ze zag eruit alsof ze al een week lang niet had gedoucht of haar haar had gekamd. Ze holde met twee treden tegelijk de trap op terwijl ze haar joggingtrui over haar hoofd trok. In de slaapkamer trok ze de comfortabele broek uit en viel zowat om omdat ze vergat dat ze stil moest staan.
In de badkamer waste ze haar oksels en ze was dankbaar dat ze die vanochtend had geschoren toen ze douchte. Ze deed een beetje parfum op haar polsen, tussen haar borsten en bij haar halsslagader, waar ze haar bloed stevig voelde kloppen. Snel zocht ze naar de juiste kleding en pas toen ze het meeste uit haar kast op het bed had gegooid, besloot ze om een eenvoudig zwart Filippa K-shirt aan te trekken met een bijpassende zwarte strakke rok, die tot op haar enkels viel. Ze keek op haar horloge. Nog tien minuten. Terug naar de badkamer. Poeder, mascara, lipgloss en lichte oogschaduw. Rouge was niet nodig, haar gezicht was al rood genoeg. Het resultaat dat ze met de make-up wilde bereiken was een frisse, naturel look, maar elk jaar leek ze meer make-up nodig te hebben om dat te bereiken.
Er werd aangebeld en toen ze een laatste blik in de spiegel wierp, realiseerde ze zich met schrik dat haar haar nog steeds in een slordig staartje met een neongeel elastiekje zat. Ze rukte het elastiekje eraf en met behulp van een borstel en wat mousse slaagde ze erin haar haar enigszins in model te brengen. Er werd weer aangebeld, nu meer aanhoudend, en ze liep haastig naar beneden. Halverwege de trap bleef ze even staan om op adem te komen. Met het meest coole gezicht dat ze maar kon opbrengen, deed ze vervolgens stralend glimlachend open.
Zijn vinger trilde licht toen hij aanbelde. Hij had zich al een paar keer bijna omgedraaid en haar met een excuus opgebeld, maar de auto reed als het ware vanzelf naar Sälvik. Hij herinnerde zich heel goed waar ze woonde en op de helling bij de camping nam hij met gemak de scherpe bocht naar rechts die naar haar huis leidde. Buiten was het pikdonker, maar de straatlantaarns gaven voldoende licht om het uitzicht op zee vaag te kunnen zien. Meteen begreep hij wat Erica voor haar ouderlijk huis voelde en hoeveel pijn het haar deed dat ze het dreigde te verliezen. Opeens besefte hij ook hoe onmogelijk zijn gevoelens voor haar waren. Zij en Anna zouden het huis verkopen en er was niets wat Erica aan Fjällbacka bond. Ze zou weer naar Stockholm gaan en een plattelandsagent uit Tanumshede was niets vergeleken met de kroegtijgers op het Stureplan. Mismoedig liep hij naar de deur en belde aan.
Er deed niemand open en hij belde nog een keer aan. Het leek nu lang zo’n goed idee niet als zopas, toen hij onderweg van mevrouw Petrén was geweest. Hij had het gewoon niet kunnen laten haar te bellen nu ze zo dichtbij was. Maar toen ze opnam had hij al een beetje spijt gehad. Ze klonk zo druk, zelfs geïrriteerd toen hij belde. Maar ja, nu was het te laat voor spijt. De deurbel weerklonk voor de tweede keer door het huis.
Hij hoorde iemand de trap afkomen. De voetstappen stopten even voordat ze verder liepen in de richting van de deur. Toen werd die opengedaan en stond ze daar, breed glimlachend. Zijn adem stokte. Hij snapte niet hoe ze er altijd zo fris uit kon zien. Ze droeg geen make-up en had de natuurlijke schoonheid die hij zo aantrekkelijk vond in een vrouw. Karin zou er nooit over hebben gepiekerd zich zonder make-up te vertonen, maar Erica zag er in zijn ogen zo fantastisch uit dat hij zich niet kon voorstellen dat er nog iets kon worden toegevoegd aan wat hij zag.
Het huis was nog net zo als hij het zich van de bezoekjes in zijn jeugd herinnerde. Hier hadden meubels en huis samen waardig oud mogen worden. Hout en wit domineerden, met lichte witte en blauwe stoffen die mooi harmonieerden met het ouder wordende patina van de meubels. Ze had kaarsen aangestoken, die de winterse duisternis verdreven. Alles ademde rust en kalmte. Hij liep achter Erica aan naar de keuken.
‘Wil je koffie?’
‘Graag. O, ik heb nog wat bij me trouwens.’ Patrik reikte haar de tas met koekjes aan. ‘Ik wil er graag een paar meenemen naar het bureau. Er is meer dan genoeg kan ik je verzekeren.’
Erica keek in de plastic tas. Ze glimlachte. ‘Je bent bij mevrouw Petrén geweest, zie ik.’
‘Yes. En ik ben zo vol dat ik me nauwelijks kan bewegen.’
‘Ze is een charmante oude dame, nietwaar?’
‘Ongelooflijk. Als ik tweeennegentig was geweest, was ik met haar getrouwd.’
Ze glimlachten naar elkaar.
‘En, hoe gaat het?’
‘O, goed hoor.’
Er viel een stilte waardoor ze beiden onrustig werden. Erica schonk twee kopjes koffie in en deed de rest van de koffie in een thermoskan. ‘Laten we op de veranda gaan zitten.’
Ze dronken de eerste slokken in een stilte die niet langer ongemakkelijk voelde, maar gezellig. Erica zat in de rotanstoel tegenover hem. Hij schraapte zijn keel. ‘Hoe gaat het met je boek?’
‘Goed. En hoe gaat het bij jou? Met het onderzoek?’
Patrik dacht even na en besloot toen om haar wat meer te vertellen dan eigenlijk toegestaan was. Erica was er ondanks alles toch al bij betrokken en hij vond dat het geen kwaad kon.
‘Het lijkt erop dat we de moord hebben opgelost. We hebben iemand aangehouden die op dit moment wordt verhoord, en het bewijs is zo waterdicht als het maar kan.’
Erica boog zich met een nieuwsgierig gezicht naar voren. ‘Wie is het?’
Patrik aarzelde even. ‘Anders Nilsson.’
‘Dus het was toch Anders. Gek. Voor mijn gevoel klopt dat niet.’
Patrik was geneigd daarmee in te stemmen. Er waren ondanks de aanhouding van Anders gewoon te veel losse eindjes. De fysieke bewijzen van de plaats delict en de getuigenverklaring dat hij niet alleen vlak voor het waarschijnlijke tijdstip van overlijden maar ook diverse keren erna in het huis was geweest, lieten niet veel ruimte voor twijfel. Maar toch.
‘Tja, dan is dat voorbij. Vreemd, ik had verwacht dat ik me veel opgeluchter zou voelen. En het artikel dat ik vond dan? Over de verdwijning van Nils, bedoel ik. Hoe past dat in het beeld als Anders de moordenaar is?’
Patrik haalde zijn schouders op en maakte een vragend gebaar met zijn handen. ‘Ik weet het niet, Erica. Ik heb geen idee. Misschien heeft het niets met de moord te maken en is het gewoon toeval. Hoe dan ook is er geen reden er verder naar te kijken. Alex heeft haar geheimen met zich meegenomen het graf in.’
‘En het kind dat ze verwachtte? Was dat van Anders?’
‘Wie zal het zeggen? Van Anders, van Henrik... Jouw gok is net zo goed als de mijne. Je vraagt je wel af wat die twee bond. Wat een apart stel. Het is niet zo ongebruikelijk dat mensen vreemdgaan, maar Alexandra Wijkner en Anders Nilsson? Ik bedoel, het lijkt mij onwaarschijnlijk dat hij überhaupt iemand het bed in kreeg en Alexandra Wijkner was... tja, bloedmooi is het enige woord dat ik kan verzinnen.’
Even meende hij een rimpel tussen Erica’s wenkbrauwen te zien, maar het volgende moment was die verdwenen en was zij weer haar beleefde, gezellige zelf. Het was vast verbeelding geweest. Hij wilde net wat zeggen toen vanuit de hal een riedeltje weerklonk. Zowel Patrik als Erica veerde op.
‘Dat is mijn mobieltje. Momentje.’ Hij snelde naar de hal om op tijd te kunnen opnemen en moest even in zijn jaszak zoeken voor hij zijn telefoon had gevonden.
‘Patrik Hedström.’
‘Hm... oké... ik begrijp het... Ja, dan zijn we terug bij af. Ja, ja, ik weet het. O, zei hij dat? Ja, je weet niet hoe dat zit. Oké Mellberg. Dag.’
Hij sloot het klepje van zijn mobieltje met een gedecideerde beweging en wendde zich tot Erica. ‘Trek een jas aan, dan gaan we even ergens heen.’
‘Waarheen?’ Met haar kopje halverwege haar mond keek Erica hem vragend aan.
‘Er is nieuwe informatie over de betrokkenheid van Anders. Het lijkt erop dat we hem als verdachte moeten schrappen.’
‘O. Maar waar gaan we dan heen?’
‘We hadden alle twee het gevoel dat er iets niet klopte. Jij hebt dat artikel over de verdwijning van Nils in het huis van Alex gevonden en misschien valt daar nog wel meer te vinden.’
‘Maar hebben jullie het huis niet al doorzocht?’
‘Jawel, maar misschien hebben we toen iets over het hoofd gezien. Ik wil iets uitproberen. Kom.’
Patrik was al halverwege de deur. Erica griste haar jas mee en holde achter hem aan.
Het huis leek klein en vervallen. Ze begreep niet dat mensen zo konden wonen. Dat ze zo’n triest en grauw bestaan volhielden, zo’n... arm leven. Maar zo moest de orde in de wereld zijn. Sommigen waren rijk en sommigen waren arm. Ze dankte haar gelukkige gesternte dat ze tot de eerste categorie behoorde en niet tot de tweede. Zij was niet geschikt geweest om arm te zijn. Een vrouw als zij was gemaakt om in bont en diamanten gehuld te zijn.
De vrouw die opendeed toen ze had aangeklopt, had waarschijnlijk nog nooit een echte diamant gezien. Haar hele verschijning was grijs en bruin. Nelly keek naar Vera’s versleten vest en haar schrale handen die het vest voor haar borst bij elkaar hielden. Vera zei niets en bleef zwijgend in de deuropening staan. Na ongeduldig om zich heen te hebben gekeken, moest Nelly ten slotte wel wat zeggen.
‘En, was je nog van plan me binnen te laten of blijven we hier de hele dag staan? We hebben er geen van tweeen belang bij dat de mensen zien dat ik bij je op bezoek kom, toch?’
Vera zei nog altijd niets, maar liep enigszins gebukt achteruit, zodat Nelly binnen kon komen.
‘We moeten praten, jij en ik. Vind je ook niet?’
Nelly trok elegant de handschoenen uit die ze buiten altijd aanhad en keek vol afschuw om zich heen. De hal, de woonkamer, de keuken en een slaapkamertje. Vera liep met neergeslagen blik achter haar aan. De kamers waren donker en somber. Het behang was al jaren niet meer wat het was geweest. Niemand had de moeite genomen het linoleum te verwijderen zodat de houten vloer eronder zichtbaar werd, wat de meeste mensen in dit soort oude huizen wel hadden gedaan. Alles was echter blinkend schoon en netjes. Geen vuil in de hoekjes, alleen een alomtegenwoordige deprimerende hopeloosheid.
Nelly ging voorzichtig op de rand van de oude oorfauteuil in de woonkamer zitten. Alsof zij degene was die hier woonde, gebaarde ze Vera op de bank plaats te nemen. Vera gehoorzaamde en ging ook op het randje zitten, stil, alleen haar handen bewogen nerveus op haar schoot.
‘Het is belangrijk dat we nu onze mond blijven houden. Dat begrijp je toch wel?’ Nelly’s stem klonk dwingend. Vera knikte en bleef naar haar schoot kijken.
‘Ja, ik kan niet zeggen dat dit met Alex me spijt. Ze heeft haar verdiende loon gekregen en ik denk dat jij dat ook vindt. Die lellebel moest zich vroeg of laat in het ongeluk storten, dat heb ik altijd geweten.’
Vera keek Nelly even kort aan, maar bleef zwijgen. Nelly voelde een grote minachting voor deze alledaagse, trieste vrouw, die geen eigen wil leek te hebben. Typisch zo iemand uit de arbeidersklasse met een gebogen nek. Niet dat ze vond dat het anders zou moeten zijn, maar ze voelde desondanks verachting voor deze mensen zonder klasse, zonder stijl. Wat haar nog het meest irriteerde, was dat ze zelf afhankelijk was van Vera Nilsson. Maar dat was niet anders, ze moest zich koste wat het kost van Vera’s zwijgen verzekeren. Dat was eerder ook gelukt en zou nu weer moeten lukken.
‘Het is jammer dat alles zo is gelopen, maar daarom is het nu nog belangrijker dat we geen overhaaste dingen doen. Alles moet net als anders doorgaan. We kunnen het verleden niet veranderen en er is geen reden om allerlei oude koeien uit de sloot te halen.’
Nelly deed haar handtas open en pakte een witte envelop, die ze vervolgens op de salontafel legde. ‘Hier heb je een kleinigheid. Hier, neem het maar aan.’
Nelly schoof de envelop naar Vera toe. Vera pakte die niet op maar keek er alleen naar.
‘Het spijt me voor Anders dat het zo gelopen is. Misschien is dit wel het beste wat hem had kunnen overkomen. Ik bedoel, in de gevangenis valt er niet veel alcohol te krijgen.’
Nelly begreep meteen dat ze te ver was gegaan. Vera stond langzaam op en wees met een trillende vinger in de richting van de deur: ‘Eruit!’
‘Nee, toe nou, beste Vera, je moet het niet...’
‘Mijn huis uit! Anders gaat niet naar de gevangenis. Je kunt je stinkgeld houden en naar de pomp lopen, jij stom wijf! Ik weet wel waar iemand als jij vandaan komt en het maakt niet uit hoeveel parfum je opdoet. De rioollucht gaat toch niet weg!’
Nelly deinsde terug toen ze de blinde haat in Vera’s ogen zag. Vera had haar vuisten gebald, stond kaarsrecht en keek haar recht aan. Haar hele lichaam leek te vibreren van jarenlang onderdrukte woede. Er was geen spoor meer te bekennen van de eerdere onderdanigheid en Nelly begon zich heel ongemakkelijk te voelen. Wat een overdreven reactie. Ze had gewoon de waarheid gezegd. Je moest toch tegen de waarheid kunnen. Snel liep ze naar de deur.
‘Verdwijn en wee je gebeente als ik je hier weer zie.’ Vera joeg Nelly haast het huis uit en net voor ze de deur dichtsmeet, gooide ze de envelop naar buiten. Nelly was genoodzaakt zich moeizaam voorover te buigen om die op te rapen. Vijftigduizend kronen kon je niet zomaar op de grond laten liggen, hoe vernederend het ook was toen ze de buren de gordijnen opzij zag schuiven, zodat die haar praktisch door het stof konden zien kruipen. Ondankbare hond! Nou, ze zou zich vast wel nederiger opstellen als het geld op was en niemand haar nog als schoonmaakster nodig had. Haar werk bij de familie Lorentz was definitief afgelopen en het zou niet moeilijkzijn haar overige baantjes ook te laten verdwijnen. Nelly zou ervoor zorgen dat Vera op haar blote knieen naar de sociale dienst kroop wanneer zij klaar met haar was. Niemand beledigde Nelly Lorentz ongestraft.
Hij had het gevoel alsof hij door water waadde. Zijn ledematen waren stijf en stram na de nacht op de brits in de politiecel en door het gebrek aan alcohol leek zijn hoofd gevuld met watten. Anders keek rond in zijn appartement. De vloer vertoonde sporen van politielaarzen. Maar het kon hem niet veel schelen. Een beetje vuil in de hoeken had hem nooit gestoord.
Hij pakte een sixpack met bier uit de koelkast en ging op zijn rug op de matras in de woonkamer liggen. Met zijn linkerarm op de matras leunend opende hij met zijn rechterhand het blikje en dronk het gulzig en met grote slokken tot de laatste druppel leeg. Het blikje vloog met een grote boog door de kamer en belandde met een metaalachtig geluid in een hoek op de grond. Nu de meest acute behoefte was gestild, ging hij met zijn handen onder zijn hoofd op de matras liggen. Zijn ogen staarden blind naar het plafond terwijl hij even in herinneringen aan lang vervlogen tijden verzonk. Alleen in het verleden vond zijn ziel soms rust. Tussen de korte momenten waarin hij zichzelf toestond aan betere tijden te denken, sneed de pijn met een onophoudelijke intensiteit door zijn hart. Het verbaasde hem dat een periode tegelijk zo ver en zo dichtbij kon lijken.
In zijn herinnering scheen altijd de zon. Het asfalt was warm onder zijn blote voeten en zijn lippen waren altijd zout van het zeewater. Vreemd genoeg kon hij zich alleen maar zomers herinneren. Geen winters. Geen bewolkte dagen. Geen regen. Alleen zon aan een strakblauwe hemel en een licht briesje dat het gladde oppervlak van de zee brak.
Alex in luchtige zomerjurken die zich om haar benen wikkelden. Haar dat ze niet wilde laten knippen en dat daarom blond en recht tot onder op haar rug hing. Soms kon hij zich zelfs haar geur zo sterk herinneren dat die in zijn neus kietelde en een verlangen opriep. Aardbeien, zout water, shampoo met timotee. Soms vermengd met de allerminst onaangename geur van zweet als ze samen als gekken hadden gefietst of een berg hadden beklommen tot hun ledematen hen amper nog gehoorzaamden. Alex tussen hen in, met los haar en ogen die naar de lucht keken. Op zeldzame, kostbare momenten nam ze hen beiden bij de hand en heel even waren ze één in plaats van drie.
Ze zorgden er altijd goed voor dat niemand hen samen zag. Dat zou de magie tenietdoen. De betovering zou worden verbroken en ze zouden de werkelijkheid niet langer kunnen buitensluiten. De werkelijkheid moest tot elke prijs bij hen weggehouden worden. Die was lelijk en grijs en had niets te maken met de zonovergoten wereld die ze konden creeren als ze samen waren. Over de werkelijkheid spraken ze nooit. Hun dagen waren gevuld met triviale spelletjes en triviale gespreksonderwerpen. Niets mocht serieus worden genomen. Dan konden ze net doen alsof ze onkwetsbaar waren, onoverwinnelijk, onbereikbaar. Ieder voor zich waren ze niets. Samen waren ze ‘de drie musketiers’.
De volwassenen waren slechts droomwezens, figuranten die in hun eigen wereld leefden zonder dat het hen beinvloedde. Hun monden bewogen, maar er kwam geen geluid uit. Ze maakten gebaren en vertrokken hun gezicht en dat zou iets moeten betekenen, maar het leek houterig en nietszeggend. Uit zijn verband gerukt.
Anders glimlachte vaag bij de herinneringen, maar na verloop van tijd werd hij genoodzaakt uit zijn droomtoestand te ontwaken. Natuurlijke behoeften drongen zich op en eenmaal terug in zijn eigen angst, kwam hij overeind om het probleem te verhelpen.
Boven het toilet hing een vieze, stoffige spiegel. Terwijl hij stond te plassen, bekeek hij zichzelf en voor het eerst in jaren zag hij zichzelf zoals anderen hem zagen. Zijn haar was vet en piekerig. Zijn gezicht was bleek en had een ziekelijke, grijze tint. Jaren van slechte verzorging hadden geleid tot een paar gaten in zijn gebit, waardoor hij er stukken ouder uitzag dan hij eigenlijk was.
De beslissing diende zich aan zonder dat hij zich ervan bewust was dat hij die had genomen. Terwijl hij onhandig de gulp van zijn spijkerbroek dichtdeed, wist hij wat de volgende stap moest zijn. Toen hij de keuken in liep was de blik in zijn ogen vastberaden. Na even in de laden te hebben gezocht, vond hij een groot keukenmes dat hij aan zijn broekspijp afveegde. Vervolgens ging hij naar de woonkamer en haalde categorisch alle schilderijen van de muur, het resultaat van jaren werken. Hij had alleen de schilderijen gehouden en opgehangen waarover hij zelf het meest tevreden was. Veel ander werk had hij weggegooid omdat het in zijn ogen niet goed genoeg was. Nu sneed het mes door het ene doek na het andere. Hij werkte rustig en sneed de schilderijen met vaste hand in dunne stroken tot niet meer te zien viel wat ze ooit hadden voorgesteld. Het doek was verbazingwekkend taai en toen hij klaar was, stonden er zweetdruppels op zijn voorhoofd. De kamer leek een slagveld van kleuren. De stroken bedekten de hele vloer van de woonkamer en de lijsten gaapten als tandeloze monden. Tevreden keek hij om zich heen.
‘Hoe weten jullie dat Anders Alex niet heeft vermoord?’
‘Een vrouw die in hetzelfde trappenhuis als Anders woont, heeft hem even voor zevenen zien thuiskomen en Alex heeft om kwart over zeven nog met haar moeder gebeld. Hij kan in die korte tijd onmogelijk weer zijn teruggegaan. Dat betekent dat de getuigenverklaring van Dagmar Petrén hem alleen maar in verband brengt met het huis op een tijdstip dat Alex nog leefde.’
‘Maar de vinger- en voetafdrukken in de badkamer dan?’
‘Die bewijzen niet dat hij haar heeft vermoord, alleen dat hij na haar dood binnen is geweest. Dat is niet genoeg om hem nog langer vast te houden. Mellberg pakt hem ongetwijfeld weer op, hij is ervan overtuigd dat Anders de dader is, maar voorlopig moet hij hem laten gaan, want anders maakt een advocaat gehakt van hem. Voor mijn gevoel klopte er aldoor al iets niet en dit bevestigt dat. Anders wordt nog steeds verdacht, maar er zijn voldoende vraagtekens om verder te kijken.’
‘En daarom zijn we onderweg naar het huis van Alex. Wat hoop je daar te vinden?’
‘Ik weet het eigenlijk niet. Ik moet gewoon een duidelijker beeld krijgen van wat er kan zijn gebeurd.’
‘Birgit zei dat Alex geen tijd had om met haar te praten omdat ze bezoek had. Maar als het Anders niet was, wie was het dan wel?’
‘Ja, dat is de grote vraag.’
Erica vond dat Patrik een beetje te hard reed en ze hield zich krampachtig vast aan de handgreep boven de deur. Hij miste de afslag bij het clubhuis van de zeilclub bijna, waardoor hij zo abrupt naar rechts moest afslaan dat hij op een haar na een hek meenam.
‘Ben je bang dat het huis er niet meer staat als we er niet op tijd zijn?’ Erica glimlachte bleekjes.
‘Oeps. Sorry. Ik ben een beetje te enthousiast.’
Hij ging aanzienlijk langzamer rijden en het laatste stukje naar Alex’ huis durfde Erica zelfs de handgreep los te laten. Ze begreep nog steeds niet waarom Patrik haar erbij wilde hebben, maar ze vond het wel prima. Misschien leverde het informatie op voor haar boek.
Voor de deur bleef Patrik een beetje schaapachtig staan. ‘Ik heb er niet aan gedacht dat ik geen sleutel heb. We komen er niet in, ben ik bang. Mellberg zou het niet waarderen als een van zijn agenten op heterdaad werd betrapt terwijl hij door een raam klom.’
Erica zuchtte diep en boog zich voorover. Ze voelde onder de mat en liet Patrik met een honend glimlachje de sleutel zien. Vervolgens deed ze de deur open en liet hem als eerste naar binnen gaan.
Iemand had de ketel weer aan de praat gekregen, want nu was de temperatuur binnen beduidend hoger dan buiten. Ze deden hun jas uit en legden die op de trap naar boven.
‘En nu?’ Erica kruiste haar armen en keek Patrik vragend aan.
‘Alex had om kwart over zeven haar moeder aan de telefoon. Daarna kreeg ze een grote hoeveelheid slaapmiddelen binnen. Er zijn geen sporen van braak, dus waarschijnlijk kreeg ze bezoek van iemand die ze kende. Iemand die vervolgens in de gelegenheid was om haar die pillen te geven. Wanneer heeft iemand daar gelegenheid toe? Ze moeten samen iets hebben gegeten of gedronken.’
Patrik liep door de woonkamer heen en weer terwijl hij praatte. Erica ging op de bank zitten en keek geïnteresseerd toe.
Patrik stopte even en stak een wijsvinger in de lucht: ‘De patholoog-anatoom wist op grond van de inhoud van haar maag te vertellen wat het laatste was dat ze had gegeten. En, wat heeft Alexandra op de avond van de moord gegeten? Volgens de patholoog-anatoom zat er gegratineerde vis en cider in haar maag. Bij het afval zat een leeg doosje diepvriesvis en er stond een lege fles cider op het aanrecht, dus dat lijkt te kloppen. Maar wat een beetje gek is, is dat er in de koelkast twee stukken ossenhaas lagen en dat er een aardappelschotel in de oven stond. Maar de oven was niet aan en de aardappelen waren nog rauw. Er stond ook een fles witte wijn op het aanrecht. Die was open en er was anderhalve deciliter uit. Dat komt ongeveer overeen met één glas.’
Patrik gaf met zijn duim en wijsvinger de hoeveelheid aan.
‘Maar er zat geen wijn in de maag van Alex?’ Erica boog zich geïnteresseerd naar voren en leunde met haar ellebogen op haar knieën.
‘Nee, inderdaad. Omdat ze in verwachting was, dronk ze waarschijnlijk cider in plaats van wijn. De vraag is nu wie die wijn heeft gedronken.’
‘Stond er ook afwas?’
‘Ja. Een bord, een vork en een mes, waar resten van de visschotel op zaten. Er stonden twee glazen in de gootsteen die omgespoeld waren. Het ene glas zat onder de vingerafdrukken. Die van Alex. Op het andere glas zat geen enkele vingerafdruk.’
Hij bleef weer staan en ging in de fauteuil tegenover Erica zitten, stak zijn lange benen voor zich uit en vouwde zijn handen over zijn buik.
‘Dat betekent dus dat iemand de vingerafdrukken op het glas moet hebben afgeveegd.’ Erica voelde zich heel intelligent zoals ze daar zat en conclusies wist te trekken. Patrik was beleefd genoeg om net te doen alsof hij dat nog niet had bedacht.
‘Ja, daar lijkt het op. Omdat de glazen omgespoeld waren, hebben we in geen van beide sporen van het slaapmiddel gevonden, maar ik vermoed dat Alex het met de cider heeft binnengekregen.’
‘Maar waarom heeft ze in haar eentje die vis gegeten, terwijl ze een chic dineetje voor twee had voorbereid?’
‘Dat is inderdaad een goede vraag. Waarom zou een vrouw een feestmaal laten staan en iets in de magnetron opwarmen?’
‘Omdat ze een romantisch etentje voor twee heeft gepland, maar haar bezoek niet is komen opdagen.’
‘Dat denk ik ook. Ze zat daar maar te wachten en ten slotte gaf ze het op. Haalde iets uit de vriezer en gooide dat in de magnetron. Dat begrijp ik maar al te goed, in je eentje ossenhaas eten is niet echt gezellig’
‘Anders is wel langs geweest, maar ze heeft vast niet op hem zitten wachten. Wat dacht je van de vader van het kind?’ vroeg Patrik.
‘Dat is wel het meest waarschijnlijke. Bah, wat tragisch. Heeft ze een heerlijke maaltijd voorbereid, de wijn koud gezet, misschien om de zwangerschap te vieren, weet ik veel, en dan komt hij niet en zit ze hier maar te wachten. De vraag is wie er dan wel kwam.’
‘We kunnen hem niet helemaal uitsluiten. Hij kan nog steeds degene zijn die langskwam, zij het laat.’
‘Ja, dat is zo. O, dit is zo frustrerend. Konden de muren maar praten!’ Erica keek veelbetekenend rond.
Het was een mooie kamer. Hij zag er nieuw en fris uit. Toen ze even snoof, kon ze zelfs vagelijk de geur van verf ruiken. Op de muren zaten Erica’s favoriete kleuren, lichtblauw met een vleugje grijs. De witte kozijnen en witte meubels zorgden voor een vrolijk contrast. Het was zo rustig in de kamer dat ze het liefst haar hoofd achterover had geleund en haar ogen had gesloten. De bank had ze bij House in Stockholm gezien en met haar inkomen had ze er alleen maar van kunnen dromen. Het was een bolle, grote bank die als het ware aan alle kanten uitpuilde. Nieuwe meubels waren smaakvol gecombineerd met antiek. Het antiek was Alex vast tegengekomen toen ze het huis in Göteborg restaureerde. De meeste antieke meubels waren in gustaviaanse stijl. Erica wist dat dankzij Ikea. Ze had een hele tijd een paar van hun meubels in gustaviaanse stijl willen hebben. Ze zuchtte diep en afgunstig en realiseerde zich toen waarom ze hier waren. Haar jaloezie was op slag verdwenen.
‘Dus, wat je zegt is dat er iemand langskwam die ze kende, haar minnaar of iemand anders, en dat ze samen een glaasje dronken en dat die persoon een slaapmiddel in het ciderglas van Alex heeft gedaan,’ zei Erica.
‘Ja, dat is het meest waarschijnlijke scenario.’
‘En toen? Wat is er volgens jou daarna gebeurd? Hoe is ze in de badkuip beland?’ Erica begroef zichzelf nog dieper in de bank en legde heel brutaal haar benen op de salontafel. Ze moest gewoon zien dat ze deze bank bij elkaar spaarde. Even schoot het door haar hoofd dat als ze het huis verkochten, ze alle meubels kon kopen die ze maar wilde hebben. Ze duwde die gedachte meteen weer weg.
‘Ik denk dat de moordenaar heeft gewacht tot Alex insliep, toen haar kleren heeft uitgetrokken en haar naar de badkamer heeft gesleept.’
‘Waarom zou de moordenaar haar hebben gesleept en niet gedragen?’
‘Uit het sectierapport blijkt dat er schaafwonden op haar hielen zaten en blauwe plekken onder haar oksels.’
Patrik ging rechtop zitten en keek Erica hoopvol aan. ‘Mag ik even iets uitproberen?’
Erica werd voorzichtig en vroeg sceptisch: ‘Tja, dat hangt ervan af wat het is.’
‘Als jij nu even het slachtoffer speelt.’
‘Oke. Dacht je echt dat ik daar voldoende acteertalent voor had?’ Ze lachte, maar stond wel op om hem ter wille te zijn.
‘Nee, ga maar weer zitten. Waarschijnlijk zaten ze hier en is Alex op de bank in slaap gevallen. Dus als je even een levenloze hoop wilt zijn?’
Erica bromde wat, maar deed haar best om een bewusteloze vrouw voor te stellen. Toen Patrik aan haar begon te sjorren, deed ze één oog open en vroeg: ‘Ik hoop niet dat je mijn kleren ook uit gaat trekken?’
‘O, nee. Absoluut niet. Ik zou dat... ik wilde niet... ik bedoel...’ Hij stotterde en bloosde.
‘Rustig maar. Ik plaagde je. Vermoord me maar.’
Ze voelde hoe hij haar op de vloer trok nadat hij eerst de salontafel een eindje opzij had geschoven. Vervolgens probeerde hij haar aan haar polsen over de vloer te trekken, maar omdat dat niet echt ging, pakte hij haar bij haar bovenarmen en trok haar zo naar de badkamer. Opeens was ze zich heel erg bewust van haar gewicht. Patrik zou wel denken dat ze een ton woog. Ze probeerde een beetje te sjoemelen en mee te werken om niet zo zwaar te lijken, maar Patrik wees haar terecht. O, waarom had ze de afgelopen weken het dieet van de Weight Watchers niet wat nauwkeuriger gevolgd! Eigenlijk had ze het zelfs niet geprobeerd, maar zich ongeremd volgepropt om troost te vinden. En alsof het allemaal nog niet erg genoeg was, gleed haar trui omhoog terwijl Patrik aan haar trok, en dreigde er een verraderlijke vetrol zichtbaar te worden. Ze probeerde haar buik in te trekken door diep adem te halen, maar moest na een tijdje toch weer uitademen.
De tegelvloer in de badkamer voelde koud aan haar rug en ze huiverde onwillekeurig, maar niet alleen van de kou. Toen Patrik haar tot aan het bad had gesleept, legde hij haar voorzichtig neer.
‘Dat ging vrij soepel. Vrij zwaar, maar niet onmogelijk. En Alex woog minder dan jij.’
Dank je wel, dacht Erica terwijl ze nog steeds op de grond lag en haar trui over haar buik probeerde te trekken.
‘Nu moest de moordenaar haar alleen nog in het bad tillen.’ Hij maakte aanstalten om Erica’s voeten op te tillen, maar ze stond snel op en begon haar kleren af te kloppen.
‘Nee, dat doen we niet, hoor. Ik heb voor een dag wel genoeg blauwe plekken opgelopen. En je krijgt me nooit in het bad waar Alex in heeft gelegen, dat is een ding dat zeker is.’
Met tegenzin accepteerde hij haar protest en ze gingen weer terug naar de woonkamer.
‘Nadat de moordenaar Alex in bad had gelegd, was het niet moeilijk om de kraan aan te zetten en met een scheermesje haar polsen door te snijden. Het scheermesje lag in een zakje in het badkamerkastje. Daarna hoefde de moordenaar alleen nog maar schoon te maken. De glazen om te spoelen en de vingerafdrukken af te vegen. Ondertussen bloedde Alex in de badkamer langzaam dood. Heel, heel erg koelbloedig.’
‘En de cv-ketel, die was al uit toen ze naar Fjällbacka kwam?’
‘Daar lijkt het op. En dat is ons geluk. Als het lichaam een hele week bij kamertemperatuur was blijven liggen, was het veel moeilijker geweest om sporen op het lichaam te vinden. De vingerafdrukken van Anders waren waarschijnlijk helemaal niet zichtbaar geweest.’
Erica huiverde. De gedachte dat er vingerafdrukken van een lijk werden gehaald was haar iets te macaber.
Samen liepen ze door de rest van het huis. Erica nam nu alle tijd om de slaapkamer van Alex en Henrik goed te bekijken nadat haar vorige bezoekje zo abrupt was onderbroken. Ze vond echter niets nieuws. Ze had nog steeds het gevoel dat er iets ontbrak, en het irriteerde haar mateloos dat ze niet kon bedenken wat dat was. Ze besloot het tegen Patrik te zeggen en hij was er net zo gefrustreerd over als zij. Bovendien deed het haar deugd dat hij er nogal ongerust uitzag toen ze vertelde dat er een indringer was geweest en dat ze zich in de klerenkast had verborgen.
Patrik zuchtte diep en ging op de rand van het grote hemelbed zitten. Hij probeerde haar te helpen bedenken wat ze vergeten was. ‘Was het iets groots of iets kleins?’
‘Ik weet het niet, Patrik, waarschijnlijk iets kleins, anders was het me toch wel opgevallen, nietwaar? Als het hemelbed er niet meer had gestaan, had ik dat wel geweten.’ Ze glimlachte en ging naast hem op het bed zitten.
‘Maar waar in de kamer was het? Bij de deur? Bij het bed? Op de ladekast?’
Patrik bekeek een stukje leer dat hij op Alex’ nachtkastje had gevonden. Het leek een clubteken en op de achterkant stond in kinderlijk handschrift een inscriptie gebrand. ‘D.D.M. 1976.’ Toen hij het omdraaide zag hij een paar vage vlekken van iets wat op oud, opgedroogd bloed leek. Hij vroeg zich af waar het vandaan kwam.
‘Ik weet niet wat het was, Patrik. Als ik het had geweten, was ik nu niet zo wanhopig geweest.’
Ze keek tersluiks naar zijn profiel. Hij had fantastisch lange, donkere wimpers. De stoppeltjesbaard was perfect. Lang genoeg om als zacht schuurpapier te voelen, en kort genoeg om niet echt te schuren. Ze vroeg zich af hoe die tegen haar huid zou voelen.
‘Wat is er? Zit er iets op mijn gezicht?’ Patrik veegde geschrokken zijn mond af. Ze keek snel weg, want ze vond het gênant dat hij had gemerkt dat ze naar hem had zitten kijken.
‘Nee, hoor. Alleen een klein stukje chocola. Maar dat is nu weg.’
Er viel een korte stilte.
‘Wat dacht je ervan? We komen nu niet echt verder, he?’ zei Erica ten slotte.
‘Nee, dat denk ik ook niet. Maar je moet me meteen bellen als je weet wat hier ontbreekt. Als het zo belangrijk is dat iemand het komt ophalen, dan is het ongetwijfeld ook belangrijk voor het onderzoek.’
Ze sloten het huis zorgvuldig af en Erica legde de sleutel terug onder de mat.
‘Wil je een lift terug?’
‘Nee, dank je, Patrik. Ik loop graag.’
‘Dan zien we elkaar morgenavond.’ Patrik stampte op de grond en voelde zich weer een onhandige tiener.
‘Ja, om acht uur ben je welkom. Zorg dat je trek hebt.’
‘Dat zal ik proberen. Maar ik beloof niets. Op dit moment heb ik het gevoel dat ik nooit meer trek zal hebben,’ lachte Patrik terwijl hij over zijn buik wreef en naar het huis van Dagmar Petrén aan de overkant van de straat knikte.
Erica glimlachte en zwaaide enthousiast toen hij er in zijn Volvo vandoor ging. Bij de gedachte aan de volgende dag voelde ze het al kriebelen in haar buik en dat gevoel ging gepaard met onzekerheid, vrees en pure schrik.
Ze begon naar haar huis te lopen, maar had nog maar een paar meter afgelegd toen ze abrupt bleef staan. Ze had opeens een idee en dat moest ze controleren voordat ze het kon verwerpen. Met gedecideerde passen liep ze terug naar het huis, pakte de sleutel en ging weer naar binnen nadat ze zorgvuldig de sneeuw van haar schoenen had gestampt.
Wat zou een vrouw doen die op een man wachtte die niet kwam opdagen voor een romantisch dineetje? Ze zou hem bellen natuurlijk! Erica bad stilletjes dat Alex een moderne telefoon had en geen Ericofoon of erger nog, een oud bakelieten toestel. Ze had geluk. In de keuken hing een splinternieuwe Doro aan de muur. Met trillende vingers drukte ze op de herhaaltoets, duimend dat niemand de telefoon na Alex’ dood had gebruikt.
De telefoon ging eindeloos over. Na zeven keer wilde ze bijna ophangen, maar toen kreeg ze eindelijk de voicemail van een mobiel nummer. Ze luisterde naar het bericht, maar verbrak de verbinding voor de piep. Bleek hing ze de hoorn terug. Ze kon bijna horen hoe de puzzelstukjes in haar hoofd op hun plek vielen. Plotseling wist ze ook precies wat er boven in de slaapkamer ontbrak.
geïnteresseerd
Mellberg schuimbekte van woede. Als een furie liep hij door het politiebureau en als dat had gekund, dan hadden de medewerkers van bureau Tanumshede dekking gezocht onder hun bureau. Maar dat deden volwassenen niet en daarom moesten ze een hele dag naar zijn gevloek en getier en gescheld luisteren. Annika kreeg de ergste lading over zich heen en hoewel zij in de maanden dat ze voor Mellberg had gewerkt een dikke huid had gekregen, prikten haar nu voor het eerst sinds lange tijd de tranen in de ogen. Om vier uur had ze er genoeg van. Ze ontvluchtte haar werk, stopte bij de supermarkt en kocht een grote doos ijs. Eenmaal thuisgekomen zette ze The Bold and the Beautiful aan en liet haar tranen in het chocolade-ijs druppelen. Dit was gewoon zo’n dag.
Het ergerde Mellberg mateloos dat hij Anders Nilsson had moeten laten gaan. Hij was er tot in het diepst van zijn ziel van overtuigd dat Anders de moordenaar van Alex Wijkner was en dat hij hem de waarheid zou hebben ontfutseld als hij maar wat langer met hem alleen had kunnen zijn. Maar nee, hij had Anders moeten laten gaan vanwege een stomme getuige die hem vlak voor de een of andere tv-serie had zien thuiskomen. Hij was dus om zeven uur in zijn eigen flat geweest en Alex had om kwart over zeven met Birgit gesproken. Wat een ellende.
En dan die jonge agent, Patrik Hedström. Die probeerde hem het absurde idee op te dringen dat iemand anders dan Anders Nilsson de vrouw had vermoord. Nee, als hij in alle jaren bij de politie iets had geleerd, dan was het wel dat de meeste dingen precies waren wat ze leken. Geen verborgen motieven, geen gecompliceerde complotten. Alleen plebs dat eerbare burgers het leven zuur maakte. Vind het plebs, dan vind je de dader- dat was zijn motto in het leven.
Hij toetste het nummer van Patrik Hedströms mobiele telefoon in.
‘Waar zit je, verdomme?’ Geen beleefdheidsfrasen nu. ‘Zit je ergens uit je neus te vreten? Wij hier op het bureau zijn druk bezig. Draaien overuren. Heb je daar weleens van gehoord? Zo niet, dan regel ik het graag zo dat je er ook nooit achter komt wat dat is. In elk geval niet hier.’
Hij voelde zich iets beter nu hij die melkmuil een beetje van katoen had kunnen geven. Je moet die groentjes kort houden, anders kregen ze veel te veel kapsones.
‘ Ik wil dat je met de getuige gaat praten die zegt dat Anders Nilsson om zeven uur thuis was. Zet haar onder druk, draai de duimschroeven maar een beetje aan en kijk wat je boven tafel kunt krijgen.’
‘Ja, nú, verdomme.’
Hij gooide de hoorn op de haak en genoot ervan dat hij een positie had waarin hij anderen kon opdragen de rotklusjes te doen. Plotseling voelde zijn bestaan een stuk lichter. Mellberg leunde achterover in zijn stoel, opende de bovenste la en pakte een doos bonbons. Met zijn worstvingers pakte hij er een uit en stopte die genietend in zijn mond. Toen hij hem ophad, nam hij er nog een. Hardwerkende kerels als hij konden een beetje brandstof goed gebruiken.
Patrik was al afgeslagen om via Grebbestad naar Tanumshede te gaan toen Mellberg belde. Hij reed de oprit van de golfbaan van Fjällbacka op en keerde. Hij zuchtte diep. Het was al laat en hij moest nog van alles doen op het bureau. Hij had niet zo lang in Fjällbacka moeten blijven, maar het samenzijn met Erica had een speciale aantrekkingskracht op hem. Het was alsof hij naar een magneetveld werd gezogen en hij moest al zijn spier- en wilskracht gebruiken om zich ervan los te rukken. Nog een diepe zucht. Dit kon maar op één manier eindigen. Slecht. Hij had zijn verdriet over Karin nog maar net verwerkt en nu was hij al met volle vaart op weg naar een nieuwe pijn. Over masochisme gesproken. Het had hem ruim een jaar gekost om de scheiding te verwerken. Hij had vele nachten naar kwaliteitsseries als Walker, Texas ranger en Mission impossible zitten staren. Zelfs TV Shop had een beter idee geleken dan in zijn eentje in het tweepersoonsbed te liggen woelen, terwijl er beelden door zijn hoofd spookten van Karin die met een andere man in bed lag, alsof hij naar een slechte soap keek. Toch was de aantrekkingskracht die hij in het begin bij Karin had gevoeld niets vergeleken metwat hij nu voor Erica voelde. Logischerwijs moest de val dan ook des te groter zijn, fluisterde een duiveltje in hem.
Zoals altijd nam hij de laatste scherpe bochten voor Fjällbacka te snel. Deze zaak begon hem op de zenuwen te werken. Hij reageerde zijn frustratie af op de auto en was een gevaar op de weg toen hij afsloeg bij de heuvel waar de oude silo had gestaan. Nu was die gesloopt en lagen er ouderwets lijkende woningen en boothuizen. De huizen hier kostten een paar miljoen kronen per stuk en hij bleef zich verbazen over de hoeveelheid geld die mensen moesten hebben om voor zo’n bedrag een zomerhuis te kunnen kopen.
Uit het niets dook er in de bocht een motorrijder op en Patrik moest in paniek uitwijken. Zijn hart bonsde heftig en hij remde af tot hij net onder de toegestane snelheid reed. Dat had maar een haar gescheeld. Hij keek in zijn achteruitkijkspiegel om zich ervan te vergewissen dat de motorrijder overeind was gebleven en zijn rit kon vervolgen.
Zelf reed hij rechtdoor langs de midgetgolfbaan tot hij bij de kruising bij de benzinepomp kwam. Daar sloeg hij linksaf naar de huurflats. Weer realiseerde hij zich dat ze afschuwelijk lelijk waren. Bruin met witte gebouwen uit de jaren zestig die als vierkante blokken bij de zuidelijke inrit naar Fjällbacka leken te zijn neergesmeten. Hij vroeg zich af hoe de architect die ze had ontworpen, had gedacht. Had hij de huizen zo lelijk mogelijk willen maken, bij wijze van experiment? Of had het hem niet kunnen schelen? Waarschijnlijk waren ze het resultaat van een miljoenenproject in de jaren zestig. ‘Woningen voor iedereen.’ Jammer alleen dat ze er niet ‘Mooie woningen voor iedereen’ van hadden gemaakt.
Hij zette zijn auto op de parkeerplaats en liep naar de eerste portiek. Nummer 5. De portiek waar niet alleen Anders woonde, maar ook de getuige Jenny Rosén. Ze woonde twee hoog. Hij hijgde toen hij boven was en besefte dat hij de laatste tijd te weinig beweging en te veel koffiebroodjes had gehad. Niet dat hij ooit echt sportief was geweest, maar zo erg als nu was het nog nooit geweest.
Patrik bleef even voor de deur van Anders staan luisteren. Hij hoorde niets. Of Anders was niet thuis, of hij lag voor pampus.
Jenny’s deur was rechts, recht tegenover die van Anders, die aan de linkerkant van de trapopgang woonde. Jenny had het standaard naamplaatje vervangen door een houten bordje waarop in sierschrift de namen Jenny en Max Rosén waren geschreven, versierd met decoratieve roosjes. Ze was dus getrouwd.
Ze had vanochtend vroeg het politiebureau gebeld om zich te melden als getuige en hij hoopte dat ze nog steeds thuis was. Toen ze gisteren bij alle bewoners in het trappenhuis hadden aangebeld, was ze er niet geweest en daarom hadden ze een visitekaartje achtergelaten met het verzoek het bureau te bellen zodra ze thuiskwam. Daardoor hadden ze vandaag pas gehoord hoe laat Anders was thuisgekomen op de vrijdagavond dat Alex vermoord was.
De voordeurbel echode in het appartement en werd meteen gevolgd door boos kindergehuil. Patrik hoorde voetstappen in de hal en hij voelde eerder dan dat hij het zag dat er iemand door het kijkgaatje in de deur naar hem keek. Er werd een veiligheidsketting losgemaakt en de deur ging open.
‘Ja?’
Een vrouw met een kind van ongeveer een jaar oud deed open. Ze was heel slank en had sterk geblondeerd haar. Afgaande op de kleur bij de haarwortels was haar eigen kleur iets tussen donkerbruin en zwart in, wat werd bevestigd door haar kastanjebruine ogen. Ze droeg geen make-up en zag er moe uit. Ze had een versleten joggingbroek met duidelijke knieen aan en eenT-shirt met een groot Adidas-logo op de borst.
‘Jenny Rosén?’
‘Ja, dat ben ik. Wie bent u?’
‘Ik ben van de politie. Mijn naam is Patrik Hedström. Je hebt ons vanochtend gebeld en ik zou het graag nog even met je hebben over wat je ons hebt verteld.’ Hij sprak zachtjes omdat hij niet wilde dat het in de flat aan de overkant te horen was.
‘Kom binnen.’ Ze deed een pas opzij om hem langs te laten.
Het was een kleine woning met maar één kamer en er woonde zeker geen man. In elk geval geen man die ouder was dan één jaar. De flat was een grote, roze explosie. Alles was roze. Vloerkleden, kleedjes, gordijnen, lampen, alles. Roosjes waren ook populair. Die zaten op de lampjes en kaarsenhouders, die er in overvloed waren. Aan de muren hingen afbeeldingen die de romantische inslag van de bewoonster nog verder benadrukten. Vrouwengezichten in soft focus met langsvliegende vogels. Boven het bed hing zelfs een schilderij met een huilend kind.
Ze gingen op een witte leren bank zitten en ze bood hem gelukkig geen koffie aan. Dat had hij al genoeg gehad vandaag. Ze nam het jongetje op schoot, maar hij wurmde zich los en werd toen op de grond gezet, waar hij met nog onzekere beentjes rondstapte.
Patrik realiseerde zich hoe jong ze was. Ze was bijna nog een tiener, hij zou haar leeftijd op achttien schatten. Maar hij wist dat het in dit soort kleine plaatsen niet ongebruikelijk was dat meisjes voor hun twintigste één of zelfs twee kinderen hadden. Omdat ze het kind Max noemde, concludeerde hij dat de vader hier niet woonde. Dat was ook niet ongebruikelijk. Tienerrelaties waren vaak niet bestand tegen de rompslomp die een baby met zich meebracht.
Hij pakte zijn notitieblok. ‘Je hebt Anders Nilsson dus op vrijdag de vijfentwintigste, rond een uur of zeven zien thuiskomen? Hoe komt het dat je de tijd zo zeker weet?’
‘Ik kijk altijd naar Gescheiden werelden. Dat begint om zeven uur en vlak daarvoor hoorde ik in het trappenhuis een hoop lawaai. Op zich is dat niet zo ongewoon. Bij Anders is het altijd een kabaal van jewelste. De maten met wie hij drinkt komen op elk moment van de dag langs en de politie komt ook weleens. Maar ik heb even door het kijkgaatje in de deur gekeken en toen zag ik hem. Hij was zo dronken als een tor en probeerde de deur te openen, maar het sleutelgat had een meter breed moeten zijn had hem dat willen lukken. Uiteindelijk slaagde hij er toch in en net toen hij naar binnen ging, hoorde ik de tune van Gescheiden werelden en dus ben ik gauw tv gaan kijken.’
Ze kauwde nerveus op een lok van haar lange haar. Patrik zag dat ze haar nagels helemaal had afgebeten. Op de nagelstompjes die ze nog had, zaten restjes van felroze nagellak.
Max was doelbewust om de salontafel heen gewaggeld en stond nu triomfantelijk aan Patriks broekspijp te trekken.
‘Op, op, op,’ dreunde hij en Patrik keek vragend naar Jenny.
‘Doe maar. Hij vindt je blijkbaar aardig.’
Patrik tilde het kereltje onhandig op en gaf hem zijn sleutelbos om mee te spelen. Het kind straalde. Hij schonk Patrik een brede grijns en toonde twee piepkleine voortanden. Patrik glimlachte spontaan terug. Hij voelde een steek in zijn borst. Als de dingen anders waren gelopen, had hij nu zo’n kindje van zichzelf op zijn schoot kunnen hebben. Hij streek Max nadenkend over zijn donzige hoofdje.
‘Hoe oud is hij?’
‘Elf maanden. Het is een handenbindertje, hoor.’
Ze keek vertederd naar haar zoon en Patrik zag opeens hoe lief ze er achter haar vermoeide uiterlijk uitzag. Hij kon zich zelfs niet voorstellen hoe vermoeiend het moest zijn om op haar leeftijd een alleenstaande ouder te zijn. Ze zou moeten uitgaan en feestvieren, lol moeten maken met vriendinnen. In plaats daarvan was ze ’s avonds druk met luiers verschonen en het huishouden. Alsof ze de innerlijke spanningen wilde illustreren, pakte ze een sigaret uit het pakje dat op de salontafel lag en stak die op. Ze nam genietend een diepe trek en hield Patrik vervolgens vragend het pakje voor. Hij schudde zijn hoofd. Roken in dezelfde ruimte als een klein kind vond hij maar niks, maar goed, dat was haar zaak, niet de zijne. Hij snapte sowieso niet hoe je op iets kon zuigen wat zo goor rook als sigaretten.
‘Kan hij daarna nog weer zijn weggegaan?’
‘Het is hier zo gehorig dat je in de portiek een speld kunt horen vallen. Iedereen die hier woont weet wie komt en gaat – en wanneer. Ik ben er absoluut zeker van dat Anders niet meer is weggegaan.’
Patrik besefte dat hij niet veel verder kwam. Uit nieuwsgierigheid vroeg hij: ‘Wat dacht jij toen je hoorde dat Anders verdacht werd van moord?’
‘Dat het lulkoek was.’
Ze nam een diepe trek en blies de rook in cirkeltjes uit. Patrik moest zich inhouden om niet iets over de risico’s voor meerokers te zeggen. Max zat op zijn schoot druk op de sleutelbos te sabbelen. Hij hield hem met zijn bolle knuistjes vast en af en toe keek hij Patrik aan alsof hij hem wilde bedanken voor het geweldige speeltje.
Jenny ging verder: ‘Natuurlijk, Anders is er beroerd aan toe, maar hij zou niemand kunnen vermoorden. Hij is aardig. Soms belt hij aan om een sigaret te bietsen en of hij nou dronken is of nuchter, hij is altijd aardig. Ik heb hem zelfs weleens op Max laten passen als ik even een boodschapje moest doen. Dan was hij overigens wel nuchter, hoor. Anders zou ik dat nooit hebben gedaan.’
Ze drukte de sigaret uit in een overvolle asbak. ‘Eigenlijk zit er bij geen van de drop-outs hier ook maar een greintje kwaad. Het zijn zielenpoten die hun leven verzuipen. Ze doen alleen zichzelf kwaad.’
Ze zwiepte met een hoofdbeweging haar haar uit haar gezicht en reikte weer naar het pakje sigaretten. Haar vingers waren geel van de nicotine en deze sigaret smaakte kennelijk net zo lekker als de vorige. Patrik voelde zich een beetje doorrookt worden en vermoedde ook dat Jenny niets interessants meer te vertellen had. Max protesteerde toen hij hem optilde en aan Jenny gaf.
‘Dank je wel voor je hulp. Je hoort waarschijnlijk wel weer van ons.’
‘Prima. Ik ga nergens heen.’
De sigaret lag nu in de asbak en de rook kringelde naar Max, die geïrriteerd met zijn ogen knipperde. Hij sabbelde nog steeds op de sleutels en keek Patrik nu aan alsof hij hem uitdaagde ze terug te pakken. Patrik moest ze wel meenemen, dus hij trok voorzichtig aan de bos, maar de kleine tandjes waren verbazingwekkend sterk. Bovendien zat de hele bos nu onder het kwijl en had hij niet veel grip. Hij trok iets harder en Max gromde boos. Gewend als ze aan dergelijke situaties was, pakte Jenny Max gedecideerd de bos af en gaf die aan Patrik. Max krijste luid om zijn ongenoegen te uiten. Met de sleutelbos tussen duim en wijsvinger probeerde Patrik hem onopvallend aan zijn broekspijp af te vegen voordat hij hem weer in zijn achterzak stak.
Jenny en de brullende Max liepen met hem mee naar de deur. Het laatste wat hij zag voordat de deur dichtsloeg, waren de grote tranen die over de wangen van het kind biggelden. Ergens in zijn hart schrijnde het weer.
Het huis was nu te groot voor hem. Henrik liep van de ene kamer naar de andere. Alles in huis deed hem aan Alexandra denken. Ze had elke centimeter ervan onderhouden en was er dol op geweest. Hij had zich weleens afgevraagd of ze vanwege het huis met hem was getrouwd. Pas toen hij haar had meegenomen naar het huis, was hun relatie serieus geworden, voor allebei. Zelf was hij al serieus geweest sinds hij haar op de universiteit bij een bijeenkomst voor buitenlandse studenten had ontmoet. Met haar lange postuur en haar blonde haar had ze een aura van ongenaakbaarheid gehad, die een grotere aantrekkingskracht op hem had gehad dan al het andere in zijn leven. Hij had niets zo vurig gewild als Alex. En hij was gewend dat hij kreeg waar hij zijn zinnen op had gezet. Zijn ouders waren altijd veel te druk geweest met hun eigen leven om energie in het zijne te steken.
De tijd die het bedrijf hun nog liet, was opgeslokt door sociale evenementen. Bals voor goede doelen, cocktailparty’s, zakendiners. Henrik moest lief thuisblijven met het kindermeisje en wat hij zich het beste van zijn moeder herinnerde was de geur van haar parfum als ze hem een afscheidskusje gaf, in gedachten al onderweg naar het een of andere frivole gebeuren. Ter compensatie had hij maar naar iets hoeven wijzen of hij had het gekregen. In materieel opzicht had het hem aan niets ontbroken, maar het was hem allemaal onverschillig gegeven, net zoals je verstrooid een hond aait die om aandacht vraagt.
Alex was dan ook het eerste in Henriks leven geweest dat hij niet had kunnen krijgen door er alleen maar om te vragen. Ze was onbereikbaar en dwars en daarom onweerstaanbaar. Volhardend en intensief had hij haar het hof gemaakt. Rozen, dineetjes, cadeautjes en complimenten. Hij had kosten noch moeite gespaard. En zij had het zich aan laten leunen en was een relatie met hem begonnen. Niet protesterend – hij had haar nooit kunnen dwingen – maar onverschillig. Pas toen hij haar die eerste zomer had meegenomen naar Göteborg en ze het huis hier op Saro waren binnengestapt, werd ze actiever in hun relatie. Ze beantwoordde zijn omhelzingen met een nieuwe intensiteit en hij was gelukkiger dan ooit tevoren. Diezelfde zomer trouwden ze in Zweden, hoewel ze elkaar nog maar een paar maanden kenden. Nadat ze voor hun laatste studiejaar en examens weer naar Frankrijk waren geweest, keerden ze voorgoed terug naar het huis op Särö.
Nu hij eraan terugdacht, besefte hij dat hij Alex alleen echt gelukkig had gezien als ze met het huis bezig was. Hij ging in een van de Chesterfield-stoelen in de bibliotheek zitten, liet zijn hoofd tegen de rugleuning rusten en sloot zijn ogen. Beelden van Alex schoten flikkerend als een oude super 8-film door zijn hoofd. Het leer onder zijn vingers was koel en ruw, en met zijn wijsvinger volgde hij de slingerende weg van een ouderdomsscheurtje.
Het best herinnerde hij zich haar verschillende glimlachen. Als ze een meubelstuk voor het huis vond dat precies was wat ze had gezocht, of wanneer ze met een mes behang verwijderde en het oude behang eronder nog in goede staat bleek te zijn, was haar glimlach breed en intens. Als hij haar in haar nek kuste, haar wang streelde of haar vertelde hoeveel hij van haar hield, glimlachte ze ook, soms. Soms, maar niet altijd. Die glimlach was hij gaan haten, een verre, afwezige, toegeeflijke glimlach. Daarna wendde ze zich altijd af en hij kon zien hoe haar geheimen als slangen onder het oppervlak kronkelden.
Hij had nooit vragen gesteld. Uit pure lafheid. Hij was bang geweest een kettingreactie te veroorzaken waarvan hij de consequenties niet wilde aanvaarden. Het was beter haar in elk geval fysiek naast zich te hebben, in de hoop dat ze ooit helemaal de zijne zou zijn. Hij was bereid het risico te nemen dat hij nooit alles zou krijgen, zodat hij er tenminste zeker van was dat hij een deel mocht houden. Een flintertje van Alex was genoeg. Zoveel hield hij van haar.
Hij keek de bibliotheek rond. De boeken die alle wanden bedekten en die ze moeizaam bij antiquariaten in Göteborg bij elkaar had gezocht, waren alleen maar uiterlijke schijn. Hij kon zich niet herinneren dat hij haar ooit een boek had zien lezen, behalve studieboeken op de universiteit. Misschien had ze genoeg aan haar eigen pijn en hoefde ze niet over die van anderen te lezen.
Wat hij het moeilijkst kon accepteren was de zwangerschap. Zodra hij over kinderen was begonnen, had ze fanatiek haar hoofd geschud. Ze wilde geen kinderen op een wereld als deze zetten, zei ze.
De man had hij geaccepteerd. Henrik wist dat Alex niet elk weekend trouw naar Fjällbacka ging om alleen te kunnen zijn, maar daar kon hij mee leven. Hun eigen seksleven stelde al ruim een jaar niets meer voor. Daar kon hij ook mee leven. Zelfs met haar dood zou hij leren leven, na verloop van tijd. Wat hij echter niet kon accepteren was dat ze wel het kind van een andere man had willen dragen, maar niet het zijne. Dat hield hem ’s nachts uit zijn slaap. Bezweet lag hij tussen de lakens te woelen, zonder ook maar slaperig te worden. Hij had donkere kringen onder zijn ogen gekregen en was flink afgevallen. Hij had het gevoel dat hij een elastiekje was dat steeds verder werd uitgerekt en dat vroeg of laat een punt moest bereiken waarop het met een knal knapte. Tot dan toe had hij zonder tranen gerouwd, maar nu boog Henrik Wijkner zich naar voren, legde zijn gezicht in zijn handen en huilde.